direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meppel - Oosterboer - herziening Oosterboerweg 35B
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0119.Oosterboerweg35B-BPC1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de oostzijde van de wijk Oosterboer is de Stichting Paardrijden Gehandicapten Meppel gevestigd op het perceel Oosterboerweg 35B. De stichting wenst haar activiteiten uit te breiden met het houden van dagevenementen en jeu de boules banen. Ten behoeve van de evenementen en de jeu de boules vereniging wil de stichting daarnaast de bestaande horecamogelijkheden vergroten.
De nieuwe activiteiten passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan van de wijk Oosterboer. Omdat het om een zeer ondergeschikte wijziging gaat, die bovendien een beperkte ruimtelijke uitstraling heeft, is er voor gekozen een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan in procedure te brengen. Dit betekent, dat de regels in het onderliggende bestemmingsplan alleen worden gewijzigd, als deze betrekking hebben op de gewenste ontwikkeling. Alle andere regels in het bestemmingsplan Oosterboer blijven van kracht (zie hoofdstuk 4).

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich tussen de spoorlijn Groningen-Zwolle in het noorden, de Oosterboerweg in het zuidoosten en de parkzone, met onder meer de dierenweide, in het westen. Daarmee vormt het de oostelijke begrenzing van de wijk Oosterboer. Het gebied is behoort sinds de gemeentelijke herindeling in 1998 tot het grondgebied van de gemeente Meppel.

1.3 Vigerende bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Meppel - Oosterboer is op 17 februari 2011 door de gemeenteraad van Meppel vastgesteld. De gronden hebben in dit bestemmingsplan de bestemmingen "Maatschappelijk" met de aanduidingen 'manege' en 'bedrijfswoning, "Agrarisch" en "Groen".

Het plangebied valt bijna geheel binnen de op de verbeelding aangegeven geluidzone - spoor. Dit betekent dat er geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen mogen worden gebouwd

Onderstaande afbeelding toont de verbeelding van het bestemmingsplan ter plaatse van het voorliggende plangebied.

Afbeelding 1: Vigerend bestemmingsplan.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Oosterboerweg35B-BPC1_0001.jpg"

Naast de hoofdfunctie van het de manege wenst de stichting nog de volgende activiteiten te exploiteren op het terrein die niet passen binnen het bestemmingsplan:

  • Dag evenementen: Het toestaan van evenementen op reguliere schaal is vergunningplichtig en dient ook passend te zijn binnen de bestemming.
  • Realiseren jeu de boulesbanen: De stichting heeft het verzoek gekregen van een jeu de boules vereniging om hun terrein beschikbaar te stellen ten behoeve van het uitoefenen van hun jeu de boules activiteiten. Deze activiteiten worden gezien als sportactiviteiten en zijn niet passend binnen de bestemming. Deze activiteit wordt als sportvoorziening gezien, omdat het om meerdere speelbanen gaat. Om medewerking te verlenen aan dit verzoek, dient de bestemming voor een deel van het terrein te wijziging naar 'Sport'.
  • Vergroten horecamogelijkheden: Op dit moment zit er een horecagelegenheid in het paviljoen gevestigd. Deze horeca gelegenheid staat ten dienste van de bestemming 'manege'. Dit is passend binnen de bestemming. Echter, deze horecafaciliteit wil de aanvrager ook gaan inzetten ten behoeve van de evenementen en de jeu de boules vereniging. Dit is niet passend binnen de bestemming.

1.4 Juridische vorm

Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wro is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) komen te vervallen.

Met de invoering van de Wro is ook de digitaliseringsverplichting in werking getreden. Ruimtelijke plannen die na 1 juli 2013 ter inzage worden gelegd moeten digitaal raadpleegbaar zijn (conform STRI 2012) en voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Het plan wordt digitaal beschikbaar gesteld.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels, verbeelding en eventuele bijlagen. Deze toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het beleidskader geschetst op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van voorliggend plan komt aan bod in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 is ten slotte een bespreking van de resultaten van de procedure opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Huidige situatie

Oosterboer vormt in het huidige Meppel de enige wijk die is gelegen aan de oostzijde van de rijksweg A32. De wijk wordt primair ontsloten door de Brandemaat en secundair door de Lepelaar en de Oosterboerweg.

In het stedenbouwkundige ontwerp van Oosterboer zijn negen woonlobben te onderscheiden. De woonlobben zijn in verschillende periodes gebouwd. Aan de bouwstijl is te herkennen van welke periode de bebouwing dateert. De laatste woonlobben H en J zijn ontwikkeld in het noordoostelijk deel van de wijk, inclusief de vlinderbuurt. De woonlobben hebben met name een invulling gekregen met woningbouw in een karakteristieke woonerfstructuur als “groene” laagbouwwijk.

Het hart van de wijk is het wijkwinkelcentrum Oosterboer, gelegen aan de Brandemaat. In de loop der tijd hebben zich diverse maatschappelijke voorzieningen in de wijk gevestigd, zoals kinderdagopvang, scholen (basisonderwijs), gezondheidscentrum, dierengeneeskunde praktijk en scouting. Daarnaast zijn op verschillende locaties enkele zorgvoorzieningen zoals bijvoorbeeld Het Erf gevestigd. Deze voorzieningen liggen voornamelijk centraal in de wijk, in de lijn van het winkelcentrum richting de Oosterboerweg. Na de gemeentelijke herindeling in 1998 is het nu voorliggende plangebied met de zorgmanege toegevoegd aan de wijk Oosterboer en maakt het onderdeel uit van de voorzieningenstructuur van de wijk.

