direct naar inhoud van Planregels
Plan: Meppel - Buitengebied, herziening Kolderveen 102 en Nijeveense Bovenboer 28
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1

Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand: "NL.IMRO.0119.KoldervnNijeveense-BPC1", met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.2 plan

het bestemmingsplan "Meppel-Buitengebied, herziening Kolderveen 102 en Nijeveense Bovenboer 28" van de gemeente Meppel;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden bedrijf

het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en waarbij de woonfunctie blijft behouden;

1.6 aan-huis-verbonden-beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.7 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.8 afhankelijke woonruimte

een bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin uit het oogpunt van mantelzorg een gedeelte van de huishouding is gehuisvest;

1.9 agrarisch aanverwant bedrijf

een bedrijf, nader onder te verdelen in één of meer van de navolgende activiteiten:

  • agrarisch hulpbedrijf;
  • agrarisch handels- en exportbedrijf;
  • overige agrarisch aanverwante bedrijven;
1.10 agrarische activiteiten bij wijze van hobby (hobbyboeren)

agrarische activiteiten, voornamelijk bij wijze van liefhebberij;

1.11 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:

  • a. bollenteelt: in hoofdzaak de teelt van bloembollen, bolbloemen, snijbloemen en van vergelijkbare laagblijvende eenjarige en vaste bloeiende tuinplanten, met uitzondering van sierteelt, alsmede van vollegrondstuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt;
  • b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee waarbij de veehouderij geheel of in overwegende mate afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel: onder grondgebonden veehouderij wordt tevens verstaan paardenfokkerij en geitenfokkerij;
  • c. paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij paarden ter plaatse worden gefokt en het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling en manege;
  • d. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw;
  • e. intensieve veehouderij: het houden van fok-, leg- of pelsdieren en vleesvee in gebouwen (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de veehouderij niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  • f. glastuinbouw: de teelt van tuinbouw- of siergewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  • g. fruitteelt: de teelt van fruit in boomgaarden;
  • h. sierteelt: de teelt van siergewassen, zoals onder andere een boomkwekerij, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
  • i. bosbouw: de teelt van bomen op agrarische gronden ten behoeve van de houtproductie;
  • j. intensieve kwekerij: de teelt van vissen of de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
1.12 agrarische deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landbouw en tuinbouw;

1.13 agrarisch handels- en exportbedrijf

een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op de handel in en de export van producten uit de bollenteelt en dat daartoe beschikt over faciliteiten ten behoeve van het vervoer, de opslag, de be- en verwerking of de afzet van agrarische producten zoals transport- en opslagbedrijven, koelhuizen en dergelijke, een en ander voor zover de be- en verwerking van agrarische producten valt binnen de categorieën 1 en 2 van Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten;

1.14 agrarisch hulpbedrijf

een bedrijf dat rechtstreeks ten dienste staat van agrarische bedrijven en gericht is op het opslaan van goederen en het leveren van goederen en/of diensten aan agrarische bedrijven (agrarische handels- en exportbedrijven daaronder niet begrepen);

1.15 agrarisch loonbedrijf

een bedrijf dat gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of –apparatuur;

1.16 archeologisch deskundige

de gemeentelijke (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie;

1.17 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.18 archeologisch waardevol gebied

een gebied met daaraan toegekende archeologische waarde vanwege kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.19 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.20 bebouwingspercentage

een op de planverbeelding of in de planregels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen het bouwvlak, dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen;

1.21 bed & breakfast

recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en ontbijt, dat door de bewoner:

  • a. in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij:
    • 1. de gebruiksoppervlakte maximaal 30% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning beslaat, met eem maximum van 50 m²;
    • 2. de ruimte die gebruikt wordt voor bed & breakfast niet gebruikt wordt voor zelfstandige bewoning;
  • b. en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.22 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen;

1.23 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van bedrijvigheid;

1.24 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon die in loondienst is van het betreffende bedrijf of voorziening, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.25 bergbezinkbassin

een ondergronds bassin voor het doorvoeren en bufferen van rioolwater;

1.26 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.27 bestaand

bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de ter inzage legging van het bestemmingsplan als ontwerp;

bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het desbetreffende gebruiksverbod;

1.28 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.29 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.30 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.31 bijbehorend bouwwerk

een op de grond staande uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of overkapping;

1.32 bijzondere woonvorm

een voorziening voor de huisvesting van personen die bij hun normale dagelijkse functioneren, huishoudelijke, sociale, sociaal-medische en/of medische begeleiding en/of verzorging behoeven, zoals bejaarden of gehandicapten;

1.33 bio-energie-installatie

een installatie waarbij uit een biologische grondstof energie wordt gewonnen in de vorm van warmte of elektriciteit, zoals bijvoorbeeld biomassavergistingsinstallaties, mestvergistingsinstallaties, bio-olie-installaties of bio-ethanol-installaties;

1.34 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.35 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.36 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.37 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.38 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.39 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.40 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.41 carport

een bouwwerk, geen gebouw zijnde voor de stalling van motorvoertuigen, al dan niet aangebouwd aan een ander bouwwerk en bestaande uit een lichte constructie, die van boven geheel of gedeeltelijk is afgesloten c.q. afgedekt;

1.42 cultuurgrond

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden (gronden voor houtteelt daaronder begrepen) met uitzondering van bosgronden;

1.43 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid;

1.44 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of overkapping;

1.45 dakopbouw

ondergeschikte opbouw op het dakvlak van een gebouw, ten gehoeve van voorzieningen zoals noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties, balkonhekken, ornamenten, privacyschermen en reclame-uitingen;

1.46 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen (geen motorbrandstoffen zijnde) aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.47 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en instellingen, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.48 dienstverlening

het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden;

1.49 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbiedt;

1.50 erf- en terreinafscheiding

een bouwwerk, dat geen gebouw is en dat dient als scheiding tussen 2 of meer erven of terreinen, zoals muren, schuttingen, hekwerken of bouwwerken van vergelijkbare aard en omvang;

