direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meppel - Buitengebied, herziening Kolderveen 102 en Nijeveense Bovenboer 28
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het noordwestelijke deel van het buitengebied van de gemeente Meppel gaan twee ruimtelijke ontwikkelingen plaats vinden. Beide ontwikkelingen passen niet in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied. In de afgelopen jaren is daarom gezocht naar oplossingen. Inmiddels is een samenwerking ontstaan tussen de eigenaren van de Kolderveen 102 en de Nijeveense Bovenboer 28.

Aan de Kolderveen 102 is de initiatiefnemer voornemens de intensieve veehouderijtak uit te breiden middels de bouw van twee nieuwe stallen voor het houden van vleeskalveren. Vanwege het ontbreken van de aanduiding "intensieve veehouderij" is uitbreiding in vleeskalveren alleen mogelijk als een ander agrarisch bedrijf in de gemeente Meppel de aanduiding "intensieve veehouderij" laat verwijderen door middel van aanpassing van het bestemmingsplan en het slopen van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Om uitbreiding in vleeskalveren mogelijk te maken is het voornemen om de aanduiding 'intensieve veehouderij' van de Nijeveense Bovenboer 28 over te nemen.

Aan de Nijeveense Bovenboer 28 is het varkensbedrijf reeds beëindigd. De bestemming agrarisch en de aanduiding 'intensieve veehouderij' worden daarom ingeruild voor de bestemming 'Wonen'. Vervolgens wordt met behulp van de ruimte-voor-ruimteregeling planologische twee compensatiewoningen mogelijk gemaakt. Om voor de ruimte-voor-ruimteregeling in aanmerking te komen moet voor één compensatiewoning minimaal 750 m² en voor twee compensatiewoningen minimaal 2.000 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt. In totaal zal op de locatie 2.984 m² aan voormalige agrarische bedrijf gebouwen worden gesloopt.

In de bestaande bedrijfswoning is op dit moment planologisch één woning toegestaan. In de feitelijke situatie is er sprake van inwoning en bestaat de bedrijfswoning uit twee wooneenheden. Voorheen werden in het achterhuis van de woning schapen gehouden. Het achterhuis zal verbouwd gaan worden tot een extra wooneenheid. In totaal worden planologisch drie wooneenheden mogelijk gemaakt.

De ontwikkelingen op beide locaties passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan Buitengebied. Het voorliggende bestemmingsplan zal de ontwikkelingen juridisch-planologisch mogelijk maken.

1.2 Plangebied

De locatie Kolderveen 102 en Nijeveense Bovenboer 28 zijn gelegen in het landelijk gebied van de gemeente Meppel ten noordwesten van Meppel, in de omgeving van het dorp Nijeveen.

In onderstaande figuur is de topografische ligging van beide locaties met rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0001.png"

Figuur 1. Topografische ligging
Bron: Open Topo.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Meppel, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 3 september 2009, onverkort van toepassing.

De locatie aan de Kolderveen 102 is gelegen in een gebied met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden'. Er ligt geen dubbelbestemming archeologie over de locatie. Wel ligt over een deel van de locatie de dubbelbestemming 'Leiding - Water' en de gebiedsaanduiding wegverkeerslawaai met een contour van 48 dB. Ter plaatse is een bouwvlak toegekend van ongeveer 1,5 hectare.

In onderstaande figuur is een uitsnede van de verbeelding weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0002.png"

Figuur 2. Verbeelding Kolderveen 102
Bron: ruimtelijkeplannen.nl

De locatie aan de Nijeveense Bovenboer 28 is gelegen in een gebied met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden'. De locatie kent een nadere aanduiding 'intensieve veehouderij'. Er ligt geen dubbelbestemming archeologie over de locatie.

Over een deel van de locatie loopt de gebiedsaanduiding wegverkeerslawaai met een contour van 48 dB. Ter plaatse is een bouwvlak toegekend van ongeveer 1,4 hectare.

In onderstaande figuur is een uitsnede van de verbeelding en het bouwvlak weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0003.png"
Figuur 3. Verbeelding Nijeveense Bovenboer 28
Bron: ruimtelijkeplannen.nl

1.4 Juridische vorm

Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wro is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) komen te vervallen.

Met de invoering van de Wro is ook de digitaliseringsverplichting in werking getreden. Ruimtelijke plannen die na 1 juli 2013 ter inzage worden gelegd moeten digitaal raadpleegbaar zijn (conform STRI 2012) en voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Het plan wordt digitaal beschikbaar gesteld.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels, verbeelding en eventuele bijlagen. Deze toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het beleidskader geschetst op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van voorliggend plan komt aan bod in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 is ten slotte een bespreking van de resultaten van de procedure opgenomen

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Huidige situatie

De initiatiefnemer exploiteert een veehouderij aan de Kolderveen 102 te Nijeveen. Op dit moment heeft het bedrijf een vergunning (d.d. 17 maart 2003) voor het houden van 260 vleeskalveren (A4.100), 44 stuks melkvee (A1.100) en 30 vrouwelijk jongvee (A3.100). In de gewenste situatie wordt er geen melkrundvee meer gehouden.

In de bestaande situatie staan op de locatie achter de bedrijfswoning verschillende opstallen bestaande uit een werktuigenberging/kalverenstal, een jongveestal en een opslag/berging. Achter de bestaande berging loopt het langgerekte perceel nog een stuk door naar achteren. Op dit deel van het perceel wordt in de zomerperiode mais verbouwd.

In de volgende figuur is een luchtfoto van de bestaande situatie ter plaatse weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0004.png"

Figuur 4. Huidige situatie
Bron: Google Maps

De varkenshouderij aan de Nijeveense Bovenboer 28 is reeds beëindigd. In juli 2016 is het bedrijf uitgeschreven uit het handelsregister van de kamer van koophandel. De initiatiefnemer heeft vervolgens de locatie overgenomen en is voornemen om de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, inclusief de erfverharding, te slopen en het aanwezige asbest te saneren.

In de volgende figuur is de huidige situatie ter plaatse weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0005.png"

Figuur 5. Huidige situatie
Bron: Google Maps

Gebouw   Oppervlakte  
1. Varkensstal   1.166 m²  
2.   Varkensstal   636 m²  
3. Varkensstal   396 m²  
4. Varkensstal   330 m²  
5. Varkensstal   396 m²  
6. Werktuigenberging   60 m²  
7. Werktuigenberging   112 m²  
8. Bedrijfswoning   256 m²  
9. Stookhuis   51 m²|  

In totaal wordt ter plaatse 2.984 m² aan bedrijfsgebouwen gesloopt. De bestaande bedrijfswoning en het stookhuis blijven behouden. De bedrijfswoning bestaat uit twee wooneenheden en een achterhuis waar in het verleden schapen werden gehouden.

2.2 Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied

2.2.1 Ruimtelijke structuur

Aan de Kolderveen 102 wordt planologische een intensieve veehouderij mogelijk gemaakt door de aanduiding 'intensieve veehouderij' toe te voegen aan de bestemming 'Agrarisch met waarden - Cultuurhistorisch'.

Vervolgens is de initiatiefnemer voornemens om ter plaatse de veehouderij uit te breiden met twee nieuwe stallen voor het huisvesten van 808 stuks rosévleeskalveren. In de nieuwe stallen worden emissie arme vloeren toegepast. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de laatste ontwikkelingen, waarvoor het bedrijf een proefstalerkenning heeft gekregen. Daarnaast worden nog 160 stuks vleeskalveren gehouden in één van de bestaande stallen. Na realisatie van de nieuwe stallen worden in totaal 968 rosévleeskalveren gehouden op de locatie.

Er worden kalveren van 4 weken oud aangevoerd. Op een leeftijd van circa 8 maanden worden de kalveren afgevoerd naar de slachterij .Tevens vindt afvoer van mest plaats. Op het bedrijf worden veevoeders en mest opgeslagen. Tot een leeftijd van circa 2,5 maand krijgen de dieren melk en ruwvoer, daarna enkel ruwvoer.

De initiatiefnemer is daarnaast voornemens om een deel van het bedrijfserf opnieuw in te richten. De kuilplaten die in de huidige situatie van 'oost naar west' zijn gesitueerd worden verticaal gedraaid zodat er ruimte komt voor een nieuwe bedrijfsinrit.

Uitbreiding is noodzakelijk om een bedrijfseconomisch levensvatbaar bedrijf te houden. Om in de toekomst een volwaardig en vooruitstrevend bedrijf te kunnen houden is groei c.q. schaalvergroting op de locatie noodzakelijk. Door de uitbreiding van het bedrijf is het mogelijk om het bedrijf milieutechnisch, arbeidstechnisch, financieel en op het gebied van dierenwelzijn goed in te passen. Op deze manier kan het bedrijf de toekomst vol vertrouwen tegemoet zien. Het bedrijf is gelegen in een in hoofdzaak agrarische omgeving in het buitengebied en is daarom geschikt voor dit soort activiteiten.

In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatietekening weergegeven. Een volledige situatietekening op schaal is in bijlage 1 bij deze onderbouwing opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0006.png" |
Figuur 6. Tekening gewenste situatie
Bron: DLV Advies

Aan de Nijeveense Bovenboer 28 worden planologisch twee compensatiewoningen en drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning mogelijk gemaakt door de bestemming 'Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden' en de aanduiding 'intensieve veehouderij' in te ruilen voor de bestemming 'Wonen'. De intensieve veehouderij aanduiding wordt doorgegeven aan de Kolderveen 102.

Vervolgens is de initiatiefnemer voornemen om alle voormalige bedrijfsbebouwing te slopen. In totaal wordt er 2.984 m² aan bedrijfsgebouwen gesloopt. Ter plaatse worden planologisch drie bestemmingsvlakken 'Wonen' met ieder een eigen bouwvlak gerealiseerd. De bestaande bedrijfswoning krijgt een bouwvlak met de aanduiding '3' zodat planologisch de drie wooneenheden worden toegestaan. Daarmee is de initiatiefnemer vrij om het pand in te delen zoals hij dit voor ogen ziet.

In de volgende figuur is de gewenste situatie in een indicatieve schets weergegeven. Een volledige situatieschets is terug te vinden in bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0007.png"

Figuur 7. Indicatieve schets gewenste situatie
Bron: Hoorn Bouwadvies

Het voornemen van de initiatiefnemer is om de bestaande werktuigenberging te handhaven. Wel wordt het aanwezige asbest gesaneerd.

De achterste twee spantvakken van de berging zullen gedemonteerd worden. Vervolgens worden deze aan de westzijde terug geplaatst en aangevuld met twee kopspanten zodat er een dubbele werktuigenberging ontstaat. Het totale oppervlak bedraagt 137,5 m².

In de volgende figuur is de gewenste situering van de werktuigenberging weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0008.png"

Figuur 8. Nieuwe situatie werktuigenberging
Bron: Hoorn Bouwadvies

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Vanuit het ruimtelijk beleid dient de locatie aan de Kolderveen 102 landschappelijk ingepast te worden. Het Landschapsbeheer Drenthe heeft een werkplan opgesteld. Het werkplan is volledig opgenomen als bijlage 3. De locatie is onderverdeeld in verschillende elementen.

Element 1: haag

In de huidige situatie betreft dit een grens tussen het weideperceel en de berm langs de Kolderveen, tevens wordt dit de grens met een toekomstige boomgaard. Het doel is om een goed onderhouden en aaneengesloten geschoren haag van 40 meter, bestaande uit eenstijlige meidoorns te ontwikkelen.

Element 2: haag

In de huidige situatie betreft betreft dit een Ligusterhaag langs de voortuin en de weg begeleid door knotwilgen.Het doel is om een goed onderhouden en aaneengesloten geschoren haag van 25 meter, bestaande uit eenstijlige meidoorns te ontwikkelen.

Element 3: haag

In de huidige situatie betreft dit de grens tussen de voortuin en de berm langs de Kolderveen. Het doel is om een goed onderhouden en aaneengesloten geschoren haag van 15 meter, bestaande uit eenstijlige meidoorns te ontwikkelen.

Element 4: boomgaard

In de huidige situatie betreft dit een voormalige boomgaard met drie oude pruimen bomen. Het doel is om een goed onderhouden en beschermde boomgaard met 7 fruitbomen op een weide- of graslandperceel te realiseren.

Element 5: houtsingel

In de huidige situatie betreft dit de overgang van de boomgaard naar de kuilplaten. Het doel is om een opgaande elzeneikensingel met een goed ontwikkelde boom,- struik- en kruidlaag van 20 meter te realiseren.

Element 6: haag

In de huidige situatie betreft dit de grens tussen de beoogde boomgaard en het erf van de buren, bestaande uit grasland en een betonplaat. Het doel is om een goed onderhouden en aaneengesloten geschoren haag van 20 meter, bestaande uit eenstijlige meidoorns te realiseren.

Element 7: houtsingel

In de huidige situatie betreft dit een strook gras langs bestaande schuren (ca. 40 meter) en de toekomstige te bouwen stallen (ca. 60 meter). Het doel is op een opgaande elzeneiksingel met een goed ontwikkelde boom,- struik- en kruidlaag van 100 meter te realiseren.

Element 8: houtsingel

In de huidige situatie betreft dit een opgaande houtsingel, hoofdzakelijk bestaande uit krulwilgen enkele berken. Het doel is om een opgaande elzeneiksingel met een goed ontwikkelde boom,- struik- en kruidlaag van 35 meter te realiseren.

Element 9: houtsingel

In de huidige situatie betreft dit langs de kuiplaten de erfgrens met de buren. Het doel is om een opgaande elzeneiksingel met een goed ontwikkelde boom,- struik- en kruidlaag van 40 meter te realiseren.

Element 10: haag

In de huidige situatie betreft dit de grens van de voortuin en sloot bestaande uit gras. Het doel is om een goed onderhouden en aaneengesloten geschoren haag van 25 meter, bestaande uit eenstijlige meidoorns te realiseren.

Element 11, 12 en 13: boom

In de huidige situatie betreft dit enkele bomen op de overgang van de sloot naar de voortuin. Het doel is om een vrijstaande, goed onderhouden en afdoende beschermde boom te realiseren.

Element 14: boom

In de huidige situatie betreft dit een boom op het gazon naast het woonhuis met een groep struiken, waaronder een krulhazelaar, forsythia en een bonte hulst. Het doel is om een vrijstaande, goed onderhouden en afdoende beschermde boom te realiseren.

Element 15, 16 en 17: fruitboom

In de huidige situatie betreft dit een fruitboom op het gazon in de voortuin. Het doel is om een vrijstaande, goed onderhouden en afdoende beschermde boom te realiseren.

Element 18: haag

In de huidige situatie betreft dit grasland. Na realisatie van de nieuwe oprit en de boomgaard is het doel om een goed onderhouden en aaneengesloten geschoren haag van 20 meter, bestaande uit eenstijlige meidoorns te realiseren.

In het werkplan wordt per element een omschrijving van de werkzaamheden weergeven. In onderstaande figuur is met nummering aangegeven waar de elementen zicht bevinden op de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0009.png"
Figuur 9.: Situering landschappelijke elementen
Bron: Landschapsbeheer Drenthe

Vanuit het ruimtelijk beleid dient de locatie aan de Nijeveense Bovenboer 28 landschappelijk ingepast te worden. De landschappelijke inpassing heeft als doel om de woningen op een logische en streekeigen wijze te voorzien van landschappelijke beplanting aan de randen van de woonpercelen. Het belangrijkste uitgangspunt is daarbij dat de beplanting een hogere dichtheid aan de zijde van het lint krijgt, zodat naar het zuiden toe een geleidelijke overgang ontstaat naar het open agrarisch slagenlandschap. Dit principe sluit ook aan bij de noodzaak van de inpassing; de woningen zullen immers vrijwel uitsluitend te zien zijn vanaf het lint omdat aan de zuidzijde geen wegen lopen of de afstanden te groot zijn.

