direct naar inhoud van 3.2 Omgevingsaspecten
vastgesteld
NL.IMRO.0119.bedrijventerreinen-BVC1

3.2 Omgevingsaspecten

Het uitgangspunt is dat - ook in de toekomst - een goede omgevingssituatie voor de aanwezige functies in en rond het verordeningsgebied behouden blijft. In de volgende paragrafen worden de omgevingsaspecten behandeld.

3.2.1 Milieuzonering

Voor de milieuzonering is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem “Bedrijven en milieuzonering” ontwikkeld. Het systeem heeft de vorm van een bedrijvenlijst, waarin de bedrijven zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie) kunnen veroorzaken, kent de lijst aan de bedrijven een milieucategorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieucategorie op van 1 t/m 6. Per categorie zijn richtlijnafstanden tot een “rustige woonwijk / rustig buitengebied” of een “gemengd gebied” aangegeven.

De bedrijventerreinen kennen verschillende zones, waaraan een maximaal toe te laten milieucategorie is gekoppeld. In de zone met de zwaarste typen bedrijven zijn bedrijven tot en met milieucategorie 5.1 toegestaan. Hiervoor geldt een adviesafstand van 500 meter ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze zone ligt het verst vanaf de woonbebouwing. Daarnaast is er een zone die bedrijven tot en met milieucategorie 4.1 toelaat. Hiervoor geldt een adviesafstand van 200 meter. Deze zone ligt dan ook dichter bij de woongebouwing. De zone dit het dichtst bij de woonbebouwing ligt is een zone waarin bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 zijn toegestaan. Hiervoor geldt een adviesafstand van 100 meter. Door deze zonering wordt er voor gezorgd dat de woongebieden geen hinder ondervinden van de bedrijventerreinen. De toegelaten bedrijvigheid is per terrein in een bedrijvenlijst in het voorheen geldende bestemmingsplan opgenomen. De VNG lijsten zijn hiervoor een basis geweest.

Op de bedrijventerreinen komen ook een aantal bestaande bedrijfswoningen voor. Voor bedrijfswoningen geldt een lager beschermingsniveau dan voor reguliere woningen. Een aantal bedrijfswoningen staan dichtbij zwaardere bedrijven. Dit is een bestaande gegroeide situatie. Er is geen reden hier extra maatregelen voor te nemen en deze specifiek te regelen in de beheersverordening.

3.2.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. Van spoorweglawaai is in dit verordeningsgebied geen sprake. Bedrijfswoningen die in het gebied aanwezig zijn worden aangemerkt als geluidsgevoelige functies. Deze woningen kunnen hinder ondervinden van wegverkeerslawaai en industrielawaai.

Voor wegverkeerslawaai is in de Wgh bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waarbij aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Wegen waar deze zone in principe niet geldt, zijn onder andere wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. Het grootste deel van de bedrijventerreinen heeft een maximumsnelheid van 50 km/uur. Alle wegen in het verordeningsgebied hebben een wettelijke geluidszone waarmee rekening moet worden gehouden bij de ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige objecten. De beheersverordening maakt echter de ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige objecten niet mogelijk. Bestaande geluidsgevoelige objecten zijn op hun huidige plaats vastgelegd, waardoor ze ook niet dichter naar de weg gebouwd kunnen worden. Dit aspect geeft geen uitgangspunten en belemmeringen voor deze verordening.

De bedrijventerreinen in het verordeningsgebied zijn geluidgezoneerd. De maximale geluidsniveaus die bedrijven op het park naar de omgeving ervan mogen produceren zijn daarmee vastgelegd. Het industrielawaai is in de Wgh geregeld. De geluidzonering betekent dat op basis van de geldende planologische regelingen rond het bedrijventerrein een geluidzone is vastgesteld. Deze geluidzone mag door de vaststelling van deze beheersverordening niet wijzigen. Concreet betekent dit dat deze beheersverordening maximaal dezelfde geluidsproducerende bedrijvigheid mag toestaan die in de geldende bestemmingsplannen ook was toegestaan. Dit hangt nauw samen met de toegestane milieucategorieën op het bedrijventerrein, deze mogen niet verhoogt worden. Door deze verordening blijft de bestaande (planologische) situatie gehandhaafd, waardoor de geluidzone niet wijzigt. Daarnaast is van belang dat het geluidniveau op geluidgevoelige bebouwing niet te groot mag zijn. In het geval van de bedrijfswoningen in het verordeningsgebied is sprake van een bestaande situatie. Nieuwe geluidgevoelige bebouwing wordt niet mogelijk gemaakt. De geluidzone die rondom het bedrijvenpark ligt is opgenomen in de omliggende bestemmingsplannen. Dit aspect geeft geen uitgangspunten voor deze verordening.