1.51 erker

een kleine grondgebonden uitbouw van maximaal één bouwlaag aan een voor- of zijgevel van een hoofdgebouw die in overwegende mate (minimaal 70%) een transparante uitstraling heeft;

1.52 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.53 geluidsgevoelige functies

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.54 geluidgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;

1.55 geluidsbelasting

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. Het Besluit geluidhinder spoorwegen, veroorzaakt door:

  • a. industrie;
  • b. wegen;
  • c. spoorwegen.
1.56 gevelbouwgrens

op de planverbeelding aangegeven lijn die aangeeft waar één van de gevels gebouwd moet worden;

1.57 hogere grenswaarde

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.58 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.59 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van:

  • a. dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse;
  • b. logies;
1.60 ingangspartij

een gebouwde ruimte, waarin de hoofdtoegang van een gebouw is gesitueerd;

1.61 kampeermiddel

een onderkomen dat helemaal of deels:

  • a. is bestemd voor recreatief nachtverblijf;
  • b. is opgericht voor recreatief nachtverblijf;
  • c. kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;


zoals tenten, tentwagens, kampeerauto's, caravans of een onderkomen of (voormalig) voertuig van gelijke aard;

1.62 kantoor

het bedrijfsmatig uitoefenen van administratieve werkzaamheden;

1.63 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.64 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen tenbehoeve van activiteiten als wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken;

1.65 kleinschalig kamperen

een kampeerterrein voor ten hoogste vijftien kampeermiddelen;

1.66 kleinschalige natuurontwikkeling

de aanleg van rietlanden, moerasjes en plas-draszones, en de realisatie van natuurvriendelijke oevers;

1.67 kwetsbaar object

een kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen;

1.68 levensloopbestendig

het in een woning en/of woongebouw op dezelfde bouwlaag aanwezig zijn van voorzieningen zoals slaapkamer(s), toilet(ten), douche, keuken en woonkamer;

1.69 landschappelijke waarden

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

1.70 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, informatieve, levensbeschouwelijke, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele voorzieningen, zorg- en welzijnsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.71 manege

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt,zulks in combinatie met een of meer van de navolgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en pony's, horeca-activiteiten (kantine, foyer en dergelijke), logiesen/of verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen;

1.72 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door een naaste, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband in de vorm van inwoning en/of afhankelijke woonruimte;

1.73 meetverschil

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.74 natuur- en landschapsdeskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van natuur en landschap;

1.75 natuurwaarden

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna;

1.76 neventak / nevenfunctie

onderdelen van een bedrijf, waarvan de gezamenlijke productieomvang een ondergeschikt (minder dan de helft) deel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf, met dien verstande dat de productieomvang van de neventakken/-activiteiten afzonderlijk in geen geval meer dan 70% van de minimale omvang van een zelfstandig volwaardig bedrijf in de desbetreffende bedrijfstak mag bedragen;

1.77 nutsvoorzieningen

het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten voor het openbare nut zoals de winning en levering van gas, water en elektriciteit, telecommunicatie, radio en televisiesignalen, afvoer en verwerking van rioolwater of voorzieningen van vergelijkbare aard en omvang;

1.78 ondergeschikte detailhandel

detailhandel die als activiteit in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op grond van dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft. De detailhandelsactiviteiten vloeien rechtstreeks voort uit de hoofdfunctie;

1.79 opslag

het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;

1.80 overkapping

een bijbehorend bouwwerk, geen gebouw zijnde, al dan niet aangebouwd aan een ander bouwwerk en bestaande uit een lichte constructie, die van boven geheel of gedeeltelijk is afgesloten c.q. afgedekt;

1.81 paardenhouderij

een bedrijf dat gericht is op zowel paardenfokkerij als paardenstalling;

1.82 paardenstalling

het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenstalling worden geen maneges verstaan.

1.83 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • c. indien in, op, of over het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil;
  • d. indien de onder a tot en met c genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen peil;
1.84 permanente bewoning

gebruik als hoofd – woonverblijf, waaronder wordt verstaan:

  • a. gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het bepaalde in een wettelijk voorschrift verplicht tot inschrijving in het persoonsregister van de gemeente;
  • b. het buiten het zomerseizoen (1 mei tot 1 oktober) in een kalenderjaar meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden en door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;
1.85 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.86 prostitutie

het zich beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.87 reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij ten minste een halve tot een volledige arbeidskracht, met aannemelijk perspectief op volwaardigheid;

1.88 restaurant

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken;

1.89 risicovolle inrichting

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico dan wel een risico - afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.90 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.91 silo

een niet voor mensen toegankelijk bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.92 stacaravan

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.93 standplaats

een kavel voor het plaatsen van woonwagens of kampeermiddelen, waarop al dan niet voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven of andere instellingen kunnen worden aangesloten;

1.94 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage bij deze regels onderdeel van de regels uitmaakt;

1.95 Staat van Horecaactiviteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die als bijlage bij deze regels onderdeel van de regels uitmaakt;

1.96 straat- en bebouwingsbeeld

de waarde van het gebied in stedenbouwkundige zin door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderlingen de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.

1.97 stikstofdepositie

neerslag van stikstofverbindingen uit de lucht op een oppervlakte, uitgedrukt in mol per hectare per jaar.

