direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wierdensestraat 157H_Uitbreiding Mosterdpot
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00009-BP31

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De ontwikkeling zoals beschreven in dit bestemmingsplan betreft een uitbreiding van het hoogspanningsstation Mosterdpot. Deze installatie bevindt zich ten zuidwesten van de wijk Aalderinkshoek aan de Wierdensestraat te Almelo. Dit hoogspanningsstation vormt een trafostation voor een hoogspanningsverbinding. Er staan meerdere transformators die de elektrische spanning aan de secundaire zijde omlaag transformeren naar middenspanning. Een gedeelte van het station is in eigendom en beheer van Enexis BV (middenspanning). Vanwege het vervallen van een 10kV installatie van Cogas, is Enexis genoodzaakt een nieuw 10 kV installatiegebouw te plaatsen. De nieuwe 10kV installatie is ten noordwesten van het bestaande hoogspanningsstation gepland op eigendom van Enexis. De uitbreiding vindt plaats op gronden waar momenteel een groensingel is gelegen. Om de uitbreiding mogelijk te maken is het noodzakelijk dit perceel te rooien. In hoofdstuk 6 is een complete beschrijving van het voornemen opgenomen. Het beoogde perceel was oorspronkelijk ook bestemd voor als Nutsvoorziening, maar is bij de integrale herziening van het bestemmingplan Aalderinkshoek bestemd als 'Agrarisch'. Om die reden past de voorgenomen ontwikkeling niet binnen de bouw- en gebruiksvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan. Een partiële herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Wierdensestraat 157H_Uitbreiding Mosterdpot" bestaat uit de volgende stukken:

  • a. Toelichting
  • b. Bijlagen bij de toelichting:
      • Bijlage 1: Onderzoek magneetveldcontouren
      • Bijlage 2: Flora en Fauna onderzoek
      • Bijlage 3: Watertoets Wierdensestraat
      • Bijlage 4: Tekeningen Mosterdpot
  • c. Regels
  • d. Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen ten noorden van de Wierdensestraat (zie afbeelding 1) en ten zuidwesten van de wijk Aalderinkshoek in de gemeente Almelo. Op deze locatie is een bestaand hoogspanningstation aanwezig (oranje kleur). De beoogde locatie (paarse kleur) ligt op een bestaande groensingel die deels moet worden gekapt ten behoeve van de beoogde uitbreiding. In Hoofdstuk 6 is het voornemen, de beoogde inpassing en compensatie weergegeven. Ten noordwesten van het hoogspanningstation is volkstuinencomplex 'de Aalderinkshoek' gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00009-BP31_0001.jpg"

Afbeelding 1: Ligging plangebied

1.4 Huidige planologische situatie

De beoogde uitbreidingslocatie van het hoogspanningsstation Mosterdpot aan de Wierdensestraat te Almelo maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Aalderinkshoek' (onherroepelijk 2011-08-31). Het hoogspanningsstation is bestemd als 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. De locatie waar de gewenste uitbreiding is gesitueerd, is bestemd als 'agrarisch'. Ten westen van het hoogspanningsstation ligt een woning die bestemd is als 'wonen'. De gronden ten oosten van de Mosterdpot zijn bestemd als 'groen' (zie afbeelding 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00009-BP31_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede 'Bestemmingsplan Aalderinkshoek'

1.5 Leeswijzer

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de huidige planologische situatie. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld.

In het tweede hoofdstuk wordt de huidige situatie van het gebied beschreven. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleidskader aan bod. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieu-aspecten, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf.

In hoofdstuk 6 wordt een beschrijving en onderbouwing van de voorgenomen plan gegeven. In hoofdstuk 7 staat hoe dit is vertaald in de juridisch bindende regels en verbeelding.

In hoofdstuk 8 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 9 geeft de resultaten van het vooroverleg en de eerste inzage termijn weer.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

2.1 Functionele structuur

Het plangebied bevindt zich ten westen van de wijk Aalderinkshoek. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een veiligheidszone van de hoogspanningsleiding van Tennet. Binnen deze zone is geen bebouwing toegestaan. Ten oosten van het bestaande hoogspanningsstation is een kleine groenzone aangelegd met daarachter de woonwijk Aalderinkshoek. Ten westen van het plangebied ligt het volkstuinencomplex Aalderinkshoek. Ten zuidwesten van het plangebied staat een twee-onder-een-kapwoning. Ten zuiden van de Wierdensestraat bevindt zicht een meer landelijk en open gebied met een groen karakter waar enkele woningen verspreid staan.

2.2 Stedenbouwkundige opzet

De Wierdensestraat vormt ter hoogte van het plangebied een scheiding. Ten noorden van de Wierdenstraat is meer sprake van stedelijke functies en bebouwing, de aanwezigheid van het hoogspanningsstation en de volkstuinen dragen daar in belangrijke mate aan bij. De uitstraling is door de aanwezigheid van groensingels en wegbegeleidende beplanting wel groen. Het gebied ten zuiden van de Wierdensestraat heeft veel sterker een landelijke en groene uitstraling. De aanwezigheid van het landhuis Bellinckhof met bijbehorend park versterkt de uitstraling en functie van dit deel.

2.3 Verkeersstructuur

De beoogde locatie is een gelegen naast het bestaande hoogspanningsstation. De ontsluiting van het plangebied vindt dan ook plaats via het hoogspanningsstation. Het hoogspanningsstation wordt direct ontsloten via de Wierdensestraat. Een parallelweg de Schuilenbergsweg wordt daarbij gekruist. Het gehele hoogspanningsstation is vanwege veiligheidsoverwegingen omheind.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.

