direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijeveen - Spijkerserve V en geluidzone
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0119.NijeveenSpijkersV-BPC1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In Nijeveen zijn mogelijkheden voor uitbreidingsplannen van het bedrijventerrein Spijkerserve. Door bouw,- en aannemingsbedrijf Kroes Nijeveen is een concreet verzoek ingediend voor uitbreiding van het bedrijventerrein aan de zuidwest kant.

Het betreffende bedrijf is op het bestaande bedrijventerrein Spijkerserve gevestigd. Het bedrijf heeft ruimtegebrek. Het huidige pand en de opslagruimte zijn te klein. Daarom huurt het bedrijf de laatste jaren een loods voor opslag van materialen en stalling van machines op een andere locatie Spijkerserve. Ook wordt aan de Kolderveense Bovenboer een terrein gehuurd om al het materieel te kunnen opslaan. Het bedrijf heeft dus 3 locaties. Dit werkt logistiek erg inefficiënt en bovendien is het gevaarlijk om continu met bijvoorbeeld heftrucks heen en weer te rijden.

Aan de zuidwestkant van Spijkerserve is daarom aangrenzende landbouwgrond gekocht van voldoende grootte met als doel om het bedrijf daarheen te verplaatsen. Hierbij zal ook de verkaveling van het naastgelegen bestaande bedrijfsperceel worden aangepast. Omdat het bedrijf verwacht zelf niet verder te groeien, wordt de overblijvende aangekochte grond beschikbaar gesteld voor bedrijvigheid van andere gegadigden.

Deze ontwikkeling zorgt voor een logische afronding van het bedrijventerrein Spijkerserve en biedt de komende tijd mogelijkheden voor nieuwe bedrijvigheid.

De gemeente heeft bij brief van 8 juli 2015 laten weten om in principe medewerking te verlenen aan de voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de geldende planologisch-juridische regeling. Om de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied planologisch-juridisch mogelijk te maken, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

Vanwege de voorgenomen ontwikkeling wordt ook de geluidszone rondom het bedrijventerrein aangepast. De aanpassing van de geluidszone is ook meegenomen in het voorliggende plan.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de westzijde van de kern Nijeveen. Het plangebied grenst aan de noord- en noordoostzijde aan het bestaande bedrijventerrein, aan de oostzijde aan het volkstuinencomplex en aan de zuid- en westzijde aan kavelsloten en agrarische gronden.

Op de afbeelding 'Ligging plangebied' is de ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van de kern. De globale ligging van het plangebied is daarop rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.NijeveenSpijkersV-BPC1_0001.jpg" Afbeelding: Globale ligging plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de percelen waarop de uitbreiding van het bedrijventerrein plaatsvindt, geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Dit bestemmingsplan is op 3 september 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van Meppel.

De percelen zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden' en voor een deel geldt de aanduiding 'zone industrielawaai'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.NijeveenSpijkersV-BPC1_0002.jpg"

Afbeelding: Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied'

Voor het bestaande bedrijfsperceel geldt het bestemmingsplan 'Nijeveen - Nam-Weg'. Dit bestemmingsplan is op 25 september 2014 vastgesteld door de gemeenteraad van Meppel.

Het perceel is bestemd als 'Bedrijventerrein' en ook gelden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de aanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 2' (deels), 'bedrijf tot en met categorie 3.2' (deels), 'geluidzone - industrie' en bouwvlakken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.NijeveenSpijkersV-BPC1_0003.jpg"

Afbeelding: Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Nijeveen - Nam-Weg'

1.4 Juridische vorm

Voor het plan is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) relevant. Met de invoering van de Wro is ook de digitaliseringsverplichting in werking getreden. Het bestemmingsplan voldoet aan de wettelijke vereisten zoals die gesteld zijn in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro), waar onder meer de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) onder valt. Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Rsro 2012.

Het gemeentelijke handboek is leidend voor de plansystematiek van dit bestemmingsplan. Dit handboek geeft aanwijzingen voor de systematiek van het juridisch bindende deel van dit bestemmingsplan; de ruimtelijke verbeelding en de planregels. Een geringe aanpassing daarvan is mogelijk, wanneer hiervoor een gegronde reden is.

Het plan betreft deels een integrale herziening van het geldende bestemmingsplan en deels een partiële herziening. Voor alle grond waarvoor een basisbestemming is opgenomen (enkelbestemmingen 'Bedrijventerrein', 'Groen' en 'Verkeer') is sprake van een integrale herziening. Voor het deel waar wel de aanduiding 'geluidzone - industrie' ligt maar geen basisbestemming is sprake van een partiële herziening.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels, verbeelding en bijlagen. Deze toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk zijn in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het beleidskader geschetst op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van voorliggend plan komen aan bod in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Huidige situatie

Algemeen

Nijeveen is, naast een aantrekkelijke woonkern, ook een plaats waar enkele tientallen bedrijven zijn gevestigd. Het gaat om bedrijven, overwegend in de sfeer van het kleinbedrijf met een verzorgende functie voor het dorp of de agrarische bedrijven in de omgeving: detailhandel, autobedrijven, zakelijke dienstverlening, bouw en installatie, reparatie en onderhoud, agrarische dienstverlening / toelevering en overige dienstverlening.

Concentraties van bedrijvigheid bevinden zich in de Dorpsstraat (winkels, dienstverlening, horeca) en op het bedrijventerrein Spijkerserve. In totaal bieden deze bedrijven samen met de banen in de dienstensector (onder andere onderwijs, zorg) werk en inkomen aan enkele honderden mensen. Veel inwoners hebben ook hun werk in Meppel en elders in de regio.

Bedrijventerrein Spijkerserve

Het bedrijventerrein Spijkerserve ligt aan de westzijde van Nijeveen. Het bedrijventerrein is vanaf 1990 in drie fasen ontwikkeld, vooral om plaatselijke bedrijven die op de oude locatie niet meer uit de voeten konden, een goede plek te bieden. Inmiddels zijn er circa 25 bedrijven gevestigd op een terrein van circa 5 hectare (bruto). De meeste bedrijfskavels hebben een omvang beneden de 2.000 m2. Inmiddels zijn er ook enkele kavels die een grootte hebben tussen de 2.000 m2 en 10.000 m2 aangezien er bedrijfspercelen zijn overgekocht en samengevoegd. Het bedrijventerrein kent een heldere, rechtlijnige opzet.

Bestaande bedrijventerrein

Op het bestaande bedrijventerrein worden bedrijven tot en met categorie 3 van de VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering algemeen toegelaten, aangezien de afstand tussen bedrijventerreinen en woonbebouwing meer dan 50 m bedraagt. Bedrijven uit categorie 3 hebben een richtafstand van 50 m tot 100 m. De op dit moment aanwezige bedrijven passen allemaal binnen de algemene toelaatbaarheid. Op het bedrijventerrein zijn dienstwoningen toegestaan. Bij veel bedrijven is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een woning op te richten. Op de volgende afbeelding is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.NijeveenSpijkersV-BPC1_0004.jpg"

Afbeelding: Luchtfoto huidige situatie

2.2 Toekomstige situatie

De voorgenomen ontwikkeling betreft de uitbreiding van het bedrijventerrein en de aanpassing van de verkaveling van een bestaand bedrijfsperceel:

  • Uitbreiding bedrijventerrein: De uitbreiding van het bedrijventerrein is voorzien aan de zuidwestkant van het bedrijventerrein Spijkerserve. De uitbreiding omvat circa 1,9 hectare. De uitbreiding maakt de verhuizing van bouw,- en aannemingsbedrijf Kroes Nijeveen mogelijk en tevens wordt met de uitbreiding voorzien in de vraag naar extra ruimtebehoefte voor vestiging, uitbreiding of verplaatsing van Nijeveense bedrijven.
  • Verkaveling bestaand bedrijfsperceel: Voor dit perceel is planologisch-juridisch al een bedrijfsbestemming geregeld, het bouwvlak zal worden aangepast vanwege de aangepaste verkaveling. Ook wordt rekening gehouden met de relevante milieucategorieën.

Bij de milieuzonering van het gebied worden ten opzichte van het woongebied aan de oostzijde van de Schuurmansweg, net als op het bestaande bedrijventerrein, de richtafstanden van de VNG-lijst Bedrijven en milieuzoneringen gehanteerd. Voor het goed functioneren van de uitbreiding van het bedrijventerrein is de aanwezigheid van bedrijven uit categorie 3.2 noodzakelijk. Bedrijven uit categorie 1 en 2 zijn immers ook in woongebieden en gemengde gebieden toegestaan, waardoor een bedrijventerrein voor dergelijke bedrijven weinig meerwaarde heeft. Daarom worden voor het nieuwe gedeelte van het bedrijventerrein bedrijven tot en met categorie 3.2 algemeen toegestaan met dienstwoningen. Het meest zuidoostelijk gelegen perceel, dat opgenomen is in dit plan, grenst direct aan de begraafplaats. Om de rust op de begraafplaats te kunnen garanderen worden op dit perceel uitsluitend bedrijven toegelaten tot en met categorie 2 van de bedrijvenlijst.

Op de volgende afbeelding is de indicatieve verkaveling weergegeven. De concrete behoefte voor bouw,- en aannemingsbedrijf Kroes Nijeveen betreft het perceel van circa 10.000 m2 (het noordelijke deel van het plangebied). Hiermee kunnen de activiteiten van het betreffende bedrijf op 1 locatie worden geconcentreerd. De oppervlakte past bij de grootte van bedrijvigheid op het bestaande deel van Spijkerserve. Voor de overige percelen (het zuidelijke deel van het plangebied) wordt gedacht aan oppervlaktes met een bandbreedte van circa 1.000 tot 3.000 m2. Dit zijn passende groottes voor lokale ondernemers. Dit past ook binnen de ambities uit de gemeentelijke structuurvisie (zie paragraaf 3.3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.NijeveenSpijkersV-BPC1_0005.png"

Afbeelding: Schets toekomstige situatie (kavelgroottes indicatief)

Het bedrijventerrein Spijkerserve, met daarbij ook de voorgenomen uitbreiding bevindt zich aan de westzijde van de Schuurmansweg en wordt vanaf deze weg met een rasterstructuur bestaande uit enkele bedrijfsverzamelwegen ontsloten. De bereikbaarheid van het plangebied is goed en wijzigt na de realisatie van de ontwikkeling in het plangebied niet. Het behoud van de goede bereikbaarheid is belangrijk. Het aantal verkeersbewegingen is beperkt. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen significante negatieve effecten te verwachten voor verkeer en parkeren. Voor de ontsluiting van de percelen wordt een ontsluitingsweg aangelegd. Ook is rekening gehouden met een reservering / eventuele aansluiting op de Energieweg. Parkeren vindt plaats op eigen terrein. De percelen bieden hiervoor voldoende ruimte.