Voor de landschappelijke inpassing is het van belang dat de huidige (inheemse) beplanting zoveel mogelijk behouden blijft. De veelal volwassen bomen en hagen zorgen immers reeds voor een groen aanzicht, terwijl nieuwe aanplant enkele jaren nodig heeft om een rol van betekenis te kunnen spelen.

Langs de huidige inrit staat een volwassen bomenrij die behouden blijft. Ook de kenmerkende rij berken langs de weg blijft behouden, waarbij uitvallende bomen worden verwijderd en de bomenrij vrij gehouden dient te worden van ondergroei. Zonder ondergroei is de (opgekroonde) bomenrij transparant en zullen de nieuwe woningen goed zichtbaar zijn vanaf de weg. Ook de verspreid staande solitaire bomen blijven behouden.

De geschoren haag aan de wegzijde en langs de huidige inrit van de woning blijft eveneens behouden. De haag is volgroeid en voorziet de woning en de kleine parkeerplaats van een passende groene omlijsting. Als de haag ooit wordt vervangen is het aan te raden een streekeigen soort toe te passen.

Aan de wegzijde en langs de perceelsgrenzen worden lage geschoren hagen aangeplant. De hagen voorzien de woonpercelen van een passende omlijsting zonder dat het zicht naar de verloren gaat. Dit betekent dat de hagen op maximaal 1,2 meter geschoren worden. Tussen de woonpercelen kunnen de hagen hoger worden ten behoeve van de privacy in de achtertuinen.

Aan de oostzijde wordt op de perceelsgrens een bomenrij aangeplant. De bomenrij zorgt ervoor dat de oostzijde van het wooncluster wordt ingepast, gezien vanaf de Nijeveense Bovenboer (komend vanuit het oosten). De bomen dienen echter te worden opgekroond zodat doorzichten niet geheel verloren gaan. De woningen mogen immers, voor de herken- en beleefbaarheid van het bebouwingslint, in beperkte mate gezien worden. Verspreid over de planlocatie worden enkele solitaire bomen aangeplant. De bomen markeren voortuinen, erfgrenzen en de achterzijde van de woonpercelen. De achterzijden blijven verder vrij van landschappelijke beplanting om zo een zachte overgang naar het open slagenlandschap te creëren.

In de onderstaande figuur is de landschappelijke inpassingstekening weergeven. Het volledige landschappelijk inrichtingsplan is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0010.png"

Figuur 10. Landschappelijke inpassingstekening
Bron: Pouderoyen

Hiermee kan worden gesteld dat ter plaatse van beide locaties wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.

Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven.

Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro. Verdere toetsing aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.

Beide locaties zijn niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op dit bestemmingsplan en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Aan de hand van deze definitie kan gesproken worden van een stedelijke ontwikkeling op de locatie Nijeveense Bovenboer 28.

Op basis van jurisprudentie (uitspraken ABRvS 28 juni 2017, 201608869/1/R3, Dongeradeel) is echter bepaald dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt.

Op de locatie aan de Nijeveense Bovenboer worden planologisch 5 burgerwoningen mogelijk gemaakt, waar dit eerst planologisch één bedrijfswoning was. Daarmee is geen sprake van het oprichten van meer dan 11 woningen die als één woningbouwlocatie kunnen worden aangemerkt. Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat daarmee verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking niet is vereist.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018

Op 3 oktober 2018 is door Provinciale Staten de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. De missie voor de Omgevingsvisie Drenthe luidt als volgt:

'Het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten'. In het beleid worden zes kernkwaliteiten genoemd. Het gaat om de kernkwaliteiten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

3.2.1.1 Landbouw en intensieve veehouderij

Voor de landbouw streeft de provincie naar een robuust systeem. Dit doen ze onder andere door gebieden aan te wijzen waar de landbouw de ruimte krijgt om zich te ontwikkelen, door innovatie in de landbouw te stimuleren en door minder beperkingen op te leggen. De provincie biedt de landbouw maximale speelruimte in de gebieden die zijn aangeduid als landbouwgebied. Bij de te nemen inrichtingsmaatregelen voor de landbouw wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de robuuste systemen en kernkwaliteiten. Ontwikkelingen in deze gebieden mogen geen negatief effect hebben op de landbouw.

Een te sterke groei van de intensieve veehouderij zet de milieuruimte voor de landbouw als geheel onder druk. Om deze reden wil de provincie de intensieve veehouderij beperkt laten groeien.

Nieuwe vestigingen en de omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden landbouwbedrijven sluit de provincie uit. Uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen en van een bestaande neventak, intensieve veehouderij, bij grondgebonden bedrijven worden wel toegestaan. Het bouwvlak bij uitbreiding bedraagt 1,5 hectare. Als eis geldt één bouwlaag.

Toetsing

Beide locaties zijn gelegen in een gebied dat door de provincie is aangemerkt als landbouwgebied. Het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij aan de Kolderveen 102 past daarom goed in het landbouwgebied, mits rekening wordt gehouden met de robuuste systemen en kernkwaliteiten. Ter plaatse wordt geen 'nieuwe' intensieve veehouderij opgericht. De aanduiding intensieve veehouderij wordt overgenomen van de Nijeveense Bovenboer 28, waardoor per saldo het aantal intensieve veehouderijen gelijkt blijft.

Verder mag het planologische mogelijk maken van twee compensatiewoningen en drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning aan de Nijeveense Bovenboer 28 geen nadelig effect hebben op de landbouw.

3.2.1.2 Wonen

De provincie biedt ruimte voor woningbouw ter vervanging van landschap ontsierende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen met de ruimte-voor-ruimteregeling. Dit onderwerp is ook vertaald in de Provinciale Omgevingsverordening. Bij eventuele aantasting van de kernkwaliteiten streeft de provincie naar compensatie. In overleg met gemeenten en andere partners wordt hier verder invulling aan gegeven.

Toetsing

Bij het planologisch mogelijk van twee compensatiewoningen op de locatie aan de Nijeveense Bovenboer 28 wordt de ruimte-voor-ruimteregeling toegepast. Onder de noemer maatwerk is in overleg met de gemeente verdere invulling gegeven aan deze regeling door ook in de bestaande bedrijfswoning planologisch drie wooneenheden mogelijk te maken en de bestaande werktuigenberging te handhaven (zie paragraaf 2.2.1).

3.2.1.3 klimaatbestendig watersysteem

De provincie streeft naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem. Dit houdt in een watersysteem dat op orde is om de te verwachten gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Het watersysteem moet zodanig zijn ingericht dat risico's op wateroverlast en watertekort tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

De waterhuishouding voor de landbouw moet, binnen de mogelijkheden van het watersysteem en onder normale meteorologische omstandigheden, afgestemd worden op optimale productieomstandigheden voor de landbouw. Het hierbij behorende grondwaterregime is afhankelijk van de combinatie van grondgebruik en grondsoort.

De provincie wil de huidige zoetwatervoorziening behouden en stimuleert zelfvoorziening om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Belangrijk daarbij is dat de voorraad grondwater, mits zorgvuldig beheerd, meer benut kan worden. De aanduiding en omschrijving van de landbouwgebieden geeft richting aan het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime dat door de waterschappen wordt uitgewerkt.

Bij de ontwikkelingen van steden en bebouwd gebied moet rekening worden gehouden met de gevolgen van klimaatverandering. Als gevolg van klimaatverandering zullen zich extremere weersomstandigheden voordoen. Dit leidt tot perioden met veel neerslag in de winter, maar ook tot hevige buien in de zomer. In droge perioden neemt hittestress toe, waardoor meer behoefte ontstaat aan afkoeling voor mens en (huis)dier.

Voor de meer extreme afvoerpieken is extra ruimte nodig. De provincie gaat samen met waterschappen en gemeenten bevorderen dat bij de ruimtelijke planning en inrichting rekening wordt gehouden met klimaatverandering, zowel binnen als buiten de bebouwde kom.

Toetsing

Voor beide ontwikkelingen is de Digitale Watertoets ingevuld (paragraaf 4.12) . Daarmee heeft overleg met het waterschap plaats gevonden en kan gesteld worden dat de waterhuishouding van beide locaties goed is afgestemd op het watersysteem en de omstandigheden.

3.2.1.4 Landschap

Beide locaties zijn gelegen in het wegdorpenlandschap van de laagveenontgining, ook wel het 'slagenlandschap' genoemd. Hier is in de beekdalen veen ontstaan. Kenmerkend zijn de ontginningsassen, de langgerekte lintdorpen (waarvan het karakter en de sfeer grotendeels bepaald worden door bebouwing en wegbeplanting) en de grote, open weidegebieden (met de smalle, langgerekte verkaveling en het slotenpatroon haaks op de ontginningsas). Sommige delen hebben door de kavelgrensbeplanting een min of meer besloten karakter.

Het omringende landelijke gebied dringt door in het wegdorp, dat ook wel streekdorp wordt genoemd. Vanaf de hoofdweg is tussen de bebouwing door het landelijk gebied steeds waarneembaar. Het silhouet van het dorp is een langgerekte strook, waarvan de massa wordt gevormd door een aaneenschakeling van forse boerderijen met erfbeplantingen en de dominerende beplanting langs de weg. De beplanting bestaat uit opgaande bomen in een overigens vrij open landschap. Van provinciaal belang is het open weidegebied en de smalle verkaveling met het fijnmazige slotenpatroon.

Toetsing

Het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij aan de Kolderveen 102 en het planologisch mogelijk maken van twee compensatiewoningen en drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning aan de Nijeveense Bovenboer 28 heeft geen nadelige invloed op het wegdorpenlandschap van de laagveenontginning omdat de ontginningsassen, de langgerekte lintdorpen, de open weidegebieden en smalle verkavelingspatronen op beide locaties niet worden aangetast. De bouw van de twee nieuwe stallen aan de Kolderveen 102 vindt plaats op het bestaande agrarische erf, binnen de bestaande perceelsgrenzen. De bouw van de compensatiewoningen aan de Nijeveense Bovenboer biedt kansen om de langgerekte lintdorpen te versterken, waardoor de de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt verbeterd.

3.2.1.5 Conclusie

Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij aan de Kolderveen 102 en de twee compensatiewoningen en drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning aan de Nijeveense Bovenboer 28 passen binnen de beleidskaders zoals verwoord in de Omgevingsvisie Drenthe 2018.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018

Op 3 oktober 2018 is door Provinciale Staten de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. De Omgevingsverordening bevat een vertaling van het ruimtelijke beleidskader uit de Omgevingsvisie Drenthe 2018 naar concrete regels, waarmee de ruimtelijke beleidsvisie van de provincie Drenthe juridisch is verankerd.

Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op locaties in het landbouwgebied, voorziet niet in ontwikkelingen die een structureel negatief effect op het functioneren van de agrarische sector in het gebied hebben.

3.2.2.1 Kernkwaliteiten

Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:

  • 1. wordt in het ruimtelijk plan uiteengezet hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid, en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie;
  • 2. maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten;
  • 3. lid 2 is niet van toepassing voor zover de gemeente in het desbetreffende ruimtelijk plan aantoont dat het niet mogelijk is een of meerdere van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten in het plan met elkaar te verenigen op een manier die aan behoud en ontwikkeling van ieder van die kernkwaliteiten afzonderlijk ten goede komt, mits:
    • a. de gemeente in het desbetreffende ruimtelijk plan tussen de strategische opgaven zoals genoemd in de Omgevingsvisie en de kernkwaliteiten een zorgvuldige planologische afweging maakt, en;
    • b. voor zover de kernkwaliteiten cultuurhistorie, archeologie en aardkundige waarden door deze afweging aangetast raken, de informatiewaarde van de geschonden kernkwaliteiten waar wenselijk en mogelijk veilig gesteld wordt, op een wijze zoals minimaal passend op grond van de Erfgoedwet of de in het betreffende beleidsveld geldende onderzoeksnormen.
3.2.2.2 Intensieve veehouderij
  • 1. Een ruimtelijk plan voorziet niet in nieuw vestiging van intensieve veehouderijen en evenmin in het omschakelen van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een intensieve veehouderij. Dit geldt niet voor agrarische bedrijven waar door toepassing van de neventakbepaling, planologisch gezien de intensieve veehouderij niet meer als neventak kan worden beschouwd. Peildatum voor deze bepaling ligt op 20 augustus 2014.
  • 2. Een ruimtelijk plan staat aan een intensieve veehouderij een bouwvlak toe met een omvang van maximaal 1,5 hectare, waaronder mede begrepen alle voor de bedrijfsvoering noodzakelijke voorzieningen en de landschappelijke inpassing ervan, waarbij geldt dat de bedrijfsbebouwing – de bedrijfswoning uitgezonderd – uit 1 bouwlaag bestaat.
  • 3. Een ruimtelijk plan kan, onverlet de randvoorwaarden uit het tweede lid, het bouwvlak voor een intensieve veehouderij vergroten tot maximaal 2 hectare, mits dit samengaat met winst voor het milieu en de landschappelijke inpassing berust op een landschappelijk inpassingsplan.
  • 4. In afwijking van het tweede en derde lid kunnen landschappelijke inpassing, erfbeplanting uitgezonderd, en mestsilo's ook buiten het bouwvlak worden gesitueerd wanneer dit een aantoonbaar wezenlijke verbetering van de ruimtelijke inpassing van een intensieve veehouderij betekent.
  • 5. Een ruimtelijk plan kan voorzien in verplaatsing van intensieve veehouderijen naar een 'Landbouwgebied' in het geval sprake is van sanering, samenvoeging of het oplossen van een knelpunt binnen Drenthe, waarbij geldt dat:
    • a. het bouwvlak voor een intensieve veehouderij maximaal 1,5 hectare bedraagt, waaronder mede begrepen alle voor de bedrijfsvoering noodzakelijke voorzieningen en de landschappelijke inpassing ervan;
    • b. het bouwvlak, onverlet de randvoorwaarden uit sub a, voor een intensieve veehouderij bij maatwerk en landschappelijke inpassing blijkens een landschappelijk inpassingsplan tot maximaal 2 hectare kan worden vergroot;
    • c. de bedrijfsbebouwing uit 1 bouwlaag bestaat.
  • 6. In afwijking van het vijfde lid, onder a en b, kunnen landschappelijke inpassing, erfbeplanting uitgezonderd, en mestsilo's in het belang van de bedrijfsvoering ook buiten het bouwvlak worden gesitueerd wanneer dit een aantoonbaar wezenlijke verbetering van de ruimtelijke inpassing van een intensieve veehouderij betekent.
  • 7. In afwijking van het derde en vijfde lid onder b. kan, onverlet de randvoorwaarden uit het derde lid, een ruimtelijk plan in een groter bouwvlak voor intensieve veehouderij voorzien, indien:
    • a. de noodzaak daartoe aanwezig is voor een verdere verduurzaming (zoals bijvoorbeeld mest, energie en emissies) van het bedrijf en daarvoor voorzieningen nodig zijn (waaronder bebouwing) die ten gevolge van het ruimtegebrek niet kunnen worden gerealiseerd binnen het bouwvlak van 2 hectare, of
    • b. het gaat om samenvoeging in combinatie met sanering van een intensieve veehouderij. Het te saneren bedrijf moet grenzen aan het Natuurnetwerk Nederland of liggen in lintbebouwing of in een cluster van bebouwing;waarbij geldt dat er sprake moet zijn van een aantoonbaar provinciaal belang, waarbij:
      • het uit te breiden bedrijf ligt in op locaties die zijn aangeduid als 'Landbouwgebied';
      • de te saneren locatie planologisch wordt weg bestemd;
      • er sprake is van winst op het gebied van milieu, volksgezondheid en dierenwelzijn op de uit te breiden locatie;
      • er sprake is van landschappelijke inpasbaarheid die berust op een landschappelijk inpassingsplan;
      • de uitbreiding samengaat met investering in duurzame energievoorziening en;
      • de uitbreiding van de oppervlakte van het bouwvlak met stallen niet groter is dan de oppervlakte die de te saneren locatie volgens een ruimtelijk plan bij recht mogelijk maakt.
3.2.2.3 Ruimte-voor-ruimteregeling
  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied, niet gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, kan voorzien in een ruimte-voor-ruimte regeling als in dat gebied voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is.
  • 2. De ruimte-voor-ruimte regeling wordt vormgegeven met inachtneming van het volgende:
    • a. toepassing van de regeling is alleen mogelijk voor agrarische bedrijfsbebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was;
    • b. de randvoorwaarde dat de sloopnorm voor 1 compensatiewoning tenminste 750 m² en tenminste 2.000 m² voor maximaal 2 compensatiewoningen aan agrarisch bedrijfsbebouwing bedraagt;
    • c. een beperkte afwijking van de onder b genoemde randvoorwaarde is mogelijk mits sprake is van een extra kwaliteitsslag;
    • d. in het ruimtelijk plan mag de mogelijkheid worden geboden tot het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen (saldering) om te kunnen komen tot de sloopnorm van 750 m² of tot 2.000 m²;
    • e. randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd;
    • f. de randvoorwaarde dat bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die als Natuurnetwerk Nederland en/of als Beekdal en bergingsgebied zijn aangeduid, tenzij de oorspronkelijke agrarische bedrijfsbebouwing wordt verwijderd in de betreffende gebieden.