2.2 Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied

Op het perceel Oosterboerweg 35b in de wijk Oosterboer is de Stichting Paardensport Gehandicapten Meppel gevestigd. Deze stichting verzorgt paardrijactiviteitenen voor gehandicapten. De stichting wenst haar activiteiten uit te breiden met de volgende activiteiten: het houden van dagevenementen, het realiseren van jeu de boules banen, alsmede het medegebruiken van de aanwezige horeca voor de jeu de boules banen en de evenementen.

Gelet op de ruimte en de noodzaak van ondergeschiktheid van de jeu de boulesfunctie, is het ruimtelijk wenselijk om maximaal 16 banen toe te staan. Hiermee blijft de functie ondergeschikt aan de maatschappelijke hoofdfunctie. De banen zullen worden onderhouden door mensen met een beperking. Hiermee wordt het maatschappelijke aspect ook in deze activiteit geborgd. De 16 banen zullen worden gebruikt door een jeu de boule vereniging en ten oosten van de rijbak worden gerealiseerd. Er zal verlichting worden aangebracht.

Belangrijk is dat het een horecagelegenheid ten dienste blijft van de hoofdbestemming en tevens gebruikt wordt voor de ondergeschikte activiteiten op het perceel. De horecagelegenheid mag nooit een zelfstandig horecabedrijf worden. Dit is ruimtelijk niet wenselijk op dit perceel.

Ook dient er te worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm. Het betreft hier gemengd gebruik van het perceel. Er is sprake van een manege, kinderopvang en sportvoorziening (jeu de boule). Op het perceel zijn 45 parkeerplaatsen aanwezig. Per box van de manage dient 0,5 parkeerplaats gerealiseerd te worden. Er zijn 7 boxen aanwezig. De manege heeft dus een parkeerbehoefte van 3,5 parkeerplaatsen.

Voor de kinderopvang dient 0,75 parkeerplaats te worden gerealiseerd per arbeidsplaats en een kiss en ride mogelijkheid. Er worden dagelijks 2 arbeidsplaatsen ingevuld, hetgeen een parkeerbehoefte van 1,5 parkeerplaatsen. De jeu de boules banen staan niet specifiek benoemd in het gemeentelijk parkeerbeleid. Hiervoor wordt aangesloten bij de functie tennisbaan. Hiermee komt het aantal parkeerplaatsen op 2,5 per jeu de boules baan. Voor 16 banen betekent dit 40 parkeerplaatsen.

Functie   Parkeerbehoefte  
manege   3,5  
kinderopvang   1,5 ( plus kiss and ride mogelijkheid)  
Jeu de boules   40  
Totaal   45  

De parkeerbehoefte is dan precies 45 parkeerplaatsen hetgeen overeenkomt met het bestaande aantal parkeerplaatsen. Er wordt van uitgegaan dat de kiss and ride mogelijkheid langs de perceelsontsluiting kan plaatsvinden (er wordt immers niet langdurig geparkeerd). De parkeernormen voldoen aan het huidige beleid.

Voor evenementen wordt er per evenement gekeken of er voldoende parkeermogelijkheden op het terrein aanwezig zijn. Dit wordt bij de aanvraag evenementenvergunning getoetst. De parkeervoorziening moet te allen tijde worden gerealiseerd op het eigen terrein.

Afbeelding 2: De situering van de jeu de boules banen (geel) ten opzichte van de bestaande bebouwing.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Oosterboerweg35B-BPC1_0002.jpg"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Voor de ruimtelijke ontwikkeling van stedelijke functies gaat de SVIR uit van de SER-ladder. Volgens dit principe moet eerst worden bekeken of er binnen bestaand bebouwd gebied (BBG) nog ruimte beschikbaar is, of er door herstructurering nog ruimte kan worden gemaakt en of het mogelijk is de ruimte effectiever te benutten. Pas als al die mogelijkheden zijn benut, mag er tot de aanleg van een nieuw stedelijk gebied worden besloten. De binnen het voorliggende plan mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkelingen voorzien passen binnen de SER-ladder doordat zij aansluiten op de bestaande voorzieningen en daar deels gebruik van maken. De gehele ontwikkeling valt binnen BBG.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2010

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is hét strategisch kader voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020.

Het doel van de omgevingsvisie is het koesteren van kwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij die kwaliteiten. Het is een streven naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en behoudt van bestaande kwaliteiten.

Afbeelding 3: Visiekaart 2020 behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe 2010.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Oosterboerweg35B-BPC1_0003.jpg"

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

Met hoofdstuk 3 van de Provinciale omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe de Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsvisie als structuurvisie bindt alleen de provincie zelf. De Wet ruimtelijke ordening kent de provincie een scala van instrumenten toe om haar beleid daarnaast extern te laten doorwerken. Vaststelling van een verordening ex artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening is een van die instrumenten.