De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken.

Eén van deze belangen is gericht op energievoorziening en energieontwikkeling. De vraag naar elektriciteit en gas zal blijven groeien. Daarom zal voor de opwekking en het transport van energie (ook over onze grenzen heen) voldoende ruimte gereserveerd moeten worden. Duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie verdienen daarbij speciale aandacht. Hun aandeel in de totale energievoorziening moet omhoog en zij hebben relatief veel ruimte nodig. Daarbij speelt de leveringszekerheid van energie een een cruciale rol. De komende decennia groeit de vraag naar de elektriciteit en gas in Nederland nog gestaag. Het opvangen van deze groei en het handhaven van het huidige hoge niveau van leveringszekerheid vragen om uitbreiding van het productievermogen en de energienetwerken.

Conclusie Rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij de verwezenlijking van het rijksbelang ten aanzien van de energievoorziening. De ontwikkeling wellicht kleinschalig maar zeer belangrijk voor de leverzekerheid in dit gebied en levert zo een bijdrage aan Rijksbeleid. Andere rijksbelangen worden door de ontwikkeling niet geschaad.

3.3 Provinciaal beleid Overijssel

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot een document. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie afbeelding 3). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

De volgende niveaus komen aan de orde (zie afbeelding 3):

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00009-BP31_0003.png"

Afbeelding 3: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend.

Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc..

De ontwikkeling voldoet aan de vraag naar energievoorziening. Vanwege de specifieke eisen die gesteld worden aan deze functie, is geen ruimte gevonden binnen het bestaande terrein en is multifunctioneel ruimtegebruik niet mogelijk gebleken. Er is dan ook voorzien in een kleinschalige uitbreiding van het terrein. Het plan sluit daarmee aan op de generieke beleidskeuzes van de provincie.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. De gebiedskenmerken gelden als onderlegger voor de ontwikkelingsperspectieven. Het plangebied valt onder het ontwikkelingsperspectief 'Woonwijk' (zie afbeelding 4). Ten aanzien van dit ontwikkelingsperspectief gelden de volgende ambities:

  • aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus, die voorzien in de woonvraag;
  • voldoende en flexibel aanbod van woonmilieus, die voorzien in de vraag.

Hoofdlijn van het beleid is een differentiatie in woonmilieus die nu en in de toekomst voldoende ruimte bieden aan de huisvesting van alle doelgroepen. Met de uitbreiding van een hoogspanningsstation wordt het woonmilieu momenteel en in toekomst weinig beïnvloed. Dit vanwege de ligging en de omvang van de ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00009-BP31_0004.png"

Afbeelding 4: Uitsnede kaart ontwikkelingsperspectieven (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

3. Gebiedskenmerken

De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied aan de Wierdensestraat en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

De natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. In deze laag bestaat van oudsher een sterke samenhang tussen natuur- en watersysteem. De projectlocatie ligt in het dekzandvlaktegebied (zie afbeelding 5). De omgevingsvisie spreekt hiervoor de volgende ambities uit:

  • Ontwikkelingen moeten bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen;
  • Ontwikkelingen moeten bijdragen aan versterking van de potentiële natuurlijke kwaliteiten van de 'natte voet' van de stuwwal (kwelzone, brongebied) en deze beter zichtbaar maken.

De projectlocatie ligt tevens dicht bij de gebieden die zijn aangeduid als 'beekdalen en natte laagtes'. Hier dient rekening te worden gehouden bij het herinrichten van de gronden.

  • Beekdalen en laagtes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het watersysteem, de waterkwaliteit en voldoende ruimte voor water en, indien het bestaande (agrarisch) gebruik dat toelaat, natuurlijke dynamiek.
  • Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

Er zijn geen zichtbare kwaliteiten van deze natuurlijke laag binnen het plangebied te vinden. Daarbij is de voorgenomen ontwikkeling van dermate kleine omvang dat dit geen invloed heeft op het natuurlijk functioneren van de 'beekdalen en natte laagtes' en/of 'dekzandvlakte'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00009-BP31_0005.png"

Afbeelding 5: Uitsnede kaart natuurlijke laag (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het erom dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen en daardoor is een sterke ruimtelijke functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Het plangebied ligt binnen de laag van het agrarische cultuurlandschap in gronden 'Bebouwing' (zie afbeelding 6). De voorgenomen ontwikkeling past conform het concentratieprincipe binnen de uitgangspunten van deze laag en heeft geen effect op het zuidelijk gelegen hoevenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00009-BP31_0006.png"

Afbeelding 6: Uitsnede kaart agrarisch cultuurlandschap(Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.

Het plangebied ligt in het gebied 'Woningbouwwijk 1955 - nu' (zie afbeelding 7).

De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot en per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). Functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden.