De voorgenomen ontwikkeling sluit stedenbouwkundig-ruimtelijk aan bij de maat, schaal en situering van de aanwezige bebouwing en openbare ruimte in de omgeving.

De uitbreiding van het bedrijventerrein wordt landschappelijk ingepast. De uitbreiding kent een westzijde en een zuidzijde naar het buitengebied toe. Deze zijden zijn in de gemeentelijke structuurvisie (zie paragraaf 3.3.1) aangemerkt als 'stadsrandzone'. In de stadsrandzone ligt de opgave om ontwikkelingen af te stemmen op het karakter van het omliggende landschap. In het voorliggende geval wordt dat ook gedaan:

  • Aan de westzijde (van noord naar zuid) zal een beplantingsstrook worden aangelegd, in combinatie met waterberging. Tezamen is deze strook 10 meter breed. Hieronder is een dwarsdoorsnede opgenomen van het voorgestelde profiel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.NijeveenSpijkersV-BPC1_0006.png"

  • In deze zone van 10 meter kan een singel worden aangelegd, die onderhouden kan worden vanaf de plasberm. Een singel van elzen en eiken is passend bij het landschap. Een open bomenrij is niet wenselijk. In tegenstelling tot kavels langs de Energieweg, waar de voorkanten zijn gericht naar het buitengebied, zijn de kavels van de uitbreiding namelijk met hun achterkant gericht naar het buitengebied. Het is hier des te belangrijker dat er een goede landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein plaatsvindt. Dit ter voorkoming van een rommelige uitstraling aan de dorpsrand van Nijeveen.
  • Aan de zuidzijde (van west naar oost) van de uitbreiding is sprake van een zijkantsituatie. Hier zal een beplantingsstrook van ruim 10 meter worden aangelegd. Omdat deze zijde haaks staat op de landschappelijke structuur, kan hier gekozen worden voor een andere groene oplossing (een elzensingel hoort hier niet bij). Er zal voldoende groene afscherming van de zijkant van het bedrijf moeten zijn. Een aansluiting bij de afscherming van de begraafplaats ligt voor de hand.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft het relevante planologische rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Daarbij worden, waar nodig uitgangspunten voor dit bestemmingsplan geformuleerd.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Het rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Bovendien is het rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijk ordening.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.

Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal belang 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 4 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal belang 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 4 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
  • Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op deze afweging.

Daarnaast ligt de locatie en wijde omgeving in een strook die is aangewezen als 'Locaties militaire activiteiten' in verband met een laagvliegroute. Gelet op de hoogte van de bouwwerken zal de voorgenomen ontwikkeling geen beperkingen opleveren voor de laagvliegroute.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  • 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal.
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ad 1

De voorgenomen ontwikkeling betreft een herstructurering en slechts een kleinschalige uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein.

De voorgenomen ontwikkeling is ontstaan vanuit concrete vraag naar uitbreiding van het bedrijventerrein. In de huidige situatie biedt het bestaande bedrijventerrein onvoldoende mogelijkheden voor de behoefte aan de kavels. In de bestaande situatie heeft initiatiefnemer een bedrijf met 3 verschillende locaties. Initiatiefnemer heeft plannen om zijn eigen bedrijf te verplaatsen naar het uitbreidingsdeel, waarmee het bedrijf 1 locatie krijgt en de efficiëntie en verkeersveiligheid worden verbeterd. Daarnaast voorziet de uitbreiding in de extra ruimtebehoeften voor vestiging, uitbreiding of verplaatsing van Nijeveense bedrijven. Hiervoor is concrete belangstelling. Initiatiefnemer heeft diverse keren vraag naar deze bedrijfsruimte gehad van bedrijven die graag naar het uitbreidingsdeel van het bedrijventerrein willen. Op de huidige kavels is de ruimte beperkt en op het uitbreidingsdeel kunnen de bedrijven zich vestigen met een nette en opgeruimde uitstraling.

De uitbreiding betreft een beperkte uitbreiding die past bij de schaal (kleinschaligheid) van Nijeveen. Er vindt dus geen schaalvergroting plaats ten opzichte van de huidige bedrijven. Het huidige bedrijventerrein is circa 5 hectare en de uitbreiding betreft circa 1,7 hectare. Het aannemersbedrijf wordt geclusterd op 1 locatie. Voor de andere percelen wordt een beperkte schaalgrootte voor de lokale ondernemers geboden met een bandbreedte van circa 1.000 m2 tot 3.000 m2. Ingezet wordt op bedrijven met bedrijfsbebouwing die qua kwaliteit, volume en kavelgrootte aansluiten bij en qua milieubelasting passen bij de kwaliteit van de directe omgeving. Andere bedrijven (zoals bedrijven met een groter schaalniveau en meer milieubelastende activiteiten) zijn bedoeld voor daarvoor bestemde industrieterreinen, zoals in Meppel.

Het terrein biedt plaats aan bedrijven met een lokale oriëntatie met een sociale binding aan de kern en haar directe omgeving, vooral qua arbeidsmarkt en qua toelevering- en afnemersrelaties.

De locatie biedt voor de ontwikkeling ook de kwalitatieve geschiktheid. De locatie is zorgvuldig gekozen. De uitbreiding is aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein en de kern Nijeveen.

Met de ontwikkeling wordt ingezet op een versterking van de economische structuur. Er worden mogelijkheden geboden aan bedrijven uit Nijeveen. Dit is goed voor de lokale economie.

Ad 2.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een herstructurering en beperkte uitbreiding direct aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein. Hiermee ontstaat een 'logische' afronding van het bestaande bedrijventerrein. Bovendien betreft het een ontwikkeling welke in het kader van de gemeentelijke ruimtelijke structuurvisie is aangewezen als voor de uitbreiding van het bedrijventerrein.

Op dit moment is de structuur bij deze locatie 'gerafeld'. Door de ontwikkeling wordt dit een 'strakker' geheel. De Nam-weg wordt doorgetrokken. Ook wordt bij de nieuwe kavels aangesloten op de bestaande verkaveling (de kavels worden in kleine blokjes rechtgetrokken). De ontwikkeling past binnen de stedenbouwkundige en ruimtelijke opzet (onder andere maat, schaal en situering) van de aanwezige bebouwing en openbare ruimte in de omgeving. Bovendien is de ontwikkeling een invulling van het gemeentelijk beleid, aangezien het gebied in de gemeentelijke ruimtelijke structuurvisie (zie paragraaf 3.3.1) is aangewezen voor de uitbreiding van het bedrijventerrein.

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de kwaliteit van natuur en landschap gerespecteerd. In paragraaf 4.5 is nader ingegaan op natuur. De uitbreiding wordt landschappelijk ingepast, aansluitend op de bestaande structuren. Met de voorgenomen ontwikkeling vindt een kwaliteitsversterking van het landschap plaats.

Ad 3.

Het bedrijventerrein is goed ontsloten op de huidige infrastructuur. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt dit voortgezet. De wegenstructuur van de Nam-weg wordt doorgetrokken, waarbij de nieuwe kavels worden ontsloten. De structuur sluit aan bij de stedenbouwkundige en ruimtelijke opzet. Multimodale ontsluiting is voor de bedrijfstypen niet noodzakelijk.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de structuurvisie.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Voor de provincie geldt de Omgevingsvisie Drenthe 2014. De Omgevingsvisie is het strategisch kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020 met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna.

Het doel van de omgevingsvisie is het koesteren van kwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij die kwaliteiten. Het is een streven naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en behoud van bestaande kwaliteiten. De missie is "het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is". Gestreefd wordt naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en bestaande kwaliteiten in samenhang te bezien.

De belangrijkste doelstelling van het nieuwe omgevingsbeleid, is het behouden en creëren van ruimtelijke kwaliteit, die de provincie definieert als de optelsom van de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van omgevingen. De provincie onderscheidt een aantal kernkwaliteiten die samen voor een hoge ruimtelijke kwaliteit in Drenthe zorgen. Behoud en ontwikkeling van deze kernkwaliteiten staan centraal in het provinciale beleid. Voor een omgeving als die van het plangebied zijn met name de volgende kernkwaliteiten relevant:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • naoberschap/leefbaarheid;
  • menselijke maat en kleinschaligheid (passend bij Drenthe).

Naast ruimtelijke kwaliteit staan in de Omgevingsvisie zorgvuldig ruimtegebruik en het beschermen van de milieu- en leefomgevingskwaliteit centraal.

In de Omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen. De provinciale belangen zijn verdeeld in Drentse kwaliteiten en ontwikkelingen. Binnen de Drentse kwaliteiten staat het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten, de dynamiek van bedrijvigheid, de biodiversiteit en de milieu- en leefomgevingskwaliteit centraal.

De Omgevingsvisie is gefundeerd op drie onderdelen, namelijk de kernkwaliteiten, zorgvuldig ruimtegebruik (SER-ladder) en de milieu- en leefomgevingskwaliteit. Daarnaast staat de kernwaarde bedrijvigheid centraal. Deze is gelijkwaardig aan de kernkwaliteiten. Bij een beoordeling vindt een integrale afweging plaats.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn opgenomen op een kernkwaliteitenkaart. Voor het plangebied zijn de volgende kernkwaliteiten relevant:

  • Landschap: Het plangebied en de wijde omgeving ligging binnen deze kernkwaliteit in het gebied 'Wegdorpen van de laagveenontginningen'. Het provinciaal belang van dit landschap is het open weidegebied en de smalle verkaveling met het fijnmazige slotenpatroon. De bebouwing wordt landschappelijk ingepast door middel van een groensingel die aansluit op de bestaande structuren van het landschap.
  • Aardkundige waarden: Bij deze kernkwaliteit zijn het plangebied en de wijde omgeving aangemerkt met het generieke beschermingsniveau 'respecteren'. De provincie wil lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Hiervoor moet worden nagegaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en aan de aanwezige waarden moet bescherming worden gegeven. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodem- en waterbodemonderzoek gedaan. Vanuit het aspect bodem zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen in relatie tot de bestemming van het terrein. In paragraaf 4.1 is hier nader op ingegaan.
  • Archeologie: Voor deze kernkwaliteit zijn het plangebied en de wijde omgeving aangewezen als 'Verwachting toetsen (beekdal)'. In paragraaf 4.3 is nader ingegaan op archeologie. In het voorliggende bestemmingsplan is voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden een dubbelbestemming opgenomen in verband met de middelhoge verwachtingswaarde en de bijbehorende vrijstelling.
  • Cultuurhistorie: Bij deze kernkwaliteit geldt 'respecteren' voor het plangebied en de wijde omgeving. Gericht wordt op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.