Binnen de verordening komt aan gemeenten een belangrijke rol toe. Inhoudelijke bepalingen zijn veelal als verantwoordingsplicht ingericht en niet normstellend. Aan gemeenten komt ruimte toe om inhoudelijk - tot op zekere hoogte - een eigen invulling te geven, mits deugdelijk onderbouwd. Hetzelfde geldt voor een deel van het kaartmateriaal waaraan in deze verordening wordt gerefereerd. De kaarten voor Bestaand stedelijk gebied, Nationaal Landschap Drentsche Aa en die voor de ecologische hoofdstructuur zijn bijzonder precies. Op perceelsniveau is weergegeven of een locatie binnen de desbetreffende thematische begrenzing valt of niet. Dit geldt niet voor de andere kaarten, die uitwerking op gemeentelijk niveau behoeven.

Het plangebied voor het voorliggende bestemmingsplan ligt geheel binnen Bestaand stedelijk gebied (zie cirkel in bovenstaande afbeelding).

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Ontwikkelingsvisie 2030

Meppel neemt in de regio een centrale positie in, zowel op het gebied van werkgelegenheid en voorzieningen als op het gebied van wonen. Het onderscheidende van Meppel is de combinatie van een stedelijke sfeer en een aantrekkelijk voorzieningenaanbod in de binnenstad, en rust en ruimte in de omliggende wijken en kernen. In Meppel wonen circa 32.000 mensen. Meppel staat een beheerste groei voor. De gemeente richt zich in de eerste plaats op (maar zeker niet uitsluitend) gezinnen en (actieve) senioren. Meppel kent een relatief sterke sociale cohesie. Dit vraagt om onder meer een adequaat voorzieningenniveau in de wijk of de nabijheid daarvan.

3.3.2 Beleidsnotitie Maatschappelijke Voorzieningen Bestemmingplannen

De Beleidsnotitie Maatschappelijke Voorzieningen in Bestemmingplannen is op 1 december 2005 door de gemeenteraad van Meppel vastgesteld. In de oudere bestemmingsplannen, die bijna overal in Meppel gelden, is een strikt onderscheid gemaakt tussen de verschillende sociaal-maatschappelijke functies (onderwijs heeft een bestemming onderwijs, sport een bestemming sport etc.). In de nieuwste plannen zijn al deze functies onder één brede maatschappelijke bestemming gevoegd. De definitie van deze functie is: Educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen. Dit is bewust gedaan, om de bestemmingsplannen flexibeler te maken, zo kan in een vrijkomende school een kerk worden gevestigd en vice versa.

Binnen de stad Meppel is een aantal gebiedstypen te onderscheiden. Per gebied is omschreven welke maatschappelijke voorzieningen er nu zijn gevestigd, en welke in de toekomst gewenst zijn (evt. onder voorwaarden). Ook hierbij is weer gekeken naar de bovengenoemde criteria. Voor onderhavig plangebied geldt dat de volgende functies vallen onder de bestemming Maatschappelijke Voorzieningen:

Afbeelding 4: Maatschappelijke functies.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Oosterboerweg35B-BPC1_0004.jpg"

Het gehele plangebied wordt in deze gebiedsindeling onder de Woonwijken geschaard. Concreet betekent dit dat diverse kleinschalige maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

4.1 Bodem

In het vigerende bestemmingsplan hebben de gronden van de toekomstige jeu de boules banen gedeeltelijk een bestemming Agrarisch en gedeeltelijk een bestemming Groen. Vanuit het historische gebruik ligt bodemverontreiniging op deze plek niet voor de hand. In het kader van dit bestemmingsplan is dan ook geen verkennend bodem- en grondwateronderzoek uitgevoerd.

Voor de overige gronden binnen het plangebied is er geen verandering in het grondgebruik die een bodemonderzoek noodzakelijk maakt.

4.2 Geluid

In de Wet geluidhinder zijn geluidhindernormen voor toelaatbare equivalente geluidniveaus opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrie. De geluidhindernormen gelden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidzone van een (spoor)weg of gezoneerd industrieterrein.

De normering uit de Wet geluidhinder is niet voor elke functie van toepassing, maar alleen op geluidsgevoelige gebouwen. Hiertoe worden op grond van de wet en het Besluit geluidhinder de volgende objecten gerekend:

  • woningen;
  • woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen ten behoeve van woonschepen;
  • onderwijsgebouwen;
  • ziekenhuizen, verzorgingstehuizen en verpleegtehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • kinderdagverblijven.

Alle andere objecten, zoals kantoren, winkels, hotels en dergelijke, zijn dus niet aangemerkt als geluidsgevoelig. Voor deze objecten is de normering uit de Wet geluidhinder niet van toepassing. De aanwezige manege, ook al zijn gehandicapten de doelgroep, is geen geluidgevoelig object.

Een geluidzone is een aandachtsgebied aan weerszijden van een (spoor)weg en rondom een industrieterrein waarbinnen de geluidhindernormen van de Wet geluidhinder van toepassing zijn.Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van de wettelijk gezoneerde wegen (provinciale weg N375 en de Oosterbroekenweg), alsmede de spoorweg Groningen-Zwolle.

In het plangebied is alleen sprake van twee bestaande bedrijfswoningen. Nieuwe woningen of andere geluidgevoelige objecten worden niet toegestaan. Overeenkomstig de Wet geluidhinder is in deze situatie geen akoestisch onderzoek vereist en kan toetsing aan de grenswaarden uitblijven.