Terzake van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling wordt opgemerkt dat sprake is van een kleinschalige uitbreiding van het hoogspanningsstation, die daarmee past binnen de maat en schaal van de omgeving en de omliggende bebouwing. Geconcludeerd wordt dan ook dat ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de stedelijke laag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00009-BP31_0007.png"

Afbeelding 7: Uitsnede kaart stedelijke laag (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Conclusie provinciaal beleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de generieke keuzes uit Omgevingsvisie en verordening. Het plan past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven en wordt waar mogelijk in lijn met de lagenbenadering ontwikkelt.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurplan Almelo, Symbiose tussen stad en land

In het structuurplan, vastgesteld d.d. 6 maart 2003, is de toekomstige ruimtelijke structuur van Almelo geschetst. In 2006 is een partiële herziening van het structuurplan vastgesteld die betrekking heeft op de wijk Waterrijk, de Bedrijfslocatie N36 en Noorderpark. In 2008 is nog een aanvulling toegevoegd die betrekking heeft op Buitenhaven West. Beide toevoegingen hebben geen betrekking op het plangebied en worden daarom in deze toelichting buiten beschouwing gelaten.

In de bijbehorende functionele hoofdstructuurkaart is de wijk Aalderinkshoek gemarkeerd als zijnde 'Wonen', waarbij het hoogspanningsstation als bedrijvigheid is aangeduid. De geplande uitbreiding ligt in een gemengde zone en boven de westelijke groene long. De Wierdensestraat heeft een bepaalde allure die versterkt wordt door de aangeplante boomsingels. Behoudt van deze alure staat voorop. De Wierdensestraat is de grens tussen stedelijk (Aalderinkshoek) en landelijk gebied (Bellinckhof).

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de hoofdlijnen van het structuurplan Almelo, de uitbreiding is van een dergelijke kleine schaal dat dit op het niveau van structuurplan geen invloed heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00009-BP31_0008.png"

Afbeelding 8: Uitsnede structuurplan Almelo

3.4.2 Masterplan Almelo

In het Masterplan wordt in grote lijnen aangegeven in welke richting Almelo zich in de komende jaren wil ontwikkelen. Het is niet één groot plan, maar een raamwerk voor afzonderlijke plannen. Het laat zien wat de samenhang is tussen verschillende plannen en langs welke hoofdlijnen en structuren de stad zich verder wil ontwikkelen.

Het Masterplan gaat met name in op ontwikkelingsgebieden. Aalderinkshoek is een bestaande wijk met weinig toekomstige ontwikkelingen. De westelijke entree is en blijft de groene entree van de stad. De entree moet Almelo van zijn landschappelijke kant laten zien. De Wierdensestraat maakt net als de Aa-zone deel uit van deze entree. De Wierdensestraat is vooral bedoeld voor het autoverkeer en openbaar vervoer. Het groene karakter van de Wierdensestraat met de villa-achtige bebouwing blijft gehandhaafd. De lintbebouwing ter hoogte van de begraafplaats zou langzaam in datzelfde type bebouwing kunnen transformeren. Het laankarakter kan, mede ondersteund door statige bebouwing, ook worden versterkt door het (dwarsdoorsnede) profiel van de weg, door een goed wegontwerp.

Met de voorgenomen ontwikkeling zal een deel (650 m2) van een bestaande groensingel worden verwijderd. Het te verwijderen deel ligt niet direct aan de Wierdensestraat. het groene karakter en daarmee de groene entree van Almelo blijft behouden.

Conclusie gemeentelijk beleid

De gelande ontwikkeling past binnen de beleidskaders van de gemeente Almelo, aandachtspunt is dat het groene karakter langs de Wierdensestraat gehandhaafd en waar mogelijk versterkt wordt.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieu-aspecten. Een aantal van deze milieu-aspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk word ingegaan op bedrijven (en andere activiteiten), fysieke veiligheid, externe veiligheid, magneetveldcontouren, luchtkwaliteit, geluid, bodemkwaliteit, flora en fauna en archeologie.

4.1 Bedrijven en andere activiteiten

Om een leefbare woonomgeving te waarborgen worden de ruimtelijk relevante milieu-invloeden van bedrijfsmatige activiteiten, in relatie tot de omgeving, beschreven. Vanuit deze doelstelling ligt in de woongebieden het accent op wonen en worden bedrijfsmatige activiteiten geweerd of ontmoedigd. Andersom ligt het accent in gebieden waar bedrijvigheid is toegestaan op activiteiten en wordt wonen niet direct toegestaan. Functiemenging van detailhandel en wonen, kan gewenst zijn voor zover deze niet leidt tot een onleefbare situatie en deze bedrijvigheid direct is gerelateerd aan de woonomgeving (bv. buurtsuper, schoolgebouw).

4.1.1 Wijze van beoordelen

De invloed van de aanwezige bedrijven en de mogelijke potentiële milieubelasting van toegestane bedrijven op het plangebied zijn beoordeeld. Hierbij zijn de milieuvergunningen en daaruit voortkomende rechten, de normstellingen uit AMvB’s en de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (versie 2009) als leidraad gehanteerd. Vervolgens is gekeken naar de milieuhygiënische effecten van deze bedrijvigheid op het plan. De bevindingen staan in de volgende paragrafen.

4.1.2 Externe zonering

De publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG is gebruikt bij de zonering rond bedrijven. De publicatie deelt bedrijven onder in categorieën op basis van de ingeschatte milieubelasting. Per milieucategorie gelden richtafstanden tot woonwijken.