1.98 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

bouwwerken en voorzieningen die ten behoeve van het verbeteren van de productie en arbeidsomstandigheden en ten behoevevan het matigen van weersinvloeden gedurende maximaal 4 maanden per jaar worden geplaatst ter ondersteuning van de vollegrondsgroenteteelt, boomteelt, fruitteelt, bloementeelt en/of sierteelt;

1.99 uitbouw

een gebouw dat:

  • a. als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw;
  • b. in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.100 verkoop streekeigen producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf of in de regio zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf of in de regio zijn verwerkt of bewerkt;

1.101 volwaardig agrarisch bedrijf

een duurzaam agrarisch bedrijf met de omvang van ten minste een volledige arbeidskracht die binding heeft met het agrarische bedrijf, met een daarbij passende bedrijfsomvang;

1.102 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.103 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.104 voorgevelrooilijn

de lijn die evenwijdig aan de openbare weg in het verlengde ligt van de voorgevel van het gebouw, dat het dichtst bij de weg gelegen is, gebouwen kleiner dan 6 m² niet meegerekend;

1.105 voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;

1.106 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande:

  • a. wegen of paden;
  • b. bruggen, dammen, duikers, tunnels die in deze wegen of paden liggen;
  • c. bermen, bermsloten en wegkanten;
  • d. parkeerterreinen.
1.107 Wgh-inrichting

een inrichting als bedoeld in onderdeel D van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht;

1.108 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.109 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.110 woonhuis

een gebouw dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.111 zorgboerderij

de opvang van volwassenen of gehandicapten, zonder nachtverblijf, hetzij als niet-agrarische neventak, hetzij als vervolgfunctie op een agrarisch bouwvlak, waarbij het meewerken in het agrarisch bedrijf of bij het kleinschalig houden van dieren een wezenlijk onderdeel is van resocialisatie en therapie.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.7 de lengte, breedte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenkant van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van een grondgebonden veehouderijbedrijf, een paardenfokkerij, een akker- en vollegrondstuinbouwbedrijf, een sierteeltbedrijf, een intensieve kwekerij, in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen/kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in ten hoogste categorie 1 en 2 van Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van de in dit gebied voorkomende:
    • 1. cultuurhistorische waarden in de vorm van monumenten en archeologisch waardevolle gebieden;
    • 2. natuurwaarden in de vorm van vogelsoorten die op grond van de externe werking van het Natura 2000-gebied De Wieden beschermd zijn;
  • c. wonen in een bedrijfswoning;
  • d. ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ tevens een intensieve veehouderij;

de volgende agrarische nevenfuncties:

  • e. grondgebonden veehouderij (inclusief paardenfokkerij);
  • f. akkerbouw en vollegrondstuinbouw;
  • g. sierteelt;
  • h. intensieve kwekerij;

de volgende niet-agrarische nevenfuncties

  • i. verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten;
  • j. veearts/hoefsmederij;
  • k. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij);
  • l. kinderboerderij, waarvoor maximaal 1.500 m² bebouwing mag worden gebruikt;
  • m. paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets/-paardenpension), waarvoor maximaal 1.200 m² bebouwing mag worden gebruikt;
  • n. kano-, boot- en fietsenverhuur;
  • o. bed & breakfast in hoofdgebouw;

en:

  • p. agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
  • q. kleinschalige natuurontwikkeling;
  • r. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • s. (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater, speelvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen,
  • t. gebouwen, aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en overige bouwwerken;

met dien verstande dat:

  • u. een intensieve kwekerij (hoofd- en nevenfunctie) is uitsluitend toegestaan ter plaatse van bestaande bouwvlakken en binnen de oppervlaktematen van bestaande bebouwing.
3.2 Bouwregels

Op of in de tot 'Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. (bedrijfs)gebouwen ten behoeve van de in 3.1 onder a tot en met r genoemde bedrijven;
  • b. een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten.
3.2.1 Bouwverbod

Voor zover het gronden betreft die zijn aangeduid met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bouwverbod" is het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen op basis van 3.2.2 t/m 3.2.4 niet mogelijk zolang niet wordt voldaan aan de in 9.6 opgenomen voorwaardelijke verplichting.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m) mag de goot- en bouwhoogte ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen;
  • c. de dakhelling van een hoofdgebouw mag ten hoogste 70º bedragen;
  • d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat de (verlengde) grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde mogen worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 3. (hoek-)erkers, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits over niet meer dan de halve gevelbreedte en de (verlengde) grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 1,5 meter worden overschreden.
3.2.3 Bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van een bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van een bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 250 m² bedragen;
  • b. bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen uitsluitend op het achtererfgebied worden gebouwd;
  • c. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter;
  • d. de goothoogte mag ten hoogste 4,5 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte mag ten hoogste 12 meter bedragen;
  • f. de dakhelling dient minimaal 20° te bedragen en mag ten hoogste 70º bedragen;
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand tot de bouwperceelgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en vlaggenmasten;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 meter mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een (vrijstaande) overkapping mag ten hoogste 12 meter bedragen.
  • d. de goothoogte van een (vrijstaande) overkapping mag ten hoogste 4,5 meter bedragen.
  • e. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 meter bedragen.
3.2.5 (voeder-, (kunst)mest) silo's en installatie
  • a. de bouwhoogte van (voeder-,(kunst)mest) silo's en installaties mag ten hoogste 12 meter bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de in 3.2 aangegeven maximale goothoogte voor agrarische bedrijfsgebouwen, met inachtneming van het volgende:
    • 1. de afwijkingsmogelijkheid wordt uitsluitend toegepast indien een grotere goothoogte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
    • 2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • b. het bepaalde in 3.2.2 onder c en 3.2.3 onder c teneinde de afstand van 3 m te verkleinen, met inachtneming van het volgende:
    • 1. indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfscheiding wordt gebouwd, dient te worden gewaarborgd dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw of van de naastgelegen kassen, tenzij:
      • daardoor de gebruikswaarde van de te bebouwen gronden onevenredig worden geschaad;
      • de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen worden teruggebracht tot minder dan 2,5 m;
  • c. het bepaalde in 3.2.2 onder a voor wat betreft de begrenzing van een bouwvlak van volwaardige agrarische bedrijven, met inachtneming van het volgende:
    • 1. van de afwijkingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt, indien de overschrijding van het bouwvlak voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is; hiervan is in ieder geval sprake indien de overschrijding van het bouwvlak op grond van de milieuwetgeving of uit oogpunt van dierwelzijn noodzakelijk is;
    • 2. de grenzen van het bouwvlak mogen éénmalig en aan één zijde met ten hoogste 500 m² worden overschreden;
    • 3. van de afwijkingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt indien aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals genoemd in 3.1, niet in onevenredige mate worden geschaad;
    • 4. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet worden beperkt;
    • 5. een verzoek wordt ter advisering voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde sub 1 wordt voldaan;
    • 6. een verzoek wordt ter advisering voorgelegd aan de cultuurhistorische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde sub 3 wordt voldaan;
  • d. het bepaalde in 3.2.1 voor nieuwbouw in ruil voor afbraak van aanwezige bedrijfsgebouwen die noch solitair, noch in samenhang met andere bebouwing cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen, met inachtneming van het volgende:
    • 1. van de bevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt, indien de bedrijfsgebouwen in bouwvallige staat verkeren of van de bedrijfsgebouwen geen zinvol ander gebruik meer kan worden gemaakt;
    • 2. de oppervlakte van de nieuw op te richten gebouwen mag maximaal 50% bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken met een maximum van 250 m²;
    • 3. de herbouw dient te passen in een (her)inrichtingsplan voor het betreffende bouwvlak, waarbij erfbeplanting wordt aangebracht; er dient zekerheid te zijn verkregen dat het (her)inrichtingsplan daadwerkelijk zal worden uitgevoerd.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Tot en met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor prostitutiebedrijven;
  • b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het gebruik van de gronden voor de verkoop van motorbrandstoffen;
  • d. het gebruik van bedrijfswoningen als zelfstandige woning los van de bestemming;
  • e. het gebruik van een recreatieverblijf ten behoeve van permanente bewoning;
  • f. het gebruik van bouwwerken als binnenrijbaan;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken voor Wgh-inrichtingen en/of Bevi-inrichtingen;
  • i. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van bewoning.
3.4.2 Gebruiksverbod