SER-ladder

Evenals in het nationaal beleid, wordt in het provinciaal beleid voor het inpassen van ruimtevragende functies de ladder gehanteerd. Het model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zoveel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied. Met bundeling en intensivering van verstedelijking ontstaat voldoende massa voor hoogwaardige voorzieningen. De verzorgingsfunctie van stedelijke centra wordt daardoor versterkt.


In de omgevingsvisie is de SER-ladder als volgt geformuleerd:

  • Is er een regionale behoefte?
  • Zo ja: is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
  • Zo nee: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden gemaakt voor de (resterende) regionale behoefte met een goede landschappelijke inpassing.

In paragraaf 3.1.1 zijn de behoefte, de locatie en ontsluiting reeds nader onderbouwd. Het bestaande bedrijventerrein biedt onvoldoende mogelijkheden voor de behoefte. Er is concrete vraag naar de uitbreiding van het bedrijventerrein. Het plangebied biedt de kwantitatieve en kwalitatieve geschiktheid voor de uitbreiding. Ook is de locatie goed ontsloten. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de SER-ladder.

Op de visiekaart is het plangebied aangegeven als 'landbouwgebied'. Binnen de robuuste systemen staat de ontwikkeling van de desbetreffende hoofdfunctie (in dit geval 'landbouw') voorop. Voor het terrein grenzend aan de uitbreiding, geldt de hoofdfunctie 'bedrijventerrein'. Een ontwikkeling mag geen significante negatieve invloed hebben op het functioneren van de hoofdfunctie. Gestreefd wordt dat voor alle ontwikkelingen, dus ook die van de hoofdfunctie, geldt dat die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Op basis van hoofdstuk 4 blijkt dat andere functies niet significant beïnvloed worden door de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit, het bedrijventerrein wordt namelijk 'logisch' afgerond. In de huidige situatie is de structuur bij deze locatie 'gerafeld'. Door de ontwikkeling wordt dit een 'strakker' geheel. Ook wordt de uitbreiding landschappelijk ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.NijeveenSpijkersV-BPC1_0007.jpg" Afbeelding: Visiekaart 2020 behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe 2014

Voor plantoetsing en regelgeving kan de visiekaart niet gebruikt worden. Daarvoor vormt de EHS-kaart uit de POV de leidraad. De spelregels en regelgeving rond natuur zijn gekoppeld aan de vastgestelde EHS-kaart. In dit geval ligt de locatie buiten de EHS. Zie paragraaf 4.5. De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een aantasting van de natuurfunctie. Zie hiervoor ook paragraaf 4.5.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De milieubelasting in Drenthe is relatief gering en neemt, met uitzondering van ammoniak, steeds verder af. De gewenste kwaliteit wordt echter nog niet overal bereikt. Het doel is dat in Drenthe minimaal aan de wettelijke milieunormen wordt voldaan en er wordt gestreefd naar behoud en waar mogelijk verbetering van de huidige milieu- en leefomgevingskwaliteit.

De uitvoering van het milieubeleid in Drenthe wordt in sterke mate gestuurd door Europese en landelijke wet- en regelgeving. Het provinciaal milieubeleid richt zich in hoofdlijnen op het vroegtijdig aanhaken bij processen in de ruimtelijke ordening, het opnemen van eisen in omgevingsvergunningen milieu (milieuvergunningen), het saneren van situaties die niet aan de milieunorm voldoen, het concentreren en zoneren van milieuhinderlijke bedrijven en het verlenen van subsidies.

Met het voorliggende plan vindt een koppeling plaats tussen het milieubeleid en het proces van de ruimtelijke ordening. In Hoofdstuk 4 is nader ingegaan op de milieutechnische randvoorwaarden bij de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein, direct aansluitend aan het bedrijventerrein. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het plangebied. Met de uitbreiding wordt aangesloten op de bestaande structuren en ontstaat een 'logische' afronding van het bedrijventerrein. Met het voorliggende plan wordt aangesloten op het provinciaal beleid voor milieu en leefomgeving.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

In de Provinciale omgevingsverordening Drenthe zijn voor de gemeente bindende voorwaarden opgenomen. Bestemmingsplannen van de gemeente moeten aan deze eisen voldoen. Met hoofdstuk 3 van de Provinciale omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe de Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft.

Hierna wordt ingegaan op de relevante artikelen.

Artikel 3.7

Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:

  • a. wordt in het ruimtelijk plan uiteengezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie zoals uiteengezet in de Omgevingsvisie en de uitwerkingen ervan;
  • b. maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

In paragraaf 3.2.1 is nader ingegaan op de kernkwaliteiten in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling. Met de voorgenomen ontwikkeling worden de kernkwaliteiten niet significant aangetast.

Artikel 3.15

  • 1. Een ruimtelijk plan kan slechts in ruimtevragende ontwikkelingen voorzien op het gebied van woon-werklocaties en infrastructuur indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de SER-ladder gerechtvaardigd is.
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing, waaronder in ieder geval begrepen agrarische bebouwing, bebouwing voor natuurbeheer, voor waterbeheer, voor veiligheid en hulpdiensten de opsporing en winning van delfstoffen als aardgas en aardolie of voor de levering van gas, water of elektriciteit.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op ontwikkelingen die vallen onder een Rood-voor-groen dan wel Ruimte-voor-ruimte regeling.

In paragraaf 3.2.1 is aandacht besteed aan de SER-ladder. Met de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een beperkte uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein, waarbij dit op basis van de SER-ladder gerechtvaardigd is.

Artikel 3.16

  • 1. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangewezen het gebied dat als zodanig staat aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart D1 (Bestaand stedelijk gebied).
  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing zoals is aangegeven op de in het eerste lid bedoelde kaart wijzigen wanneer via onherroepelijk geworden ruimtelijke plannen of een inpassingsplan nieuwe bebouwingsmogelijkheden zijn gecreëerd en voorts ter correctie van feitelijke onjuistheden.

Deze regels richt zich er op dat alleen nieuwe bebouwing wordt toegestaan binnen het Bestaand stedelijk gebied, aansluitend op het bestaand stedelijk gebied, of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Een deel van het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied. De uitbreiding vindt plaats direct aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied.

Artikel 3.21

Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op locaties die op de bij de Omgevingsvisie Drenthe behorende kaart 1 (Visiekaart 2020) zijn aangeduid als landbouwgebieden, voorziet niet in ontwikkelingen die een structureel negatief effect op het functioneren van de agrarische sector in het gebied hebben. Randvoorwaarde blijft wel dat waar op de bij de Omgevingsvisie Drenthe behorende kaart 9 (Oppervlaktewater) een locatie als 'Beekdal' is aangeduid, ruimte voor water behouden moet blijven, de waterhuishoudkundige inrichting niet mag leiden tot wateroverlast benedenstrooms en tot een vermindering van de grondwatervoorraad.

Het plangebied en alle omliggende gronden - waaronder ook het bestaande bedrijventerrein - vallen binnen 'Landbouwgebieden'. De locatie is niet aangemerkt als beekdal. Op basis van hoofdstuk 4 blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling geen structureel negatief effect op het functioneren van de agrarische sector in het gebied.

Conclusie

Bij het voorliggende bestemmingsplan is rekening gehouden met de regels vanuit de omgevingsverordening. Er zijn geen belemmeringen vanuit de verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030

De in 2013 vastgestelde Structuurvisie 2030 is een lange termijnplan (tot 2030) dat aangeeft welke ruimtelijke, sociaal-maatschappelijke en economische ontwikkelingen de komende jaren gewenst zijn. Meppel werkt de komende jaren aan duurzame verbindingen. Verbindingen in de brede regio, verbindingen met omliggende gemeenten en verbindingen met de eigen inwoners. Meppel wil de leefbaarheid in de wijken blijven garanderen door bereikbare zorg en voorzieningen in de wijken goed te organiseren.

Bij de structuurvisie behoren verschillende kaarten, namelijk de kaarten 'Visiekaart', 'Opgaven', 'Meppel leeft', 'Meppel werkt' en 'Meppel verbindt'.

Op de kaarten 'Visiekaart', 'Opgaven' en 'Meppel werkt' zijn het plangebied en omgeving aangewezen als zoekgebied voor uitbreiding van het bedrijventerrein.

Bedrijventerreinen

Voor bedrijventerreinen streeft de gemeente de komende decennia naar een logische bedrijfscategorisering op basis van bestaande bedrijven die aansluit bij de huidige milieuzoneringen. Hiermee wil de gemeente de leefbaarheid van de omliggende woonomgeving verbeteren. De geluidruimte willen we inzetten aan de randen, waar het logisch is.

Spijkerserve

Het bedrijventerrein Spijkerserve is in hoofdzaak een woon-werk locatie met beperkte schaalgrootte voor de lokale ondernemers. Dit karakter moet het behouden. Het kan in de toekomst, indien vanuit de lokale ondernemers behoefte bestaat, beperkt worden uitgebreid met enkele kavels. In eerste instantie zal de behoefte binnen het bestaande bedrijfsterrein gevonden moeten worden. Grotere bedrijven zullen dan op de bedrijfsterreinen in Meppel zijn aangewezen. Voor de voorgenomen uitbreiding van het plangebied is een zoekgebied op de kaart opgenomen. In de prioritering is de uitbreiding van dit bedrijventerrein voorzien in de periode 2020-2024.