4.3 Archeologie

In opdracht van de gemeente Meppel is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemaakt. Met de archeologische beleidsadvieskaart heeft de gemeente Meppel een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar bodemarchief kan omgaan. De gemeente kan daarmee, indien wenselijk, gemotiveerd van de landelijke en provinciale richtlijnen afwijken en een eigen visie op het archeologisch landschap ontwikkelen.

Op basis van de landschappelijke ondergrond en de bekende archeologische waarden in en in de omgeving van Meppel is een vlakdekkende verwachtingskaart opgesteld. Op hoofdlijnen worden drie verwachtingszones onderscheiden: lage verwachting, middelhoge verwachting en hoge verwachting. Deze verwachtingswaarden geven op hoofdlijnen de verwachte dichtheid aan archeologische waarden weer (trefkans).

Afbeelding 5: Archeologische beleidskaart.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Oosterboerweg35B-BPC1_0005.jpg"

Uit bovenstaande afbeelding kan worden afgeleid dat voor het plangebied een lage verwachting geldt. Dat betekent dat voorafgaand aan planontwikkeling voor projecten met een planomvang van meer dan 10 hectare, die tevens dieper reiken dan 0,30 m, een extensief verkennend booronderzoek uitgevoerd dient te worden om de verwachtingskaart te toetsen en zo nodig bij te stellen. Rekening houdend met het feit dat het bestemmingsplan een ontwikkeling met een veel kleiner oppervlak mogelijk maakt, zal geen regeling ter bescherming van de archeologische waarden in deze gebieden worden opgenomen.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Europees beleid

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 Europees van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste doelstellingen van de KRW zijn:

  • van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

De KRW is vertaald in de Nederlandse wetgeving via de Waterwet (2009).

In de Europese Kaderrichtlijn Water is de Europese Unie opgedeeld naar de stroomgebieden van de grote rivieren. Eén daarvan is de Rijn. De EU heeft het lange traject van Rijn naar Noordzeedelta onderverdeeld in vier stroomgebieddistricten. Die zijn weer gesplitst in deelstroomgebieden, waarvan Rijn Oost er één is.

4.4.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in het nationaal waterplan (2009). Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009-2015. Het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. Het NWP bouwt voort op de nota Waterbeheer 21e eeuw. Hierin wordt gesteld dat aan het watersysteem meer aandacht moet worden gegeven om de natuurlijke veerkracht te benutten. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie “vasthouden-bergen-afvoeren” staat hierbij centraal. Van belang is dat overtollig water zoveel mogelijk wordt vastgehouden in de "haarvaten" van het bestemmingsplangebied. Wanneer dit ontoereikend is moet worden gezocht naar bergingsmogelijkheden. Pas in laatste instantie is afvoer van overtollig water naar benedenstroomse gebieden aan de orde.

4.4.3 Regionaal beleid

In het waterbeheer zijn drie grote beleidsthema's ten aanzien van oppervlaktewater waar het waterschap zich mee bezighoudt, vastgelegd in het Waterbeheerplan 2010-2015:

  • Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  • Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken, kennen we de nota Waterbeheer in de 21e eeuw (WB21). Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert. Het plangebied ligt niet in een beekdal of in de lagere delen van het beheergebied van Reest en Wieden. Wateroverlast en schade zijn dan ook niet aannemelijk;
  • Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in Flora en Faunawet en Natuurbeschermingswet). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. In of in de nabijheid van het plangebied is een enkel waterlichaam aanwezig waarop de doelen direct van toepassing zijn, dat is de Wold Aa.

Afbeelding 6: Fragment beleidskaart water (bron: Waterschap Reest en Wieden).
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Oosterboerweg35B-BPC1_0006.jpg"

Het voorliggende bestemmingsplan maakt een beperkte bestemmingswijziging van onverharde gronden mogelijk ter plaatse van de jeu de boules banen. Vanuit waterbeheer blijven de gronden echter onverhard. Het bestemmingsplan is vanuit het waterbeheer derhalve te beschouwen als een consoliderend plan. Conserverende plannen die geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken hebben in beginsel geen invloed op de waterhuishouding. Het waterschap gaat akkoord met dergelijke plannen onder de voorwaarden dat in de waterparagraaf een goede omschrijving van de waterhuishouding (ook van het bestaan van huidige knelpunten) wordt opgenomen, evenals van het huidige waterbeleid.

Gevolgen van de planontwikkeling
Voor het nu voorliggende plan geldt dat de uitbreiding met jeu de boulesbanen, geen invloed heeft op de waterhuishouding. De banen bestaan uit halfverharding en zijn waterdoorlatend, net als de gronden in de huidige situatie.

4.4.4 Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan Oosterboerweg 35b te Meppel.

Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als de hemelwaterafvoer (a) niet wordt aangesloten op een gescheiden rioolstelsel of (b) er wordt niet afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Oppervlaktewater
Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.

Het gebruik van materialen
Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen adviseert het waterschap om materialen zoals lood, koper en zink niet te gebruiken als het hemelwater vrij afstroomt naar het watersysteem.

Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Wetgeving lozen in oppervlaktewater
In het plan vindt een lozing plaats van water in oppervlaktewater. Hemelwater van schone oppervlakken (zoals daken en tuinen) mag rechtstreeks geloosd worden. Hemelwater dat van een parkeerterrein afstroomt (of anderszins) vervuild raakt, dient via een bodempassage af te wateren. Indien u grondwater gaat onttrekken tijdens de aanleg en u wilt dat lozen in oppervlaktewater dan gelden er specifieke regels. Neem hierover contact op met de medewerker advies Waterwet van het waterschap.

Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Reest en Wieden geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

"De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Waterschap Reest en Wieden geeft een positief wateradvies".

4.5 Ecologie

Bij ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden ter plaatse en in de directe omgeving van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming.

4.5.1 Gebiedsbescherming

Bij gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van toepassing. Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn de reeds bestaande staatsnatuurmonumenten ook opgenomen.

Doel van de EHS is het realiseren van een netwerk van natuurgebieden door middel van natuurbehoud en natuurontwikkeling, waar de natuur (plant en dier) voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat de natuurgebieden hun waarde verliezen.

Het voorliggend bestemmingsplangebied benadert de EHS (die ten noorden van de spoorlijn en de provinciale weg is gesitueerd). Er is geen Natura2000 gebied binnen een straal van 3 km van het plangebied. Het bestemmingsplan heeft nauwelijks een ontwikkelend karakter en oefent daarom geen invloed uit op de EHS en Natura2000 gebied. De navolgende afbeelding bevat een fragment van de ligging van de EHS ten opzichte van het plangebied.

Afbeelding 7: De ecologische hoofdstructuur .
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Oosterboerweg35B-BPC1_0007.jpg"

4.5.2 Soortenbescherming

Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is de Flora- en faunawet bepalend. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Deze wet heeft de beschermingsregels, zoals die ook in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn opgenomen, overgenomen en voor de Nederlandse situatie toegepast. Deze bescherming is vormgegeven aan de hand van een aantal verbodsbepalingen en de algemene zorgplicht.

De procedurele consequenties zijn afhankelijk van de soorten die door de ingreep

worden beïnvloed. Kortweg kunnen drie beschermingsregimes worden onderscheiden:

  • beschermingscategorie 1:
    Een groot aantal beschermde soorten is in Nederland algemeen voorkomend. Op basis van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten uit de Flora- en faunawet mogen ruimtelijke ingrepen worden uitgevoerd die tot effect hebben dat de verblijfsplaatsen van deze soorten worden aangetast;
  • beschermingscategorie 2:
    Voor beschermde soorten die minder algemeen zijn en extra aandacht verdienen, kan een vrijstelling (behalve voor het opzettelijk verontrusten) verkregen worden als de initiatiefnemer een goedgekeurde gedragscode heeft. Indien dit niet het geval is dient voor deze categorie een ontheffing aangevraagd te worden. Als wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode geldt deze naast de bovengenoemde soorten ook voor vogels. In zo'n gedragscode worden gedragslijnen aangegeven die men volgt om het schaden van beschermde soorten zo veel mogelijk te voorkomen. Ontheffing is, als wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode, voor deze soorten alleen nog nodig als werkzaamheden afwijkend van de gedragscode worden uitgevoerd;
  • beschermingscategorie 3:
    Voor ongeveer honderd zeldzame soorten geldt géén vrijstelling als het gaat om ruimtelijke ingrepen. Ontheffingen voor deze groep soorten worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingrepen vanwege dwingende redenen van groot openbaar belang dienen plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Deze uitgebreide toets geldt ook voor alle vogelsoorten.

Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het plan in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor aantastingen van verblijfplaatsen en belangrijke (onderdelen) van leefgebieden van meer strikt beschermde soorten, is ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet nodig van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Verder geldt altijd artikel 2 van de Flora- en faunawet, een zorgplichtbepaling. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving.

Dit bestemmingsplan maakt de aanleg van jeu de boules banen met lichtmasten mogelijk. De omvang is zeer beperkt, de omgeving blijft onaangeroerd. Er worden dan ook geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen voorgestaan. Indien beschermde soorten zouden voorkomen, kunnen deze gemakkelijk uitwijken. Het is echter denkbaar dat er zich vleermuizen in de buurt van de jeu de boules banen bevinden. Daarom is een flora- en fauna onderzoek uitgevoerd1. Het onderzoek bevestigt het vermoeden ten aanzien van vleermuizen niet. Wel is een aantal andere soorten waargenomen.

Broedvogels
De aanwezigheid van (zwaarbeschermde) broedvogels is waargenomen of is waar-schijnlijk. De aanwezigheid van andere soorten met een zware of matig zware be-scherming kan op basis van deze quickscan worden uitgesloten.

De aanwezigheid van een aantal broedvogels leidt tot de noodzaak om het bouwrijp maken van de kavel buiten het broedseizoen uit te voeren. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot half juli. Het broedseizoen heeft echter geen vaste da-tumgrenzen. Ook als buiten de genoemde periode broedende vogels worden aange-troffen in het gebied waar werkzaamheden worden verricht, dient te worden ge-wacht met de werkzaamheden tot de vogels het nest uit vrije wil hebben verlaten.