In strijd met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een intensieve veehouderij zolang niet wordt voldaan aan de in 10.2 opgenomen voorwaardelijke verplichting.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.1, ten behoeve van:

  • a. de in Bijlage 3 Lijst met toegestane niet-agrarische nevenfuncties op bouwvlakken, dit met inachtneming van de in 3.5.1 opgenomen voorwaarden;
  • b. nevenfuncties die naar aard, omvang en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de onder a vermelde toelaatbare nevenfuncties met inachtneming van de in 3.5.1 opgenomen voorwaarden;
  • c. categorieën vervolgfuncties zoals genoemd onder 3.7 (Wijzigingsbevoegdheid) teneinde vervolgfuncties toe te laten die naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de genoemde vervolgfuncties met inachtneming van de daarbij opgenomen voorwaarden;
  • d. bedrijven in maximaal één categorie hoger, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op specifieke werkzijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de ingevolge 3.1 algemeen toelaatbare categorieën van Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • e. bedrijven die niet in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals genoemd onder 3.1 lid a.
3.5.1 Voorwaarden voor afwijking

Voorwaarden voor afwijking zijn:

  • a. van de afwijkingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt indien aanwezige waarden zoals, genoemd in 3.1, niet onevenredige mate worden geschaad;
  • b. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  • c. er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking, dit in relatie tot de functie van de weg waaraan het bedrijf is gelegen en parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak;
  • d. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt ter advisering voorgelegd aan de natuur- en landschapsdeskundige;
  • e. het in de Bijlage 3 Lijst met toegestane niet-agrarische nevenfuncties aangegeven oppervlak mag ten behoeve van de nevenfunctie worden beschouwd en gebruikt;
  • f. per bouwvlak mag het oppervlak dat in totaal in gebruik is ten behoeve van nevenfuncties niet meer dan 4.000 m² bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde is sub f mag het oppervlak dat in gebruik is voor de nevenfunctie boerengolf/pitch&put en voor de nevenfunctie poldersport respectievelijk maximaal 50.000 m² en 20.000 m² bedragen;
  • h. per bouwvlak mag ten behoeve van de nevenfuncties niet meer dan 800 m² aan bedrijfsgebouwen worden gebouwd, met uitzondering van mestvergistingsinstallaties;
  • i. een binnenrijbaan is in geen geval toegestaan, óók niet binnen de bouwvlakken;
  • j. de afstand van mestopslag, paardenbakken en paardenstallen tot woningen van derden dient ten minste 50 m te bedragen;
  • k. het plaatsen van kampeermiddelen op agrarische bouwvlakken is toegestaan, met inachtneming van het volgende:
    • 1. het aantal kampeermiddelen per terrein mag niet meer dan 15 per bedrijf bedragen;
    • 2. de kampeermiddelen mogen uitsluitend in de periode 15 maart tot en met 31 oktober worden geplaatst;
    • 3. het plaatsen van stacaravans is niet toegestaan;
    • 4. ten behoeve van kleinschalig parkeren mogen op het bouwvlak sanitaire voorzieningen worden gebouwd;
    • 5. er dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
    • 6. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing door middel van opgaande randbeplanting van een gebiedseigen assortiment over een breedte van ten minste 3 m;
  • l. voor opslag mogen géén nieuwe gebouwen worden gebouwd, evenmin mogen bestaande gebouwen ten behoeve van opslag als nevenfunctie worden uitgebreid;
  • m. buitenopslag is in geen geval toegestaan;
  • n. het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor reclameborden en/of neonreclame is niet toegestaan, het zelfde geldt voor lichtmasten en lichtbakken.
3.6 Uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de onderstaande werken of werkzaamheden aan te leggen of uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van opgaande beplantingen (met uitzondering van erfbeplanting);
  • b. de aanleg van verharde wandel- en fietspaden en overige verhardingen > 50m² (niet zijnde kavelpaden).
3.6.1 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.6 is niet vereist voor:

  • a. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering of aanwezig zijn op het tijdstip van het van inwerkingtreding van het plan;
  • c. werken of werkzaamheden die worden aangelegd of uitgevoerd binnen bouwvlakken;
  • d. werken of werkzaamheden ten behoeve van de realisering van bestemmingen en bouwmogelijkheden op grond van planwijziging of afwijking.
3.6.2 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.6 wordt verleend indien kan worden aangetoond dat de betrokken waarden niet onevenredig worden geschaad, gelet op:

  • a. het belang dat met de ingreep is gediend;
  • b. de belangen van landschap, natuur en cultuurhistorie zoals deze in 3.1 tot uitdrukking zijn gebracht;
  • c. het waterhuishoudkundig belang (kwantitatief en kwalitatief), met het oog op de waterhuishoudkundige doelstellingen.
3.6.3 Strafbepalingen

Overtreding van het bepaalde in 3.6 wordt aangemerkt als een strafbaar feit en in de zin van artikel 1a onder 2o van de economische delicten

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:

3.7.1 Onderstaande vervolgfuncties

Met inachtneming van de in 3.7.7 opgenomen voorwaarden:

  • a. wonen/hobbydieren;
  • b. aan landbouw verwante functies/bedrijvigheid, te weten:
    • 1. agrarische loonbedrijven in de categorieën 1, 2 of 3 van Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten;
    • 2. een mechanisatiebedrijf behorend tot de categorieën 1 en 2 van Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten;
    • 3. opslag en stalling van agrarische producten binnen de bestaande bebouwing;
    • 4. veehandelsbedrijven, africhtingsbedrijven voor paarden, foeragehandel, paardenhandel;
    • 5. veearts/hoefsmederij;
    • 6. ambachtelijk be- en werking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij).
  • c. niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, te weten:
  • d. recreatieve functies, te weten:
    • 1. kinderboerderij;
    • 2. paardenstalling/paardenpension;
    • 3. kano- en roeiboot- of fietsenverhuur;
    • 4. horeca in ten hoogste categorie 1b van Bijlage 2 Staat van horeca activiteiten;
    • 5. kampeerboerderij, recreatief nachtverblijf.
  • e. overige dienstverlening, te weten:
    • 1. sociale functie (resocialisatie, therapie, kinderopvang, zorgboerderij);
    • 2. tentoonstellingsruimte; museum;
    • 3. dierenpension; hondenfokkerij.
3.7.2 Vergroting of vormverandering bouwvlak

Met inachtneming van het volgende:

  • a. Van de wijziging mag uitsluitend gebruik worden gemaakt:
    • 1. indien sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
    • 2. indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is; hiervan is in ieder geval sprake indien wijziging van het bouwvlak op grond van de milieuwetgeving of uit oogpunt van dierwelzijn noodzakelijk is;
    • 3. indien wijziging van het bouwvlak noodzakelijk is in verband met de bescherming en veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden;
    • 4. indien wijziging van het bouwvlak noodzakelijk is voor het op een doelmatige wijze uitoefen van een nevenfunctie; bij het wijzigingsbesluit wordt bepaald dat deze vergroting alleen gebruikt mag worden voor de betreffende nevenfunctie.
  • b. van de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt indien aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals genoemd in 3.1, niet in onevenredige mate worden geschaad;
  • c. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet worden beperkt;
  • d. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt t er advisering voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a wordt voldaan;

een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter advisering voorgelegd aan de cultuurhistorische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder b wordt voldaan.

3.7.3 Nieuwe bouwvlakken

Met inachtneming van het volgende:

  • a. planwijziging is uitsluitend toegestaan ten behoeve van een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf zoals genoemd in 1.11 onder a, b, c, d en g;
  • b. van de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt;
    • 1. in geval van gedwongen bedrijfsverplaatsing als gevolg van natuur- en landschapsontwikkeling, stads- en dorpsuitbreiding, ruilverkaveling, en milieuhygiënische knelsituaties;
    • 2. wanneer te verwachten is dat geen gebruik kan worden gemaakt van een bestaand bouwvlak;
    • 3. indien aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals genoemd in de bestemmingsomschrijving, niet in onevenredige mate worden geschaad;
    • 4. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt;
  • c. per bouwvlak mag minimaal één bedrijfswoning worden gebouwd;
  • d. een verzoek om planwijziging wordt ter advisering voorgelegd aan de agrarisch deskundige;
  • e. een verzoek om planwijziging wordt in geval van archeologische waarden ter advisering voorgelegd aan de cultuurhistorische deskundige;
  • f. op nieuwe bouwvlakken is het bepaalde in Artikel 3 Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden van overeenkomstige toepassing;
  • g. de oppervlakte van het bouwvlak mag maximaal 1,5 ha bedragen.
3.7.4 Nieuwe bouwvlakken voor de bouw van een collectieve bio-energie-installatie

Met inachtneming van het volgende:

  • a. van de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt indien aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals genoemd in 3.1, niet in onevenredige mate worden geschaad;
  • b. de oppervlakte van het nieuwe bouwvlak mag maximaal 1 ha bedragen;
  • c. op het bouwvlak mag geen dienstwoning worden gebouwd;
  • d. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet worden beperkt;
  • e. een verzoek om planwijziging wordt ter advisering voorgelegd aan de cultuurhistorische deskundige omtrent de vraag of voldaan is aan het gestelde onder a;
  • f. nieuwe bouwvlakken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van goed ontsloten gebieden;
  • g. de bio-energie installatie moet aantoonbaar onderdeel uitmaken van één of meerdere bestaande volwaardige agrarische bedrijven;
  • h. de bio-energie installatie dient landschappelijk te worden ingepast.
3.7.5 Ecologische verbindingszones en natuurnetwerken

De realisatie van ecologische verbindingszones en natuurnetwerken, door de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Natuur', met inachtneming van het volgende:

  • a. een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat de betrokken gronden voor dit doel zijn verworven en als ecologische verbindingszone kunnen worden ingericht;
  • b. een besluit tot planwijziging wordt ook genomen als de betreffende grondeigenaar zelf de gronden als ecologische verbindingszone heeft ingericht.
3.7.6 Opnemen omgevingsvergunningenstelsel

Door het opnemen van een omgevingsvergunningenstelsel ter plaatse van het foerageergebied van de purperreiger (zie Bijlage 5 Fourageergebied Purperreiger), waarin het omzetten van grasland in maïsland als vergunningplichtige werken of werkzaamheden worden opgenomen, met dien verstande dat planwijziging uitsluitend wordt toegepast als uit door de gemeente uit te voeren monitoringonderzoek blijkt dat aanvullende beschermende maatregelen voor de purperreiger noodzakelijk zijn.