In paragraaf 3.1.1 is reeds nader ingegaan op de behoefte aan de voorgenomen uitbreiding. Eerst is gekeken of er mogelijkheden zijn op het bestaande bedrijventerrein. Geconstateerd is dat op het bestaande terrein onvoldoende mogelijkheden zijn voor de behoefte aan de kavels. Het blijkt dat de behoefte aan uitbreiding nu dus al aanwezig is. Het terrein wordt daarom uitgebreid, aansluitend op het bestaande bedrijventerrein en de kern Nijeveen. Er vindt geen schaalvergroting plaats ten opzichte van het bestaande terrein. De uitbreiding past bij de schaal van Nijeveen. Bij het bestaande terrein van Spijkerserve is sprake van een woon-werk locatie. Dit wordt doorgezet op het uitbreidingsdeel. Ingezet wordt op bedrijven met een lokale oriëntatie. De kavelgroottes, bebouwing en milieubelasting passen bij de kwaliteit van de directe omgeving.

Met de ontwikkeling wordt bijgedragen aan een versterking van de economische structuur.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de uitbreiding van het bedrijventerrein ter plaatse van het gebied dat is aangegeven als 'Zoekgebied uitbreiding bedrijventerreinen'. Hiermee is de uitbreidingsrichting in overeenstemming met de ambitie uit de structuurvisie.

De randen ten westen en zuiden van het zoekgebied zijn aangemerkt als 'stadsrandzone'. Voor de stadsrandzone is de opgave om ontwikkelingen af te stemmen op het karakter van het omliggende landschap. In paragraaf 2.2 is hier nader op ingegaan. De uitbreiding wordt landschappelijk ingepast met een brede groensingel, waarbij aangesloten wordt op de bestaande landschappelijke structuren.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is een invulling van de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Nota parkeernormen en Herijking parkeerbeleid 2013

Het parkeerbeleid richt zich op alle mogelijke stedelijke functies. Met de wijziging van de wetgeving rond de ruimtelijke ordening heeft de gemeente beleid geformuleerd voor parkeernormen. Deze parkeernormen zijn van belang voor de nieuw op te stellen bestemmingsplannen, omdat dit voorkomt dat bij elk afzonderlijk bestemmingsplan discussie ontstaat over de toe te passen parkeernormen. De uitgangspunten voor het geformuleerde beleid zijn dat:

  • 1. de parkeercapaciteit voldoet aan de gestelde parkeernorm;
  • 2. de parkeercapaciteit op eigen terrein wordt gerealiseerd om te voorkomen dat de parkeervraag wordt afgewenteld op de openbare ruimte.

In 2013 heeft een herijking van het parkeerbeleid plaatsgevonden. Reden hiervoor is dat het inwoneraantal van Meppel, maar ook de regiofunctie van de stad, zal toenemen. Om de bereikbaarheid van het centrum per auto ook in de toekomst te kunnen garanderen noodzaakt tot maatregelen op het gebied van bereikbaarheid en parkeren.

In het voorliggende bestemmingsplan is in de regels een parkeernormbepaling opgenomen waarbij moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Voor Spijkerserve moet het parkeren op eigen terrein worden gerealiseerd.

3.3.3 Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht cultuurhistorische waarden mee te laten wegen in de totstandkoming van een bestemmingsplan.

Voor de gemeente Meppel is in 2013 de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart vastgesteld. Op basis van de landschappelijke ondergrond en de bekende archeologische waarden is voor Meppel een vlakdekkende verwachtingskaart opgesteld. Met de kaart heeft de gemeente Meppel een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar bodemarchief kan omgaan. Het beleid geeft een indicatie van de trefkans voor archeologische waarden.

Op hoofdlijnen worden drie verwachtingszones onderscheiden: hoge verwachting, middelhoge verwachting en lage verwachting. Bij hoog gaat het om 'Oude bewoningsassen', bij middelhoog gaat het om 'Stuwwal, zandgronden' en 'Beekdal'.

Voor de verschillende gebieden is beleid geformuleerd, waarbij sprake is van een meer of mindere mate van bescherming van mogelijke waarden en daaraan gekoppelde onderzoeksplicht. De vrijstellingsgrenzen voor onderzoek - voor zover van belang voor het buitengebied - zijn als volgt:

  • Hoog - Oude bewoningsassen: Wanneer bodemingrepen niet voorkomen kunnen worden, moet bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 0,30 meter archeologisch onderzoek plaatsvinden.
  • Middelhoog - Stuwwal, zandgronden: Wanneer bodemingrepen niet voorkomen kunnen worden, moet bij ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,30 meter een onderzoek plaatsvinden.
  • Middelhoog - Beekdal: Wanneer bodemingrepen niet voorkomen kunnen worden, moet bij ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,30 meter een onderzoek plaatsvinden.
  • Laag - Natte laagte: Wanneer bodemingrepen niet voorkomen kunnen worden, moet bij ingrepen groter dan 10 hectare (100.000 m2) en dieper dan 0,30 meter een onderzoek plaatsvinden.
  • Geen verwachting: Hier is geen onderzoeksplicht.

Het plangebied heeft de verwachtingswaarde 'middelhoog'. In paragraaf 4.3 is nader ingegaan op het aspect archeologie.

 

3.3.4 Cultuurhistorisch beleid

In verband met beleidsontwikkeling voor cultuurhistorie is een Cultuurhistorische Inventarisatie voor Meppel opgesteld (CHIW). Het betreft een gemeente-dekkende cultuurhistorische verkenning en analyse. De inventarisatie is opgedeeld in twee delen, namelijk een deel voor Binnenstad & Centrumschil en een deel voor Uitbreidingswijken & Buitengebied. Door op voorhand te weten welke mogelijke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn, kan goed integraal ruimtelijk beleid gevoerd worden. De rapportage kan dienen als onderlegger voor aanvullend instrumentarium om de cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten te versterken. De CHIW is inmiddels als beleidskader vastgesteld.

Het plangebied ligt in het gebied 'B1 Kolderveen en Nijeveen'. Dit gebied is aangewezen als 'hoge kwaliteit'. In deze categorie zijn gebieden opgenomen waar de cultuurhistorische en historisch-ruimtelijke karakteristieken (waaronder ook de landschappelijke karakteristieken), objecten en structuren op zichzelf en in samenhang met elkaar een aanmerkelijke historische waarde vertegenwoordigen voor de (ontwikkelings-)geschiedenis van de gemeente Meppel, Drenthe, of zelfs Nederland als geheel, een redelijk hoge ruimtelijke kwaliteit hebben, nog grotendeels samenhangend zijn en waar de historie van de plek nog goed kan worden ervaren. Deze gebieden zijn van minder groot belang dan de gebieden van topkwaliteit, omdat de ontwikkelingsgeschiedenis minder specifiek is, de historische objecten en structuren minder uitzonderlijk en van een geringere ruimtelijke kwaliteit zijn, maar die niettemin toch nog altijd een prominente rol spelen in het historisch-ruimtelijk beeld van de stad als geheel.

In paragraaf 4.3 is nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie in relatie tot het plangebied.

3.3.5 Beleidsvisie externe veiligheid

Met de Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeente Meppel is een duidelijk kader gegeven voor het omgaan met risico's en externe veiligheid. De visie geeft aan waar ontwikkelingen mogelijk zijn en onder welke voorwaarden. De visie behandelt externe veiligheid rond inrichtingen, transportroutes en buisleidingen.

In paragraaf 4.7 is concreet ingegaan op het aspect externe veiligheid in en nabij het plangebied. In het voorliggende bestemmingsplan is de nieuwvestiging van Bevi-inrichtingen uitgesloten.

3.3.6 Welstandsnota

Op 3 juni 2004 is de welstandsnota vastgesteld door de gemeenteraad. De welstandsnota gaat over het duurzaam bevorderen van de kwaliteit van bebouwing en omgeving in de gemeente Meppel. De welstandstoets is daarbij een belangrijk hulpmiddel. Door middel van welstandscriteria wordt zo concreet mogelijk aangegeven aan welke uitgangspunten de ontwerper van een bouwplan zich moet houden. Deze uitgangspunten zijn deels gelijk voor de hele gemeente en deels verschillend per deelgebied omdat ieder gebied zijn eigen kenmerken heeft. Bovendien zijn per gebied de welstandscriteria beschreven. In principe moet altijd worden voldaan aan de criteria in het hele gebied. Uitzonderingen blijven echter mogelijk. Voorwaarde is wel dat er een gegronde reden moet zijn om van de criteria af te wijken. Of een reden gegrond is of niet, is uiteindelijk ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Voor veel gebieden geldt dat nieuwe en eigentijdse ontwikkelingen mogelijk zijn. Een belangrijke voorwaarde is meestal dat ze niet mogen conflicteren met de directe omgeving. Met andere woorden: altijd rekening houden met, respectievelijk respect tonen voor de omgeving en de daarin te verwachten ontwikkelingen.

Gebiedsgerichte welstandscriteria

Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuren in de gemeente Meppel. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit, het architectonische vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Daarnaast speelt ook het ruimtelijke kwaliteitsbeleid een belangrijk aspect bij het bepalen van de criteria. De criteria geven aan hoe een bouwwerk 'zich moet gedragen' om in zijn omgeving niet teveel uit de toon te vallen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt.

Bij het welstandsbeleid is een onderscheid gemaakt in verschillende welstandsgebieden. De welstandsgebieden zijn opgenomen op de afbeelding 'Gebieden waarvoor gebiedsgerichte welstandscriteria gelden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.NijeveenSpijkersV-BPC1_0008.jpg" Afbeelding: Gebieden waarvoor gebiedsgerichte welstandscriteria gelden

Het plangebied ligt in het gebied 'Buitengebied wegdorpenlandschap (bijzonder)'. In verband met de voorgenomen ontwikkeling wordt het gebied 'Bedrijventerreinen' van toepassing, dat ook voor het naastgelegen bestaande bedrijventerrein geldt. Daarvoor is een aanpassing van de grens van dit gebied en het welstandsbeleid nodig. Het onderdeel welstand staat los van het bestemmingsplan. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet getoetst worden aan het welstandsbeleid.

3.3.7 Kadernotitie "Zo doen we groen"

De gemeente heeft een beleidskader voor groen, natuur, landschap en water vastgesteld. In de Kadernotitie ‘Zo doen we Groen!’ zijn de ambities beschreven voor de periode 2015-2030 en waaraan de gemeente de komende jaren gaat werken. Het plan gaat over de hele gemeente Meppel, over het groen in de stad en dorpen en over het buitengebied. Het plan beschrijft als algemene ambitie Drie keer Groener, gericht op goed groen, mijn groen en gezond groen.