Overige soorten
De overige in het plangebied gevonden en te verwachten soorten zijn licht be-schermd. Voor deze soorten geldt een vrijstelling. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft voor deze soorten niet te worden aangevraagd. De al-gemene zorgplicht is dan wel van kracht.

De aanwezigheid van de licht beschermde diersoorten zal niet leiden tot het vernie-tigen van hele populaties. De gunstige staat van instandhouding van deze soorten is niet in het geding. Voor deze soorten geldt een algehele vrijstelling. De zorgplicht is voor deze soorten wel van kracht. Hier kan wat betreft de amfibieën en kleine zoogdieren eenvoudig aan worden voldaan, door het aanwezige gras enkele dagen voorafgaande aan de werkzaamheden kort af te maaien. Hierdoor krijgen de dieren de tijd om het plangebied te verlaten.

4.6 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer met de titel "Luchtkwaliteitseisen" staat bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

De uitvoeringsregels behorend bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (amvb) en ministeriële regelingen die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking treden. De belangrijkste zijn het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” en de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”. In deze laatste regeling zijn categorieën aangewezen waarvan op voorhand vaststaat dat zij niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor deze categorieën geldt een grens van 3% van de betreffende grenswaarde.

De ministeriële regeling NIBM bevat geen kwantitatieve uitwerking voor de combinatie van jeu des boulesbanen, dagevenementen en ondergeschikte horeca. Dit betekent dat op een andere manier aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De luchtverontreiniging ten gevolge van het plan wordt veroorzaakt door verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Voor het extra aantal verkeersbewegingen als gevolg van de realisatie van het plan is de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW publicatie 317) geraadpleegd. Met behulp van de NIBM rekentool is bepaald dat het plan tot circa 1.200 extra voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Op basis van de aard van de ontwikkeling en de gegevens met betrekking tot verkeersgeneratie van enigszins vergelijkbare functies uit de CROW publicatie kan gesteld worden dat het aantal van 1.200 extra voertuigbewegingen naar verwachting niet overschreden wordt. Het plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is op grond van de Wm niet noodzakelijk.

Afbeelding 8: NIBM-toets.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Oosterboerweg35B-BPC1_0008.jpg"

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het wel zinvol om inzicht te hebben in de luchtkwaliteit om te beoordelen of de toekomstige bewoners niet worden blootgesteld aan te hoge concentraties luchtvervuiling. Er is in dat kader een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd door TNO in de gehele gemeente Meppel (TNO rapport 2006-D-R0026/B). De luchtkwaliteit is gebiedsdekkend en met hoge mate van ruimtelijk detail in beeld gebracht. Uit dit onderzoek is gebleken dat er ten aanzien van de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn.

Afbeelding 9: Jaargemiddelde concentraties (worst case scenario) in 2020 voor Fijnstof PM10 en NO2.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Oosterboerweg35B-BPC1_0009.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Oosterboerweg35B-BPC1_0010.jpg"

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico (dat zich in hoofdzaak richt op de kans op een ramp) en het groepsrisico (dat zich met name richt op het aantal mogelijke slachtoffers). Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico
Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een risicolocatie een groep van 10, 100 of 1.000 slachtoffers in één keer kan vallen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art.13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

4.7.2 Transport van gevaarlijke stoffen

Wegverkeer
In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen doorgaande hoofdontsluitingswegen gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het is evenwel niet uitgesloten dat er incidenteel gevaarlijke stoffen vervoerd worden over de lokale wegen in het plangebied. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de lokale wegen in het plangebied levert geen onaanvaardbaar veiligheidsrisico op. Uit de inventarisatiestudie 'Anker' van het ministerie van Verkeer en Waterstaat (november 2005) blijkt dat alleen bij doorgaande wegen (provinciale wegen en snelwegen) in dichtbevolkte gebieden soms niet aan de veiligheidsnormen kan worden voldaan. In de risicoatlas (2005) is het plangebied in Meppel niet als knelpunt geïnventariseerd. Uit nieuwe inventarisaties (2006/2007) ten behoeve van het opstellen van het “Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen” blijkt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de wegen rond Meppel nu en in de toekomst vooralsnog ook geen veiligheidsknelpunten oplevert.

De normen voor het plaatsgebonden risico en/of groepsrisico worden, door vervoer van gevaarlijke stoffen, niet overschreden. Er zijn verder geen aanwijzingen dat het weggebruik van de wegen in de omgeving van het plangebied invloed heeft op het groepsrisico en de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid van risico's en de zelfredzaamheid van individuen in de omgeving.

Railverkeer
De noordelijke begrenzing van het plangebied grenst aan de spoorlijn Groningen-Zwolle. Over dit spoortraject worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Railverkeer voor vervoer van gevaarlijke stoffen dient te voldoen aan hoge veiligheidseisen. Doorgaande transportroutes zorgen, sinds de saneringsoperatie van o.a. 'chloortreinen', in het algemeen voor weinig problemen voor wat betreft de veiligheid. Thans leveren voornamelijk rangeerterreinen en binnenstedelijke stationsgebieden nog knelpunten voor de veiligheid op. Op enkele plaatsen in Nederland wordt het plaatsgebonden risico 10-6 contour langs spoorbanen overschreden. Dit blijkt ook uit de inventarisatiestudie 'Anker' van het ministerie van Verkeer en Waterstaat (november 2005). Dit is in Meppel echter niet het geval.