*De milieuvergunning van de het voormalige varkensbedrijf aan de Nijeveense Bovenboer 28 dient volledig te zijn ingetrokken voordat er gebouwd mag worden.

3.2.2.4 Conclusie

Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij aan de Kolderveen 102 en de twee compensatiewoningen en drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning aan de Nijeveense Bovenboer 28 passen binnen de regels zoals opgenomen in de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030 'Duurzaam verbinden'

De gemeente Meppel heeft op 7 november 2013 de Structuurvisie 2030 'Duurzaam verbinden' vastgesteld. Deze structuurvisie bevat het ruimtelijk beleid van de gemeente op hoofdlijnen met een doorkijk naar 2030.

3.3.1.1 Buitengebied-noordwest

Beide locaties zijn gelegen in het Buitengebied-noordwest. Het buitengebied aan de noord westzijde van Meppel is een typisch slagenlandschap. Drie opeenvolgende linten met historische bebouwing, met daartussen grote openheid kenmerken het gebied. Het fijnmazige slotenpatroon haaks op de linten, de griften en oude paden geven een beeld van het vroegere gebruik voor turfwinning. De samenhang van het slagenlandschap is in Buitengebied-noordwest is groot, alle onderdelen van het landschapstype zijn aanwezig. Het geeft daarmee een stuk identiteit aan de gemeente. Dit landschap krijgt daarom een hoge waardering en bescherming.

Het buitengebied-noordwest is hoofdzakelijk in gebruik voor de landbouw. Grasland en akkers van de gemengde melkveehouderijbedrijven wisselen elkaar af. Schaalvergroting en beperking van het areaal door de komst van Nieuwveense Landen hebben geleid tot verkavelingsproblemen, met name in het noorden van dit gebied. Dit gaat ten koste van de kwaliteit van de bedrijfsvoering en de leefbaarheid, door transportbewegingen tussen percelen.

De ligging naast Natura2000-gebied De Wieden-Weerribben geeft beperkingen voor de groei van de landbouwbedrijven. De inzet van de gemeente is om deze gevoelige balans zo goed mogelijk in evenwicht te houden.

Het gebied is als cultuurhistorisch landschap aantrekkelijk voor fietsrecreanten, ook gezien de ligging tussen de Havelterberg en De Wieden. Diverse lange afstandsroutes leiden langs de linten van Kolderveen en Nijeveen en de Bovenboeren. Voor deze fietsers is de overgang tussen de stad en dit gebied niet optimaal, zowel qua uitstraling als routering. Inzet is dat ontwikkelingen in de stadsrand zich goed verhouden tot het landschap, qua schaal en uitstraling. Daarnaast is een goede fietsontsluiting van dit gebied richting de stad en vice versa van belang.

3.3.1.2 Conclusie

Het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij aan de Kolderveen 102 en de bouw van twee nieuwe stallen heeft geen nadelig effect op het slagenlandschap. De nieuwe stallen worden gebouwd op het bestaande agrarische perceel achter de bestaande stallen en binnen het aanwezige bouwvlak. Daarmee worden de historische bebouwing, de openheid van het gebied en het fijnmazige slotenpatroon niet aangetast.

Uitbreiding van de intensieve veehouderijtak past in het gebied omdat het noordwestelijke buitengebied hoofdzakelijk in gebruik is voor de landbouw.

Het planologisch mogelijk maken van twee compensatiewoningen aan de Nijeveense Bovenboer 28 biedt kansen om ter plaatse de historische lintbebouwing te versterken. Door de sloop van de voormalige agrarische bedrijsgebouwen en het bouwen van twee compensatiewoningen wordt de aantrekkelijkheid van het buitengebied vergroot. Dit is belangrijk omdat het gebied aantrekkelijk is voor onder andere fietsrecreanten.

Het planologisch mogelijk maken van een drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning heeft ruimtelijk gezien geen impact op de omgeving omdat het gebouw al bestaat.

Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkelingen passen binnen de uitgangspunten uit de Structuurvisie 2030 'Duurzaam verbinden' van gemeente Meppel.

3.3.2 Cultuurhistorische inventarisatie & waardenstelling

De cultuurhistorische waardering van de verschillende gebieden waar de uitbreidingswijken en het buitengebied van de gemeente Meppel uit bestaat is ingetekend op een cultuurhistorische waarderingskaart.

Het buitengebied-noordwest krijgt een waardering 'Hoge kwaliteit'. In deze categorie zijn gebieden opgenomen waar de cultuurhistorische en historisch-ruimtelijke karakteristieken (waaronder ook de landschappelijke karakteristieken), objecten en structuren op zichzelf en in samenhang met elkaar een aanmerkelijke historische waarde vertegenwoordigen voor de (ontwikkelings-) geschiedenis van de gemeente Meppel, Drenthe, of zelfs Nederland als geheel, een redelijk hoge ruimtelijke kwaliteit hebben, nog grotendeels samenhangend zijn en waar de historie van de plek nog goed kan worden ervaren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0011.png"
Figuur 11. Kaart cultuurhistorisch inventarisatie en waardenstelling
Bron: gemeente Meppel

3.3.2.1 B1: Nijeveen en Kolderveen

Het slagenlandschap, de griften en overige historisch-landschappelijke elementen worden gekenmerkt door:

  • het open landschap, zonder andere hoogteaccenten dan de kerktorens en de molen. Deze ruimtelijke openheid is van eminent belang voor de beleving van de historische symbiose tussen landschap en nederzettingspatroon;
  • de herkenbaarheid van het landschapstype van een middeleeuws randveenontginnings-landschap met het -in oorsprong middeleeuwse- slagenpatroon op enkele plekken voorzien van boomsingels langs de sloten en de middeleeuwse griften, en de haaks op de slagen gesitueerde historische ontginningslinten;
  • de wegstructuren van de zomerdijk (buiten het hier beschreven gebied gelegen) en de kadijk (het ontginningslint van Kolderveen/Nijeveen) als herinnering aan het hier ooit functionerende dijken systeem;
  • de af leesbaarheid van de ontginningsfasen van het landschap, met de opeenvolging van uitsluitend oost-west gerichte linten op geruime onderlinge afstand in een telkens opener bebouwingspatroon naar het noorden toe, en met van elkaar verschillende, historisch verklaarbare basispatronen (groen invulling, grootte van de erven);
  • de opbouw in verschillende historische kluften/buurtschappen als ruimtelijk herkenbare eenheden (Kolderveen, Nijeveen, Gorthoek, De Klosse, De Kolk);
  • de historische sloten, perceelsgrenzen en perceel scheidingen (historisch = situatie voor de ruilverkaveling) (deze zijn in deze studie qua locatie niet uitputtend geïnventariseerd), alsmede sloten en perceel scheidingen van na die datum die het historische landschapstype van het slagenlandschap ondersteunen;
  • de groenblauwe elementen en structuren die het historisch gebruik van het landschap nog afleesbaar houden, of die reminiscenties zijn uit de turfwinningsen agrarische geschiedenis van de streek;
  • de oudste historische linten van Kolderveen/Nijeveen;

De organisch gegroeide ontginningslinten van Kolderveen en Nijeveen gekenmerkt door:

  • de dominantie van historische boerderijen of boerderijen in historische vormentaal in streekeigen typen;
  • de onregelmatige afstanden van de boerderijen en overige historische gebouwtypen tot de weg en tot elkaar;
  • de samenhang tussen de bebouwing en de consequente groene en streekeigen inrichting van de voor- en zijerven;
  • het uitzicht tussen de bebouwing door op het achterliggende open landschap;
  • de positionering van de agrarische bebouwing die haaks op de lengterichting van het lint georiënteerd is (met de korte zijde naar het lint en de kap van het grote schuur volume van de boerderij dwars op het lint).
3.3.2.2 Conclusie

Het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij aan de Kolderveen 102 en het planologisch mogelijk maken van twee compensatiewoningen en drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning aan de Nijeveense Bovenboer 28 biedt kansen om de cultuurhistorische elementen ter plaatse te versterken.

De cultuurhistorische inventarisatie & waardenstelling is als uitgangspunt genomen bij het opstellen van de landschappelijke inpassingsplannen (bijlage 3 en 4). Het aspect cultuurhistorie wordt nader toegelicht in paragraaf 4.10.2.

3.3.3 Duurzaam Energie Plan

De gemeente Meppel heeft de ambitie om op enig moment CO2-neutraal te zijn. Dit actieplan (Duurzaam Energie Plan, DEP) beschrijft hoe Meppel dat als gemeente gaan realiseren, beginnend met de periode 2011-2020.

3.3.3.1 Nieuwbouw gemeente Meppel

Nieuwbouw creëert een kans bij uitstek voor CO2-neutraal bouwen en wonen. Doordat de woning of het utiliteitsgebouw nog moet worden gebouwd, kan aandacht besteed aan de bouwfysische- en installatie eisen van de nieuwbouw.

Naast landelijke normen kan er individueel of als collectief ook aandacht worden besteed aan energie voorzieningen van een woning en bouwfysische- en installatietechnische aspecten. Bij nieuwbouw zijn er veel mogelijkheden; de beperking is voornamelijk te vinden in een financieel kader, waarbij de investering de mate van energiezuinigheid en mogelijke duurzaamheid bepaalt.

De gemeente gaat als initiator aan tafel zitten bij nieuwbouwplannen. De gemeente stimuleert hierbij energiebesparing en duurzame energievoorziening, waarbij duurzaamheid in de brede zin ook aan bod kan komen. Een dergelijk proactief beleid betekent dat er veel tijd moet worden geïnvesteerd. De gemeente Meppel heeft daarom een energie manager aangenomen. Het nieuwe gemeentelijke beleid wordt uitgevoerd door de energiemanager. Dit is een beleidsadviseur die beleidsmatige richting kan geven aan het gemeentelijk energiebesparingsbeleid in verschillende sectoren, waarbij nieuwbouw en bedrijven de belangrijkste zijn.

3.3.3.2 Bedrijven

Energiebesparing binnen de bedrijvensector is voor een groot deel afhankelijk van de sector zelf. De gemeente kan wel stimuleren, waarbij (deels) gebruik kan worden gemaakt van de energie paragraaf in de Wet milieubeheer; hierbij wordt van de bedrijven verlangd dat maatregelen met een terugverdientijd korter dan vijf jaar moeten worden uitgevoerd. Dit is dus een belangrijk instrument om daadwerkelijk energie te kunnen besparen. Buiten deze wettelijke regeling zijn ondernemers gevoelig voor maatregelen die de exploitatie kosteneffectiever maken.

In veel gevallen heeft men niet voldoende kennis en middelen om daadwerkelijk het maximale aan energiebesparing te kunnen realiseren. Dat betekent dat er enerzijds kansen en mogelijkheden liggen met betrekking tot energiebesparing en duurzame energie, maar anderzijds dat de bedrijven daarin moeten worden gestimuleerd en geholpen.

Gemotiveerde ondernemers zien in dat energie en duurzaamheid een positieve bijdrage levert in hun bedrijf. Ze zijn vaak in staat om hogere besparingen en voor een lange termijn resultaten te realiseren. Maatregelen met een terugverdientijd van minder dan vijf jaar zijn immers ook aantrekkelijk voor de ondernemer. Daarnaast speelt het 'groene' imago een steeds grotere rol bij de uitstraling van het bedrijf.

3.3.3.3 Conclusie

Het planologisch mogelijk maken van twee compensatiewoningen en drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning aan de Nijeveense Bovenboer 28 biedt kansen om te verduurzamen Denk hierbij aan het aanleggen van een duurzame energie voorziening, het gebruik van duurzame materialen en het toepassen van duurzame installatietechnieken. Het ontwerp van beide woningen zal op voorhand met de energie manager van de gemeente Meppel worden besproken.

Met het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij aan de Kolderveen 102 en de bouw van de twee nieuwe vleeskalverenstallen ontstaat mogelijkheden om de locatie te verduurzamen. Er zal gebruik worden gemaakt van duurzame materialen. Tevens wordt er meer dakoppervlak gecreëerd waardoor er ruimte komt voor zonnepanelen. In een later stadium zal onderzocht worden of het haalbaar is om zonnepanelen aan te leggen.

Gezien het voorgaande blijkt dat er bij de voorgenomen ontwikkelingen voldoende mogelijkheden zijn om toe te werken naar een duurzame, energieneutrale en toekomst bestendige situatie ter plaatse van beide locaties.

3.3.4 Woonvisie 2016 - 2020

De ambitie van het woonbeleid is een passend woningaanbod in wijken met een eigen karakter. De kernambitie is groei. Daarmee wijkt de gemeente af van de meeste andere gemeenten in Drenthe. De ambitie om te groeien is ingegeven om de krachtige stad verder voort te zetten. Daarbij past het bieden van ruimte voor nieuwe initiatieven.

De huidige tijd kenmerkt zich door veranderende rollen en verhoudingen tussen gemeente, burgers en instellingen. De vraag en inbreng van burgers is veel meer uitgangspunt voor woningbouw geworden. Het doel van het woonbeleid is te komen tot een passend woningaanbod in wijken met een eigen karakter. De woningmarkt is daarin leidend.

Het planologisch mogelijk maken van twee compensatiewoningen en drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning aan de Nijeveense Bovenboer 28 kan in het kader van het gemeentelijke woonbeleid worden aangemerkt als incidentele woningbouw. Hier is binnen de woningbouwprogramering van de gemeente ruimte voor.

De woningen moeten passen bij het karakter en de uitstraling van het gebied en moeten daarom voldoen aan de eisen uit de Welstandsnota.