Milieucategorie   Aan te houden afstand tot woonwijken (zone)  
1   0 tot 10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  
5.1   500 meter  
5.2   700 meter  
5.3   1000 meter  
6   1500 meter  

Met de uitbreiding van het bestaande hoogspanningsstation wordt een bedrijf vallend onder de milieucategorie 3.2. uitgebreid. Voor bedrijven van een dergelijke categorie geldt als richtlijn een afstand van 100 meter tot de een rustige woonwijk. Als gekeken wordt naar de locatie van de uitbreiding en de afstand tot de dichtstbijzijnde woonbebouwing is de conclusie dat met de aanwezigheid van twee woningen sprake is van een woonomgeving. De richtafstand van 100 meter wordt met de uitbreiding niet gehaald, de afstand bedraagt ongeveer 60 meter. Het woon- en leefklimaat verslechterd niet vanwege het feit dat de bestaande afstand tussen de woning en het hoogspanningsstation ook na uitbreiding niet verkleind wordt. Met de uitbreiding van het station zullen de nieuw te realiseren transformatoren het station deels ontlasten, waarmee het totale vermogen van het station beter wordt verdeeld. Er is dan ook geen toename van de transformator capaciteit voorzien waardoor het elektromagnetisch veld en de geluidsproductie op het station niet toeneemt. Een verslechtering van het woon- en leefklimaat wordt dan ook niet voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00009-BP31_0009.png"

Afbeelding 9: Afstand uitbreiding tot dichtstbijzijnde woningen.

4.2 Fysieke veiligheid

4.2.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke (Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, NVBR, september 2003), regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

  • bereikbaarheid;
  • opkomsttijd;
  • bluswatervoorziening;
  • zelfredzaamheid;
  • sirenedekking;
  • samenhang veiligheidsketen.

4.2.2 Bereikbaarheid
4.2.2.1 Bereikbaarheid algemeen

De bereikbaarheid van branden en ongevallen heeft invloed op de effectiviteit van het brandweerwerk en daarmee op de veiligheid van de burgers.

Het uitgangspunt is dat een gebied via minimaal twee ontsluitingswegen toegankelijk is. Ook dienen de wegen voldoende capaciteit te hebben om de populatie uit het gebied te kunnen evacueren en om hulpverleningsdiensten het gebied in te laten rijden. De wegen dienen tevens geschikt te zijn voor brandweervoertuigen. Gedacht kan worden aan draaicirkels, aslasten en vrije hoogtes.

De inrichting van de ruimte kan de bestrijding van een incident beïnvloeden. De inrichting van de openbare ruimte moet voldoen aan de gemeentelijke bouwverordening. Verder staan er in de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van het NVBR (september 2003) richtlijnen beschreven. Daarbij gaat het tevens om de opstelmogelijkheden om in de belaste omgeving het materiaal op te stellen. Artikel 2.5.3 van de bouwverordening en de richtlijn Bluswatervoorziening en bereikbaarheid geldt daarbij als uitgangspunt. Als de afstand niet voldoet aan de richtlijn en bouwverordening, zijn er opstelplekken nodig die voldoen aan afmetingen van de brandweervoertuigen en opstelplekken. Deze opstelplekken dienen ook bereikbaar te zijn.

In het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Almelo staan de hoofdroutes van de brandweer aangegeven. Dit vormt een van de uitgangspunten bij het bepalen van de verkeersstructuur.

4.2.2.2 Bereikbaarheid plangebied

Het hoogspanningsstation en daarmee ook het plangebied is goed bereikbaar via de Wierdensestraat. De Wierdensestraat is één van de hoofdroutes van de brandweer en het plangebied is daarmee goed bereikbaar.

4.2.3 Opkomsttijd brandweer

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar het plaats incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd. Voor de eerste basisbrandweereenheid gelden vier verschillende normtijden, 5, 6, 8 en 10 minuten, waar volgens het besluit gemotiveerd van afgeweken kan worden. Deze normen zijn gedifferentieerd naar verschillende gebruiksfuncties uit het Bouwbesluit. De Wet op de Veiligheidsregio's biedt de mogelijkheid om gemotiveerd van deze tijden af te wijken.

De theoretische berekeningen van de Hulpverleningsdienst Regio Twente geven aan dat de brandweer over het algemeen in de dagsituatie binnen 8 minuten ter plaatse kan zijn. In de avond- en nachtsituatie is dit niet altijd mogelijk en is de brandweer binnen 10 minuten aanwezig.

4.2.4 Bluswatervoorziening
4.2.4.1 Bluswatervoorziening algemeen

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

  • De primaire bluswatervoorziening

Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.

  • De secundaire bluswatervoorziening

Als aanvullende bluswatervoorziening op de primaire voorziening, kunnen geboorde putten, bluswaterriolen of vijvers dienst doen.

  • De tertiaire bluswatervoorziening

Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Dan kan water onttrokken worden aan open water zoals kanalen of een grote vijver.

4.2.4.2 Bluswatervoorziening Aalderinkshoek

In de Aalderinkshoek liggen veel gietijzeren leidingen. In praktijk komt het voor dat deze leidingen zijn dichtgeslibd. De verwachting is daarom dat de leidingen niet overal de gevraagde capaciteit kunnen leveren. Ook is de dekking in enkele straten onvoldoende.

Secundaire bluswatervoorziening

Er ligt in de Aalderinkshoek geen open water dat als secundaire voorziening gebruikt kan worden. Net buiten de wijk ligt een vijver en een kanaal, maar als secundaire bluswatervoorziening bereikt slechts een klein deel van het gebied.

Tertiaire bluswatervoorziening

De Weezebeek en het Overijssels kanaal kunnen voor de Aalderinkshoek als tertiaire bluswatervoorziening dienen. Het nadeel van het Overijssels kanaal is dat daarvoor een spoorwegovergang gepasseerd moet worden.