3.7.7 Voorwaarden voor wijziging

Voorwaarden voor wijziging van de in 3.7.1 aangegeven vervolgfuncties zijn:

  • a. het agrarisch gebruik is beëindigd en agrarisch hergebruik is aantoonbaar niet mogelijk;
  • b. volledige sanering van de agrarische bedrijfsgebouwen kan in redelijkheid worden verlangd;
  • c. vervolgfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden;
  • d. bestaande landschappelijke, cultuurhistorische natuurwaarden in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • e. er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking; dit in relatie tot de functie van de weg waaraan het bedrijf is gelegen;
  • f. voordat toepassing wordt gegeven aan planwijziging ten behoeve van agrarisch verwante of niet-agrarische vervolgfuncties, wordt door de agrarische deskundige in eerste instantie bezien of het betreffende bouwvlak geschikt is voor de hervestiging van een agrarische bedrijf. Indien blijkt dat het betreffende bouwvlak niet geschikt is voor agrarisch hergebruik wordt door de agrarische deskundige vervolgens bezien of hergebruik ten behoeve van een agrarisch verwante vervolgfunctie nodig is;
  • g. indien planwijziging wordt toegepast voor een vervolgfunctie op agrarische bouwvlakken geldt het volgende:
    • 1. in het wijzigingsplan wordt bij wijze van bouwregel bepaald dat de gebouwen in geen enkel opzicht mogen worden uitgebreid, behoudens voor zover daarvan ingevolge de regels kan worden afgeweken;
    • 2. in het wijzigingsplan wordt door middel van een specifieke aanduiding aangegeven dat het een vervolgfunctie betreft op een voormalig agrarisch bouwvlak.
  • h. ter plaatse van agrarische bouwvlakken mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van agrarische loonbedrijven. Evenmin mogen de gebouwen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het in bedoelde gebruik een aanvang neemt, qua oppervlakte en hoogte worden uitgebreid;
  • i. er mogen slechts woningen tot stand komen op bouwvlakken waar ingevolge elders gegeven regels woningen zijn toegestaan. Het aantal woningen, zoals legaal aanwezig op het moment van de aanvraag mag niet worden uitgebreid. Van aanwezige woningen mag geen ander gebruik dan gebruik in combinatie met wonen worden gemaakt. Bij planwijziging ten behoeve van de bestemming 'Wonen' wordt het gehele agrarische bouwvlak bij de wijziging betrokken;
  • j. voor de bedoelde functies is permanente buitenopslag in geen geval toegestaan;
  • k. een binnenrijbaan is in geen geval toegestaan, óók niet binnen de bouwvlakken;
  • l. de afstand van mestopslag, paardenbakken en paardenhallen tot woningen van derden dient ten minste 50 m te bedragen;
  • m. het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor reclameborden en/of neonreclame is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor lichtmasten en lichtbakken.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;

    met daaraan ondergeschikt:
  • b. aan huis verbonden beroepen, tot ten hoogste 30 % van het vloeroppervlak tot een maximum van 45 m² ;


met de daarbij behorende:

  • c. tuinen en verhardingen;
  • d. bebouwing.
4.2 Bouwregels

Op of in de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. woonhuizen;
  • b. bijbehorende bouwwerken
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten;
4.2.1 Bouwverbod

Voor zover het gronden betreft die zijn aangeduid met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bouwverbod" is het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen op basis van 4.2.2 t/m 4.2.4 niet mogelijk zolang niet wordt voldaan aan de in 9.6 opgenomen voorwaardelijke verplichting.

4.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woonwooneenheden'' het aantal woningen ten hoogste het aangegeven aantal mag bedragen;
  • c. de voorgevel van de woning dient op de Nijeveense Bovenboer te worden georiënteerd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'nokrichting - loodrecht op wegas' dient de nokrichting van de woning loodrecht op de Nijeveense Bovenboer te worden georiënteerd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde mogen worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, mits de (verlengde) grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 1 meter worden overschreden.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op het achtererfgebied worden gerealiseerd met dien verstande dat de afstand tot de voorgevel minimaal 3 meter bedraagt, tenzij het gronden betreft ter plaatse van de drie wooneenheden aan de Nijeveense Bovenboer 28 in welk geval de bijbehorende bouwwerken uitsluitend mogen worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw - 1', 'bijgebouw - 2' en 'bijgebouw - 3'.
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw - 1' mag de oppervlakte van het bijgebouw ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw - 2' en 'bijgebouw - 3' mag de gezamelijke oppervlakte van de bijgebouwen ten hoogste 137,5 m² bedragen.
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van buiten het bouwvlak te realiseren bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 50 m² per wooneenheid bedragen;
  • e. de goothoogte mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte mag ten hoogste 5 meter bedragen;
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. indien bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de voorgevel of voor een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of in het verlengde daarvan worden opgericht, mag de bouwhoogte ten hoogste 1 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel of achter een naar de weg toe gekeerde zijgevel of het verlengde daarvan mag ten hoogste 2 meter bedragen;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 meter bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik of het laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor doeleinden van bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor prostitutieberijven;
  • c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • d. het gebruik van de gronden voor de verkoop van motorbrandstoffen;
  • e. het gebruik van de gronden voor detailhandel;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk.
4.4.2 gebruiksverbod