3.3.5 Welstandsnota

De gemeente Meppel heeft in 2004 de gemeentelijke welstandsnota vastgesteld. De welstandsnota bevat richtlijnen voor de uitstraling van nieuwe bebouwing binnen de gemeente. In de welstandsnota zijn algemene criteria opgenomen welke gelden voor elke nieuwe ontwikkeling. Daarnaast zijn specifieke criteria opgenomen welke alleen van toepassing zijn voor ontwikkelingen in specifieke gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0012.png"

Figuur 12. Gebiedsgerichte welstandscriteria
Bron: gemeente Meppel

3.3.5.1 Lintbebouwing dorpen

Deze linten bevatten de linten van het dorp Nijeveen, de Kolderveense en Nijeveense bovenboer, het Reestdal en het dorpslint van Rogat langs de Hoogeveense Vaart. Deze dorpslinten hebben een markant bebouwingsbeeld. Nijeveen en Kolderveen en de bovengelegen Kolderveense en Nijeveense bovenboer maken deel uit van uitgestrekte stroomdalvlakte die zich tussen het Drents Plateau en het stuwwalgebied van Overijssel bevindt. Reeds in de vroegere Middeleeuwen werd een begin gemaakt met de ontginning van het laagveenmoeras. Vanaf de op de zandwelving aangelegde Vreemdijk werd het gebied in slagen ontgonnen, waarbij de langgerekte percelen loodrecht op de Kadijk kwamen te liggen.

Het agrarische karakter is nog steeds herkenbaar aan de vele boerderijen in het lint. De lintbebouwing bestaat overwegend uit één bouwlaag met kap met uitzondering van gebouwen met een speciale functie. Veel boerderijen zijn voorzien van een rieten dak en er komen relatief veel woonhuizen voor met een mansardekap of stijl opgaand zadeldak. Deze woningen vormen vanwege hun kapvorm een schril contrast met de (woon)boerderijen. Ook komen er enkele voorzieningen voor.

In de loop der jaren zijn op diverse plekken vervangende bouwwerken gerealiseerd of lege plekken ingevuld. Deze bebouwing stamt voornamelijk uit de jaren '60/'70. Aan en uitbouwen zijn voornamelijk aan de achterkant gelegen en dringen zich niet erg op. De erfinrichting wordt over het algemeen bepaald door een dorpse sfeer waarbij eenvoudige inrichtingen zijn toegepast met veelal lage hagen of hekwerken/ Het zicht op het hoofdgebouw is vrijwel altijd aanwezig.

De welstandsambitie voor dit gebied is gericht op het behoud en waar mogelijk versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. De klemtoon ligt op het handhaven en respecteren. Aan dit gebied is een bijzonder ambitieniveau toegekend.

Ligging

  • Het hoofdgebouw oriënteren op de weg;
  • De nokrichting haaks op de weg;
  • Aan- en uitbouwen en bijgebouwen hebben een ondergeschikte positie.

Hoofdvorm

  • Hoofdmassa afgestemd op de omliggende bebouwing, bijzondere functies wijken hiervan af;
  • Hoofdmassa baseren op een eenvoudig grondplan;
  • Hoofdmassa eenvoudig ontwerpen;
  • Bouwwerken met kantige belijningen;
  • Aan- en uitbouwen, als mede bijgebouwen zijn ondergeschikt.

Gevels

  • Het gebouw dient zich te richten naar de publieke ruimte;
  • Gevels gebaseerd op een traditionele indeling waarbij gevelopeningen voornamelijk een verticalegerichtheid hebben;
  • De gevels hebben een individuele uitstraling maar moeten verwant zijn aan de omliggende bouwwerken.
  • Het gebouw heeft horizontale belijningen in de vorm van een plint daklijst;
  • Nieuwe invullingen (aan- en uitbouwen) kunnen modern zijn mits ze respect tonen voor de historische context.

Detaillering

  • De bestaande detaillering is het uitgangspunt voor nieuwe bouwwerken;
  • Gevels uitvoeren in steen en/of hout;
  • Daken voorzien van (gebakken)pannen en/of met riet.
  • De voorgevel dient representatief te zijn en moet een sterke en fijne dakhelling hebben, zoals blijkt uit zorgvuldige maatverhouding en maten van de kozijnen, dakkapellen en daklijsten;
  • Het kleurgebruik is traditioneel en heeft landelijke tinten, afgestemd op de bestaande bebouwing.
3.3.5.2 Conclusie

Bij de voorgenomen ontwikkelingen zullen de van toepassing zijnde welstandscriteria in acht worden genomen. Hiermee kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling op de locaties passen binnen de uitgangspunten zoals zijn opgenomen in de welstandsnota van de gemeente Meppel.

3.3.6 Nota parkeernormen

Door veranderende wetgeving binnen de ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht de parkeernormen als onderdeel van de nieuw op te stellen bestemmingsplannen op te nemen.

Parkeernormen geven het benodigde aantal parkeerplaatsen (bij een functie) aan. Gemeenten kunnen parkeernormen zelf vaststellen. Er bestaat geen landelijk voorgeschreven normering voor aantallen parkeerplaatsen. Wel bestaan er door het Kenniscentrum voor Verkeer, Vervoer en Infrastructuur (CROW) opgestelde richtlijnen voor het toepassen van parkeernormen. Deze richtlijnen zijn in de vorm van kencijfers opgenomen in de CROW publicatie 182.

De parkeernormen van de gemeente Meppel zijn weergeven in onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0013.png"
Tabel 1. parkeernormen woningen
Bron: gemeente Meppel

Beide locaties worden aangemerkt als rest bebouwde kom. Het uitgangspunt is dat bij nieuwbouw, verbouw of wijziging van bestemming de parkeerbehoefte op eigen terrein wordt gerealiseerd. Op deze manier blijft de parkeercapaciteit op straat gewaarborgd.

Zowel de ontwikkelingen aan de Kolderveen 102 en aan de Nijeveense Bovenboer 28 vinden plaats in het landelijk gebied van de gemeente Meppel. In het landelijk gebied is over het algemeen voldoende ruimte om parkeren op eigen terrein te realiseren. Bij beide ontwikkelingen zal dan ook aan dit uitgangspunt worden voldaan.

3.3.7 Beleidsvisie Externe Veiligheid

Deze Beleidsvisie Externe Veiligheid gemeente Meppel is een actualisering van de Beleidsvisie Externe Veiligheid uit 2008 en geeft de visie van de gemeente Meppel op externe veiligheid. De gemeente Meppel wil door middel van het optimaal combineren van bedrijvigheid en ruimtelijke ontwikkeling een verantwoord niveau van fysieke veiligheid voor de samenleving binnen de gemeentegrenzen creëren. De beleidsvisie biedt voor de gemeente Meppel een duidelijk kader voor het omgaan met risico’s en externe veiligheid.

De beleidsvisie geeft aan waar ontwikkelingen mogelijk zijn en onder welke voorwaarden. In de gemeente Meppel vinden veel ruimtelijke ontwikkelingen plaats. Er wordt permanent gewerkt aan de modernisering van de stad en aan het bieden van mogelijkheden voor bedrijvigheid, scholen- en woningbouw. Ook in de omgeving van risicobronnen vinden ontwikkelingen plaats.

In de beleidsvisie worden zes gebieden onderscheiden. Voor elk van deze gebiedstypen is een eigen veiligheidsambitie vastgesteld. Deze veiligheidsambitie zegt vooral iets over de mogelijkheden die er in het betreffende gebied bestaan om ontwikkelingen te laten plaatsvinden. Helder wordt aangegeven welk standpunt de gemeente Meppel inneemt bij ruimtelijke ontwikkelingen van de stad en de ontwikkeling van bedrijvigheid. Belangrijk daarbij is dat bedrijven met gevaarlijke stoffen niet meer overal worden toegelaten en dat ruimte gewaarborgd blijft of gecreëerd wordt tussen risicobedrijven en kwetsbare objecten.

3.3.7.1 Buitengebied

In het buitengebied is het aantal aanwezige personen per oppervlak kleiner dan in de woonwijken. Het is echter een karakteristiek gebied voor Meppel en het streven is dan ook om het buitengebied zoveel mogelijk te beschermen tegen risico's door bedrijven met gevaarlijke stoffen. Ondanks de aanwezigheid van een enkel bedrijf in het buitengebied (het gaat voornamelijk om een aantal LPG-tankstations, hogedruk aardgastransportleidingen en NAM-gasbehandelingsinstallaties die voldoen aan de normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico), is er daarom voor gekozen om voor het buitengebied die ambitie te hanteren met behoud van karakteristieke eigenschappen van het gebied. Het aspect Externe veiligheid wordt nader toegelicht in paragraaf 4.6.

3.3.8 Conclusie

Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkelingen op beide locaties passen binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in gemeentelijke beleidsstukken.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

Voorliggend bestemmingsplan maakt planologische een intensieve veehouderij mogelijk aan de Kolderveen 102 door aan de bestemming 'Agrarisch met waarden' de aanduiding 'intensieve veehouderij' toe te voegen. Vervolgens worden een tweetal nieuwe stallen gerealiseerd voor het houden van 808 vleeskalveren. In totaal worden op de locatie 968 vleeskalveren gehouden.

Daarnaast regelt voorliggend plan de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen op de locatie aan de Nijeveense Bovenboer 28. Vervolgens worden planologische twee compensatiewoningen en drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning mogelijk gemaakt door de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen naar de bestemming 'Wonen'. De aanduiding 'intensieve veehouderij' wordt overgenomen door de Kolderveen 102.

4.1 Bedrijven- en milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.

Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies. De genoemde afstanden betreffen echter geen harde normen maar richtafstanden waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Dit houdt in dat wanneer niet aan de afstanden wordt voldaan een nadere motivatie noodzakelijk is waaruit blijkt dat geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt.

Ten aanzien van het fokken en houden van rosékalveren zijn in de handreiking de volgende richtafstanden opgenomen:

  • Geur: 100 meter.
  • Stof: 30 meter.
  • Geluid: 30 meter.
  • Gevaar: 0 meter.

In de omgeving van de Kolderveen 102 liggen een aantal burgerwoningen en enkele agrarische bedrijven. De dichtstbijzijnde woning van derden bevindt zich op een afstand van circa 12 meter van de inrichtingsgrens (90 meter tot het eerste emissiepunt). Dit betreft een burgerwoning aan de Kolderveen 100.

Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf bevindt zich op een afstand van circa 24 meter, van de inrichtingsgrens (116 meter tot het eerste emissiepunt). Dit betreft een paardenpension aan de Kolderveen 57. De bedrijfslocatie voldoet daarmee niet aan de richtstand voor geur.

Het planologisch mogelijk maken van een intensieve veehouderij veranderd hier echter niets aan omdat de bestaande bebouwing al niet voldoet aan de richtafstand van 100 meter. Ook na vaststelling van dit bestemmingsplan zal de gehele bedrijfslocatie niet aan de richtafstand kunnen voldoen. Aangegeven wordt dat van de richtafstanden kan worden afgeweken, mits goed gemotiveerd.

Vaste afstanden spelen bij dieren met geuremissiefactoren een ondergeschikte rol. Voor rosévleeskalveren worden geurnormen gehanteerd. Om te achterhalen of het mogelijk is om van de richtafstanden te kunnen afwijken is middels het verspreidingsmodel V-Stacks vergunningen een geurberekening gemaakt. Uit de berekening blijkt dat de geurbelasting op gevoelige objecten aan de normen voldoet. Daarmee kan geconcludeerd worden dat het mogelijk is om van de richtafstand af te wijken. In paragraaf 4.2 wordt nader in gegaan op het aspect geur. Aan de overige richtafstanden wordt ruimschoots voldaan.

Naast het feit dat een ruimtelijke ontwikkeling geen onevenredige hinder aan gevoelige objecten in de omgeving mag veroorzaken mag deze ook niet leiden tot beperkingen van de ontwikkelingsmogelijkheid van omliggende bedrijven, functies en bestemmingen. Dit is echter vooral van belang wanneer sprake is van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten.

Met het planologisch mogelijke maken van de intensieve veehouderij aan de Kolderveen 102 is geen sprake van het oprichten van een nieuw gevoelig object. Hiermee zullen geen omliggende bedrijven, functies en bestemmingen in de ontwikkelingsmogelijkheid worden beperkt.

Aan de Nijeveense Bovenboer 28 is sprake van het planologisch oprichten van twee compensatiewoningen en drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning. Woningen zijn gevoelige objecten en veroorzaken geen hinder aan de omgeving. Woningen kunnen wel omliggende bedrijven, functies en bestemmingen in de ontwikkelingsmogelijkheid beperken.

Tegenover de locatie is een agrarisch loonbedrijf gelegen. Voor een dergelijke bedrijf zijn in de handreiking de volgende richtafstanden opgenomen:

  • Geur: 30 meter.
  • Stof: 10 meter.
  • Geluid: 50 meter.
  • Gevaar: 10 meter.

Het agrarisch loonbedrijf is gelegen op een afstand van ongeveer 70 meter. Hiermee wordt aan de gestelde richtafstanden voldaan en zal het agrarisch loonbedrijf niet in de ontwikkelingsmogelijkheid worden beperkt. Alle andere omliggende bedrijven zijn op een grotere afstand gelegen waardoor deze niet in de ontwikkelingsmogelijkheid worden beperkt.

4.2 Geur

De Wet geurhinder veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Het tijdstip van inwerkingtreding van de wet is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 december 2006. Op 18 december 2006 is de Wet geurhinder en veehouderij gepubliceerd.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Wet geurhinder enveehouderij.

Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. Hiervoor dienen de minimale afstanden van 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom te worden aangehouden. Deze afstanden gelden van emissiepunt van het dierenverblijf tot de gevel van het gevoelige object. Tussen de gevel van het dierenverblijf en de gevel van het gevoelige object geldt een minimale afstand van 50 meter bij objecten binnen de bebouwde kom en 25 meter bij objecten buiten de bebouwde kom. Deze gevel-tot-gevel afstand geldt ook bij dieren met geuremissiefactoren.

Het houden van maximaal 1.200 vleeskalveren valt binnen het Activiteitenbesluit Milieubeheer, waarmee de bepalingen uit de Wgv niet van toepassing zijn. Echter zijn voor wat betreft de voorschriften op het gebied van geur in het Activiteitenbesluit Milieubeheer de normen en vaste afstanden uit de Wgv opgenomen. Dit betekent dat ook voor ontwikkelingen die onder het Activiteitenbesluit Milieubeheer vallen de vaste afstanden zoals deze zijn opgenomen in de Wgv van toepassing zijn.

Het dichtstbijzijnd geurgevoelig object (Kolderveen 100) is gelegen op een afstand van ongeveer 55 meter (gemeten van gevel tot gevel). Hiermee wordt ruimschoots aan de minimale gevel-tot-gevel afstand van 25 meter voldaan.

Bij gemeentelijke verordening kunnen gemeenten afwijken van de wettelijke normen. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel V-Stacks gebied. De gemeente Meppel heeft geen eigen geurbeleid vastgesteld, waarmee de normen uit de Wgv onverkort van toepassing zijn.

Ingevolge artikel 3, lid 1 van de Wgv is aangegeven dat een vergunning voor een veehouderij wordt geweigerd indien de geurbelasting van de veehouderij op een geurgevoelig object:

  • gelegen buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 8.0 odeurunits (ouE) per m3 lucht;
  • gelegen buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 2.0 ouE per m3 lucht.

Om de bepalen of de geurbelasting op geurgevoelige objecten in de directe omgeving van de bedrijfslocatie kunnen voldoen aan de geurnromen uit de Wgv is een geurberekening gemaakt met het verspreidingsmodel V-stacks vergunningen. In onderstaande tabel zijn de resultaten van de berekening weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0014.png"

Uit de tabel blijkt dat met het planologisch mogelijk maken van een intensieve veehouderij en het huisvesten van 968 vleeskalveren aan de in de Wgv gestelde normen kan worden voldaan.

Als vuistregel geldt dat de voorgrondbelasting maatgevend is indien die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. Kijkend naar de voorgrondbelasting en de omliggende intensieve veehouderijen wordt een berekening van de achtergrondbelasting niet nodig geacht.