De gemeente streeft onder andere naar een goede inrichting en goed beheer van groen, gezonde bomen, levendig stadswater en aaibare stadsnatuur. Daarnaast zet de gemeente in op gebruik en natuur in de parken, een doorgaande groenblauwe structuur in de stad, een herkenbaar landschap en natuur in het boerenland. De Kadernotitie gaat ook in op het wijk- en buurtgroen en participatie hierin.

Hoewel in de Kadernota nog niet specifiek ingegaan wordt op de uitbreiding van het bedrijventerrein Nijeveen, kan gesteld worden, dat de groene omzoming van het bedrijventerrein goed past in het beleid. Op diverse plaatsen wordt namelijk gepleit voor een betere inpassing van bedrijventerreinen in het landschap. Het voorliggende plan voldoet daar aan!

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

Het uitgangspunt is dat in de voorgenomen situatie en tijdens de uitvoering van het plan, een goede omgevingssituatie bestaat. Dit hoofdstuk geeft in relatie tot het plan een omschrijving van ieder omgevingsaspect.

4.1 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

In verband met de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodem- en waterbodemonderzoek uitgevoerd (EcoReest, Projectnummer 151167, van 6 oktober 2015). In Bijlage 1 is het onderzoek toegevoegd.

Bodem- en waterbodemonderzoek

Conclusies en aanbevelingen landbodem

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het grondwater overschrijdingen van de streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. Deze gehalten zijn waarschijnlijk een gevolg van (fluctuerende) van nature verhoogde achtergrondconcentraties, die vaker voorkomen in de regio.

De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve bevestigd.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de toekomstige bedrijfsbestemming van het terrein, is geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de bedrijfsbestemming van het terrein.

Conclusies en aanbevelingen slib

Toepassing op landbodem: Uit de analyseresultaten blijkt dat het slib uit de te dempen sloot voldoet aan de achtergrondwaarden en als zodanig multifunctioneel kan worden toegepast.

Toepassing in oppervlaktewater: Uit de analyseresultaten blijkt dat het slib uit de te dempen sloot voldoet aan de achtergrondwaarden en als zodanig vrij kan worden toegepast in oppervlaktewater.

Het plan om het slib te verwerken dient ten minste vijf werkdagen van te voren gemeld te worden bij https://meldpuntbodemkwaliteit.agentschapnl.nl. De meldingsplicht geldt voor alle toepassingen van grond en baggerspecie, met uitzondering van:

  • de toepassing van grond of baggerspecie door particulieren;
  • het toepassen van grond of baggerspecie binnen een landbouwbedrijf indien de grond of baggerspecie afkomstig is van een tot dat landbouwbedrijf behorend perceel grond waarop een vergelijkbaar gewas wordt geteeld als op het perceel grond waar de grond of baggerspecie wordt toegepast;
  • het verspreiden van baggerspecie uit een watergang over de aan de watergang grenzende percelen;
  • het toepassen van schone grond en baggerspecie in hoeveelheden kleiner dan 50 m³. Voor het toepassen van schone grond en baggerspecie in hoeveelheden vanaf 50 m³ moet eenmalig de toepassingslocatie worden gemeld.

Mogelijk heeft het betreffende bevoegd gezag, waar de vrijkomende waterbodem wordt toegepast, gebiedsspecifiek beleid vastgesteld. In dat geval gelden de spelregels van het bevoegd gezag omtrent het toepassen van het slib.

Verspreiding over aangrenzende percelen

Wat betreft de verwerking van de onderhoudsspecie die voldoet aan de maximale waarden voor verspreiding over het aangrenzend perceel geldt in het kader van het Besluit bodemkwaliteit (Regeling bodemkwaliteit) dat:

  • Vrijkomende specie tot aan de perceelsgrens mag worden verspreid. Hiervoor geldt een ontvangstplicht ten aanzien van het aangrenzende perceel.
  • Er hoeft niet getoetst te worden aan de kwaliteit van de ontvangende bodem.
  • De verspreiding over aangrenzende percelen hoeft niet te worden gemeld.

Conclusie

Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg, is hierna alleen aandacht besteed aan de aspecten wegverkeerslawaai en zonering industrieterrein.

Het aannemersbedrijf is nu gevestigd op het bestaande bedrijventerrein Spijkerserve. Er is in het verleden bij de gemeente een klacht binnengekomen in verband met geluidsoverlast. Dit probleem wordt opgelost door middel van de voorgenomen verplaatsing naar de uitbreiding van het bedrijventerrein.

Akoestisch onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn twee akoestische onderzoeken uitgevoerd door Adviesbureau Vobru:

Rapport 126.20141703v1 van 21 december 2015 behandelt de invloed van industrielawaai, uitgaand van een geluidsverkaveling van 62 dB(A) per m2 bedrijfsterrein. Daarnaast wordt ingegaan op de invloed van wegverkeerslawaai. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.

Rapport 183/19.02.2016v1 van 9 maart 2016 gaat specifiek in op de invloed van industrielawaai, uitgaand van een geluidsverkaveling van 65 dB(A) per m2 bedrijfsterrein. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 5.

De conclusies zijn hieronder weergegeven. Daarbij wordt uitgegaan van een geluidsverkaveling van 65 dB per m2 bedrijfsterrein:

Bouw- en aannemingsbedrijf Kroes Nijeveen B.V.

Langtijdgemiddeld geluidniveau

Uit het onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de representatieve bedrijfssituatie op de referentiepunt 001R in de nachtperiode 2 dB(A) hoger is dan de grenswaarden uit het activiteitenbesluit. Gezien de in het activiteitenbesluit genoemde afstand van 50 meter en de afstand voor een categorie 3.2 bedrijf waarbij een afstand behoort van 100 meter, volgens VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is de overschrijding verklaarbaar en inherent aan de bedrijfscategorie 3.2. In de dag, en avondperiode wordt voldaan aan de gestelde grenswaarden.

De bijdrage van het bedrijf Kroes op de zonepunten ter plaatse van de woningen gelegen aan de Schuurmansweg bedraagt maximaal 32 dB(A) etmaalwaarde.

Maximale geluidniveaus

De maximale grenswaarde van 70 dB(A) in de dagperiode en 65 dB(A) in de avondperiode wordt niet overschreden. In de nachtperiode wordt op referentiepunt 001R en 002R de grenswaarde van 60 dB(A) met maximaal 5 dB(A) overschreden. De maatgevende activiteit betreft het laden/lossen van de vrachtauto/zelflosser (bronnummer 002) en de route van de vrachtwagen (bron 011). Deze optredende maximale geluidniveaus zijn inherent aan de bedrijfsactiviteit. De overschrijding is het gevolg van de in het activiteitenbesluit genoemd afstandscriterium van 50 m t.o.v. 100 meter, wat volgens VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' behoort bij een

categorie 3.2 bedrijf.

Industrielawaai/geluidsverkaveling

Industrielawaai bedrijventerrein 'Spijkerserve'

De geluidbelasting van de vier bedrijfskavels van 1.900 m2 en 1.150 m2 is voor bedrijfsactiviteiten van een categorie 3.2 bedrijf, berekend op basis van een geluidsverkaveling van 65 dB(A)/m2 . De bedrijfskavel van circa 10.000 m2 is gereserveerd voor vestiging van het Bouw- en aannemingsbedrijf Kroes Nijeveen B.V. De voor het bedrijf Kroes berekende geluidbelasting t.g.v. de representatieve bedrijfssituatie is lager dan de geluidsverkaveling op basis van bedrijfscategorie 3.2. Dit betekent dat voor de toekomst op de bedrijfskavel nog geluidruimte aanwezig is.

Het is aan te bevelen om de geluidsruimte van de bedrijfskavels te koppelen aan de bedrijfskavel, zodat bij vestiging en/of uitbreiding van bedrijven de maximale geluidsruimte blijft gewaarborgd.

De bijdrage in de geluidbelasting op de zonepunten ter plaatse van de woningen gelegen aan de Schuurmansweg bedraagt maximaal 43 dB(A) etmaalwaarde.

Cumulatie

De gecumuleerde geluidbelasting is berekend. De regionale uitvoeringsdienst Drenthe (RUD Drenthe) heeft het rekenmodel op voorhand gecontroleerd en aangegeven dat de berekende gecumuleerde geluidbelasting t.g.v. de bedrijfskavels en het bedrijf Kroes inpasbaar is ter plaatse van de woningen, gelegen aan de Schuurmansweg.

Aanpassing geluidscontour

De regionale uitvoeringsdienst Drenthe fungeert als zonebeheerder. Zij hebben berekend wat de invloed is van de verplaatsing van het aannemersbedrijf Kroes naar de zuidzijde van het bedrijventerrein Spijkerserve op de bestaande geluidscontour. Daarbij is uiteraard rekening gehouden met de geluidsbelasting van de reeds gevestigde bedrijven en met de gewenste geluidruimte van 65 dB(A) per m2 ter plaatse van de gewenste uitbreiding. Het akoestisch rapport van de RUD Drenthe, gedateerd 22 maart 2016 met kenmerk ME953/RT is als Bijlage 6 opgenomen.

Op basis van het akoestische onderzoek trekt de RUD Drenthe de volgende conclusie:

'De uitbreiding van Spijkerserve aan de zuidzijde kan op de gewenste wijze plaatsvinden zonder dat er knelpunten ontstaan. Door de verplaatsing van het aannemersbedrijf Kroes naar de zuidzijde van het terrein wordt een bestaand knelpunt aan de oostzijde opgeheven. Aan de noordwestzijde blijft er een overschrijding van de bestaande zone aanwezig. Aan deze kant bevinden zich geen geluidgevoelige bestemmingen, zodat het geen belemmering is om de zone hier te vergroten. Met de nieuwe zone worden de bestaande rechten van de bedrijven gewaarborgd en wordt er ter plaatse van de woningen nog steeds voldaan aan de maximaal toegestane 50 dB(A)'. (einde citaat).