Deze partiële herziening geldt voor het perceel aan de Oosterboerweg 38B en deze locatie ligt ruim buiten het invloedsgebied van de spoorlijn. Transport van gevaarlijke stoffen over dit spoor zal dus geen verandering veroorzaken van het groepsrisico. Op basis van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe woningen of andere kwetsbare bestemmingen mogelijk gemaakt, zodat wordt voldaan aan de eisen op het gebied van externe veiligheid.

Leidingen
Hoogspanningsleidingen|
In het plangebied is geen hoogspanningsleiding of hoge druk aardgasleiding gelegen. Onderzoek naar externe veiligheidsaspecten is daarom niet aan de orde.

Aardgasleidingen van het distributienet hebben een veel beperkter risicocontour. De netbeheerder zal er voor zorgdragen en erop toezien dat (bij de aanleg en tijdens eventuele bouwwerkzaamheden) aan de afstandsnormen wordt voldaan. De aanwezigheid van gasleidingen levert dan ook geen belemmeringen op voor het plan.

4.7.3 Bedrijvigheid

In het plangebied, of de directe omgeving daarvan, zijn geen risicovolle bedrijven (Bevi-Revi/BRZO/vuurwerk) gevestigd. Er worden dan ook geen beperkingen opgelegd aan de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen.

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).

Deze partiële herziening betreft echter een bijzondere variant van een bestemmingsplan. Centraal in deze herziening staat de gewenste ontwikkeling op een beperkt gebied van het vigerende bestemmingsplan. Het vormt een aanvulling op (en een beperkte wijziging van) het reeds geldende bestemmingsplan. Dit betekent ook, dat alle andere regels in het onderliggende bestemmingsplan van kracht blijven.

Net als een 'normaal' bestemmingsplan bestaat ook dit plan uit een verbeelding, regels en een toelichting (met bijbehorende bijlagen). De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het plan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. Het geeft namelijk uitleg over de achtergronden van deze partiële herziening.

5.2 Regels

De regels van deze partiële herziening zijn ondergebracht in drie hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de inleidende regels. Deze regels hebben tot doel een eenduidige interpretatie en toepassing van de inhoudelijke regels in de overige hoofdstukken in relatie tot de verbeelding te waarborgen. Daarnaast is geregeld, wat de reikwijdte van dit bestemmingsplan is (artikel 2). Hierin is vastgelegd, welke onderdelen aan het vigerende bestemmingsplan Oosterboer worden toegevoegd. Daarnaast is geregeld, dat alle overige regels uit dat plan van kracht blijven.

Hoofdstuk 2 geeft de feitelijke wijzigingen aan de bestemmingsregels van het plan Oosterboer. Zo wordt de uitgebreide horecafunctie mogelijk gemaakt door een tekstwijziging van artikel 7.1, onder m.

Daarnaast is in artikel 8a de bestemming Sport toegevoegd. Deze bestemming maakt de aanleggen het gebruik van de jeu de boules banen mogelijk.

In Hoofdstuk 3 zijn de Algemene regels opgenomen. De regeling van artikel 20 Algemene aanduidingsregels voorziet in de digitale bestendiging van de regeling uit het bestemmingsplan Oosterboer. Hoewel de regeling met betrekking tot de geluidzone van de spoorweg niet wijzigt, is deze toch overgenomen uit het bestemmingsplan Oosterboer om de digitale weergave te waarborgen. In de Overige regels (artikel 21a) is het gebruik van de gronden voor evenementen categorie A toegestaan. Dit wordt hieronder verder toegelicht.

Het laatste hoofdstuk bevat de overgangs- en slotregels.

Evenementen
Met betrekking tot de evenementen kan het volgende worden opgemerkt.

Een evenement is een georganiseerde publieke activiteit die gedurende een korte periode relatief veel bezoekers trekt. Onder evenementen wordt in het kader van dit bestemmingsplan verstaan: "Een voor publiek toegankelijke gebeurtenis op of aan de weg, binnen gebouwen of op het openbare water, met uitzondering van betogingen, samenkomsten en vergaderingen, jaar- en weekmarkten, bioscoop- en theatervoorstellingen".

Daarbij wordt volgens het gemeentelijke evenementenbeleid onderscheid gemaakt in de volgende categorieën:

  • Categorie A: lokale evenementen op dorps/wijk en buurtniveau. Deze evenementen dragen in belangrijke mate bij aan de binding tussen inwoners in de stad. Deze evenementen zijn vooral gericht op participatie, ontmoeting tussen burgers en toeristisch-recreatieve promotie van de stad;
  • Categorie B: lokale en regionale evenementen met groeipotentie. Dit zijn middelgrote evenementen die zich kenmerken door een min of meer vaste deelnemers/publieksgroep en die zich door een onderscheidende programmering/activiteiten richten op groei. De economische spin-off is er wel maar kan nog verder in omvang toenemen. Het programma richt zich in eerste instantie op een duidelijke hoofdactiviteit maar heeft kansen om door het toevoegen van side-events en/of versterking van de promotie verder te groeien. Bij deze categorie evenementen is een sterke variatie in bezoekersaantallen van een paar honderd tot enkele duizenden;
  • Categorie C: boegbeeldevenementen. Dit zijn (jaarlijks) terugkerende evenementen met een internationaal karakter, bovenregionale uitstraling die een belangrijke bijdrage leveren aan de promotie van de stad. De evenementen vinden vooral plaats in het historisch centrum, in en rond het water en hebben een economische spin-off voor de stad. De evenementen kenmerken zich door authenticiteit, uitstraling, goede organisatie en promotie. Evenementenorganisaties zoeken hierbij een actieve samenwerking met andere partijen (bedrijfsleven, onderwijs, sport, cultuur, recreatie en toerisme) in de stad.