In strijd met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van wonen zolang niet wordt voldaan aan de in 10.2 opgenomen voorwaardelijke verplichting.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijkingsmogelijkheden

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.1:

  • a. voor het kunnen toestaan van een aan-huis-verbonden bedrijf, onder de voorwaarden dat
    • 1. :de bedrijfsmatige activiteit alleen door de bewoner wordt uitgevoerd;
    • 2. de oppervlakte maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de gebouwen bedraagt tot een maximum van 45 m²;
    • 3. al het parkeren ten behoeve van het wonen in combinatie met de bedrijfsmatige activiteit op eigen terrein plaatsvindt;
    • 4. er geen detailhandel plaatsvindt uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan-huis-verbonden bedrijf;
    • 5. de activiteit niet vergunningsplichtig is in het kader van de Wet milieubeheer en behoort tot categorie 1 van de van deze regels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd;
    • 6. geen bedrijfsmatige opslag in de openlucht plaatsvindt.
4.5.2 Voorwaarden voor toepassing

De in genoemde afwijking kan slechts worden toegepast, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Leiding - water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Water’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse waterleiding;
  • b. het beheer en onderhoud van de verbinding;
  • c. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;

met de daarbij behorende:

  • d. bebouwing.
5.2 Bouwregels

Op of in de tot 'Leiding - Water' bestemde gronden mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd;

5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte mag ten hoogste 6 meter bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.

5.4 Uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werk of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van hoogopgaande of diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden.
5.4.1 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de leidingbeheerder.

5.4.2 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. activiteiten die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. activiteiten die in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.

6.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, tenzij het betreft:

  • a. bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 500 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2, indien:

  • a. door een daartoe bevoegde instantie, is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. uit het onderzoek genoemd onder sub a blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn, maar er wordt voldaan aan nadere voorwaarden. Burgemeester en Wethouders bepalen welke van de onderstaande voorwaarden bij het verlenen van een omgevingsvergunning in acht moet(en) worden genomen:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 3. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 4. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Monumentenwet 1988.

6.5 Uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven en/of egaliseren van gronden met een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van 0,3 meter;
  • b. het mengen of diepploegen van gronden met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,3 meter;
  • c. het graven of dempen van watergangen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, dieper dan 0,3 meter.
6.5.2 Geen omgevingsvergunning

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. activiteiten die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. activiteiten die in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning;
  • c. activiteiten die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
6.5.3 Afweging

De in lid 6.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door een daartoe bevoegde instantie, is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. uit het onderzoek genoemd onder sub a blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn, maar er wordt voldaan aan nadere voorwaarden. Burgemeester en Wethouders bepalen welke van de onderstaande voorwaarden bij het verlenen van een omgevingsvergunning in acht moet(en) worden genomen:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 3. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 4. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeologisch deskundige. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.

7.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, tenzij het betreft:

  • a. bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2, indien:

  • a. door een daartoe bevoegde instantie, is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. uit het onderzoek genoemd onder sub a blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn, maar er wordt voldaan aan nadere voorwaarden. Burgemeester en Wethouders bepalen welke van de onderstaande voorwaarden bij het verlenen van een omgevingsvergunning in acht moet(en) worden genomen:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 3. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 4. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Monumentenwet 1988.

7.5 Uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven en/of egaliseren van gronden met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en een diepte van 0,3 meter;
  • b. het mengen of diepploegen van gronden met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 0,3 meter;
  • c. het graven of dempen van watergangen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, dieper dan 0,3 meter.
7.5.2 Geen omgevingsvergunning

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. activiteiten die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. activiteiten die in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning;
  • c. activiteiten die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
7.5.3 Afweging

De in lid 7.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door een daartoe bevoegde instantie, is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. uit het onderzoek genoemd onder sub a blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn, maar er wordt voldaan aan nadere voorwaarden. Burgemeester en Wethouders bepalen welke van de onderstaande voorwaarden bij het verlenen van een omgevingsvergunning in acht moet(en) worden genomen:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 3. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 4. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeologisch deskundige. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti dubbeltelbepaling

  • a. Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  • b. Met betrekking tot bedrijfswoningen voor agrarische bedrijven geldt overigens het volgende:
    • 1. indien ten behoeve van een bedrijf reeds een of meerdere woningen aanwezig zijn, wordt het bouwplan voor een nieuwe bedrijfswoning aangemerkt als bouwplan voor een tweede respectievelijk volgende bedrijfswoning;
    • 2. tenzij het de vervanging van een woning betreft, worden met een bij het bedrijf reeds aanwezige woning gelijkgesteld:
      • de woning die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan reeds op het bouwvlak van het betrokken bedrijf aanwezig is, óók als deze woning inmiddels niet meer functioneert als bedrijfswoning bij/van het betrokken agrarisch bedrijf;
      • de woning, die na de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan als bedrijfswoning op het bouwvlak van het betrokken bedrijf is of wordt gebouwd, óók als deze woning inmiddels niet meer functioneert als bedrijfswoning bij/van het betrokken agrarisch bedrijf.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Bestaande hoogte, afstand, inhoud:

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als toegestaan.