Conclusie

Er heeft een inventarisatie van de bluswatervoorziening plaatsgevonden. Uit de inventarisatie blijkt dat de primaire bluswatervoorziening geoptimaliseerd kan worden. De secundaire bluswatervoorziening is niet toereikend, maar de tertiaire bluswatervoorziening is goed.

4.2.5 Zelfredzaamheid

De ontwikkeling betreft een hoogspanningsstation waar niet permanent personen aanwezig zullen zijn. Alleen mensen met bevoegdheid kunnen de gronden betreden. Deze personen zijn op hoogte van de gevaren. Er kan om deze reden vanuit worden gegaan dat deze personen zelfredzaam zijn.

4.2.6 Waarschuwings- en alarmeringssysteem
4.2.6.1 Sirenedekking algemeen

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Dan is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar. De sirenes kunnen dan worden ingeschakeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00009-BP31_0010.png"

Afbeelding 10: sirenedekking ‘Almelo’

4.2.6.2 Sirenedekking Aalderinkshoek

Uit de illustratie (afbeelding 10) blijkt dat de Aalderinkshoek en daarmee het plangebied in het dekkingsgebied van de sirene aan de Sweelincklaan valt. Personen binnen het plangebied zullen tijdig worden gewaarschuwd indien er gevaar dreigt. Het plangebied en gebouwen zijn alleen toegankelijk voor de daarvoor bevoegde personen en het terrein is beveiligd met een hekwerk.

4.2.7 Conclusie

Uit bovenstaande analyse blijkt dat alleen de bluswatervoorziening ten aanzien van de fysieke veiligheid een niet onoverkomelijk aandachtspunt is. Voor het overige kan aan de uitgangspunten van het fysieke veiligheidsbeleid voldaan worden.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Algemeen

Bij het opstellen van de externe veiligheidsparagraaf is uitgegaan van de huidige wet en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.

Door de gemeente Almelo is tevens externe veiligheidsbeleid (Verantwoord evenwicht 2007) vastgesteld. Bij het realiseren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de in dit externe veiligheidsbeleid vastgestelde uitgangspunten.

De risicobronnen binnen, maar ook in de nabijheid, van het plangebied zijn geïnventariseerd. Beoordeelde risicobronnen kunnen bedrijven zijn maar ook transportroutes over de weg, rail of vaarwater en leidingroutes voor brandstoffen zoals gasleidingen.

4.3.2 Risicobronnen in het plangebied

Inrichtingen

Een hoogspanningsstation is geen inrichting welke te beschouwen is als een risicovolle inrichting in de zin van de wet (Bevi) en er zijn tevens geen risico relevante inrichtingen.

4.3.3 Risicobronnen in de omgeving

Inrichtingen

In de omgeving van het plangebied, ook op grotere afstand, zijn geen risicobedrijven aanwezig welke met de effectafstanden tot in het plangebied reiken.

Transport gevaarlijke stoffen  

Ten hoeve van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg is binnen de gemeentelijke grenzen van Almelo een route gevaarlijke stoffen vastgesteld. Voor het doorgaande transport van gevaarlijke stoffen dient gebruik te worden gemaakt van de daarvoor vastgestelde route. Het plangebied ligt op ruime afstand van deze route gevaarlijke stoffen. De aanwezige externe veiligheidscontouren van deze transportas hebben geen relevante invloed op het plangebied. Dat betekend dat het plangebied niet ligt binnen een door deze transportas veroorzaakte PR 10-6 contour of invloedgebied voor het groepsrisico.

Er zijn geen buisleidingen of spoorlijnen in en om het plangebied aanwezig waarmee of waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze aspecten worden dan ook verder buiten beschouwing gelaten.

4.3.4 Conclusie

Uit bovenstaande blijkt dat er binnen en buiten het plangebied geen externe veiligheidsaspecten zijn die de realisatie van de uitbreiding in de weg staan.

4.4 Magneetveldcontouren

De ontwikkeling betreft een uitbreiding van een hoogspanningsstation. In het “Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen” van de Staatsecretaris van VROM is aangegeven dat bij nieuwe situaties zo veel als redelijkerwijs mogelijk vermeden dient te worden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0.4 µT (de magneetveldzone). Binnen deze 0,4 microteslazone wordt geadviseerd geen nieuwe gevoelige bestemmingen (woningen, scholen, kinderopvangplaatsen) te realiseren. Hoewel dit beleid niet van toepassing is op hoog en middenspanningsstations en ondergrondse kabelverbindingen, wenst Enexis wel inzicht te verschaffen in de invloed van de nieuw te bouwen 10kV installatie op de magneetvelden rondom het bestaande hoogspanningsstation.

Er is voorhand onderzoek gedaan naar de magneetveldcontouren van de uitbreiding van het hoogspanningsstation Mosterdpot aan de Wierdensestraat. Dit is onderzoek is door Petersburg Consultants B.V. uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00009-BP31_0011.png"

Afbeelding 11: Magneetcontouren hoogspanningsstation (blauw huidige contour en rood de toekomstige situatie)

In het rapport van Petersburg Consultants (Bijlage 1) is uitvoerig en zorgvuldig stilgestaan bij de wijze van berekenen en gehanteerde uitgangspunten. Uit dit onderzoek blijkt dat de beoogde uitbreiding zorgt voor een toename van de 0,4 uT contour. Deze toename blijft binnen de perceelgrenzen van het gehele station. In afbeelding 11 is zichtbaar dat de bestaande 0,4 uT contour (blauwe lijn) weinig verandert ten opzichte van de toekomstige contour rode lijn). De kleine verschillen die ontstaan buiten het nieuwe gebouw, hebben te maken met de beoogde andere bedrijfsvoering van HS trafo's. De bedoeling is om van minder trafo's gebruik te maken door betere verdeling van belasting over bestaande en nieuwe 10kV installaties. Het gehele rapport met een uitgebreide onderbouwing is opgenomen in de bijlage.