Geconcludeerd kan daarom worden dat altijd aan de wettelijke normen kan worden voldaan. De volledige V-Stacks berekening is opgenomen in bijlage 5 behorend bij deze onderbouwing.

Verder houdt de initiatiefnemer rekening met de directe omgeving door op beide nieuwe stallen een emissiearm (proef)stalsyteem toe te passen, waardoor de geurbelasting op de omgeving zo laag mogelijk blijft. Hiermee wil de initiatiefnemer het goede woon- en leefklimaat van de directe omgeving van de locatie in stand en de geurhinder aanvaardbaar houden. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op een goed woon- en leefklimaat.

Aan de Nijeveense Bovenboer 28 speelt geur geen rol meer. Het varkensbedrijf is immers reeds beëindigd. Daarnaast zijn woningen gevoelige objecten en veroorzaken geen hinder aan de omgeving.

4.3 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³) voor fijnstof en stikstofoxiden (NO2).

Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.

4.3.1 Luchtkwaliteit vanuit de inrichting

In mei 2010 heeft InfoMil de "Handreiking bij beoordelen fijn stof bij veehouderijen" gepubliceerd. Deze handleiding is bedoeld als ondersteuning voor de gemeente als bevoegd gezag, bij het beoordelen van vergunningaanvragen voor nieuwe vestigingen en uitbreidingen, die van invloed kunnen zijn op de luchtkwaliteit. De handreiking geeft op basis van rekenvoorbeelden aan wanneer een project als NIBM beschouwd kan worden.

Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht (NIBM), hoeft een project niet langer getoetst te worden. Dit volgt uit artikel 5.16, lid 1, sub c, van de Wet milieubeheer. Het besluit NIBM legt vast wat geldt als niet in betekende mate bijdragen. Na inwerkingtreding van het NSL op 1 augustus 2009, is de definitie van NIBM 3% van de grenswaarde, dat is 1,2 µg/m³ (artikel 2, lid 1, Besluit NIBM in samenhang met Bijlage 1A van de Regeling NIBM).

De onderstaande tabel 1 is als hulpmiddel opgesteld ter motivering van het aantonen van het NIBM zijn van de uitbreiding of oprichting en gebaseerd op de 3% definitie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0015.png"

Aan de Kolderveen 102 bedraagt de fijnstofbelasting na het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij en het huisvesten van in totaal 968 vleeskalveren: 31.944 gram/jaar (968 vleeskalveren x 33 gram/dier/jaar).

De emissie is daarmee lager dan de maximale emissie die geldt als grenswaarde voor de status NIBM tot het dichtstbijzijnde gevoelig object, Kolderveen 100. De fijnstofbelasting van het gehele bedrijf geeft een bijdrage die beoordeeld mag worden als Niet In Betekende Mate.

Aan de Nijeveense Bovenboer 28 speelt de fijnstofbelasting geen rol meer. Het varkensbedrijf is immers reeds beëindigt. Daarnaast zijn woningen gevoelige objecten en veroorzaken geen hinder aan de omgeving.

4.3.2 Luchtkwaliteit vanuit verkeersbewegingen

Naast het feit dat geen sprake mag zijn van een onevenredige toename van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van wijzigingen in de inrichting dient ook de uitbreiding van het aantal verkeersbewegingen meegenomen te worden.

Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.11.2) zal met het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij aan de kolderveen 102 en het planologisch mogelijk maken van twee compensatiewoningen en drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning geen sprake zijn van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen. Hiermee is de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van het aantal verkeersbewegingen verwaarloosbaar en valt onder de noemer NIBM, waarmee geen sprake zal zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.

4.4 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc..

Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:

  • Terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg.
  • Woonwagenstandplaatsen.

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

4.4.1 (Spoor)Wegverkeerslawaai

Wanneer een woning of een andere geluidsgevoelige bestemming wordt opgericht in de zone langs een weg (behalve een 30 km/uur weg) of spoorweg is de Wgh van toepassing. Middels een akoestisch onderzoek moet in dat geval worden aangetoond dat wordt voldaan aan (in de eerste instantie) de voorkeursgrenswaarde (48 decibel). Is het niet mogelijk te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde dan biedt de Wgh de mogelijkheid af te wijken van de voorkeursgrenswaarde tot een maximale waarde (Hogere Grenswaarde). Bij burgerwoningen is ontheffing mogelijk tot 53 decibel. Bij agrarische bedrijfswoningen is zelfs ontheffing tot 58 decibel mogelijk. Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet de voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere waarde, in acht worden genomen.

Aan de Kolderveen 102 worden geen woningen of een ander geluidsgevoelige bestemming opgericht. De Wgh is daarom niet van toepassing.

Aan de Nijeveense Bovenboer 28 worden planologische twee compensatiewoningen en drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Woningen zijn vanuit de Wgh aan te merken als geluidsgevoelige objecten.

Voor het planologisch mogelijk maken van twee compensatiewoningen binnen de geluidszone van de Nijeveense Bovenboer is door Sain Milieuadvies aan akoestisch onderzoek uitgevoerd. Er is onderzocht of de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de nieuwe woonbestemmingen voldoet aan de wettelijke eisen.

De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde. Als aan deze waarde wordt voldaan, is er voor de Wet geluidhinder geen belemmering voor het bouwplan. Onder voorwaarden is een hogere grenswaarde mogelijk. De gemeente Meppel heeft hiervoor beleid vastgesteld. Het onderhavige plan ligt buiten de bebouwde kom en er is sprake van nieuwe woonbestemmingen. In dit geval gelden de volgende grenswaarden:

  • Voorkeursgrenswaarde: 48 dB
  • Maximale grenswaarde: 53 dB

De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de geplande woningen is berekend volgens de Standaard Rekenmethode II uit het Reken- en Meetvoorschrift geluid 2012. Het gebruikte programma is Geomilieu V4.30 van dgmr.

Op basis van de aangeleverde verkeersgegevens is een rijlijn gemodelleerd, in een groep. Aan deze groep is een groepsreductie toegekend van 5 dB, overeenkomstig de generieke correctie die mag worden toegepast. De berekeningsresultaten, inclusief groepsreductie, zijn nu direct te toetsen aan het wettelijke kader.

In het rekenmodel is verder rekening gehouden met de nabij het plan gelegen bebouwing en met de aard van de bodem. Reflecterende gebouwen zijn aan de hoge kant ingevoerd, afschermende bebouwing aan de lage kant. Het rekenmodel rekent met een standaard absorptiefractie van 1,0. Akoestisch reflecterende gebieden zijn ingevoerd met een absorptiefractie van 0,0. Voor de nieuwe kavels is nog geen erfverharding gepland. Hiervoor is gerekend met een absorptiefractie van 0,5. In bijlage 2 van het onderzoek zijn de invoergegevens en een weergave van het rekenmodel opgenomen.

In onderstaande tabel is de berekende geluidsbelasting weergegeven. Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting op de nieuwe woonbestemmingen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0016.png"

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai zal ter plaatse van de nieuwe woonbestemmingen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Er zijn geen verdere procedures in het kader van de Wet geluidhinder nodig. Het volledige akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 6.

Voor het planologisch mogelijk maken van drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning is geen akoestisch onderzoek nodig. De bestaande bedrijfswoning wordt aan de voorzijde gehandhaafd. De derde wooneenheid wordt aan de achterzijde mogelijk gemaakt. De geluidsbelasting op deze derde wooneenheid zal dermate laag zijn, dat voor het bestaande pand geen akoestisch onderzoek nodig is.

4.4.2 Industrielawaai

Indien sprake is van het oprichten van een geluidshinder veroorzakende inrichting dan dient te worden aangetoond dat deze geen onevenredige geluidshinder zal veroorzaken op gevoelige objecten in de omgeving. Hierbij wordt ook een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen bij ontwikkelingen van een inrichting meegenomen.

Het geluid afkomstig van de intensieve veehouderij aan de Kolderveen 102 heeft naast ventilatoren hoofdzakelijk (bedrijfs)verkeer als bron. In de nieuwe situatie zal sprake zijn van een regelmatig patroon van verkeersbewegingen i.v.m. het continue karakter van de dierproductie en de daaraan gerelateerde verkeersbewegingen. Het verkeersaanbod zal door de wijziging gering toenemen ten opzichte van de bestaande situatie. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden tussen verkeersbewegingen binnen de inrichting en verkeersbewegingen van en naar de inrichting. De belangrijkste geluidsbronnen zijn hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0017.png"

Op grond van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG geldt ten aanzien van geluid voor een rundveehouderij een richtafstand van 30 meter. De afstand vanaf de inrichting tot de woning van derden aan de Kolderveen 57 bedraagt circa 24 meter. De afstand vanaf de inrichtingsgrens aan de oostzijde (sleufsilo's) tot de woning aan de Kolderveen 100 bedraagt circa 12 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0018.png"
Figuur 13. bestaande inrichting
Bron: RUD Drenthe

Het is daarom zeer aannemelijk dat door verkeersbewegingen met landbouwvoertuigen van en naar de inrichting in de avond- en nachtperiode niet aan de grenswaarde uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening kan worden voldaan.

Om te achterhalen of er binnen de inrichting voorkomende geluidsbronnen moeten worden beschouwd, is door Sain milieuadvies een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige akoestische onderzoek is opgenomen in bijlage 7. Het akoestisch onderzoek is beoordeeld door het RUD Drenthe. Aan de hand van de beoordeling is het onderzoek aangepast. Een notitie van deze aanpassing is opgenomen als bijlage 8. De aanpassing van het onderzoek heeft geen gevolgen voor de conclusies.

De conclusies luiden als volgt:

  • 1. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau kan in de representatieve bedrijfssituatie voldoen aan de richtwaarde voor een rustige woonwijk met weinig verkeer. Voorwaarde is wel dat de stalventilatie voldoende stil wordt uitgevoerd.
  • 2. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is tijdens het lossen van brokvoer en tijdens het inkuilen van mais hoger dan in de representatieve bedrijfssituatie. Deze situaties komen maximaal 1 etmaalperiode per week respectievelijk 12 dagen per jaar voor. Deze situatie kunnen daarom beschouwd worden als een regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie respectievelijk als incident, zoals bedoeld in het 12-dagencriterium.
  • 3. Het maximale geluidsniveau voldoet in alle onderzochte situaties aande grenswaarde. Het is praktisch niet mogelijk om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
  • 4. De geluidsbelasting ten gevolge van het inrichtingsgebonden verkeer voldoet aan de voorkeursgeluidsnorm.

Uit het onderzoek blijkt dat in alle situaties voldaan wordt aan de geluidsnorm (voorkeursgrenswaarde).

In 2020 heeft er nog een wijziging van het akoetische onderzoek plaats gevonden vanwege de gewijzigde ventilatiepunten in stallen 5 en 6. Deze notitie is opgenome als bijlage 9. De gewijzigde conclusie luidt als volgt:

In de representatieve bedrijfssituatie kan het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, met inbegrip van de voorgenomen wijziging, voldoen aan de richtwaarde voor een rustige woonwijk met weinig verkeer.

Voorwaarde is wel dat de stalventilatie voldoende stil wordt uitgevoerd. In de regelmatige afwijking en de incidentele bedrijfssituatie is de geluidsbelasting na de wijziging hoger dan in 2019 is berekend. De geluidsbelasting voldoet op deze woning aan de richtwaarde. Op de overige toetspunten heeft de wijziging geen gevolgen voor de berekeningsresultaat.

De conclusies uit het rapport van 2019 blijven onverkort van kracht.

Aan de Nijeveense Bovenboer 28 is geen sprake van het oprichten van mogelijk geluidshinder veroorzakende inrichtingen of installaties. Tevens zal het aantal verkeersbewegingen, zoals nader is aangetoond in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.11.2) niet in onevenredige mate toenemen.

Hiermee zal geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geluidsoverlast aan gevoelige objecten in de omgeving.

4.5 Woon- en leefklimaat

Wanneer sprake is van het oprichten van gevoelige objecten of wanneer een inrichting wordt opgericht welke mogelijk hinder aan gevoelige objecten in de omgeving veroorzaakt is het van belang te onderzoeken of ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een ontwikkeling kan niet plaatsvinden indien het niet aannemelijk is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

4.5.1 Woon- en leefklimaat op de locatie

Wanneer bij een ontwikkeling sprake is van het oprichten van gevoelige objecten op het gebied van geur, fijnstof en/of geluid dan dient te worden aangetoond dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

Aan de Kolderveen 102 is planologisch geen sprake van het oprichten van van nieuwe gevoelige objecten, waarmee verdere toetsing op dit gebied achterwege kan blijven.

Aan de Nijeveense Bovenboer 28 is sprake van het planologisch oprichten van nieuwe gevoelige objecten. Ter plaatse is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat omdat op de locatie een intensieve veehouderij verdwijnt. Het varkensbedrijf is reeds beëindigd en de bedrijfsgebouwen worden allemaal gesloopt. Om die reden hebben geur, fijnstof en geluid geen invloed meer op de locatie. Beide compensatiewoningen zullen voldoen aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wgh. Hiermee kan worden gesteld dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd voor wat betreft geluid.

Voor geur, fijnstof en geluid is ook gekeken naar agrarische bedrijven in de omgeving. Dit zijn:

  • een loonwerker op 145 meter van huidige woning en 145 meter vanaf de te bouwen woningen;
  • een rundveebedrijf op 160 meter van huidige woning en 175 meter vanaf de te bouwen woningen;
  • een Intensieve veehouderij op 350 meter van huidige woning en 340 meter vanaf de te bouwen woningen;
  • een rundveebedrijf op 415 meter van huidige woning en 350 meter vanaf de te bouwen woningen;

Op dergelijke grote afstanden is de verwachting dat geur, fijnstof en geluid geen nadelige invloed hebben op de compensatiewoningen en de drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning.

In onderstaande figuur is te zien dan de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de maximale waarde van 40 microgram per m³.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0019.png"
Figuur 14. Fijstofconcentratie 2016 (planlocatie = omcirkeld)
Bron: Atlas van de Leefomgeving

Geconcludeerd kan daarom worden dat ook qua geur, fijnstof en geluid vanuit andere bedrijven kan worden voldaan aan een goed woon- en leefklimaat.

4.5.2 Woon- en leefklimaat in de omgeving

Als bij een ontwikkeling wordt voorzien in een inrichting welke mogelijk leidt tot milieuhinder aan gevoelige objecten in de omgeving dan dient te worden aangetoond dat ter plaatse van de betreffende gevoelige objecten een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Op het gebied van geur, fijnstof en geluid dient nader te worden onderzocht of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Geur" (paragraaf 4.2) zal met het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij aan de Kolderveen 102 geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geurhinder aan de omgeving. Ook zal er, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Luchtkwaliteit" (paragraaf 4.3) sprake zijn van een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden. Ten slotte zal, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Geluid" (paragraaf 4.4) geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geluidshinder aan de omgeving.

Hiermee zal het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij geen onevenredig nadelige invloed hebben op het woon- en leefklimaat ter plaats van gevoelige objecten in de omgeving en kan worden gesteld dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd.

Een woonbestemming veroorzaakt geen milieuhinder aan de omgeving. Hiermee zal het planologisch mogelijk maken van twee compensatiewoning en drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning aan de Nijeveense Bovenboer 28 geen onevenredig nadelige invloed hebben op het woon- en leefklimaat ter plaats van gevoelige objecten in de omgeving en kan worden gesteld dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd.

4.6 Externe veiligheid

Externe Veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven.

Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers.

In de wet is geregeld wanneer de verantwoordingsplicht van toepassing is. Omdat de wettelijke basis per risicobron verschilt, verschillen per risicobron ook de voorwaarden die verantwoording wel of niet verplicht stellen.