De RUD Drenthe heeft op basis van de akoestische berekeningen een nieuwe zone voorgesteld. Het verschil tussen de huidige contour en de nieuwe contour is op onderstaande afbeelding goed zichtbaar. Deze nieuw contour wordt vastgelegd in dit bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.NijeveenSpijkersV-BPC1_0009.jpg"

Wegverkeerslawaai

Wegverkeerslawaai 50 km/u wegen incl. art 110: In het akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting vanwege wegverkeer op de verkeerswegen met een snelheidsregime van 50 km/u ter plaatse van erfgrens van de bedrijfskavels berekend. Uit de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de berekende geluidsbelasting ten gevolge van de verkeerswegen Schuurmansweg en Namweg ter plaatse van de erfgrens van de bedrijfskavels voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB.

Conclusie

In het voorliggende bestemmingsplan is rekening gehouden met de resultaten van de diverse akoestische onderzoeken. In verband met industrielawaai is de aanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Op 1 januari 2012 zijn de Wet en het Besluit tot modernisering van de monumentenzorg in werking getreden. Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

Archeologie

Per 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

Voor de gemeente Meppel is in 2013 een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart vastgesteld. Op basis van deze kaart geldt voor het plangebied een middelhoge verwachtingswaarde (veengebied, 1.000 m2 vrijstelling).

In het voorliggende bestemmingsplan wordt op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart een dubbelbestemming opgenomen in verband met de middelhoge verwachtingswaarde en de bijbehorende vrijstelling.

Historische (steden)bouwkundige waarden

In het plangebied bevindt zich geen bebouwing met historische (steden)bouwkundige waarden. Het grootste deel van het plangebied is nog onbebouwd. Daarmee zijn er binnen het plangebied ook geen historische (steden)bouwkundige waarden, zoals bouwkundige monumenten. Ook in de directe omgeving van het plangebied ligt geen bebouwing met historische (steden)bouwkundige waarden.

Ten oosten van het plangebied, op een afstand van circa 480 meter, is molen De Sterrenberg gesitueerd. Het plangebied ligt buiten de molenbiotoop van deze molen. Daarom zijn er voor de locatie geen bouwhoogtebeperkingen vanwege de molen.

Historische geografie

De oorsprong van Nijeveen is gerelateerd aan de ontginning van het oorspronkelijke veengebied. Met name deze oorsprong heeft het gezicht van het huidige dorp Nijeveen bepaald. Van oudsher bestond Nijeveen uit lintbebouwing langs de Dorpsstraat met grote boerderijen. Deze zijn nog voornamelijk door agrariërs (veeteelt) in gebruik. Tegenwoordig is er een dorpskern ontstaan met aan de noord- en zuidzijde enkele nieuwbouwwijken.

Het dorp is omgeven door een groen polderlandschap en heeft een rustig en landelijk karakter. Het dorp is vanouds verweven met het omliggende landschap. Het polderlandschap is tijdens de ruilverkaveling, die duurde van 1960 tot 1972, ingrijpend veranderd en heeft dan ook grote gevolgen gehad voor het agrarisch bedrijfsleven, het landschap, het dorpsbeeld en de dorpsontwikkeling. Het dorp is door zijn schaal en ruimtelijke opbouw sterk gerelateerd aan het omliggende agrarische gebied.

Het bedrijventerrein Spijkerserve is aan de westkant van het dorp gerealiseerd. Dit bedrijventerrein kent een heldere rechtlijnige opzet. Bij veel bedrijven is gebruikgemaakt van de mogelijkheid om een woning op te richten. Hierdoor kent het terrein zowel middelgrote als kleine gebouwen.

Conclusie

In verband met de archeologische middelhoge verwachtingswaarde is voor het plangebied een dubbelbestemming opgenomen voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Gelet op het vorenstaande zijn er voor het voorliggende bestemmingsplan geen belemmeringen vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie.

4.4 Waterhuishouding

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

In verband met de voorgenomen ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd. De samenvatting en resultaten hiervan zijn opgenomen in Bijlage 2

Waterparagraaf

Bestaande waterhuishouding

Het plan ligt in het stroomgebied van de Boezem Noord West Overijssel. Rond het plangebied liggen schouwsloten en watergangen van het waterschap. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP -1,2 m. Het Waterschap merkt op, dat dit peil de instelhoogte van het kunstwerk is en zodoende voor het laagste deel van het peilvlak de drooglegging garandeert. Lokaal kunnen dus grote verschillen optreden.

De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op ongeveer NAP -0,1m. De bodem in het noordelijke deel van het perceel bestaat uit een moerige ondergrond. Het zuidelijke deel van het perceel bestaat uit veen. Veengronden veranderen langzaam naar moerige gronden en moerige gronden veranderen langzaam naar zandgronden.

De maximale grondwaterstand ligt tussen 40 en 80 cm onder het maaiveld (Grondwatertrap IVu). Het is mogelijk, dat door de aanwezigheid van slecht doorlatende lagen, schijnwaterstanden tot dicht onder het maaiveld voorkomen.

In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd.

Toekomstige waterhuishouding

Binnen het plangebied is een deel van het bestaande bedrijventerrein opgenomen. Het betreft het noordoostelijk deel van het plangebied, dat reeds als bedrijfsterrein in gebruik is en dat ontsloten wordt vanaf het bestaande deel van de Namweg.

Het resterende deel van het plangebied is nu nog in gebruik als grasland. Wanneer de mogelijkheden van het bestemmingsplan benut worden, dat zullen de agrarische gronden in gebruik worden genomen als bedrijventerrein. Theoretisch is het in dat geval mogelijk om deze gronden in hun geheel te verharden (deels door het plaatsen van bebouwing, deels door het bestraten van het onbebouwde gedeelte). Ook zal de Namweg in zuidelijke richting doorgetrokken worden, zodat de verschillende percelen ook daadwerkelijk ontsloten kunnen worden.

In totaal kan op basis van het bestemmingsplan 16.954 m2 (afgerond 17.000 m2) aan verharding toegevoegd worden, bestaande uit de nieuwe bedrijfspercelen en het nieuwe gedeelte van de ontsluitingsweg.

Het Waterschap heeft aangegeven, dat 10% van het verharde oppervalk ingezet dient te worden als wateroppervlak ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende regenwater. Dit houdt in, dat een waterbergend oppervlak van ongeveer 1.700 m2 moet worden aangelegd.

De initiatiefnemer hecht er aan de gronden met een bedrijfsbestemming optimaal te benutten. In overleg met Waterschap en gemeente is daarom gezocht naar de mogelijkheid om het waterbergend vermogen te zoeken aan de randen van het plangebied. Conform het bestemmingsplan dient het bedrijventerrein aan de west- en zuidzijde voorzien te worden van een afschermende groenbeplanting. Hiervoor is een zone van 10 meter opgenomen met de bestemming “Groen”.

Aan de westzijde is op dit moment al een sloot aanwezig met een lengte van 207 meter. Onderzocht is, of het mogelijk is in de 10-meter zone zowel een verbreding van de sloot te realiseren als een afschermende groenbeplanting. Wanneer er uitsluitend naar het benodigde oppervlakte aan waterberging wordt gekeken, dan kan de volgende rekensom gemaakt worden: 1700 m2 gedeeld door ca. 200 meter sloot betekent een benodigde verbreding met ongeveer 8,5 meter. Het is duidelijk, dat er dan van de in totaal beschikbare 10 meter veel te weinig ruimte overblijft om ook nog een afschermende groenbeplanting aan te brengen.

Daarom is gezocht naar een andere oplossing: In overleg met het Waterschap is vastgesteld, dat het mogelijk is extra water op te zetten, zo lang het waterpeil maar ongeveer 10 tot 15 cm onder het maaiveld blijft. . Stel, dat de bestaande watergang verbreed wordt en er een plasberm wordt gerealiseerd, waar minimaal 5 meter opgaande beplanting gerealiseerd wordt, wat levert dit dan als profiel op?

Gebleken is, dat dit mogelijk is door toepassing van het onderstaande profiel:`

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.NijeveenSpijkersV-BPC1_0010.png"

Op de tekening is te zien, dat de bestaande sloot verbreed wordt en dat er een plasberm wordt aangelegd, die benut kan worden ten behoeve van de waterberging.

Op onderstaande afbeelding is aangegeven, wat het opzetten van extra water betekent voor de toekomstige waterberging:

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.NijeveenSpijkersV-BPC1_0011.png"

Geconcludeerd kan worden, dat er per strekkende meter watergang 2,4 m3 aan extra waterberging mogelijk is. Omdat de bestaande sloot een lengte heeft van 207 meter kan er op deze manier 207 maal 2,4 is 497 m3 aan waterberging gerealiseerd worden. Dit kan gerealiseerd worden zonder toepassing van stuwen. Bestaande duikers kunnen gewoon gehandhaafd worden.

Dit komt vrijwel overeen met de benodigde hoeveelheid waterberging, uitgedrukt in kubieke meters: 1700 maal 0,3 is 510 m3.

Geconcludeerd kan worden, dat de benodigde extra waterberging al vrijwel geheel gerealiseerd kan worden door het toepassen van het voorgestelde profiel aan de westzijde van het plangebied. De uit te geven percelen zullen onder afschot in westelijke richting aangelegd worden, terwijl het hemelwater, dat op het dak van de bebouwing valt, opgevangen zal worden en rechtstreeks afgevoerd wordt naar de westelijke watergang.

Door de nieuwe weg aan de oostzijde te laten afwateren op de bestaande watergang aan de oostzijde, kan er voldaan worden aan de totaal gewenste extra waterberging.

Waterkwaliteit en ecologie

Door het regenwater af te koppelen kunnen riooloverstorten voorkomen worden. Hierdoor kan een overmatige aanvoer van organisch materiaal voorkomen worden.

Er zullen geen materialen worden toegepast, die een verontreiniging van het oppervlaktewater met zich meebrengen. Metalen, zoals lood, koper of zink worden niet toegepast. Ook het gebruik van bestrijdingsmiddelen wordt tot een minimum beperkt.

Het regenwater zal in principe geloosd worden op het oppervlaktewater (vooral op de te verbreden watergang aan de westzijde van het plangebied). Om verontreiniging te voorkomen, zal in voorkomende gevallen gebruik worden gemaakt van een zuiverende passage/voorziening.

Door bovenstaande maatregelen wordt de waterkwaliteit gewaarborgd en kan de biodiversiteit in stand gehouden worden.

Riolering

De waterstromen zullen gescheiden afgevoerd worden: Het regenwater wordt niet afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie, maar binnen het plangebied opgenomen..