4.4.1 Conclusie

Aan de bestaande situatie zal weinig veranderen met de uitbreiding van dit station. Alleen rondom de nieuwe uitbreiding zelf is de contour iets naar de noordzijde opgeschoven. Dit is verbeeld in afbeelding 11. Het terrein waarover deze rode contour strekt is alleen bereikbaar voor bevoegde personen en bevindt zich binnen het eigendom van Enexis.

4.5 Luchtkwaliteit

Bij elk ruimtelijk plan moet de luchtkwaliteit in acht worden genomen. In dit geval zijn de wijzigingen van het bestemmingsplan zeer beperkt en mocht er al sprake zijn van een wijziging dan is het begrip “Niet in betekenende mate” (NIBM) zoals genoemd in de wet zeker van toepassing. Een onderzoek naar de luchtkwaliteit, met een toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit, is om die reden niet nodig. Het bedrijf valt onder een elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen. Dit bedrijf heeft een transformatorvermogen van 150 MVA, maar produceert hierbij geen stof of andere emissies die van invloed zijn op de luchtkwaliteit.

Omdat ook de jaarlijkse rapportage in het kader van de “Wet Luchtkwaliteit” (hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer) geen overschrijding van de grenswaarden in en om het plangebied laat zien mag geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor dit plan.

4.6 Geluid

Het plan betreft, zoals eerder aangegeven, de uitbreiding van een bestaand hoogspanningsstation. Een hoogspanningsstation wordt als een 'niet kwetsbaar' object aangemerkt. De effecten van wegverkeerslawaai of andere externe bronnen op het plangebied worden dan ook niet verder onderzocht.

Het hoogspanningsstation zelf produceert echter ook geluid. Als indicatieve afstand (zie paragraaf Externe zonering) geldt een afstand van 50 meter. De beoogde uitbreiding vindt op een grotere afstand dan 50 meter tot de dichtstbijzijnde woning plaats. De uitbreiding betreft de realisatie van een 10 kV schakelstation, dit schakelstation produceert zelf geen geluid en gelijktijdig met de uitbreiding wordt een deel transformator vervangen. De geluidsproductie van het station zal na uitbreiding lager zijn dan in de huidige situatie het geval is.

4.7 Bodemkwaliteit

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. In de voorgenomen ontwikkeling wordt een nutsvoorziening gerealiseerd waarbij niet voortdurend mensen verblijven. Bodemonderzoek is niet nodig bij het bouwen van ruimten waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen verblijven, zoals opslagloodsen, tuinbouwkassen of gebouwen voor nutsvoorzieningen. Daarnaast brengt het gebruik van deze nutsvoorziening geen bodembedreigende activiteiten met zich mee. De bodemkwaliteit zal daarmee in de toekomst niet verslechteren. Nader onderzoek naar de bodemkwaliteit wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

4.8 Flora en fauna

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de EHS. Bij soortenbescherming heeft men te maken met de flora- en faunawet.

4.8.1 Soortenbescherming

De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe, bepaalde handelingen waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Door middel van bureauonderzoek en een terreinonderzoek is er getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Het complete onderzoeksrapport is bijgevoegd als Bijlage 2. Op basis van het onderzoek is beoordeeld of er voor de voorgenomen ingreep in het plangebied procedurele gevolgen zijn betreft de Flora- en faunawet en overige relevante wetgeving. De resultaten zijn in de onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00009-BP31_0012.jpg"

Afbeelding 12: Resultaten quickscan flora en fauna

4.8.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingsweg 1998 beschermd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) betreft een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het plangebied aan de Wierdensestraat ligt niet in een Natura 2000 of EHS gebied en heeft ook geen negatief effect om de omgeving.

4.8.3 Conclusie flora en fauna

Indien rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels, is nader onderzoek en ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk. De voorgenomen ontwikkeling, kap bomen (650 m2) en bouw 10 kV station, kan dan vanuit zowel soorten- als gebiedsbescherming doorgang vinden. Wel dient nadrukkelijk conform de gedragscode ruimtelijke ontwikkeling gehandeld te worden, zodat schade aan beschermde flora en fauna voorkomen wordt. Belangrijk daarbij is dat onder andere buiten het broedseizoen de verstorende werkzaamheden worden uitgevoerd.

4.9 Archeologie

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00009-BP31_0013.png"

Afbeelding 13; Archeologische verwachtingskaart

Het plangebied aan de Wierdensestraat ligt op grond van de gemeentelijke archeologische verwachtings- en waardenkaart in een verstoord gebied. Door de in het verleden aanwezige bebouwing zijn de gronden verstoord. Gezien het feit dat het nieuwe gebouw wordt opgericht in een gebied dat reeds verstoord is en het te verstoren gebied een kleinere oppervlakte heeft dan 2500 m² is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Wanneer bij de uitvoering van de werkzaamheden toch een archeologische vondst worden gedaan, dan geldt hiervoor een meldingsplicht op basis van de Monumentenwet bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het waterbeleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

5.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.2 Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogt en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn.