4.6.1 Risicovolle inrichtingen

In de omgeving van de Kolderveen 102 bevinden zich drie risicovolle inrichtingen (rode punten). De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is gelegen ten noorden van de locatie, op circa 2.000 meter afstand. De locatie ligt daarom niet binnen het invloedsgebied van één of meerdere risicovolle inrichtingen.

Verder geldt alleen voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) de verantwoordingsplicht wanneer binnen het invloedsgebied een ruimtelijk besluit genomen wordt. Er is geen sprake van ligging binnen het invloedsgebied van bedrijven welke vallen onder Bevi.

In de volgende figuur is de risicokaart weergegeven, waarop mogelijke risicovolle inrichtingen weergegeven zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0020.png"
Figuur 15. Uitsnede Risicokaart (planlocatie = omcirkeld)
Bron: risicokaart.nl

In de omgeving van de Nijeveense Bovenboer 28 bevinden zich twee risicovolle inrichtingen (rode driehoeken). Beide risicovolle inrichtingen zijn gelegen op circa 1.000 meter afstand van de locatie. De locatie ligt daarom niet binnen het invloedsgebied van één of beide risicovolle inrichtingen.

Daarnaast geldt alleen voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) de verantwoordingsplicht wanneer binnen het invloedsgebied een ruimtelijk besluit genomen wordt. Er is geen sprake van ligging binnen het invloedsgebied van bedrijven welke vallen onder Bevi.

In de volgende figuur is de risicokaart weergegeven, waarop mogelijke risicovolle inrichtingen weergegeven zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0021.png"

Figuur 16. Uitsnede Risicokaart (planlocatie = omcirkeld)
Bron: risicokaart.nl

4.6.2 Transport (spoor-, vaar- en autowegen) en buisleidingen

Het externe veiligheidsbeleid bij vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Bevt zijn veiligheidsafstanden vastgesteld en risicoplafonds die gebruikt moeten worden voor de berekening van het groepsrisico.

Op circa 600 meter van de Kolderveen 102 bevindt zich een (gas)buisleiding (rode stippellijn). De spoorlijn Zwolle – Meppel (gele lijn) is gelegen op ruim 3,5 kilometer van de planlocatie. Daarmee is de locatie niet gelegen in het invloedsgebied van de gasleiding en/of het spoor.

Op circa 400 meter van de Nijeveense Bovenboer 28 bevindt zich de spoorlijn Zwolle – Meppel (gele lijn). Daarmee is de locatie niet gelegen in het invloedsgebied van de spoorlijn.

Geconcludeerd kan worden dat de locaties niet binnen het invloedsgebied van een transportroute over weg, water of spoor zijn gelegen. De locaties zijn eveneens niet binnen het invloedsgebied van een (buis)leiding gelegen.

4.6.3 Groepsrisico

Naast het plaatsgebonden risico dient ook het groepsrisico in acht te worden genomen. Hierbij is het van belang te kijken of de locatie binnen een invloedsgebied van een risicobron of transportroute is gelegen.

Zoals aangegeven zijn de locaties niet binnen een invloedsgebied van een risicobron en/of transportroute gelegen. Hiermee hoeft het groepsrisico niet verder te worden verantwoord.

4.7 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functie veranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging. Dit is echter vooral van belang wanneer inrichtingen worden opgericht waarbij gedurende een groot deel van de dag mensen zullen verblijven.

Met het planologisch mogelijk maken van een intensieve veehouderij aan de Kolderveen 102 ontstaat geen inrichting waarin gedurende een groot deel van de dag mensen verblijven. Hiermee kan worden aangenomen dat de bodemgesteldheid ter plaatse geschikt is voor de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging.

De volgende bodem beschermende voorzieningen zijn getroffen:

  • Vloeistofdichte mestopslag
  • Vloeistofkerende voerplaten voor opslag ruwvoer
  • Opslag olie e.d. boven vloeistofkerende vloer in vloeistofdichte opvangbakken en lekbakken

De verwachting is dat de bodemkwaliteit ter plaatse voldoende geschikt is voor de realisatie van beide stallen. De gronden op de locatie van beide stallen zijn in het verleden regelmatig in gebruik geweest voor de productie van mais en/of andere gewassen.

Verder zijn er geen bodemverontreiniging activiteiten bekend. Op de site van het Bodemloket zijn eveneens geen gegevens bekend. Tevens verandert het feitelijke gebruik van de locatie niet, het gebruik is en blijft agrarisch, er wordt geen nieuwe verblijfsruimte gerealiseerd. Een bodemonderzoek in het kader van de bestemmingsplan herziening wordt daarom niet nodig geacht.

De grond aan de Nijeveense Bovenboer 28 was in het verleden in gebruik ten behoeven van een intensieve veehouderij. De varkenshouderij is reeds beëindigd. Na vaststelling van dit plan worden de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt.

Om te achterhalen of de gronden ter plaatse schoon zijn is door Sigma Bouw en Milieu in december 2016 een verkennend bodemonderzoek (bijlage 10) uitgevoerd.

Het veldonderzoek is uitgevoerd onder procescertificaat BRL SIKB 2000 en conform de eisen uit de protocollen 2001 en 2002. Alle boringen zijn uitgevoerd met behulp van een edelmanboor en geplaatst conform de eisen uit het protocol 2001.

Het uitvoeren van boringen, het plaatsen van de peilbuizen en het nemen van grondmonsters heeft plaatsgevonden op 21 november 2016. Het bemonsteren van het grondwater is conform NEN-5740 ca. een week na plaatsing van de peilbuizen op 01 december uitgevoerd.

Voorafgaand aan het plaatsen van boringen is een locatie-inspectie gehouden. Op basis van de locatie inspectie is geconstateerd dat de daken van de schuur, de kapschuur en de stallen bestaan uit mogelijk asbesthoudende dakplaten. De daken zijn deels niet voorzien van een afwateringsgoot die ervoor zorgt dat evt. emissie (erosie) van asbestvezels (door weersinvloeden) naar de onderliggende bodem wordt voorkomen. De daken wateren deels af op onderliggende onverharde bodem. Enkele dakgoten van de stallen zijn losgekoppeld en wateren af op de betonverharding.

Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend milieukundig bodemonderzoek worden de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.

Grond

  • Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde materiaal plaatselijk puin- en baksteendeeltjes waargenomen.
  • Op basis van zintuiglijke waarnemingen is in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen.


Grondwater 

  • Het grondwater ter plaatse van peilbuis 1, t.p.v de vm. bovengrondse dieselolietank, bevat een verhoogd gehalte minerale olie t.o.v. de achtergrondwaarde. Het verhoogd gemeten gehalte minerale olie in het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 overschrijdt de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) niet en geeft uit milieuhygiënische overweging geen aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.
  • Het grondwater ter plaatse van peilbuis 2 bevat een verhoogd gehalte barium (zware metalen) en minerale olie t.o.v. de achtergrondwaarde. De verhoogd gemeten gehalten barium (zware metalen) en minerale olie in het grondwater ter plaatse van peilbuis 2 overschrijden de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) niet en geven uit milieuhygiënische overweging geen aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Een aanvullend bodemonderzoek wordt daarom niet nodig geacht. Echter blijft asbest wel een aandachtspunt. Voorliggend bestemmingsplan kan worden vastgesteld zonder asbestinventarisatierapport, maar bij de aanvraag omgevingsvergunning onderdeel bouw zal de gemeente Meppel een bodemonderzoek met asbest verlangen omdat, zoals aangegeven, de locatie asbest-verdacht is.

4.8 Voortoets MER beoordeling

Op 16 mei 2017 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst uit de bijlage van het besluit en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.

Uit deze toets kan een van twee onderstaande conclusies volgen:

  • 1. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten;
    of
  • 2. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uit te sluiten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten.

In het kader van de voortoets m.e.r. beoordeling is een Aanmeldingsnotitie m.e.r. opgesteld ten behoeven van het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij door aan de bestemming 'Agrarisch met waarden' de aanduiding 'intensieve veehouderij' toe te voegen en ten behoeven van de uitbreiding naar 968 vleeskalveren.

Het M.E.R.-beoordelingsbesluit is terug te vinden in bijlage 11.

4.8.1 Omvang van het project

Vanuit de D-lijst uit de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage geldt een drempelwaarde voor een toename met 1.200 rosé vleeskalveren.

Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten. De bijlage maakt onderscheid in de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect. Hieronder wordt hier nader op ingegaan.

Het planologisch mogelijke maken van de intensieve veehouderij en de uitbreiding in het aantal vleeskalveren aan de Kolderveen 102 betreft een project van geringe omvang. Het aantal te houden dieren zal de drempelwaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige omvang niet overschrijden. Er zijn geen andere projecten in de omgeving bekend die leiden tot cumulatieve effecten.

Er is binnen het project slechts gering sprake van gebruik van natuurlijke hulpbronnen. De productie van afvalstoffen beperkt zich tot een geringe hoeveelheid mest en/of reststoffen. Onevenredige verontreiniging en hinder is, gelet op de geringe bedrijfsomvang, ook niet te verwachten. Er worden enkel reguliere stoffen en technologieën gebruikt. Gelet hierop is er geen verhoogd risico op ongevallen.

Vanuit de D-lijst uit de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage geldt een drempelwaarde voor een toename met een aaneengesloten gebied van 2.000 of meer woningen.

Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten. De bijlage maakt onderscheid in de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect. Hieronder wordt hier nader op ingegaan.

Het planologisch mogelijk maken van twee compensatiewoningen en drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning aan de Nijeveense Bovenboer 28 betreft een project van geringe omvang. Het aantal te bouwen woningen zal de drempelwaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige omvang niet overschrijden. Er zijn geen andere projecten in de omgeving bekend die leiden tot cumulatieve effecten.

4.8.2 Plaats van het project

De locatie is niet gelegen in een gebied dat, gelet op de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde kwetsbaar is voor een nieuwe kleinschalige invulling van een bestaand erf. Er zullen met het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij, de compensatiewoningen en de drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Ecologie" (paragraaf 4.9) en de paragraaf "Archeologie en cultuurhistorie" (paragraaf 4.10), geen natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden worden geschaad.

4.8.3 Kenmerken van het potentiële effect van het project

De potentiële effecten van het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij, de compensatiewoningen en de drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning zijn zeer gering en lokaal. Zoals nader aangetoond in de paragrafen "Bedrijven- en milieuzonering", "Geur", "Luchtkwaliteit", "Geluid", "Woon- en leefklimaat", "Externe veiligheid" en "Bodem" (paragraaf 4.1 t/m 4.7) is met de ontwikkelingen geen sprake van een onevenredige hinder op het gebied van milieu. Daarnaast is, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Ecologie" (paragraaf 4.9) geen sprake van aantasting van natuurlijke en landschappelijke waarden.

Een uitzondering hierop vormt de toename van ammoniakemissie uit de dierverblijven en ammoniakdepositie op beschermde natuurgebieden in de omgeving, Het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij zal geen nadelige effecten op beschermde natuurgebieden tot gevolg hebben. Dit is nader uitgewerkt in de paragraaf "Gebiedsbescherming" (paragraaf 4.9.1.1).

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling die met dit project wordt mogelijk gemaakt in voldoende mate is afgewogen en geen nadelige effecten zijn te verwachten, waarmee de voorgenomen ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

4.9 Ecologie

4.9.1 Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie weten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.

De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.

Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.

4.9.1.1 Gebiedsbescherming

Natuurgebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna zijn op basis van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen als Natura 2000 gebieden. Voor al deze gebieden gelden instandhoudingsdoelen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat deze instandhoudingsdoelen niet in gevaar mogen worden gebracht. Het is daarbij daarom verboden om projecten of andere handelingen uit te voeren of te realiseren die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het betreffende gebied is aangewezen.

Zoals te zien in de volgende figuur is de Kolderveen 102 niet gelegen in een Natura 2000. Het dichtstbijzijnd Natura 2000-gebied (De Wieden) is gelegen op een afstand van ongeveer 900 meter van de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0022.png"

Figuur 17. Ligging planlocatie t.o.v. Natura 2000 gebied de Wieden
Bron: Geoportaal Drenthe

Met het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij en de bouw van twee nieuwe stallen gaat geen oppervlakte aan Natura 2000-gebied verloren. Voor de meeste effectfactoren van de werkzaamheden, zoals geluid, licht, menselijke aanwezigheid en trilling kunnen gezien de afstand en de tussenliggende elementen externe effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

Door het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij en de uitbreiding in het aantal vleeskalveren is op de locatie wel sprake van een toename aan uitstoot van stikstof, wat gevolgen kan hebben voor de Natura 2000-gebieden.

Op 28 januari 2019 is een vergunning Wet natuurbescherming (kenmerk: 201802306-00799532) onder de PAS verleend. De beschikking van de vergunning Wet natuurbescherming is opgenomen als bijlage 12. De vergunning maakt het mogelijk om ter plaatse 968 vleeskalveren te houden. De vergunning is verleend op basis van het PAS (+0,02 mol).

Op 29 mei 2019 is de PAS door een uitspraak van de Raad van State buiten werking gesteld. Vanaf dat moment is het niet langer mogelijk om de onherroepelijke vergunning Wet natuurbescherming (onder de PAS) één op één op te nemen in de regels van voorliggend bestemmingsplan.

Middels een pre-toets passende beorodeling en een gewijzigde AERUS verschilberekening is aangetoond dat er niet langer sprake is van een depositie toename. De pre-toets passende beoordeling inclusief de gewijzigde AERIUS verschilberekening zijn opgenomen als bijlage 13.

Geconcludeerd kan worden dat met het afgeven van de vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming en de aanvullende pre-toets passende beoordeling de effecten op stikstofgevoelige habitats in voldoende mate zijn afgewogen.

Zoals te zien in de volgende figuur is de Nijeveense Bovenboer 28 niet gelegen in een Natura 2000 gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is 'De Wieden'. De locatie is gelegen op een afstand van circa 3.800 meter van het betreffende Natura 2000-gebied.

Met het planologisch mogelijk maken van de twee compensatiewoningen en de drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning gaat geen oppervlakte aan Natura 2000-gebied verloren. Voor de meeste effectfactoren van de werkzaamheden, zoals geluid, licht, menselijke aanwezigheid en trilling kunnen gezien de afstand en de tussenliggende elementen externe effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

In de volgende figuur is de ligging van de locatie ten opzichte van het Natura 2000-gebied weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0023.png"

Figuur 18. Ligging planlocatie t.o.v. Natura 2000 gebied de Wieden
Bron: Geoportaal Drenthe


Geconcludeerd kan worden dat met het planologisch mogelijk maken van de twee compensatiewoningen en de drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning door de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' geen sprake is van een toename aan uitstoot van stikstof, wat gevolgen kan hebben voor de Natura 2000-gebieden.

4.9.1.2 Houtopstanden

Het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming heeft als doel bossen te beschermen en de bestaande oppervlakte aan bos- en houtopstanden in stand te houden. Indien een houtopstand onder de Wet natuurbescherming valt en deze gekapt gaat worden, moet een kapmelding worden gedaan en geldt een verplichting om de betreffende grond binnen 3 jaar opnieuw in te planten, de zogenaamde herplantplicht. Als een bos of houtopstand definitief gekapt wordt, zal een ontheffing of compensatie van deze herplantplicht verleend moeten worden. De herplantplicht is niet van toepassing voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.

Houtopstanden vallen onder de Wet natuurbescherming als het zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend betreffen die:

  • buiten de bebouwde kom-boswet liggen;
  • een oppervlakte hebben van 10 are of meer;
  • rijbeplantingen die meer dan twintig bomen omvatten, gerekend over het totaal aantal rijen;

Met het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij, de twee compensatiewoningen en de drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning is geen sprake van het kappen van houtopstanden of bos met een oppervlakte van 10 are of meer en/of rijbeplantingen die meer dan 20 bomen omvatten. Hiermee is het onderdeel houtopstanden uit de Wet natuurbescherming niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.