Over het Meppelerdiep en de Drentsche Hoofdvaart mogen grote Rijnschepen en duwbakken varen. Deze grotere schepen produceren geluid. Hiervoor zijn in de Wet geluidhinder echter geen wettelijke zones opgenomen. Bovendien levert het scheepvaartlawaai in het verordeningsgebied geen belemmeringen op, omdat het om een geluidgezoneerd terrein gaat, met slechts zeer beperkt aantal geluidgevoelige objecten.

3.2.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van risico's. Deze risico's kunnen ontstaan door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen (ondergronds en bovengronds).

Risicovolle inrichtingen

In het verordeningsgebied zijn enkele risicovolle inrichtingen aanwezig, zoals ook te zien is op figuur 2. Op de risicokaart staan de volgende inrichtingen aangegeven:

  • gasdrukregel- en meetstation aan de Zomerdijk 29. Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) wordt dit niet gezien als een risicovolle inrichting;
  • een propaantank aan de Oliemolenweg 18. Deze tank heeft een inhoud van 5 m3. Propaantanks vanaf 18 m3 vallen onder het Bevi. Deze propaantank wordt dan ook niet gezien als een risicovolle inrichting;
  • ammoniakopslag aan de Oliemolenweg 4. Het gaat om een ammoniakkoelinstallatie met een inhoud van 900 kilo. Ammoniakinstallaties vanaf 1500 kilo vallen onder het Bevi. Deze ammoniakinstallatie wordt dan ook niet gezien als een risicovolle inrichting;
  • een lpg tankstation aan de Groeneveld 1. Het gaat om een tankstation met een doorzet groter of gelijk aan 1000 m3. Een dergelijk lpg tankstation heeft een risicocontour 10-6 van 110 meter rondom het vulpunt, 25 meter rondom de tank en 15 meter rondom de afleverzuil. De veiligheidszone is op de verbeelding aangegeven;
  • een lpg tankstation aan de Pieter Mastebroekweg 20. Het gaat om een tankstation met een vergunde doorzet kleiner dan 1000 m3. Een dergelijk lpg tankstation heeft een risicocontour 10-6 van 45 meter rondom het vulpunt, 25 meter rondom de tank en 15 meter rondom de afleverzuil. Dit tankstation is bij vaststelling van deze verordening verwijderd. De veiligheidszone is echter nog wel op de verbeelding aangegeven, omdat sprake is van een vergunde situatie;
  • opslag van giftige stoffen (Anitox) aan de Noordeinde 31. Het gaat om een opslag van meer dan 1.000 kilo. Deze valt daardoor onder een ministeriële regeling en is als dusdanig vergund. Deze vorm van opslag heeft geen vastgelegde veiligheidszone.
  • een lpg tankstation aan de Ceintuurbaan 100. Het gaat om een tankstation met een doorzet kleiner dan 1000 m3. Een dergelijk lpg tankstation heeft een risicocontour 10-6 van 45 meter rondom het vulpunt, 25 meter rondom de tank en 15 meter rondom de afleverzuil. De veiligheidszone is op de verbeelding aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.bedrijventerreinen-BVC1_0003.png"

Fragment Risicokaart.nl

Transportroutes gevaarlijke stoffen

In en direct rond het verordeningsgebied zijn geen officiële transportroutes voor gevaarlijke stoffen over de weg aangewezen. Toch vindt wel transport van gevaarlijke stoffen in en rond het verordeningsgebied plaats. De LPG-tankstations moeten bijvoorbeeld bevoorraad worden. De frequentie van dit soort transporten is echter laag. De PR-contour rond de wegen ligt op de rand van de weg, waardoor de risico's voor de omgeving minimaal zijn. Het Meppelerdiep is een transportroute voor gevaarlijke stoffen over water. Aan weerszijden van deze transportroute moet een zone worden vrijgehouden van nieuwe bebouwing en beplanting. Hierdoor kunnen de hulpdiensten, in geval van een calamiteit, de ongevalsplek goed bereiken. Op sommige plaatsen is binnen deze vrijwaringszone al bebouwing aanwezig, deze kan blijven bestaan, maar uitbreiding wordt voorkomen. De PR-contour ligt op de rand van de vaarweg.