5.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verdere reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Waterschap Vechtstromen

Het waterschap Vechtstromen heeft het waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheerplan. In het Waterbeheerplan staan de korte en de lange termijndoelstellingen van het waterschap. Het waterschap kiest daarbij voor ruimtelijke, duurzame oplossingen, zowel in tijd als kwaliteit, waarbij het gedachtegoed van het Waterbeheer 21e eeuw en de Kaderrichtlijn Water nadrukkelijk is meegenomen. Een belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Door de watertoets wordt er al meteen vroegtijdig nagedacht over de rol van water binnen een ontwikkeling.

Watertoets

De watertoets is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. In ieder geval verdienen de volgende aspecten aandacht, zowel bij de keuze als bij de inrichting van de locatie:

  • Veiligheid: behouden en vergroten van de veerkracht. Met veerkracht bedoelen we het vermogen van het watersysteem om extreme situaties met veel neerslag het hoofd te bieden door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden, zodat overstroming of ongewenste inundatie niet optreden;
  • Grondwaterbescherming;
  • Kwantitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • Kwalitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • Compensatie negatieve gevolgen.

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast (Bijlage 3 Watertoets Wierdensestraat). Na telefonisch contact met het waterschap Vechtstromen is gebleken dat de ontwikkeling planologisch akkoord is. Bij het aanvragen van de omgevingsvergunning moet opnieuw contact worden gezocht met het waterschap voor een watervergunning en advies over eventuele maatregelen voor het pand. Hierbij kan worden gedacht aan een systeem dat het hemelwater infiltreert en waarmee het hemelwater wordt gescheiden van afvalwater.

5.4 Conclusie Waterbeleid

Op grond van het bestudeerde beleid en de uitgevoerde watertoets kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling niet in strijd is met de water doelstellingen voor het gebied.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

Zoals in de aanleiding reeds omschreven betreft het een uitbreiding van het bestaand hoogspanningsstation, in afbeelding 14 met een oranje kleur aangegeven. Met deze uitbreiding krijgt het station de mogelijkheid zijn vermogen beter te verdelen over de verschillende installaties op het totale perceel. Hiermee kunnen de bestaande installaties op het perceel deels worden ontlast, wat de veiligheid ten goed komt. Het gaat hierbij niet om het vergroten van het vermogen, maar het beter verdelen van het vermogen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00009-BP31_0014.jpg"

Afbeelding 14: Locatie hoogspanningsstation en beoogde uitbreidingslocatie

Er is gekeken naar ruimte binnen het terrein van het hoogspanningsstation, vanwege veiligheidseisen en specifieke fysieke eisen bleek dit niet mogelijk. Uitbreiding richting de Aalderinkshoek was niet mogelijk vanwege de minimale afstandseisen waar aan voldoen moet worden, uitbreiding naar de noordzijde was niet mogelijk vanwege de veiligheidszones van de hoogspanningsleidingen en de zuidzijde was niet mogelijk vanwege de aanwezigheid van de Wierdensestraat. De westzijde bleek het meest geschikt deze uitbreiding te realiseren. Het eerste plan ging uit van een grotere oppervlakte gebruik (ongeveer 1200 m2). Echter nader onderzoek en optimalisatie leidde tot een plan waarbij het oppervlakte is terug gebracht tot 735 m2. Deze oppervlakte is paars aangegeven op afbeelding 14. Op dit perceel zal een gebouw gerealiseerd worden van ongeveer 210 m2. De afmetingen van het beoogde gebouw zijn ongeveer 30 bij 7 meter, afbeelding 15 geeft een beeld van een vergelijkbaar gebouw op een andere locatie. De bouwhoogte zal ongeveer 4 meter bedragen. In Bijlage 4 is de uitbreiding in relatie met het bestaande hoogspanningsstation weergegeven, tevens staan hier zijaanzichten van het te realiseren gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00009-BP31_0015.jpg"

Afbeelding 15: Uitstraling bebouwing

6.1 Landschappelijke inpassing

Zoals uit de beleidsanalyse naar voren komt is het behouden van de groene uitstraling langs de Wierdensestraat van belang voor de entreefunctie van de weg. Daarnaast is het zoveel mogelijk behouden van het woon- en leefgenot van de naastgelegen woningen van groot belang. Om die reden is het plan na de concept fase dan ook zodanig verkleind dat een groot deel van de bestaande groensingel gehandhaafd kan blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00009-BP31_0016.png"

Afbeelding 15: Overzicht van de voorgenomen ontwikkeling

Bovenstaande afbeelding geeft aan op welke wijze de uitbreiding ingepast wordt in de omgeving. Het grootste deel van de bestaande groensingel wordt behouden. De bestaande groensingel wordt versterkt door de aanplant van inheemse struikvormende heesters waardoor een dichte ondergroei ontstaat en de groensingel een meer gelaagde opbouw krijgt. Deze gelaagde opbouw zorgt er voor dat de singel voor fauna interessanter wordt en het gebouw beter aan het oog onttrokken wordt. Wat betreft de soortkeuze worden als hulst, vuilboom, lijsterbes en sleedoorn gebruikt. Waar nodig zullen zomereiken bijgeplant worden om de bosstructuur te behouden. Hoeveelheden en locatie zullen in het veld op basis van de feitelijke situatie bepaald worden.