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Reest en Wieden geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure moet worden toegepast. Vanaf 1 januari 2016 is het Waterschap Reest en Wieden gefuseerd met een ander waterschap tot het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Er is regelmatig overleg gevoerd met dit Waterschap om de inrichting van het plangebied af te stemmen op de wensen vanuit het Waterschap ten aanzien van de waterhuishouding, de waterkwaliteit en de riolering.

4.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen. Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied en ook niet binnen de EHS.

Soortbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Zorgplicht

De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.

Onderzoek

In het kader van ecologie is een onderzoek uitgevoerd (EcoReest, Verkennend onderzoek Flora- en faunawet, van 5 oktober 2015). In Bijlage 3 is het onderzoek opgenomen.

Het plangebied is gelegen ten oosten van het Natura 2000-gebied 'De Wieden'. De afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied bedraagt circa 2,3 kilometer. Gelet op de afstand en de kernopgave van het Natura 2000-gebied, de kenmerken van het plangebied en het initiatief is er geen toets aan de Natuurbeschermingswet uitgevoerd.

Naar aanleiding van het verkennend onderzoek Flora- en faunawet is geconcludeerd dat er ter plaatse van de onderzoekslocatie geen sprake is van het voorkomen van een strikt beschermde soort (tabel 2 of 3-soort van de Flora- en faunawet), anders dan tabel 1-soorten waarvoor in onderhavig geval een vrijstelling geldt.

Opgemerkt wordt dat onderzoeksterrein geen deel uitmaakt van het permanente leefgebied van strikt beschermde soorten. Wel kunnen deze beschermde soorten periodiek voorkomen (foeragerend of tijdens hun migratie).

In het akkerperceel en de omringende sloot kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle vogelnesten zijn in het broedseizoen beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

Mogelijk broeden vogels in het akkerperceel of de omringende sloot. Alle broedgevallen zijn beschermd in de Flora- en faunawet. Om een overtreding te voorkomen wordt geadviseerd om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of voor het broedseizoen te starten met de werkzaamheden en continue door te werken. Een andere optie is het perceel en de sloot voor de start van het broedseizoen ongeschikt te maken en te houden voor broedende vogels, bijvoorbeeld door de vegetatie kort te houden en te zorgen dat het akkerperceel regelmatig verstoord wordt. Het broedseizoen loopt globaal van 1 maart tot 1 september.

Opgemerkt wordt dat te allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet.

Conclusie

Gelet op het voorgaande zijn er vanuit ecologie geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer met de titel 'Luchtkwaliteitseisen' staat bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

De uitvoeringsregels behorend bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (amvb) en ministeriële regelingen die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking treden. De belangrijkste zijn het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In deze laatste regeling zijn categorieën aangewezen waarvan op voorhand vaststaat dat zij niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor deze categorieën geldt een grens van 3% van de betreffende grenswaarde.

De ministeriële regeling NIBM bevat geen kwantitatieve uitwerking voor bedrijventerreinen. Dit betekent dat op een andere manier aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De luchtverontreiniging ten gevolge van het plan wordt veroorzaakt door verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Voor het extra aantal verkeersbewegingen als gevolg van de realisatie van het plan is de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW publicatie 317) geraadpleegd.

Het plan omvat een beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein. Op basis van kengetallen kan de extra verkeersproductie worden geraamd. Per 100 m2 b.v.o. kan bij 'bedrijf arbeidsextensief' in een 'matige stedelijke' gemeente in de 'rest bebouwde kom' worden gerekend met 0,8 - 1,3 motorvoertuigen per etmaal. Bij een uitbreiding van het b.v.o. met circa 13.500 m2 leidt dit tot een gemiddeld extra aantal motorvoertuigen van (1,05 * 13.500) 142, waarvan naar schatting 5% vrachtverkeer.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Met behulp van deze rekentool en de hierboven aangegeven verkeersintensiteit is bepaald of het project in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.NijeveenSpijkersV-BPC1_0012.jpg"

Afbeelding: NIBM-toets

Geconcludeerd kan worden dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect luchtkwaliteit.

4.7 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Op basis van het geldende bestemmingsplan is aan de noordwestzijde van het bedrijventerrein een mogelijkheid opgenomen voor de verkoop van LPG met vulpunt. Hiervan is overigens nog geen gebruik gemaakt. Het invloedsgebied van het LPG-vulpunt bedraagt 150 meter en is van belang bij een eventuele bepaling van het groepsrisico. Het plangebied ligt op ruim 190 meter, en dus niet binnen de risicocontouren en het invloedsgebied van het vulpunt, van het gebied waarvoor de mogelijkheid voor een vulpunt is opgenomen. In dit geval is een bepaling van het groepsrisico voor de nieuwe situatie niet nodig.

Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In of nabij het plangebied zijn geen routes gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect externe veiligheid.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet bij nieuwe ontwikkelingen worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor functies als wonen. Het uitgangspunt is dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de 'omgekeerde werking').

In dat kader worden in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' richtafstanden gegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Op de aangegeven richtafstanden kan een correctie worden toegepast, afhankelijk of het gaat om rustige dan wel minder rustige woongebieden, een zogenaamd 'gemengd gebied'.

De afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Het plangebied betreft een 'gemengd gebied'. Nabij het plangebied zijn onder andere bedrijven, volkstuinen, een begraafplaats, woningen, infrastructuur, agrarisch gebied aanwezig. Omdat het plangebied in een 'gemengd gebied' ligt, kan voor het voorliggende bestemmingsplan worden uitgegaan van een correctiefactor van één categorie naar beneden. De aan te houden richtafstand is dus één stap kleiner.

Begraafplaats

Ten oosten van het plangebied is een begraafplaats gesitueerd. De gemeente wil waar mogelijk in de milieuzonering rekening houden met de begraafplaats ten zuidoosten van het plangebied. Voor een begraafplaats is het van belang dat de rust zo weinig mogelijk wordt verstoord. Volgens de VNG-brochure geldt voor begraafplaatsen een richtafstand van 10 meter. Hieraan wordt in het voorliggende bestemmingsplan voldaan door het toelaten van bedrijven tot maximaal categorie 2 van de bedrijvenlijst op het perceel, dat het dichtst bij de begraafplaats gelegen is.

Woningen

Bij de milieuzonering van de uitbreiding van het bedrijventerrein wordt ten opzichte van het woongebied aan de oostzijde van de Schuurmansweg, net als op het bestaande bedrijventerrein, de richtafstanden conform VNG-brochure gehanteerd. Voor het goed functioneren van het bedrijventerrein is de aanwezigheid van bedrijven uit categorie 3 noodzakelijk. Net als bij het bestaande bedrijventerrein worden derhalve bedrijven tot en met categorie 3.2 algemeen toegestaan.

Er worden geen mogelijkheden geboden voor zogenaamde 'grote lawaaimakers' op het terrein op grond waarvan een geluidszonering verplicht is of bedrijven vallend onder het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) waar veiligheidsrisico's een beperking kunnen vormen voor de omgeving.

Bij bedrijven met een maximale milieucategorie van 3.2 geldt ten opzichte van een rustige woonwijk een aan te houden richtafstand van 100 meter. De woongebieden / burgerwoningen buiten het plangebied liggen op een afstand van 125 meter. Hieraan wordt ruimschoots voldaan.

Volkstuinen

In de milieuzonering is niet specifiek rekening gehouden met de aanwezige volkstuinen in de omgeving, aangezien volkstuinen geen milieugevoelige functies zijn. Voor de volkstuinen geldt dat van deze functie met name gebruik wordt gemaakt in de zomermaanden (vooral in de weekenden, wanneer grote delen van de bedrijven niet actief zullen zijn). Er is geen sprake van een gevoelige functie zoals woningen of een school met structureel verblijf gedurende het hele jaar en grote delen van de dag (en/of nacht): er zal slechts voor een beperkte periode van het jaar gebruik worden gemaakt van de volkstuinen. De gemeenteraad vindt bedrijven uit categorie 3.2 in de omgeving van de volkstuinen derhalve aanvaardbaar.

Bedrijven

In de gemeente Meppel liggen verschillende bedrijventerreinen, waaronder een aantal industrieterreinen die gezoneerd zijn in het kader van de Wet geluidhinder. Op dergelijke industrieterreinen zijn bedrijven toegestaan die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder (de zogenoemde 'grote lawaaimakers'). Het bedrijventerrein Spijkerserve is geen bedrijventerrein dat is gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder.

De gemeenteraad heeft op 9 september 1999 besloten om een zonebeheermodel voor alle bedrijventerreinen in de gemeente in te voeren, niet alleen voor de wettelijke gezoneerde industrieterreinen, maar ook voor de overige bedrijventerreinen. Hierdoor verkrijgt de gemeente goed inzicht in de cumulatie van geluidsuitstralingen. Buiten de 50 dB(A)-contour uit het zonebeheermodel mag de geluidsbelasting niet meer dan 50 dB(A) bedragen als gevolg van de bedrijven. Binnen de betreffende 50 dB(A)-contour staat de gemeente geen nieuwe geluidsgevoelige functies toe in de vorm van burgerwoningen (nieuwe dienstwoningen zijn wel toegestaan). Volgens afspraak met de provincie neemt de gemeente de betreffende geluidscontour op de verbeelding op, ook al is er formeel geen sprake van een geluidszone in het kader van de Wet geluidhinder.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. voor de bepaling van de toekomstige 50 dB(A) contour. In paragraaf 4.2 is dit reeds behandeld. Naar aanleiding van het onderzoek is in het voorliggende bestemmingsplan de aanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen.

Conclusie

In het voorliggende plan is rekening gehouden met het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.9 Geur

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is onderzocht of vanwege agrarische bedrijven in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd is en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut.

In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig. Ten zuiden en ten noordwesten van het plangebied zijn agrarische bedrijven gevestigd (op een afstand van respectievelijk 300 meter en 450 meter). Deze bedrijven liggen op een dermate grote afstand dat deze geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling; de bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering (milieuruimte) beperkt en in het plangebied kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

Conclusie

In het kader van geur van agrarische bedrijven is een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd. Met de voorgenomen ontwikkeling worden er geen agrarische bedrijven belemmerd in de bedrijfsvoering.

4.10 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen leidt niet tot beperkingen in het voorliggende bestemmingsplan.