9.2 Bestaande afstanden:

In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

9.3 Bestaand bebouwingspercentage:

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

9.4 Ondergronds bouwen:
  • a. Op plaatsen waar hoofdgebouwen en aanbouwen, uitbouwen of bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd, mag eveneens ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat direct aansluitend ook in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken mogen worden gebouwd.
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan het bouwen van ondergrondse bouwwerken worden toegestaan op andere locaties dan genoemd onder a, mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.
9.5 Bouwen buiten het bouwvlak:

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de afzonderlijke bestemmingen geldt dat de (verlengde) grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde mogen worden overschreden door:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
  • b. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, (hoek-)erkers, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits over niet meer dan de halve gevelbreedte en mits de (verlengde) grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 1,5 meter worden overschreden, mits de bedoelde overschrijdingen niet in de weg staan aan:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. een goede woonsituatie;
    • 3. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de sociale veiligheid.
9.6 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Het in artikel 3.2.1 en 4.2.1 vervatte bouwverbod is niet van toepassing wanneer maatregelen die noodzakelijk zijn in verband met de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de ontwnikkeling (voorwaardelijke verplichting) zijn uitgevoerd. Deze voorwaardelijke verplichting luidt als volgt:
    • 1. de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen op de locatie Nijeveense Bovenboer 28 te Nijeveen dienen te zijn gesloopt.
    • 2. de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu van de locatie Nijeveense Bovenboer 28 te Nijeveen dient te zijn ingetrokken.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en gebouwen als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
  • b. het gebruik of het laten gebruiken van gronden of bouwwerken voor het oprichten van een verkooppunt van motorbrandstoffen;
  • c. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • d. het gebruik of het laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

Met betrekking tot het gebruik gelden in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 de volgende regels:

  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken, zodanig dat er sprake is van een significant effect op een Natura 2000-gebied door een toename van stikstofdepositie is niet toegestaan. Er is sprake van een toename wanneer de stikstofdepositie als gevolg van de stikstofemissie van een of meerdere projecten meer bedraagt dan de stikstofdepositie ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige legale gebruik van de gronden en bouwwerken.
10.2 Voorwaardelijke verplichting
  • a. in afwijking van het bepaalde in lid 3.4.2 en lid 4.4.2 is het gebruik van de gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde ten behoeve van een een intensieve veehouderij en wonen toegestaan indien aan de volgende voorwaardelijke verplichtingen wordt voldaan:
    • 1. de voormalige bedrijfsbebouwing op de locatie Nijeveense Bovenboer 28 te Nijeveen dient volledig te zijn gesloopt;
    • 2. de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu van de locatie Nijeveense Bovenboer 28 te Nijeveen dient volledig te zijn ingetrokken;
    • 3. het in gebruik nemen van gronden dient te gebeuren conform het bepaalde in de artikelen 3.1, 3.4, 4.1 en 4.4 met inachtname van de ten behoeve van dit plan opgestelde en goedgekeurde landschappelijk inrichtingsplannen, zoals opgenomen in bijlage 4 en 6 van deze regels;
    • 4. het bouwen van hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde dient te gebeuren conform het bepaalde in de artikelen 3.2 en 4.2 met inachtname van de ten behoeve van dit plan opgestelde en goedgekeurde landschappelijk inrichtingsplannen, zoals opgenomen in bijlage 4 en 6 van deze regels;
    • 5. de landschappelijke inpassing zoals is opgenomen in de ten behoeve van dit plan opgestelde en goedgekeurde landschappelijk inrichtingsplannen, zoals opgenomen in bijlage 4 en 6 van deze regels, dient aangelegd, onderhouden en in stand gehouden te worden.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 geluidzone - weg
11.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - weg' zijn tevens bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte voor een weg. Buiten de geluidzone mag de geluidsbelasting de waarde van 48 dB niet te boven gaan.

11.1.2 Bouwregels
  • a. Er mag geen toename plaatsvinden van het aantal geluidgevoelige functies.
  • b. In geval van nieuwe woningen ingevolge planwijziging of afwijking of herbouw van een woning elders op een bouwvlak, mag de woning (inclusief aanbouwen) - ter beperking van geluidshinder - niet worden opgericht.
  • c. Nieuwe woningen ingevolge planwijziging of afwijking mogen in afwijking van vorenstaande binnen de 48 dB-contour worden gebouwd, indien:
    • 1. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan;
    • 2. de 10-6 -contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen niet wordt overschreden.
11.1.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in

11.1.2 voor het bouwen van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige gebouwen, mits de geluidsbelasting van de gevels van deze gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verleende hogere waarde.

11.1.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Afwijkingsmogelijkheden

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de regels en kan worden toegestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 meter, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • b. de regels en kan worden toegestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 meter.
  • c. de regels en kan een vermeerdering van maximaal 10% worden toegestaan ten aanzien van de maten en percentages, alsmede de inhoud en de oppervlakte van de bouwwerken.

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van

  • d. het bepaalde in lid 10.1 onder e in die zin dat gronden en bouwwerken zodanig worden gebruikt dat een significant effect op een Natura 2000-gebied ontstaat door stikstofdepositie, mits hiervoor een vergunning of verklaring van geen bedenkingen is verleend op basis van de Wet natuurbescherming of diens rechtsopvolger, door het daartoe bevoegde gezag.
12.2 Toepasbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. dit niet in strijd is met de algemene aanduidingsregels van dit plan.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Voldoende parkeergelegenheid

Daar waar in de bestemmingsplannen genoemd in artikel 2 parkeernormen zijn opgenomen, dan wel in deze bestemmingsplannen voor het parkeren wordt verwezen naar de Bouwverordening, worden de betreffende regelingen vervangen door de volgende regels:

  • a. De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden;
  • b. Bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in de Nota Parkeernormen Gemeente Meppel bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
  • c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden (sub a) en de parkeernormen zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen Gemeente Meppel (sub b) mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de omgeving en wordt voldaan aan de in de Nota Parkeernormen Gemeente Meppel opgenomen regels en voorwaarden.
13.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, met uitzondering van de voorschriften ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige regels;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • e. de laad- en losmogelijkheden, en
  • f. de ruimte tussen bouwwerken.
13.3 Verwijzing naar wettelijke regelingen

De wettelijke regelen (en begrippen) waarnaar in deze regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het bepaalde in het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk .1 met maximaal 10%;
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: "Regels van het bestemmingsplan Meppel-Buitengebied, herziening Kolderveen 102 en Nijeveense Bovenboer 28" van de gemeente Meppel .