Leidingen

Zoals in het fragment van de risicokaart te zien is, zijn in en direct langs het plandeel Leenders twee aardgastransportleidingen (rood gestreepte lijnen) aanwezig. Rond de leidingen zijn risicocontouren aanwezig, deze zijn geregeld via het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De gasleidingen zijn in de beheersverordening voorzien van een besluitvlak, met daaraan gekoppeld een regeling die de leidingen beschermd. De contour van het besluitsubvlak wordt bepaald door de druk waarmee het gas door de leidingen loopt. Het gaat bij de leidingen om een lage druk, namelijk 8 en 16 bar. Deze druk is lager dan 40 bar, waardoor het besluitvlak 4 meter aan weerszijden van de leidingen is opgenomen.

Groepsrisico

Naast een PR-contour is rond inrichtingen sprake van een GR-contour. Bij de LPG-tankstations is hiervoor in het Bevi een vaste contour van 150 meter opgenomen, het zogenoemde invloedsgebied. Wanneer ontwikkelingen met (beperkt) kwetsbare objecten binnen deze contouren plaatsvinden, is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Voor de LPG-tankstations in het verordeningsgebied worden kwantitatieve risicoanalyses (QRA's) uitgevoerd. Daarnaast wordt voor andere risicovolle inrichtingen in het verordeningsgebied een verantwoording van het groepsrisico opgesteld.

In de bestaande situatie levert het groepsrisico voor het grootste deel van het geen belemmeringen op. Het verordeningsgebied is immers bedoeld voor bedrijven, die over het algemeen niet als (beperkt) kwetsbaar object worden aangemerkt. De aanwezige bedrijfswoningen worden niet aangemerkt als (beperkt) kwetsbaar object, omdat de dichtheid hiervan minder bedraagt dan twee woningen per hectare. Om belemmeringen te voorkomen is het niet meer toegestaan nieuwe bedrijfswoningen toe te voegen. Daarnaast worden nieuwe risicovolle inrichtingen uitgesloten.

3.2.4 Laagvliegroute

Boven Nederland zijn laagvliegroutes aangegeven ten behoeve van Defensie. Deze laagvliegroutes zijn inmiddels overgenomen in het Barro. Laagvliegroute 10a loopt van Drachten, via Meppel, naar Deventer. Deze route loopt over het verordeningsgebied. Het gebruik van de route is met ingang van oktober 2002 opgeschort. Na beoordeling van de evaluatie van het laagvliegen wordt de knoop definitief doorgehakt. De minimumvlieghoogte op de laagvliegroute voor jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen bedraagt 75 meter.

In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan (industrieterrein) "Oevers D" heeft het Ministerie van Defensie bij brief van 17 september 2009 aanwijzingen gegeven, die ook voor het verordeningsgebied van belang zijn. Het ministerie geeft aan dat de gemeente Meppel in een bestemmingsplan - en dus ook in deze verordening - rekening moet houden met deze bestaande militaire laagvliegroute. Uit veiligheidsoogpunt acht Defensie de bouw van obstakels hoger dan 40 meter onder de laagvliegroute niet toelaatbaar.

In het verordeningsgebied is over het algemeen een maximale bouwhoogte toegestaan die veel lager is dan 40 meter. De laagvliegzone ondervindt dus over het algemeen geen hinder van de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden in deze beheersverordening. Op sommige plaatsen is de toegestane maximale bouwhoogte (met afwijking van de verordening) hoger dan 40 meter. In die gevallen gaat het echter om bestaande bebouwing die deze hoogte heeft. Een hogere bouwhoogte dan de genoemde 40 meter is daarom zeer beperkt toegestaan en ligt zo strak mogelijk om de bestaande bebouwing heen. De hoogte voor nieuwe bebouwing wordt beperkt door middel van een besluitvlak, welke over de laagvliegroute is gelegd.