6.2 Compensatie deel groensingel

Voor de realisatie van de uitbreiding zal 650 m2 van de groensingel gekapt gaan worden. Met ingang van 1 januari 2012 zijn meldingen voor bomen die niet structureel, bijzonder of monumentaal zijn niet langer nodig. Het bosplantsoen op het perceel behoort niet tot een van deze categorieën en is dus niet kapvergunningplichtig. Er dient wel compensatie plaats te vinden met een factor van 1:1. De te rooien houtsingel ligt buiten de bebouwde kom en behoort tot een bosperceel die groter is dan 1000 m2. Dat zorgt er voor dat het rooien van de groensingel volgens de Boswet wel compensatieplichtig is.

Door Eelerwoude is bij het bevoegd gezag melding gemaakt van het rooien van 650 m2 groensingel nabij de Wierdensestraat 159. Het is niet mogelijk op hetzelfde terrein of aangrenzend de compensatieopgave te realiseren, er is dan ook gezocht naar een compensatielocatie elders. Als compensatielocatie is een geschikte locatie gevonden op gronden in bezit van Huize Almelo. Het betreft een perceel landbouwgrond ten westen van Wendelgoorseweg 3, afbeelding 16 geeft een overzicht van deze locatie. Hier zal 2000 m2 groensingel aangelegd worden als versterking van de landschappelijke structuur ter plaatse. De betreffende locatie heeft in het bestemmingsplan Westelijke Groene Long de bestemming 'Agrarisch" met de andere aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - houtopstanden". Deze aanduiding is gericht op het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van houtopstanden. De aanleg van een groensingel van past geheel binnen de doelstellingen van de bestemming en het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00009-BP31_0017.png"

Afbeelding 16: Locatie groencompensatie

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Wierdensestraat 157H_Uitbreiding Mosterdpot bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.

7.2 Juridische systematiek

In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.

Planregels

De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:

  • Inleidende regels: bevat een aantal bepalingen die van belang zijn voor een juiste interpretatie en toepassing van de planregels in de overige hoofdstukken;
  • Bestemmingsregels: bevat de regels omtrent de diverse bestemmingen waarin bouw- en gebruiks(on)mogelijkheden zijn opgenomen;
  • Algemene regels: bevat algemeen geldende regels met betrekking tot gebruik en afwijkingen;
  • Overgangs- en slotregels: bevat overgangsregels en de titel van het plan.

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", bevat de volgende artikelen:

  • Begrippen;
  • Wijze van meten.

Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;

Hoofdstuk 3: "Algemene regels", bevat de volgende artikelen:

  • Antidubbeltelregel;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene procedureregels;

Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels", bevat de volgende artikelen:

  • Overgangsrecht;
  • Slotregel.

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.

Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:

  • een omgevingsvergunning om af te wijken van specifieke regels. Het gaat hier om geringe afwijkingen van het bestemmingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheid biedt voor burgemeester en wethouders de mogelijkheid een afweging te maken van de noodzaak ten opzichte van het stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch belang;
  • nadere eisen: ten aanzien van enkele in de regels genoemde bouwmogelijkheden zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen inzake de situering van gebouwen, de profilering van wegen, het aantal parkeerplaatsen en afstanden van gebouwen ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte.

Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.

7.3 Beschrijving per bestemming

7.3.1 Bestemmingsregels

Bedrijf - Nutsvoorziening

Binnen deze bestemming vindt de uitbreiding van het hoogspanningsstation "De Mosterdpot" gelegen. Gebouwen en installaties ten dienste van deze nutsvoorziening mogen hier worden opgericht. Voor wat betreft de bouw- en gebruiksregels is aangesloten bij de bouwregels zoals die ook voor het hoogspanningsstation gelden in het vigerende bestemmingsplan.

Groen

De groensingel die blijft staan na realisatie van de uitbreiding krijgt deze bestemming in plaats van de oude agrarische bestemming, zodat beter aangesloten wordt op de feitelijke functie van het perceel. Bebouwing is enkel toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen. De maximale inhoudsmaat van een gebouw voor nutsdoeleinden is 36 m³ toegestaan. Daarnaast zijn regels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.3.2 Overige regels

Inleidende regels / begrippen

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.

Inleidende regels / wijze van meten

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.

Anti-dubbeltelregel

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

Algemene gebruiksregel

Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

Algemene afwijkingsregel

In dit artikel zijn een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan. Ook de realisatie van erkers bij woningen wordt middels deze bepaling mogelijk gemaakt, alsmede het wijzigen van gebruik van gebouwen (al dan niet bij woningen) ten behoeve van kinderopvang.

Algemene Procedureregel

Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.

Overgangsrecht

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.

Slotregel

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.


De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Het risico op planschade wordt afgedekt door het sluiten van een planschadeovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 Bro heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde Vooroverleglijst Ruimtelijke Plannen opgesteld. In deze vooroverleglijst wordt aangegeven dat vooroverleg met betrekking tot plannen voor woningbouw in het stedelijk gebied niet noodzakelijk is voor:


Plannen/projectbesluiten voor openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen voor het openbaar vervoer of het wegverkeer mits deze kleinschalig van omvang zijn.


In het voorliggende geval is er hier sprake van. Derhalve kan worden afgezien van het voeren van vooroverleg met de provincie Overijssel.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Daarmee zijn de waterhuishoudkundige aspecten voldoende belicht. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Bij dit plan is afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 11 juni tot en met 22 juli 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.