Voor de incidentele evenementen (categorie A), die niet passen binnen een bestemmingsplan, kan in beginsel een beroep worden gedaan op de ontheffingsmogelijkheid uit het Besluit omgevingsrecht. In het Besluit omgevingsrecht (Bor) staat in artikel 4, lid 8 bijlage II dat er een ontheffing van de geldende bestemming verleend kan worden voor evenementen met een maximum van drie per jaar en met een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van de voorzieningen is hierbij inbegrepen.

In artikel 21a zijn evenementen uit categorie A binnen het plangebied toegestaan. Omdat deze partiële herziening gekoppeld is aan de regels van het bestemmingsplan Oosterboer is de toepassing van dit evenementenbeleid beperkt tot het plangebied Oosterboerweg 35B (de voor Agrarisch, Maatschappelijk en Sport bestemde gronden), aangezien deze partiële herziening niet een aanpassing van het beleid voor geheel Oosterboer beoogt.

Indien evenementen "terugkerend" zijn dient er volgens de Raad van State een regeling te worden opgenomen in het bestemmingsplan. In recente bestemmingsplannen van de gemeente Meppel zijn de plekken waar evenementen (categorieën B en C) kunnen worden gehouden aangewezen door middel van een gebiedsaanduiding 'overige zone - evenemententerrein'. Het aantal en het soort evenementen is in het sectorale beleid geregeld en zal bij de vergunningverlening worden nageleefd. In dergelijke gevallen zijn de openbare ruimten aangewezen als evenemententerrein. In het nu voorliggende bestemmingsplan zijn deze evenementen van categorie B en C niet toegestaan.

5.3 Verbeelding

Voor de vormgeving van de verbeelding gelden een aantal uitgangspunten die als volgt luiden:

  • De kaarten worden in kleur opgezet waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding (bijv. M - maatschappelijk) een en ander afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012.
  • De schaal van de kaarten is 1: 1000.
  • Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de kaart gezet (bouwvlakken, goot-/bouwhoogten, eventueel bebouwingspercentages).

In het onderhavige bestemmingsplan zijn deze vormgevende uitgangspunten toegepast.

De verbeelding van de partiële herziening voor Oosterboerweg 35B heeft betrekking op het oostelijkste deel van de wijk Oosterboer en vevangt dit deel van de verbeelding van het bestemmingsplan Oosterboer. Concreet betekent dit dat de bestemmingen en aanduidingen van het vigerende plan intact blijven, met uitzondering van de bestemming Sport die voor de jeu de boules banen wordt toegevoegd, alsmede de toevoeging van de aanduiding 'overige zone - evenemententerrein' over de bestemmingen Agrarisch, Maatschappelijk en Sport.
De SVBP2012 brengt met zich mee dat de aanduiding voor de maximale goot- en bouwhoogte afwijkt van dezelfde aanduiding in het bestemmingsplan Oosterboer waar dit bestemmingsplan een partiële herziening van is. Voor het nu voorliggende plangebied Oosterboer 35B geldt dan ook een aangepaste formulering van artikel 7.2.2, onder b. van het bestemmingsplan Oosterboer.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Deze herziening voorziet niet in door de gemeente uit te voeren werken of werkzaamheden. Het plan voorziet daardoor niet in een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig. Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar te achten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De gemeenteraad dient inzake het al dan niet vaststellen van het bestemmingsplan te overwegen of de planologisch-juridische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, maatschappelijk uitvoerbaar zijn. Bij deze afweging zullen onder andere de zienswijzen een rol spelen.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg en inspraak

De partiële herziening vormt een nadere technische aanvulling op het bestemmingsplan "Oosterboer". Het wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro aan de vaste vooroverlegpartners voorgelegd en op grond van de gemeentelijke inspraakverordening voor een periode van zes weken ter inzage gelegd.

In het kader van de inspraakproceures zijn geen reacties binnegekomen bij de gemeente.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro heeft de provincie gereageerd. De reactie is als bijlage bij deze toelichting opgenomen. De provincie heeft aangegeven dat het plangebied geheel is gelegen binnen het gebied dat op grond van de Provinciale Omgevingsverordening (POV) is aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Met het plan is geen provinciaal belang gemoeid.

7.2 Zienswijzen

Te zijner tijd worden eventueel ingediende zienswijzen op grond van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht in deze paragraaf of in een aparte bijlage verwerkt.

Hoofdstuk 8 Bijlagen

Bijlage 1: Reactie provincie Drenthe in het kader van artikel 3.1.1 Bro, brief van 4 november 2013.

Bijlage 2: Toetsing Flora- en faunawet voor de aanleg van een jeu de boulesbaan, Buro Bakker, 2013.