3.2.5 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit is een deel van de Wet milieubeheer. In de wet zijn normen opgenomen voor de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen vormen onder meer geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling wanneer sprake is van (1) een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of (2) wanneer een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

De luchtkwaliteit levert in de huidige situatie van het verordeningsgebied geen negatieve effecten op. Voor de bestaande situatie was dit al zo. Deze beheersverordening laat ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen geen nieuwe ontwikkelingen toe die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Een nader onderzoek is daarom niet nodig.

3.2.6 Bodem

Voor het aspect bodem is onder meer de Wet bodembeheer van toepassing. Vooral bij nieuwe (woningbouw)ontwikkelingen moet aangetoond worden dat woningen op een bodem van voldoende kwaliteit worden gebouwd.

Door het langdurige gebruik van het verordeningsgebied als bedrijventerrein is verontreiniging van de bodem niet uit te sluiten. Nieuwe gevoelige functies (waaronder (bedrijfs)woningen) worden in het verordeningsgebied echter niet toegestaan. Belemmeringen worden voor de bestaande situatie niet verwacht en een bodemonderzoek is voor deze beheersverordening niet nodig.

3.2.7 Water

Het verordeningsgebied valt onder het beheer van het waterschap Reest en Wieden. Dat waterschap zorgt voor de kwaliteit van het oppervlaktewater in het gebied en beheert de grotere boezemwateren en sloten, zoals geregeld in de Waterwet. Ook is het waterschap belast met het peilbeheer in het verordeningsgebied.

Met deze beheersverordening wordt de bestaande situatie vastgelegd. De waterkeringen zijn voorzien van een besluitvlak. Hiermee worden de waterkeringen beschermd. Er zijn geen ontwikkelingen die invloed kunnen hebben op het watersysteem. Er zijn dan ook geen waterschapsdoelstellingen in het geding.

3.2.8 Archeologie en cultuurhistorie

In wet- en regelgeving, onder andere de Monumentenwet, is aangegeven dat rekening gehouden moet worden met bestaande archeologische en cultuurhistorische waarden.

Archeologie

De gemeente Meppel heeft gemeentelijk archeologiebeleid opgesteld. Dit is echter nog niet van kracht. Voor het verordeningsgebied is sprake van verschillende verwachtingswaarden. Het gaat daarbij om hoog, middelhoog, laag en geen verwachting. Het beleid heeft nog geen werkingskracht, daarom is in deze beheersverordening geen specifiek regeling opgenomen voor archeologie.

Cultuurhistorie

Het verordeningsgebied kent geen gebouwde rijksmonumenten. Wel zijn provinciale monumenten en karakteristieke panden aanwezig. Bij de provinciale monumenten gaat het om Noordeinde 1 en Noordeinde 31. Tot slot zijn karakteristieke panden aanwezig in het verordeningsgebied. Deze zijn opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota. De provinciale monumenten, gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden hebben geen wettelijke bescherming, maar de gemeente hecht er waarde aan de hoofdvorm en/of gevel van deze gebouwen te beschermen. De beheersverordening gaat uit van het behoud van de bestaande situatie van de bebouwing. Wanneer wijzigingen aan hoofdvorm en/of gevel plaatsvinden is een toetsing aan de verordening nodig.

3.2.9 Ecologie

Het verordeningsgebied is getoetst aan de ecologische aspecten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet) en soortenbescherming (Flora- en faunawet).

Gebiedsbescherming

In het verordeningsgebied is geen sprake van Natura 2000- en EHS-gebieden. Direct ten westen grenst het verordeningsgebied aan het Natura 2000-gebied De Wieden. Op enige afstand van het verordeningsgebied is de EHS aanwezig. De bestaande situatie in het verordeningsgebied wijzigt niet. Een nader onderzoek naar beschermde gebieden is bij deze beheersverordening niet nodig.

Soortenbescherming

Het verordeningsgebied biedt mogelijk verblijfs-, doorvlieg- en foerageergebied voor beschermde soorten. Bijvoorbeeld voor vleermuizen, door de aanwezigheid van de (oudere bakstenen) gebouwen en het groen. Echter, de bestaande situatie van de bedrijventerreinen veranderden niet, waardoor mogelijke verblijfs-, doorvlieg en foerageergebied van beschermde soorten niet aangetast wordt. Een nader onderzoek naar beschermde soorten is bij dit verordening niet nodig.