4.11 Besluit milieueffectrapportage

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings-plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor de herstructurering en uitbreiding van het bedrijventerrein. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt valt onder categorie 'D 11.3 de aanleg, uitbreiding, wijziging van een industrieterrein'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 75 hectare of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (De Wieden) bedraagt ruim 2,2 kilometer. Gelet op de soort activiteit, de kleinschaligheid van de uitbreiding, de afstand en de kernopgave van het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Drenthe hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht en noodzakelijk. Er is daarom geen MER opgesteld.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

In dit hoofdstuk staat een toelichting op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. Het betreft een algemene toelichting op de betekenis en opbouw van het bestemmingsplan en de achtergronden daarvan en ook wordt de bestemmingsregeling van dit bestemmingsplan toegelicht.

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder et cetera) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen.

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt daarom:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting (met bijbehorende bijlagen). De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het plan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. Het geeft namelijk uitleg over de achtergronden van dit bestemmingsplan.

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een (enkel)bestemming. De gronden met een bepaalde bestemming zijn begrensd door het bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Aanvullend daarop kunnen de toegekende gebruiksmogelijkheden op twee manieren verder worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel'bestemming (dat is dé bestemming) en daarnaast soms een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een vlak of een teken op de ruimtelijke verbeelding van het plan. Bij het vlak kan het gaan om een functieaanduiding. Het teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode et cetera. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden en/of beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing. De (on)mogelijkheden van aangeduide gebieden kunnen zijn geregeld in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels, maar ook in een eigen regel in de Algemene aanduidingsregels.

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de manier waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald. De inhoudelijke opzet van de begrippen wordt deels voorgeschreven in de SVBP2012.
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Hierbij is een landelijk een hiërarchie afgesproken, waarbij eerst de enkelbestemmingen (alfabetisch) aan de orde komen en vervolgens de dubbelbestemmingen (ook alfabetisch). Per bestemming geven de bestemmingsomschrijving en de (specifieke) gebruiksregels aanwijzingen voor het gebruik. De bouwregels geven per bestemming aanwijzingen voor het bouwen van gebouwen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Eventueel zijn hierbij flexibiliteitsbepalingen - mogelijkheden voor afwijken met een omgevingsvergunning en/of wijzigingsbevoegdheden - opgenomen. Daarnaast kan het voorkomen dat een bestemming voorzien is van een omgevingsvergunningstelsel. Dit bepaalt bijvoorbeeld welke werken en/of werkzaamheden alleen mogelijk zijn na verlening van een omgevingsvergunning. Vaak zijn de flexibiliteitsbepalingen en het omgevingsvergunningstelsel gekoppeld aan randvoorwaarden en/of eisen waaraan voldaan moet worden.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Deze gelden in principe voor het hele plangebied.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in feite algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen. De inhoudelijke opzet van deze regels wordt deels voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de geldende SVBP.

5.2 Regels

Bestemming 'Bedrijventerrein'

Op het terrein voor de uitbreiding van Spijkerserve ligt op de bedrijfskavels de bestemming 'Bedrijventerrein'. Op deze gronden zijn bedrijven uit de milieucategorie tot en met 3.2 (met bijbehorende voorzieningen) toegestaan, met uitzondering van het perceel, dat het dichtst bij de begraafplaats is gelegen. Om de rust op de begraafplaats te garanderen worden op dit perceel uitsluitend bedrijven tot en met categorie 2 van de bedrijvenlijst toegelaten. Deze bedrijven zijn terug te vinden in de VNG-lijst, die als bijlage bij de regels is opgenomen. De lijst bevat ook bedrijven uit hogere categorieën. Daarmee kan van een voorgenomen activiteit beter worden bepaald tot welke categorie hij hoort.

Het bedrijventerrein is een industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder. Dat betekent dat er een zone omheen ligt. Die zone is bedoeld voor het geluid van bedrijven. Binnen de zone mogen geen nieuwe geluidgevoelige functies worden toegevoegd. De op het bedrijventerrein aanwezige woningen zijn juridisch niet gevoelig voor industriegeluid.

Per bedrijf is ten hoogste één dienstwoning met bijbehorende aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Er zijn geen risicovolle inrichtingen toegestaan.

Voor de percelen op het bedrijventerrein zijn bouwvlakken aangeven waarbinnen het hoofdgebouw moet worden gebouwd. Voor de hoofdgebouwen geldt een goothoogte van maximaal 8 meter, een bouwhoogte van maximaal 14 meter een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 70°.

De aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ook in het bouwvlak te worden gebouwd. De maximum goothoogte voor deze gebouwen is 3,3 meter en de maximum dakhelling betreft 70°. De overige bouwwerken mogen maximaal 5 meter hoog zijn.

Bestemming 'Groen'

Het bedrijventerrein wordt aan de westzijde en zuidzijde ingepast met een brede groensingel. Aan de westzijde wordt in deze zone tevens voorzien in waterberging. Hiervoor is de bestemming 'Groen' opgenomen.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'

Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Aanduiding 'geluidzone - industrie'

Uit oogpunt van zonebeheer is het gewenst om alle bedrijventerreinen binnen het juridische begrip industrieterrein te laten vallen. De gemeenteraad heeft namelijk op 9 september 1999 besloten om een zonebeheermodel voor alle bedrijventerreinen in de gemeente in te voeren. Hierdoor verkrijgt de gemeente goed inzicht in de cumulatie van geluidsuitstralingen. Dat betekent dat om het bedrijventerrein een zone wordt aangewezen, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Binnen de zone geldt dat geen nieuwe geluidgevoelige functies zijn toegestaan. De geluidzone is opgenomen met een gele arcering.

Werking bestemmingsplannen

De aanduiding 'geluidzone - industrie' ligt om het bedrijventerrein heen. In het plangebied is alleen opgenomen het deel van de zone dat wordt vergroot door toevoeging van het bedrijventerrein. Op deze gronden rust op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied' de bestemming 'Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden'. In onderhavig plan is geen agrarische bestemming opgenomen. De bestaande agrarische bestemming blijft op deze gronden rusten. Dit is vastgelegd in de 'Overige regels' onder 'Werking bestemmingsplannen'. Het geldende bestemmingsplan wordt voor deze gronden slechts partieel herzien, namelijk alleen door er de aanduiding 'geluidzone - industrie' op te leggen.

5.3 Verbeelding

Voor de vormgeving van de verbeelding gelden een aantal uitgangspunten die als volgt luiden:

  • De kaarten worden in kleur opgezet waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding (bijvoorbeeld B- bedrijventerrein) één en ander afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012.
  • De schaal van de analoge kaarten is 1:1.000.
  • Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de kaart gezet (bouwvlakken, bedrijfscategorieën).

In dit bestemmingsplan zijn deze vormgevende uitgangspunten toegepast. Dit bestemmingsplan biedt een nieuwe regeling waarbij de bestaande regeling in een nieuw jasje wordt gegoten. Daarbij worden het handboek en de SVBP 2012 als basis voor de regeling aangehouden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch en maatschappelijk uitvoerbaar is. Dit hoofdstuk beschrijft daarom deze aspecten.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Deze herziening voorziet in een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening. Ten behoeve van de ontwikkeling worden anterieure overeenkomsten gesloten waarin onder meer het verhaal van kosten wordt geregeld. In deze overeenkomsten kunnen de gemeente en ontwikkelende partij onder meer afspraken maken over kostenverhaal voor onder andere planschade. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig. Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar te achten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Om te achterhalen of dit bestemmingsplan maatschappelijk uitvoerbaar is, wordt de bestemmingsplanprocedure doorlopen. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en instanties kunnen reageren op het plan, namelijk; inspraak, overleg, zienswijzen en tot slot beroep. De uitkomsten hiervan kunnen ook nog nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven. De bestemmingsplanprocedure ziet er globaal als volgt uit:

Inspraak op het voorontwerpbestemmingsplan

Het houden van inspraak is niet verplicht. De gemeente Meppel hecht er echter waarde aan en heeft in haar Inspraakverordening opgenomen dat een inspraakperiode van 6 weken in een bestemmingsplanprocedure wenselijk is.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 19 juni 2016 gedurende 6 weken ter inzage gelegen voor inspraak. Publicatie ten behoeve van deze inspraakperiode heeft plaatsgevonden in de Staatscourant, het elektronisch gemeenteblad en De Nieuwe Meppeler van 3 mei 2016. Met deze publicatie voor de inspraakperiode wordt voldaan aan de publicatieplicht zoals opgenomen in artikel 1.3.1 van het Bro.

Gedurende deze periode heeft een ieder zijn of haar zienswijze in de vorm van een inspraakreactie kenbaar kunnen maken. van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Vooroverleg

In de bestemmingsplanprocedure is het verplicht overleg te voeren met verschillende van belang zijnde instanties. Dit is geregeld in artikel 3.1.1 van het Bro.

Een kennisgeving van de terinzagelegging is via elektronische weg verzonden aan 9 instanties. Van 3 instanties is binnen de gestelde termijn van 6 weken een reactie ontvangen.

In de Reactienota inspraak en overleg bestemmingsplan "Nijeveen - Spijkerserve V en geluidzone" wordt ingegaan op deze overlegreacties. Deze Reactienota is opgenomen als Bijlage 7.

De reacties van de provincie Drenthe, de provincie Overijssel en van het Waterschap Drents Obverijsselse Delta zijn opgenomen in Bijlage 8, Bijlage 9 en Bijlage 10.

De reactie van het Waterschap heeft tot gevolg gehad, dat er uitvoerig overleg heeft plaatsgevonden tussen de verschillende partijen, hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in overeenstemming tussen het Waterschap, de gemeente en de initiatiefnemer over de wijze, waarop er met het water wordt omgegaan in het plangebied. Dit heeft geleid tot een duidelijke aanscherping van de waterparagraaf (paragraaf 4.4).

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan is opgesteld, na de behandeling van het overleg en de inspraak. Nadat dit gepubliceerd is in de Staatscourant, op internet en andere geschikte manieren, heeft het ontwerpbestemmingsplan van 29 september tot en met 9 november 2016 zes weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.

Vastgesteld bestemmingsplan

De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan vervolgens op 26 januari 2017 ongewijzigd vastgesteld. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) in de Staatscourant, op internet en andere geschikte manier plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.

januari 2017.