4.9.1.3 Soortenbescherming

De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming voorziet in bescherming van (leefgebieden) van beschermde soorten planten en dieren en is daarmee altijd aan de orde. De soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van de wilde flora en fauna in hun natuurlijke leefomgeving. De mate van bescherming is afhankelijk van de soort en het daarvoor geldende beschermingsregime. De Wet natuurbescherming kent zowel verboden als de zorgplicht. De zorgplicht is altijd van toepassing en geldt voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij-principe'. Voor verschillende categorieën soorten en activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen van deze verbodsbepalingen mogelijk. Het is voor elke beschermde soort in elk geval verboden deze te vervoeren of bij te hebben.

  • Vogelrichtlijn:
    Dit betreffen alle vogelsoorten die in Nederland als broedvogel, standvogel, wintergast of doortrekker aanwezig kunnen zijn, met uitzondering van exoten en verwilderde soorten, zoals bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Voor soorten beschermd vanuit de Vogelrichtlijn geldt dat het verboden is in het wild levende soorten opzettelijk te doden of te vangen, nesten of rustplaatsen van deze soorten opzettelijk te vernielen of te beschadigen en/of weg te nemen, eieren van deze soorten te rapen en/of bij te hebben en/of deze soorten opzettelijk te storen (tenzij de verstoring niet van wezenlijke invloed is op de instandhouding van de betreffende soort).
  • Habitarichtlijn:
    Dit zijn alle soorten van bijlage IV onderdeel a van de Habitatrichtlijn inclusief het verdrag van Bern bijlage II en het Verdrag van Bonn bijlage I, voor zover hun natuurlijke verspreidingsgebied zich in Nederland bevindt. In de bijlagen van de Verdragen van Bern en Bonn worden ook vogels genoemd. Voor de soorten beschermd vanuit de Habitatrichtlijn geldt dat het verboden is in het wild levende soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, eieren van deze soorten te rapen, vernielen en/of bij te hebben, voortplantingsplaatsen en/of rustplaatsen van deze soorten te beschadigen of te vernielen en/of beschermde planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen en/of te vernielen.
  • Nationaal beschermde soorten:
    Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage A van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om de bescherming van zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland. Voor de Nationaal beschermde soorten geldt dat het verboden is om de in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen en/of rustplaatsen van deze soorten opzettelijk te beschadigen of te vernielen en/of beschermde vaatplanten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen en/of te vernielen.
  • Zorgplicht:
    Naast beschermde dier- en plantensoorten, moet iedereen voldoende rekening houden met in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorgplicht geldt voor alle, dus ook voor niet beschermde, soorten planten en dieren.

Als een ruimtelijke ingreep direct of indirect leidt tot het aantasten van verblijf- en/of rustplaatsen van de aangewezen, niet vrijgestelde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Wet Natuurbescherming. Afhankelijk van de ingreep en de soort kan dan een ontheffing noodzakelijk zijn. Ontheffingen worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingreep vanwege een in de wet genoemd belang dient plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Vaak worden hierbij mitigerende en compenserende maatregelen gevraagd.

Effecten op beschermde soorten als gevolg van het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij aan de Kolderveen 102 kunnen niet op voorhand worden uitgesloten. Een toetsing aan het onderdeel soortenbescherming van de Wet natuurbescherming is dan ook noodzakelijk. In het kader van de soortenbescherming is daarom door Buro Bakker een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 14.

Op basis van de quickscan zijn met betrekking tot de aanwezigheid van beschermde flora en fauna de volgende conclusies te trekken:

  • Op de locatie is geschikt broedbiotoop voor vogels zoals de kievit aanwezig.
  • Op en rond de locatie komen mogelijk nationaal beschermde soorten voor, namelijk egel, huisspitsmuis en bosmuis. Voor deze soorten geldt dat ze allemaal zijn opgenomen in bijlage 5 van de provinciale verordening, zodat voor deze soorten een vrijstelling geldt. De algemene zorgplicht is wel van kracht.


Indien andere werkzaamheden dan die zijn genoemd in het rapport gaan plaatsvinden, dienen ook deze ingrepen getoetst te worden aan de Wet natuurbescherming. De conclusies kunnen dan afwijken van de bovenstaande conclusies.

Om negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden op de aanwezige broedvogels te voorkomen,dient te worden gewerkt buiten het broedseizoen (buiten de periode maart t/m half juli).

Voor nationaal beschermde soorten geldt de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat schade aan wilde planten en dieren zoveel, als redelijkerwijs mogelijk is, wordt voorkomen. Dit kan door het maaien/oogsten of graven in één richting uit te voeren, zodat eventuele grondgebonden zoogdieren en andere dieren zelfstandig het gebied kunnen verlaten.

Effecten op beschermde soorten als gevolg van het planologisch mogelijk maken van twee compensatiewoningen en drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning aan de Nijeveense Bovenboer 28 kunnen niet op voorhand worden uitgesloten. Een toetsing aan het onderdeel soortenbescherming van de Wet natuurbescherming is dan ook noodzakelijk. In het kader van de soortenbescherming is daarom door Jansen&Jansen groenadviesbureau een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 15 behorend bij deze toelichting.

Op basis van de quickscan zijn met betrekking tot de aanwezigheid van beschermde flora en fauna de volgende conclusies te trekken:

  • Overtreding van de Wet natuurbescherming kan redelijkerwijs worden uitgesloten;
  • De werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd conform de projectplanning;

Wel moet er rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van nesten van algemene broedvogels (spreeuw) op sommige plekken in het dak. Actieve nesten van vogels zijn altijd beschermd door de Wet natuurbescherming. Om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen moeten de stallen gesloopt worden buiten het broedseizoen.

4.9.2 Natuurnetwerk Nederland

Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.

Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.

Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.

Zoals te zien in de volgende figuur is de Kolderveen 102 niet gelegen in het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland gebied is gelegen in de provincie Overijssel op een afstand van circa 750 meter.

Om die reden zal met het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij geen nadelige invloed hebben op de NNN gebieden en staat het plan de ontwikkeling- en instandhouding van deze gebieden niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0024.png"

Figuur 19. Ligging locaties t.o.v. Natuurnetwerk Nederland
Bron: Geoportaal Drenthe

Zoals te zien in de volgende figuur is de Nijeveense Bovenboer 28 niet gelegen in het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland gebied is gelegen op een afstand van circa 2.100 meter.

Om die reden zal het planologisch mogelijk maken van twee compensatiewoningen en drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning geen nadelige invloed hebben op de NNN gebieden en staat het plan de ontwikkeling- en instandhouding van deze gebieden niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0025.png"
Figuur 20. Ligging locaties t.o.v. Natuurnetwerk Nederland
Bron: provincie Overijssel

Op dergelijke afstanden is het niet mogelijk dat het planologische mogelijk maken van de intensieve veehouderij, de twee compensatiewoningen en de drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning van invloed zijn op de betreffende Natuurnetwerk Nederland gebieden, met uitzondering van ammoniak.

4.9.3 Wet ammoniak en veehouderij

Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) in werking getreden. De Wav vormt een onderdeel van de ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen en kent een emissiegerichte benadering voor heel Nederland met daarnaast aanvullend beleid ter bescherming van de (zeer) kwetsbare gebieden. Deze (zeer) kwetsbare gebieden ingevolge de Wav (Wav-gebieden) zijn gebieden die nadelige invloed kunnen ondervinden als de uitstoot van ammoniak op deze gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom deze gebieden aangewezen als buffer om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

De Kolderveen 102 is niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen gelegen. Het dichtstbijzijnde Wav-gebied in Drenthe is gelegen op een afstand van ongeveer 5,8 kilometer.

In onderstaande figuur is een uitsnede weergeven van de kaart met Wav-gebieden in Drenthe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0026.png"
Figuur 21. Kaart Wav-gebieden Drenthe
Bron: Geoportaal Drenthe

Echter is de locatie dusdanig dicht bij de grens met provincie Overijssel gelegen dat ook gekeken moet worden of de locatie niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen in Overijssel ligt. Het dichtstbijzijnde Wav-gebied in Overijssel is gelegen op een afstand van ongeveer 900 meter.

In onderstaande figuur is een uitsnede weergeven van de kaart met Wav-gebieden in Overijssel weergeven en de ligging van de locatie.


afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0027.png"
Figuur 22. Kaart Wav-gebieden Overijssel
Bron: provincie Overijssel

Bij het planologisch mogelijk maken van de twee compensatiewoningen en drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning aan de Nijeveense Bovenboer 28 is de Wet ammoniak en veehouderij niet van toepassing.

4.9.3.1 Besluit emissiearme huisvesting

Met het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij en de realisatie van twee nieuwe vleeskalverenstallen moet ook met de AMvB emissiearme huisvesting rekening gehouden worden met het BBT principe.

Dat betekent dat de nieuwe stallen moeten voldoen aan een maximale emissiewaarde zoals genoemd in het Besluit emissiearme huisvesting. Hierbij mag gebruik worden gemaakt van interne saldering.

Artikel 4 van het Besluit emissiearme huivesting zegt het volgende over ammoniak bij vleeskalveren:

"Degene die een inrichting drijft waarin landbouwhuisdieren worden gehouden, past in een dierenverblijf voor de dier categorie vleeskalveren tot de leeftijd van circa 8 maanden dat wordt opgericht op of na 1 januari 2020 geen huisvestingssystemen toe met een emissiefactor voor ammoniak die hoger is dan de maximale emissiewaarde voor ammoniak die is vermeld in bijlage 1, kolom C."

Voor vleeskalveren is in bijlage 1 kolom A en B geen maximale emissie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0028.png"

De maximale emissie uit kolom C is in deze situatie niet van toepassing omdat er een emissie-arme proefstal wordt aangevraagd. De situatie kan daarmee beschouwd worden als BBT.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

4.10.1 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente Meppel voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Het grootste deel van het buitengebied van Meppel heeft een lage archeologische verwachtingswaarde.

Zoals te zien in de volgende figuur is voor een deel van de Kolderveen 102 sprake van een hoge archeologische verwachtingswaarde (oude bewoningsassen, bewoning voor 1800, essen).

Met het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij wordt voor dit deel van het perceel alleen de aanduiding intensievere veehouderij aan de bestemming 'Agrarisch met waarden' toegevoegd. De bouw van de twee vleeskalverenstallen vindt plaats op het achterste deel van het perceel. Dit deel van het perceel heeft een lage archeologische verwachtingswaarde (natte laag). Een archeologisch onderzoek is daarom niet nodig.

Wel is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2 opgenomen in de regels en op de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0029.png"

Figuur 23. Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidskaart
Bron: gemeente Meppel

Zoals te zien in de volgende figuur is voor een heel klein deel van de Nijeveense Bovenboer 28 sprake van een hoge archeologische verwachtingswaarde (oude bewoningsassen, bewoning voor 1800, essen). Ook is voor klein deel van de locatie sprake van een middelhoge verwachtingswaarde (veen).

Met het planologisch mogelijk maken van twee compensatiewoningen en drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning wordt voor het kleine deel van de locatie met een hoge archeologische verwachtingswaarde de bestemming 'Agrarisch met waarden' gewijzigd naar 'Wonen'. Er vinden geen bodemingrepen plaats.

De bouw van de twee compensatiewoningen vindt plaats op het deel van de locatie waar een middelhoge- en lage archeologische verwachtingswaarde is toegelegd. Bij een middelhoge verwachtingswaarde geldt als grens voor bodemingrepen 1.000 m². Omdat de compensatiewoningen ieder een eigen bouvwlak vormen wordt de 1.000 m² grens niet overschreden. Een archeologisch onderzoek is daarom niet nodig.

Wel is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen in de regels en op de verbeelding.

Het planologisch mogelijk maken van de drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning leidt niet tot bodemingrepen. Het gebouw bestaat immers al.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0030.png"

Figuur 23. Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidskaart
Bron: gemeente Meppel

4.10.2 Cultuurhistorie

Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.

De cultuurhistorische waarden van Meppel zijn in kaart gebracht nota Cultuurhisorisch Inventarisatie en Waardenstelling 'Uitbreidingswijken & Buitengebied' te Meppel. Beide locaties zijn gelegen in de buitengebieden Nijeveen, Kolderveen (B1).

Voor de deelgebieden agrarisch gebied en de linten Kolderveen en Nijeveen zijn de waarderingen toegelicht in paragraaf 3.3.2.

De locatie aan de Kolderveen 102 is gelegen in de buitengebieden Nijeveen, Kolderveen (B1). Het hele gebied kent een waardering 'Hoge kwaliteit'. In de onderstaande figuur is de ligging van de locatie weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0031.png"

Figuur 24. Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart
Bron: gemeente Meppel

De waarderingen voor de deelgebieden agrarisch gebied en linten Kolderveen en Nijeveen zijn als uitgangspunt genomen bij het ontwikkelingen van een landschappelijk inpassingsplan. Hierbij is het uitgangspunt dat de genoemde cultuurhistorische waarderingen niet aangetast mogen worden. Waar mogelijk worden deze juist versterkt door bijvoorbeeld het aanbrengen van beplanting op het behoudt van de smalle verkavelingspatronen. Het volledige landschappelijke inpassingsplan is te vinden in bijlage 3.

Hiermee kan worden gesteld dat met de het planologische mogelijk maken van de intensieve veehouderij en de bouw van de twee nieuwe vleeskalverenstallen geen sprake zal zijn van onevenredige aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen

De locatie aan de Nijeveense Bovenboer 28 is gelegen in de buitengebieden Nijeveen, Kolderveen (B1). Het hele gebied kent een waardering 'Hoge kwaliteit'. In de onderstaande figuur is de ligging van de locatie weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0032.png"

Figuur 25. Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart
Bron: gemeente Meppel


De woningen zullen voldoen aan de eisen zoals deze worden gesteld in de Welstandsnota van de gemeente Meppel (paragraaf 3.3.5). Op deze manier wordt de cultuurhistorische lintbebouwing ter plaatste verbeterd en versterkt.

De waarderingen voor de deelgebieden agrarisch gebied en linten Kolderveen en Nijeveen zijn als uitgangspunt genomen bij het ontwikkelingen van een landschappelijk inpassingsplan. Hierbij is het uitgangspunt dat de genoemde cultuurhistorische waarderingen niet aangetast mogen worden. Waar mogelijk worden deze juist versterkt door bijvoorbeeld het aanbrengen van beplanting gericht op het behoud van de smalle verkavelingspatronen. Het volledige landschappelijke inpassingsplan is te vinden in bijlage 4.

4.10.3 Aardkundig waardevolle gebieden

Het doel van het beleid met betrekking tot aardkundige waarden is om de ontstaansgeschiedenis van het aardoppervlak zichtbaar, beleefbaar en begrijpelijk te houden. Om aardkundige waarden te beschermen zijn aardkundig waardevolle gebieden aangewezen.

In onderstaande figuur is te zien dat beide locaties niet zijn gelegen in aardkundige waardevolle gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0033.png"
Figuur 26. Kaart aardkundig waardevolle gebieden
Bron: Geoportaal Drenthe

Gezien het feit dat beide locaties niet in een aardkundig waardevol gebied zijn gelegen zal met de voorgenomen ontwikkelingen geen sprake zijn van aantasting van aardkundige waarden.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Infrastructuur en parkeren

De locatie aan de Kolderveen 102 zal uitsluitend gebruik maken van de bestaande infrastructuur (Kolderveen). Daarbij wordt rekening gehouden met de verkeersdrukte door de verkeersbewegingen voornamelijk op de rustige momenten van de dag (overdag of in de avond) te laten plaatsvinden. Op deze manier wordt voorkomen dat er meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken tijdens de piekmomenten. Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur.

In de toekomstige situatie zal de huidige bedrijfsinrit niet meer gebruikt worden. De huidige inrit wordt weggehaald en enkele meters naar het oosten verplaatst. Op deze wijze blijven er twee inritten, één voor de woning en één voor het bedrijfserf. Er komt geen nieuwe inrit bij.

Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer ook voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden. Dit bevordert de verkeersveiligheid. Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's en vrachtwagens om te keren. De vrachtwagens kunnen achter de kuilplaten keren (insteken).

In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt. Voor agrarische bedrijven zijn geen parkeernormen opgenomen in de parkeernota van de gemeente Meppel. Op het erf is echter voldoende ruimte voor parkeren.

Achter de kuilplaten worden daarom een viertal parkeervakken gerealiseerd. De parkeervakken krijgen alle drie een afmeting van breedte 2,5 x lengte 5 = 12,5 m². Daarmee zal er op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn voor zowel vracht- als personenauto's om te kunnen parkeren. Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van het project, geheel op eigen terrein plaatsvinden. In de landschappelijke inrichtingstekening (paragraaf 3) zijn de nieuwe bedrijfsinrit en de parkeervakken weergeven.

Bij de voorgenomen ontwikkeling aan de Nijeveense Bovenboer 28 is een goede ontsluiting gerealiseerd op de Nijeveense Bovenboer. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden twee nieuwe toegangswegen gerealiseerd om de twee compensatiewoningen aan te sluiten op de openbare weg. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om de woningen te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden. Omdat het varkensbedrijf reeds is beëindigd, is de hoeveelheid (vracht)verkeer enorm afgenomen. Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur.

In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van de woningen geheel op eigen terrein plaatsvindt. Volgens de parkeernormen (paragraaf 3.3.6) moet er per woning tussen de 1,6 en 2.0 parkeerplekken per woningen worden gerealiseerd. Dit is afhankelijk van de prijsklasse waarin de woning valt. Omdat de locatie in het landelijk gebied is gelegen is hiertoe voldoende ruimte.

Ook na realisatie van de twee compensatiewoningen en drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning zal op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn voor personenauto's om te kunnen parkeren.

4.11.2 Verkeersbewegingen

Met het planologische mogelijk maken van de intensieve veehouderij aan de Kolderveen 102 ontstaat een regelmatig patroon van verkeersbewegingen i.v.m. het continue karakter van de dierproductie en de daaraan gerelateerde verkeersbewegingen. Door ten opzichte van de bestaande situatie de vrachtwagens voller te laden wordt zoveel mogelijke getracht de toename in het aantal verkeersbewegingen te beperken. De toename in het aantal verkeersbewegingen zal gering zijn en zal daardoor volledig in het normale wegverkeer worden opgenomen.

Met het planologisch mogelijk van van twee compensatiewoningen en drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning aan de Nijeveense Bovenboer 28 zal het aantal (bedrijfs)verkeersbewegingen afnemen ten opzicht van de varkenshouderij.

Het verkeer dat zich van en naar de woningen begeeft zal, mede door de capaciteit en drukte van de Nijeveense Bovenboer en door de afstand van de inrichting tot gevoelige objecten, volledig in het normale wegverkeer zijn opgenomen voordat het een woning van derden zal bereiken, waarmee geen sprake is van een extra overlast.

4.12 Waterhuishouding

4.12.1 Europees beleid

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 Europees van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste doelstellingen van de KRW zijn:

  • van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

De KRW is vertaald in de Nederlandse wetgeving via de Waterwet (2009).

In de Europese Kaderrichtlijn Water is de Europese Unie opgedeeld naar de stroomgebieden van de grote rivieren. Eén daarvan is de Rijn. De EU heeft het lange traject van Rijn naar Noordzeedelta onderverdeeld in vier stroomgebieddistricten. Die zijn weer gesplitst in deelstroomgebieden, waarvan Rijn Oost er één is.

4.12.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in het nationaal waterplan (2009). Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009-2015. Het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. Het NWP bouwt voort op de nota Waterbeheer 21e eeuw. Hierin wordt gesteld dat aan het watersysteem meer aandacht moet worden gegeven om de natuurlijke veerkracht te benutten. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "vasthouden – bergen – afvoeren" staat hierbij centraal. Van belang is dat overtollig water zoveel mogelijk wordt vastgehouden in de "haarvaten" van het bestemmingsplangebied. Wanneer dit ontoereikend is moet worden gezocht naar bergingsmogelijkheden. Pas in laatste instantie is afvoer van overtollig water naar benedenstroomse gebieden aan de orde.

4.12.3 Beleid waterschap Drents Overijsselse Delta

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen en Rijs en IJssel.

Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Het waterbeleid van het waterschap is in de planperiode 2016-2021 met name gericht op de volgende primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater
4.12.4 Watertoets

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets). Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Voor het planologisch mogelijk maken van de intensieve veehouderij en de realisatie van twee stallen aan de Kolderveen 102 is de Digitale Watertoets ingevuld. Dit heeft geresulteerd in een uitgangspuntennotitie. De volledige uitgangspuntennotitie is opgenomen als bijlage 16.

Het bedrijfsafvalwater dat ontstaat bij het schoonmaken van de stallen en overige ruimten geloosd wordt geloosd in mestkelders onder de stallen. Het reinigings- en spoelwater van de melk-aanmaak-installatie wordt ook geloosd op de mestkelders. Er vindt geen lozing van bedrijfsafvalwater plaats naar het oppervlaktewater.

Door de realisatie van twee nieuwe stallen neemt het verhard oppervlak met circa 2.400 m2 toe. waardoor de vrijstellingsgrens van 1.500 m2 wordt overschreden. Dit houdt in dat een waterbergend oppervlak van circa 240 m² gecreëerd moet worden met een maximale peilstijging van 30 cm.

Het hemelwater afkomstig van de daken van de (bedrijfs)gebouwen wordt afgevoerd naar de bestaande, westelijke sloot (zie legenda 'lijntypes' milieutekening). Het hemelwater afkomstig van de erfverharding wordt via een putje op het erf afgevoerd naar de oostelijke sloot. Beide sloten worden afgedamd waardoor gezorgd wordt dat er voldoende m³ compenserende waterberging ter plaatse is.

In onderstaande figuur is de bestaande oostelijk sloot weergegeven. Op deze sloot zal het vrijkomend hemelwater afkomstig van het erf afgevoerd worden. De sloot is tot de nieuwe dam circa 87 meter lang en bij het wateroppervlak 1 meter breed. Door de nieuwe dam kan het waterniveau stijgen met 40 cm. Hierna infiltreert het water de bodem in.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0034.png"

Figuur 27. Foto ter plaatse van oostelijke sloot en afvoer
Bron: DLV Advies

In onderstaande figuur is de westelijke sloot weergegeven. Op deze sloot zal het vrijkomende hemelwater van de stallen afgevoerd worden. De sloot is tot de nieuwe dam circa 164 meter lang en bij het wateroppervlak 1 meter breed. Door de nieuwe dam kan het waterniveau stijgen met 40 cm. Hierna infiltreert het water in de bodem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0035.png"
Figuur 28. Foto ter plaatse van westelijke sloot
Bron: DLV Advies

De gecreëerde buffer in beide sloten is voldoende voor de benodigde waterberging. Er is gerekend met een slootbreedte van 1 meter op waterniveau. Omdat de sloot 40 cm hoger veel breder is, is de waterberging ook meer. Er wordt daarmee ruim voldaan aan de waterbuffer.

In de volgende figuur is te zien dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand ter plaatse tussen de 25 en 40 cm bedraagt. De gemiddelde laagste grondwaterstand ter plaatse ligt tussen de 80 en 120 centimeter. Daarmee kan geconcludeerd worden dat infiltratie in de bodem goed mogelijk is, dat er voldoende compenserende waterberging ter plaatse aanwezig is en dat sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0036.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0037.png"

Figuur 29. Uitsnede kaart grondwatertrap
Bron: bodemdata.nl


Verder heeft de initiatiefnemer een zorgplicht om het erf dusdanig schoon te houden zodat geen vervuild hemelwater het erf kan afstromen. Om het erf schoon te houden heeft de initiatiefnemer een veeg- en zuigwagen in zijn bezit. Hiermee kan geconcludeerd worden dat er geen vervuild hemelwater afgevoerd zal worden.


afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0038.png"

Figuur 30. Foto veeg- en zuigwagen van initiatiefnemer
Bron: DLV Advies

Voor het planologisch mogelijk maken van de twee compensatiewoningen en de drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning aan de Nijeveense Bovenboer 28 is geen Digitale watertoets ingevuld. Ten opzichte van de bestaande situatie neemt het verhard oppervlak af. Met de realisatie van de twee compensatiewoningen wordt de vrijstellingsgrens van 1.500 m² niet overschreden. Hierdoor is geen aanvullende compensatie vereist. Daarnaast hebben de drie wooneenheden in de bestaande bedrijfswoning ruimtelijk gezien geen impact omdat het gebouw al bestaat.

Voor de afvoer van afvalwater worden de compensatiewoningen aangesloten op de ter plaatse aanwezige gemeentelijke riolering.

Afkoppeling van het hemelwater vindt plaatsmiddels een gescheiden stelsel. Hierbij wordt het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet via het riool afgevoerd, maar middels straatkolken en dakgoten geïnfiltreerd in de bodem (eventueel via bestaande sloten).

In de volgende figuur is te zien dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand ter plaatse tussen de 25 en 40 cm bedraagt. De gemiddelde laagste grondwaterstand ter plaatse ligt tussen de 80 en 120 centimeter. Daarmee kan geconcludeerd worden dat infiltratie in de bodem goed mogelijk is en dat sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0039.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1_0040.png"

Figuur 31. Uitsnede kaart grondwatertrap
Bron: bodemdata.nl

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen.

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting (met bijbehorende bijlagen). De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het plan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. Het geeft namelijk uitleg over de achtergronden van dit bestemmingsplan.

5.2 Regels

De regels van dit bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de inleidende regels. Deze regels hebben tot doel een eenduidige interpretatie en toepassing van de inhoudelijke regels in de overige hoofdstukken in relatie tot de verbeelding te waarborgen. Daarnaast is geregeld, op welke wijze gemeten moet worden (artikel 2).

Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels van het plan. In feite bevat dit hoofdstuk slechts drie bestemmingen:

  • Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden (Kolderveen 102 en deels Nijeveense Bovenboer 28);
  • Wonen (Nijeveense Bovenboer 28);
  • Leiding - water (Kolderveen 102).

De bestemming Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden maakt planologisch een intensieve veehouderij mogelijk aan de Kolderveen 102 door aan de bestemming de aanduiding intensieve veehouderij toe te voegen. De bestemming Leiding - Water maakt een bestaande waterleiding mogelijk.

Voor de nieuwe stallen geldt een bouwverbod. Dit bouwverbod kan worden doorbroken indien aan de voorwaardelijke verplichting (artikel 9.6) is voldaan.

De bestemming Wonen maakt planologische de twee compensatiewoningen en drie wooneenheden in de bestande bedrijfswoning mogelijk. Hiermee is de bestemming van de Nijeveense Bovenboer 28 dus veranderd van Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden naar Wonen. De aanduiding intensieve veehouderij is verwijderd.

Voor de nieuwe erven van de compensatiewoningen geldt een bouwverbod. Dit bouwverbod kan worden doorbroken indien aan de voorwaardelijke verplichting (artikel 9.6) is voldaan.

De overige gronden van het voormalige agrarische bouwperceel aan de Nijeveense Bovenboer 28 behouden de bestemming Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden.

In Hoofdstuk 3 zijn de Algemene regels opgenomen. De gebruikelijke regels zijn in dit plan opgenomen.

De regeling van artikel 9.6 bevat de "voorwaardelijke verplichting"; dit zijn maatregelen die noodzakelijk zijn in verband met de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de ontwikkeling.

Deze maatregelen dienen op hun beurt onderdeel uit te maken van de omgevingsvergunning voor de bouwwerken als bedoeld in 3.2.2 t/m 3.2.4 en 4.2.2 t/m 4.2.4. Het kan natuurlijk ook zo zijn dat deze maatregelen in en aparte omgevingsvergunning aan bod komen. In dat geval dient deze omgevingsvergunning te zijn verleend vóór de omgevingsvergunning voor de op te richten bebouwing.

Tevens dient na de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen de vrijkomende gronden in gebruik te worden genomen ten behoeven van agrarische gebruik. Dat geldt ook voor de delen die buiten dit bestemmingsplan zijn gesitueerd.

Tot slot dient een erfbeplanting te worden gerealiseerd ten behoeven van een goede landschappelijke inpassing.

Het laatste hoofdstuk bevat de overgangs- en slotregels.

5.3 Verbeelding

Voor de vormgeving van de verbeelding gelden een aantal uitgangspunten die als volgt luiden:

  • De kaart wordt in kleur opgezet waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding (bijv. W- Wonen) een en ander afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012.
  • De schaal van de kaarten is 1:1000.
  • Ten behoeven van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de kaart gezet (bouwvlakken, goot-/bouwhoogten, eventueel bebouwingspercentages).

In het onderhavige bestemmingsplan zijn deze vormgevende uitgangspunten toegepast.

De verbeelding van het bestemmingsplan Meppel – Buitengebied, herziening Kolderveen 102 en Nijeveense Bovenboer 28 heeft betrekking op het gehele agrarische bouwvlak aan de Kolderveen 102 en de gehele voormalige agrarische bouwkavel aan de Nijeveense Bovenboer 28.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Deze herziening voorziet in een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening. De gemeente Meppel heeft aangegeven dat er geen anterieure overeenkomst nodig is, omdat er gen kosten te verhalen zijn. Ook vanuit andere vlakken is er geen aanleiding voor een dergelijke overeenkomst. Beide ontwikkelingen zijn voor rekening en risico van de initiatiefnemers. Deze hebben onderzocht of de plannen financieel haalbaar zijn.

Het vaststellen van een exploitatieplan is eveneens niet nodig. Het bestemmingsplan is daarom economisch uitvoerbaar te achten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De gemeenteraad dient inzake het al dan niet vaststellen van het bestemmingsplan te overwegen of de planologisch-juridische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, maatschappelijk uitvoerbaar zijn. Bij deze afweging zullen onder andere de zienswijzen een rol spelen.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg en inspraak

Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro aan de vaste vooroverlegpartners voorgelegd en op grond van de gemeentelijke inspraakverordening voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. De provincies Drenthe een Overijssel hebben een vooroverleg reactie ingediend. De provincies zien vanuit provinciaal belang geen reden om in te grijpen in de verdere procedure. Een samenvatting van deze vooroverlegreacties is opgenomen terug te vinden in bijlage 17.

Van 23 mei 2019 tot en met 3 juli 2019 heeft het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Meppel - Buitengebied, herziening Kolderveen 102 en Nijeveense Bovenboer 28' voor een periode van zes weken zowel digitaal als analoog ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode heeft eenieder zijn of haar zienswijze in de vorm van een mondelinge of schriftelijke inspraakreactie kenbaar kunnen maken. Hier is geen gebruik van gemaakt.

Gelijktijdig met de inspraakprocedure is gestart met het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een kennisgeving van de terinzagelegging is via elektronische weg gezonden aan twee instanties.

De samenvatting van het vooroverleg en de inspraakprocedure is als bijlage 17 bij deze plantoelichting opgenomen.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen van 30 april 2020 tot en met 10 juni 2020 Gedurende deze termijn kon eenieder zijn of haar zienswijze kenbaar maken. Er zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt.