direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijeveen - uitwerking Energieweg 19
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0119.Energieweg19-UWC1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de zuidwestkant op het bedrijventerrein Spijkerserve te Nijeveen bevindt zich een stuk grond dat nog niet in gebruik is ten behoeve van het bedrijventerrein. Een landbouwmechanisatiebedrijf is voornemens hier een nieuwe opslagloods inclusief kantoorruimte/bedrijfswoning ten behoeve van het bedrijf te realiseren.

Hiervoor bestaan al enige tijd plannen. In het geldende bestemmingsplan is daarom al voorzien in een ontwikkeling. Het perceel heeft hierin een uit te werken bedrijven bestemming. De gemeente Meppel verleent medewerking aan deze ontwikkeling door de bestemming uit te werken. Hiervoor is dit uitwerkingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt op het bedrijventerrein Spijkerserve te Nijeveen en omvat het perceel direct ten zuiden van het perceel Energieweg 17. Het perceel is kadastraal ook wel bekend als gemeente Nijeveen, sectie F, nummer 899. De ligging van het plangebied is opgenomen in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Energieweg19-UWC1_0001.png" Figuur 1.1 Ligging van het plangebied (Bron: Geo Web)

1.3 Geldende bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Nijeveen, dat is vastgesteld op 3 september 2009. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

In dit bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemmingen 'Bedrijventerrein uit te werken' met de lettertekenaanduiding 'bedrijf ten hoogste tot en met categorie3' en 'Waarde - Archeologie'.

Op basis van de huidige bestemming is het niet direct mogelijk om een bedrijf tot ten hoogste milieucategorie 3 te realiseren. Deze bestemming moet uitgewerkt worden ten behoeve van een bedrijventerrein. Hiervoor gelden de volgende uitwerkingsregels:

  • 1. het oppervlak van een bouwperceel bedraagt maximaal 2.000 m2;
  • 2. per bedrijf is maximaal één dienstwoning toegestaan;
  • 3. de ontsluiting van het gebied zal plaatsvinden via de NAM-weg en/of Energieweg;
  • 4. de breedte van de ontsluitingsweg bedraagt minimaal 6 m.;
  • 5. uit akoestisch onderzoek moet blijken dat de geluidsbelasting op de gevel van de dienstwoning niet meer bedraagt dan 48 dB;

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • 6. de hoofdgebouwen worden gebouwd:
    • a. binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak;
    • b. op minimaal 5 m. uit de voorkant van de grens van het bouwperceel;
    • c. op minimaal 3 m. uit de zijkant van het bouwperceel;
  • 7. de maatvoering van de hoofdgebouwen is op de plankaart aangegeven met een bouwklasse in het bouwvlak;
  • 8. de maatvoering van de hoofdgebouwen voldoet per bouwklasse aan onderstaand bouwschema (dat ook op de plankaart staat):

bouwklasse   goothoogte   bouwhoogte   dakhelling   dakhelling  
  maximaal   maximaal   minimaal   maximaal  
A   4 m.   11 m.   30°   70°  
B   8 m.   14 m.   30°   70°  
C   11 m.   17 m.   30°   70°  

Voor het bouwen van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

  • 9. de aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd:
    • a. binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak;
    • b. op minimaal 5 m. uit de voorkant van de grens van het bouwperceel;
    • c. op minimaal 3 m. uit de zijkant van het bouwperceel;
  • 10. de goothoogte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is maximaal 3,3 m;
  • 11. de dakhelling van een aanbouw, uitbouw en bijgebouw of overkapping is maximaal 70 graden.

Voor het bouwen van overige bouwwerken, die geen gebouwen zijn, geldt de volgende bepaling:

  • 12. de hoogte van overige bouwwerken, is maximaal 5 m;
  • 13. Een besluit tot uitwerking is pas toegestaan nadat is gebleken dat de bodem geschikt is voor de beoogde functies;
  • 14. Een besluit tot uitwerking is pas toegestaan nadat de waterbeheerder een positief advies heeft uitgebracht over de benodigde compenserende maatregelen als gevolg van eventuele demping van sloten en/of toename van verharding.

Tevens ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' op het plangebied. Binnen deze dubbelbestemming geldt dat bij bouwwerken met een grotere oppervlakte dan 100 m² op locaties waar de grond nog niet verstoord is en waar dieper dan 0,30 m wordt gegraven een archeologisch onderzoek verplicht is.

Voor de gewenste planologische situatie stelt de huidige bestemming 'Bedrijventerrein uit te werken' het verplicht om de bestemming uit te werken ten behoeve van een bedrijventerrein bestemming met bouwmogelijkheden. Daarmee kan de bestemming worden gewijzigd in 'Bedrijventerreinen' en wordt de planologische mogelijkheid van het mechanisatiebedrijf toegestaan. Hiervoor dient een uitwerkingsplanprocedure te worden doorlopen. Dit plan geeft een invulling aan de uitwerkingsplicht. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de daarvoor geldende voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Energieweg19-UWC1_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Nijeveen' (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Juridische vorm

Voor het plan is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) relevant. Met de invoering van de Wro is ook de digitaliseringsverplichting in werking getreden. Het uitwerkingsplan voldoet aan de wettelijke vereisten zoals die gesteld zijn in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro), waar onder meer de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) onder valt.

Het gemeentelijke handboek is in beginsel leidend voor de plansystematiek van dit uitwerkingsplan. Dit handboek geeft aanwijzingen voor de systematiek van het juridisch bindende deel van dit uitwerkingsplan; de ruimtelijke verbeelding en de planregels. Een geringe aanpassing daarvan is mogelijk, wanneer hiervoor een gegronde reden is.

Het plan betreft een uitwerking van het geldende bestemmingsplan. Deze planvorm is zinvol wanneer bij het mogelijk maken van een nieuwe ontwikkeling nog niet precies duidelijk is hoe deze ontwikkeling er uit gaat zien. Een dergelijk plan moet eerst worden uitgewerkt voordat er omgevingsvergunningen voor het bouwen kunnen worden verleend.

De gemeenteraad heeft het (moeder)bestemmingsplan vastgesteld met daarin opgenomen een uitwerkingsplicht met daarbij uitwerkingsregels. Hiermee draagt de gemeenteraad aan het college van burgemeester en wethouders de plicht op om tijdens de duur van het bestemmingsplan en binnen de gestelde kaders een uitwerkingsplan op te stellen. Het uitwerkingsplan gaat uiteindelijk deel uit maken van het bestemmingsplan Nijeveen.

1.5 Leeswijzer

Het uitwerkingsplan bestaat uit een toelichting, regels, verbeelding en eventuele bijlagen. Deze toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het beleidskader geschetst op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit uitwerkingsplan. In hoofdstuk 5 is de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan komen aan bod in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de rand van het bedrijventerrein Spijkerserve ten noordwesten van de kern Nijeveen en wordt ontsloten op de Energieweg. De ligging van het plangebied ten opzichte van Spijkerserve is weergeven in figuur 2.1.

Op het bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan tot ten hoogste milieucategorie 3. Daarnaast bevindt zich een aantal bedrijfswoningen op het terrein. Het bedrijventerrein kent een heldere rechtlijnige opzet.

De onontwikkelde gronden van het plangebied liggen op het zuidwestelijke deel van het Spijkerserve. De gronden ten zuiden en westen zijn in de huidige situatie in gebruik ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. De gronden ten westen kennen in het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid, waardoor deze gronden ook als bedrijventerrein ontwikkeld kan worden.

Het bebouwingsbeeld van het bedrijventerrein varieert van klein tot middelgroot door een afwisseling tussen bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen. De bedrijfsgebouwen bestaan uit één bouwlaag, met per type bedrijf een afwisselende hoogte.

De oppervlakte van het plangebied bedraagt 1.585 m2. In de huidige situatie is het perceel onbebouwd en zijn de gronden in gebruik als opslagplaats ten behoeve van het landbouwmechanisatiebedrijf aan de Nijverheidsweg 7. De opslag geschiedt in de buitenlucht en heeft daardoor een rommelige aanblik. Tevens is het niet wenselijk om metalen materialen en machines in de buitenlucht op te slaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Energieweg19-UWC1_0003.png"

Figuur 2.1 Ligging plangebied (Bron: Geo Web)

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Energieweg19-UWC1_0004.png"

Figuur 2.2 Huidige situatie plangebied (Bron: Arcgis)

2.2 Toekomstige situatie

Het mechanisatiebedrijf aan de Nijverheidsweg 7 wil zijn materialen en machines droog gaan opslaan. Hiervoor dient een nieuwe opslagloods gebouwd te worden. Tevens wil het bedrijf mogelijk een kantoor bij de loods bouwen.

Het voornemen is derhalve om een loods van 660 m2 (30 meter bij 22 meter) te gaan bouwen. Aan de wegzijde wordt een kantoorruimte/bedrijfswoning van circa 100 m2 (10 meter bij 10 meter) voorgesteld. De loods krijgt een goot- en bouwhoogte van respectievelijk circa 6,50 en 10,50 meter. De loods wordt uitgevoerd met een dakhelling van 30 graden. De gronden rondom de loods krijgen erfverharding. De locatie wordt ontsloten op de Energieweg. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de stedenbouwkundige opzet van het terrein waarin de locatie is gelegen. De ontwikkeling sluit stedenbouwkundig-ruimtelijk aan bij de maat, schaal en situering van de aanwezige bebouwing en openbare ruimte in de omgeving.

Een overzicht van de toekomstige situatie is weergeven in figuur 2.3. Figuur 2.4 en 2.5 weergeven een impressie van de voor- en zijgevel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Energieweg19-UWC1_0005.png"

Figuur 2.3 Toekomstige situatie (Bron: Bouwkundigbureau Haverkamp)

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Energieweg19-UWC1_0006.png"

Figuur 2.5 Impressie voorgevel (Bron: Bouwkundigbureau Haverkamp)

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Energieweg19-UWC1_0007.png"

Figuur 2.6 Impressie zijgevel (Bron: Bouwkundigbureau Haverkamp)

2.3 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten door de Energieweg. Deze weg gaat in noordelijke richting over in de hoofdontsluitingsweg Tussenboersweg. Via deze weg wordt het bedrijventerrein ontsloten op de Schuurmansweg. Dit betreft de belangrijkste ontsluitingsroute richting Meppel en andere kernen. Met de ontwikkeling van het bedrijventerrein is reeds rekening gehouden met de verkeersgeneratie ten gevolge van eventueel te vestigen bedrijven in het plangebied. De Energieweg heeft derhalve voldoende capaciteit om de verkeersgeneratie afkomstig van het mechanisatiebedrijf op te vangen.


De gemeente Meppel heeft zijn eigen parkeerbeleid. Op basis van dit beleid zijn 8 parkeerplaatsen nodig. Deze parkeerbehoefte kan opgevangen worden op het eigen terrein. Op deze manier wordt aan de parkeernorm voldaan en is sprake van voldoende parkeergelegenheid. Paragraaf 3.3 gaat nader in op de totstandkoming van het aantal parkeerplaatsen.

2.4 Voorwaarden uitwerkingsplan

Het belangrijkste uitgangspunt voor dit uitwerkingsplan is het bieden van een planologische regeling waarbinnen de in paragraaf 2.2 beschreven ontwikkelingen mogelijk zijn. Aan de uitwerking van de bestemming is een aantal voorwaarden verbonden. In deze paragraaf vindt een toetsing van de voorwaarden, die voor de bestemming 'Bedrijventerrein uit te werken' gelden, plaats.

  • 1. het oppervlak van een bouwperceel bedraagt maximaal 2.000 m2

De oppervlakte van het plangebied bedraagt 1.585 m2 en voldoet daarmee aan de voorwaarde.

  • 2. per bedrijf is maximaal één dienstwoning toegestaan.

Het voornemen is om aan de voorzijde (westzijde) van de loods een kantoorruimte of een bedrijfswoning te realiseren.

  • 3. de ontsluiting van het gebied zal plaatsvinden via de NAM-weg en/of Energieweg.

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Energieweg.

  • 4. de breedte van de ontsluitingsweg bedraagt minimaal 6 m.

De bestaande ontsluiting van de Energieweg wordt in de nieuwe situatie doorgetrokken. Deze weg is meer dan 6 meter breed.

  • 5. uit akoestisch onderzoek moet blijken dat de geluidsbelasting op de gevel van de dienstwoning niet meer bedraagt dan 48 dB

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de 50 km/uur-weg de Schuurmansweg. De toekomstige bedrijfswoning ligt namelijk op een afstand van circa 200 meter tot de as van deze weg. Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan Nijeveen is een akoestisch weg verkeerslawaai uitgevoerd naar de geluidsbelasting op (bedrijfs) woningen op dienstwoningen op de NAM-locatie en het uitbreidingsgebied van het bedrijventerrein Spijkerserve.

Uit het onderzoek blijkt dat de 48 dB-contour op 17 meter uit de wegas van de Schuurmansweg ligt. Tussen de Schuurmansweg en het plangebied staat daarnaast al bebouwing in de vorm van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen. Gezien de reeds aanwezige (dicht)e bebouwde bebouwing tussen het plangebied en de weg en de daarmee samen gaande geluidswerende werking, de grote afstand tot de weg, en een 48 dB-contour die op 17 meter uit de wegas van de Schuurmansweg ligt, zal de bedrijfswoning een geluidsbelasting ondervinden die ver beneden de 48 dB zal liggen. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar geluidsniveau.

  • 6. de hoofdgebouwen worden gebouwd:

    • a. binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak

Op de verbeelding van dit uitwerkingsplan wordt een bouwvlak rondom het hoofdgebouw (de loods) gelegd. Deze sluit aan bij het bouwvlak in het moederplan.

    • a. op minimaal 5 m. uit de voorkant van de grens van het bouwperceel.

Zoals te zien in figuur 2.3 in paragraaf 2.2 bedraagt de afstand van de weg tot de voorgevel van de loods circa 15 meter.

    • a. op minimaal 3 m. uit de zijkant van het bouwperceel.

Zoals te zien in figuur 2.3 in paragraaf 2.2 bedraagt de afstand van de zijgevel tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter.

  • 7. de maatvoering van de hoofdgebouwen is op de plankaart aangegeven met een bouwklasse in het bouwvlak

Op de verbeelding van dit uitwerkingsplan is bouwklasse B van toepassing. Hiermee is een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 8 en 14 meter gewaarborgd.

  • 8. de maatvoering van de hoofdgebouwen voldoet per bouwklasse aan onderstaand bouwschema (dat ook op de plankaart staat):

bouwklasse   goothoogte   bouwhoogte   dakhelling   dakhelling  
  maximaal   maximaal   minimaal   maximaal  
A   4 m   11 m   30°   70°  
B   8 m   14 m   30°   70°  
C   11 m   17 m   30°   70°  

Conform het geldende bestemmingsplan is bouwklasse B op het plangebied van toepassing.

  • 9. de aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd:

    • a. binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak;

In de regels van de toekomstige bestemming 'Bedrijventerrein' is bepaald dat de aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen in het bouwvlak worden gebouwd.

    • a. op minimaal 5 m. uit de voorkant van de grens van het bouwperceel.

In de regels van de toekomstige bestemming 'Bedrijventerrein' is bepaald dat de aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen in het bouwvlak worden gebouwd.

    • a. op minimaal 3 m. uit de zijkant van het bouwperceel.

In de regels van de toekomstige bestemming 'Bedrijventerrein' is bepaald dat de aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen in het bouwvlak worden gebouwd.

  • 10. de goothoogte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is maximaal 3,3 m.

In de regels van dit uitwerkingsplan wordt opgenomen dat de goothoogte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal 3,3 meter mag bedragen.

  • 11. de dakhelling van een aanbouw, uitbouw en bijgebouw of overkapping is maximaal 70 graden.

In de regels van dit uitwerkingsplan wordt opgenomen dat de dakhelling van een aanbouw, uitbouw en bijgebouw of overkapping maximaal 70 graden mag bedragen.

  • 12. de hoogte van overige bouwwerken, is maximaal 5 m.

In de regels van dit uitwerkingsplan wordt opgenomen dat de hoogte van overige bouwwerken, maximaal 5 meter mag bedragen.

  • 13. Een besluit tot uitwerking is pas toegestaan nadat is gebleken dat de bodem geschikt is voor de beoogde functies.

Voor de ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Hierin is gebleken dat de bodem geschikt is voor de beoogde bedrijfsfunctie. Paragraaf 4.1 gaat hier nader op in.

  • 14. Een besluit tot uitwerking is pas toegestaan nadat de waterbeheerder een positief advies heeft uitgebracht over de benodigde compenserende maatregelen als gevolg van eventuele demping van sloten en/of toename van verharding.

De waterbeheerder heeft een positief wateradvies uitgebracht. Paragraaf 4.5 gaat hier nader op in.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft het van belang zijnde rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Daarbij worden, waar nodig uitgangspunten voor dit uitwerkingsplan geformuleerd.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit uitwerkingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging treedt op 1 juli 2017 in werking. Voor dit plan wordt getoetst aan deze nieuwe regeling, die inhoudt dat de toelichting bij een uitwerkingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Dit uitwerkingsplan stelt een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied voor. Er is een concrete behoefte van een mechanisatie bedrijf, dat al op het bedrijventerrein zelf gevestigd is, om zijn materialen en machines in een opslagloods te gaan opslaan. Daarmee mag worden aangenomen dat er sprake is van een actuele regionale behoefte.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid schept in veel gevallen een beleidskader, dat door de gemeenten verder uitgewerkt wordt. Daarnaast blijft algemeen provinciaal beleid een toetsingskader, in dit geval de Omgevingsvisie Drenthe en de Provinciale omgevingsverordening

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe en verordening

In de Provinciale omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe de Omgevingsvisie Drenthe (deels) door naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De laatste versie van de Provinciale Omgevingsverordening is vastgesteld in oktober 2016. De Omgevingsvisie als structuurvisie bindt alleen de provincie zelf.

Het doel van de omgevingsvisie is het koesteren van kwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij die kwaliteiten. Het is een streven naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en behoud van bestaande kwaliteiten.

Voor het plangebied zijn de volgende kernkwaliteiten van toepassing. De kernkwaliteiten zijn verder inhoudelijk uitgewerkt in de visie, waarbij per kernkwaliteit algemeen en specifiek beleid is opgenomen.

  • Bedrijventerrein.

Het plangebied maakt op basis van de visiekaart onderdeel uit van een bedrijventerrein. Ontwikkelingen die positief zijn voor de werkgelegenheid en behoud / vestiging van bedrijven en instellingen achten wij voor Drenthe van bijzonder belang. Daarom benoemen we bedrijvigheid als een kernwaarde. Daarbij gaat het zowel om bedrijvigheid in de dorpen, de steden en op bedrijventerreinen als om bedrijvigheid in de landbouw, in de vrijetijdssector en gekoppeld aan natuur(beleving). Voor de provincie is bedrijvigheid een kernwaarde.

Voor nieuwe en bestaande regionale werklocaties streeft de provincie naar kwaliteit die past bij het gewenste ruimtelijk-economisch profiel van de werklocatie. Om te voorzien in de ruimtevraag, zetten we in op het herstructureren en intensiveren van bestaande terreinen en op regionale afstemming van het aanbod aan nieuwe regionale werklocaties.

Een lokale werklocatie (bedrijventerreinen):

  • biedt overwegend plaats aan bedrijven die vanwege een sociale binding aan de kern (veelal doordat de eigenaar daar in de buurt woonachtig is) lokaal georiënteerd zijn, zowel wat betreft de arbeidsmarkt als de toeleveranciers en de afnemers;
  • huisvest bedrijven die overwegend kleinschalig zijn;
  • kent een kwaliteit van de bedrijfsbebouwing, een volume en een kavelgrootte die aansluiten bij de kwaliteit van de directe omgeving (de structuur van de nabijgelegen kern);
  • kent geen significant milieubelastende activiteiten (maximaal categorie 3);
  • huisvest bedrijven die geen grootschalige vervoersstromen met zich meebrengen;
  • mag woon-werkfuncties bevatten.

Met onderhavig uitwerkingsplan wordt een kleinschalige werklocatie uit milieucategorie 3 mogelijk gemaakt bij een bestaand bedrijf op het bedrijventerrein die een sociale binding met de Nijeveen heeft en tevens lokaal georiënteerd is.

  • 'landschap'; wegdorpen van de laagveenontginningen

Het beleid en de regels richten zich op het behoud en de versterking van het open karakter en de smalle verkavelingsstructuur.

  • 'aardkundige waarden'; generiek beschermingsniveau: respecteren

Het beleid richt zich hierbij op het bewaren van de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst. De gemeente bekijkt per plangebied of er sprake is van kenmerkende waarden en beschermen deze waar nodig via het bestemmingsplan.

  • 'archeologie'; generiek:

Het beleid schrijft voor dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK) en nieuw ontdekte (behoudenswaardige) vindplaatsen niet ongezien verdwijnen. Bij nieuwe ontwikkelingen is onderzoek naar waarden vaak nodig. Eventueel moet het uitwerkingsplan een beschermende regeling bieden.

  • 'cultuurhistorie'; respecteren en lijnvormige objecten Cultuurhistorisch Kompas (OGV, 2010):

Het beleidsuitgangspunt respecteren geldt voor de hele cultuurhistorische hoofdstructuur. Bij ontwikkelingen wordt ingezet op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst.

Met de genoemde beleidsuitgangspunten is in dit bestemmingsplan waar nodig en mogelijk rekening gehouden. Dit staat onder meer beschreven in hoofdstuk 2, hoofdstuk 4 en meer specifiek paragraaf 4.3.

Binnen de contouren van de Verordening en de Omgevingsvisie kan de gemeente haar eigen afwegingen maken. De kenmerkende situatie en kernkwaliteiten in en rondom het plangebied wijzigen niet.

3.3 Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan Nijeveen

Zoals in paragraaf 1.3 reeds is beschreven valt het plangebied binnen een bedrijventerrein bestemming die nog nader uit te werken is. Het voorgenomen initiatief geeft hier toepassing aan. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden, zijn in paragraaf 2.4 beschreven en toegelicht.

Aanvullend op de criteria uit de bestemming 'Bedrijventerrein uit te werken' zal met het bouwplan aangesloten worden bij de bouwregels conform de bestemming 'Bedrijventerrein'.

Nota Parkeernormen 2013

Om een gezonde parkeerbalans ook in de toekomst in stand te houden is het van belang om bij de herinrichting het oorspronkelijke aantal parkeerplaatsen in het nieuwe ontwerp terug te laten komen. Daarnaast is het van belang om bij nieuwe ontwikkelingen en initiatieven voldoende parkeerplaatsen te creëren. Dit laatste is geborgd in de Nota parkeernormen (vastgesteld 8 november 2012).

Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen hanteert de gemeente parkeernormen. Parkeernormen geven het benodigde aantal parkeerplaatsen (bij een functie) aan. Gemeenten kunnen parkeernormen zelf vaststellen. Er bestaat geen landelijk voorgeschreven normering voor aantallen parkeerplaatsen. Wel bestaan er door het Kenniscentrum voor Verkeer, Vervoer en Infrastructuur (CROW) opgestelde richtlijnen voor het toepassen van parkeernormen. Deze richtlijnen zijn in de vorm van kencijfers opgenomen in de CROW publicatie 182.

Per gebied wordt per functie een bepaalde norm gehanteerd. Hierbij wordt onderscheidt gemaakt tussen centrum, schil en rest bebouwde kom. Onderhavig plangebied valt in het gebied 'rest bebouwde kom'. Voor de functie van het bedrijf kan daarnaast aangesloten worden bij de parkeernormen die gelden voor werkgelegenheid en daarin specifiek 'Arbeidsextensieve/bezoekersextensieve bedrijven' in verband met de loods en 'kantoren zonder baliefunctie' in verband met de kantoorfunctie.

Voor de functie Arbeidsextensieve/bezoekersextensieve bedrijven geldt een norm van 0,8 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO. Derhalve zijn voor het bedrijf, 0,8 x 660 m2, 5,28 parkeerplaatsen nodig. De kantoor functie is 100 m2. Daarom zijn voor het kantoor 2,5 parkeerplaatsen nodig. Bij elkaar komt dat afgerond op 8 parkeerplaatsen op eigen terrein.

In figuur 2.3 is te zien dat er 8 parkeerplaatsen op het terrein worden gerealiseerd. Op deze manier wordt aan de parkeernorm voldaan en is sprake van voldoende parkeergelegenheid.


Structuurvisie 2030

De op 7 november 2013 vastgesteld Structuurvisie 2030 is een lange termijnplan (tot 2030) dat aangeeft welke ruimtelijke, sociaal-maatschappelijke en economische ontwikkelingen de komende jaren gewenst zijn. Meppel werkt de komende jaren aan duurzame verbindingen. Verbindingen in de brede regio, verbindingen met omliggende gemeenten en verbindingen met de eigen inwoners.

Verbindingen in de brede regio, verbindingen met omliggende gemeenten en verbindingen met de eigen inwoners. Meppel wil de leefbaarheid in de wijken blijven garanderen door bereikbare zorg en voorzieningen in de wijken goed te organiseren.

Bij de structuurvisie behoren verschillende kaarten, namelijk de kaarten 'Visiekaart', 'Opgaven', 'Meppel leeft', 'Meppel werkt' en 'Meppel verbindt'. Op de kaarten 'Visiekaart', 'Opgaven' en 'Meppel werkt' zijn het plangebied en omgeving aangewezen als zoekgebied voor uitbreiding van het bedrijventerrein.

Bedrijventerreinen 

Voor bedrijventerreinen streeft de gemeente de komende decennia naar een logische bedrijfscategorisering op basis van bestaande bedrijven die aansluit bij de huidige milieuzoneringen. Hiermee wil de gemeente de leefbaarheid van de omliggende woonomgeving verbeteren.

Spijkerserve

Het bedrijventerrein Spijkerserve is in hoofdzaak een woon-werk locatie met beperkte schaalgrootte voor de lokale ondernemers. Dit karakter moet het behouden. Het kan in de toekomst, indien vanuit de lokale ondernemers behoefte bestaat, beperkt worden uitgebreid met enkele kavels. In eerste instantie zal de behoefte binnen het bestaande bedrijfsterrein gevonden moeten worden. Grotere bedrijven zullen dan op de bedrijfsterreinen in Meppel zijn aangewezen. Voor de voorgenomen uitbreiding van het plangebied is een zoekgebied op de kaart opgenomen. In de prioritering is de uitbreiding van dit bedrijventerrein voorzien in de periode 2020-2024.

Onderhavige ontwikkeling vindt plaats binnen de gronden van het huidige bedrijventerrein Spijkerserve. Er is dan ook geen sprake van een uitbreidinglocatie. Het te vestigen lokale bedrijf heeft een beperkte schaalgrootte en past qua milieucategorie op het bedrijventerrein. In paragraaf 3.1 is de behoefte reeds beschreven. Hiermee is de uitbreidingsrichting in overeenstemming met de ambitie uit de structuurvisie.


Welstandsnota 2005

Op 3 juni 2004 is de welstandsnota vastgesteld door de gemeenteraad. De welstandsnota gaat over het duurzaam bevorderen van de kwaliteit van bebouwing en omgeving in de gemeente Meppel. De welstandstoets is daarbij een belangrijk hulpmiddel. Door middel van welstandscriteria wordt zo concreet mogelijk aangegeven aan welke uitgangspunten de ontwerper van een bouwplan zich moet houden. Deze uitgangspunten zijn deels gelijk voor de hele gemeente en deels verschillend per deelgebied omdat ieder gebied zijn eigen kenmerken heeft. Bovendien zijn per gebied de welstandscriteria beschreven. In principe moet altijd worden voldaan aan de criteria in het hele gebied. Uitzonderingen blijven echter mogelijk. Voorwaarde is wel dat er een gegronde reden moet zijn om van de criteria af te wijken. Of een reden gegrond is of niet, is uiteindelijk ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Voor veel gebieden geldt dat nieuwe en eigentijdse ontwikkelingen mogelijk zijn. Een belangrijke voorwaarde is meestal dat ze niet mogen conflicteren met de directe omgeving. Met andere woorden: altijd rekening houden met, respectievelijk respect tonen voor de omgeving en de daarin te verwachten ontwikkelingen.

Gebiedsgerichte welstandscriteria 

Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuren in de gemeente Meppel. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit, het architectonische vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Daarnaast speelt ook het ruimtelijke kwaliteitsbeleid een belangrijk aspect bij het bepalen van de criteria. De criteria geven aan hoe een bouwwerk 'zich moet gedragen' om in zijn omgeving niet teveel uit de toon te vallen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt.

Bij het welstandsbeleid is een onderscheid gemaakt in verschillende welstandsgebieden. De welstandsgebieden zijn opgenomen op de afbeelding 'Gebieden waarvoor gebiedsgerichte welstandscriteria gelden'.

Het plangebied ligt in het gebied 'Bedrijventerrein (regulier)'. Vanwege de aanwezige waarden is dit gebied aangemerkt als een regulier welstandsgebied waarbij vooral het respecteren van de onderling samenhang centraal staat. Het onderdeel welstand staat los van het bestemmingsplan. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet getoetst worden aan het welstandsbeleid. Bij het ontwerp zal rekening worden gehouden met de welstandscriteria die voor dit gebied gelden.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

4.1 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.


Om de bodemkwaliteit aan te tonen is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting toegevoegd. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat in zowel de boven- en ondergrond als in het freatische grondwater geen verontreinigingen zijn aangetroffen.


Derhalve brengt de bodemkwaliteit de beoogde functie en financiële haalbaarheid van het plan niet in gevaar.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. Indien er binnen een geluidzone een geluidgevoelige functie gerealiseerd wordt, dient getoetst te worden aan de voorkeurgrenswaarde uit de Wgh.

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km /h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

Toetsing

Wegverkeer en railverkeer

De ontwikkeling stelt onder andere een bedrijfswoning voor en betreft derhalve een geluidsgevoelige functie. Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de 50 km/uur-weg de Schuurmansweg. De toekomstige bedrijfswoning ligt namelijk op een afstand van circa 200 meter tot de as van deze weg. Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan Nijeveen is een akoestisch weg verkeerslawaai uitgevoerd naar de geluidsbelasting op (bedrijfs) woningen op bedrijfswoningen op de NAM-locatie en het uitbreidingsgebied van het bedrijventerrein Spijkerserve.

Uit het onderzoek blijkt dat de 48 dB-contour op 17 meter uit de wegas van de Schuurmansweg ligt. Tussen de Schuurmansweg en het plangebied staat daarnaast al bebouwing in de vorm van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen. Gezien de reeds aanwezige (dicht)e bebouwde bebouwing tussen het plangebied en de weg en de daarmee samen gaande geluidswerende werking, de grote afstand tot de weg, en een 48 dB-contour die op 17 meter uit de wegas van de Schuurmansweg ligt, zal de bedrijfswoning een geluidsbelasting ondervinden die ver beneden de 48 dB zal liggen. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar geluidsniveau.

De wegen in de directe omgeving zijn 30 km/uur wegen. Dit betreffen wegen die geen belangrijke ontsluitende functie hebben. Daarnaast zijn de wegen rondom het plangebied relatief rustig, met een te verwachten lage verkeersintensiteit. Het vaststellen van een hogere waarde en/of een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Daarnaast dient ook een binnenwaarde van 33 dB te worden gegarandeerd bij de omgevingsvergunning aanvraag voor de woningen. Doordat de toekomstige woning voldoen aan de minimale eisen ten aanzien van geluid vanuit het bouwbesluit, zal sprake zijn van een goed binnenwaarde niveau.

Gezonneerd bedrijventerrein

Op het bedrijventerrein Spijkerserve zijn geen bedrijven toegestaan die "in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken" zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder (de zogenoemde "grote lawaaimakers"). Het bedrijventerrein is derhalve niet gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder: de Wet geluidhinder is formeel niet van toepassing. Op het bedrijventerrein zelf worden bedrijfswoningen toegestaan.

Het plangebied ligt op het gezoneerde industrieterrein Spijkerserve. Binnen de betreffende geluidszone staat de gemeente geen nieuwe geluidsgevoelige functies toe in de vorm van burgerwoningen (nieuwe bedrijfswoningen zijn wel toegestaan). Voor bedrijfswoningen geldt dat de VNG-richtafstanden op basis van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' niet van toepassing zijn. Paragraaf 4.9 gaat hier nader op in.

4.3 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysiek leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmings- en uitwerkingsplannenplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.


De gemeente Meppel heeft een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart beschikbaar. Daarmee heeft de gemeente Meppel een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar bodemarchief kan omgaan. Het beleid geeft een indicatie van de trefkans voor archeologische waarden. Op hoofdlijnen worden drie verwachtingszones onderscheiden: lage verwachting, middelhoge verwachting en hoge verwachting. Deze verwachtingszones zijn in bestemmingsplannen vertaald naar archeologische dubbelbestemmingen.


In het plangebied is sprake van een verwachtingswaarde voor archeologie. Voor dit gebied is in het moederplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Hiervoor is beleid geformuleerd, waarbij sprake is van een bepaalde mate van bescherming van mogelijke waarden en daaraan gekoppelde onderzoeksplicht. Wanneer bodemingrepen niet voorkomen kunnen worden, moet bij ingrepen groter dan 100 m2 en/of het graven of dempen van watergangen een onderzoek plaatsvinden.


In het plangebied wordt een ontwikkeling groter dan 100 m2 mogelijk gemaakt. Derhalve is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.

Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de bodem binnen het plangebied vrijwel geheel verstoord is aangetroffen tot in de C-Horizont en ten opzichte van NAP. De archeologisch relevante niveaus (de top van het dekzand en de top van de moerige laag) zijn niet meer aanwezig.

Op basis van de resultaten van het booronderzoek wordt de kans zeer klein geacht dat zich binnen het plangebied onverstoorde archeologische resten bevinden. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Indien tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen dan dient hiervan melding te worden gemaakt bij de bevoegde overheid, de gemeente Meppel.

In dit uitwerkingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' derhalve ook niet meer opgenomen. De gronden zijn in voldoende mate onderzocht.

4.4 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

In het plangebied zijn geen rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden aanwezig. Ook maakt de directe omgeving geen deel uit van een cultuurhistorische of landschappelijke waarde. De gronden maken deel uit van het bedrijventerrein dat vanaf 1990 is ontwikkeld. De ontwikkelingen in het plangebied zorgen ervoor dat er sprake is van een afronding van dit deel van het bedrijventerrein. Er vindt dan ook geen afbreuk aan de structuur van het bedrijventerrein plaats.

Voor het plangebied geldt dan ook geen specifieke cultuurhistorische waarde die een bescherming nodig heeft. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit uitwerkingsplan.

4.5 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijk plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden. Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Drents Overijsselse Delta.

Het plan is digitaal kenbaar gemaakt bij waterschap Drents Overijsselse Delta via de digitale watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is primair een procesinstrument. In dit proces ligt de nadruk op de wisselwerking tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder waterschap Drents Overijsselse Delta. Op basis van deze toets volgt de korte procedure. Bij de korte procedure hoort een standaard waterparagraaf waarin het wateradvies van het waterschap automatisch verwerkt is. Deze paragraaf is opgenomen als bijlage 3. Tijdens de uitvoering van het plan wordt rekening gehouden met het advies van het waterschap. Het aspect water vormt geen belemmering voor dit plan.

4.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 zijn beide aspecten geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierbij dient te worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt.

4.6.1 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wnb. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), thans genoemd Natuurnetwerk Nederland.

Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang. Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

4.6.2 Soortenbescherming

Ook de regeling ten aanzien van soortbescherming is opgenomen in de Wet natuurbescherming. Voor soorten die vermeld staan in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. Een groot aantal van nature in Nederland thuis horende beschermde planten en dieren wordt met de wet beschermd. Datzelfde geldt voor een groot aantal uitheemse plantensoorten. De wet wil schadelijke handelingen ten aanzien van de beschermde dieren en planten verbieden.

De ontwikkelingen vinden plaats op een bedrijventerrein dat intensief in gebruik is. De gronden zijn in de huidige situatie al in gebruik als opslagplaats. Hierdoor kan gesproken worden van een verstoorde locatie. Daarnaast gaat de ontwikkeling niet gepaard met het dempen van sloten, kapen van bomen of slopen van bebouwing. Conflicten met de Wnb worden niet verwacht. Voor alle soorten is de zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.7 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Een ontwikkeling dat slechts in zeer beperkte mate bijdraagt aan luchtverontreiniging is op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt hier niet aan voldaan. De beoogde activiteiten op het perceel hebben een dergelijke toename niet tot gevolg. Het plan betreft slechts de bouw van een opslagloods. De verkeersaantrekkende werking ten gevolge hiervan is zeer beperkt.

Vanwege de bedrijfswoning moet uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit ter plaatse worden beoordeeld. De achtergrondconcentratie ter plaatse is zodanig laag en de verkeersgeneratie ten gevolge van de beoogde ontwikkeling dusdanig klein dat voor de bedrijfswoning sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt het volgende:

Risicorelevante inrichtingen

Uit de risicokaart blijkt dat rondom het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ook het mechanisatiebedrijf zelf betreft geen risicovolle inrichting.

Transportzones spoor, weg en water

Er bevinden zich geen transportzones spoor, weg en water in de nabijheid van plangebied.

Gasleidingen

Ten noorden van het plangebied, op circa 200 meter, lopen wel twee hogedruk aardgastransportleidingen. Gezien de grote ligging van het plangebied tot de buisleidingen neemt het groepsrisico niet toe. Gesteld kan worden dat deze buisleidingen geen gevolgen heeft voor de voorliggende ontwikkeling.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het uitwerkingsplan.

4.9 Bedrijven en milieuhinder

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen belastende en gevoelige functies met betrekking tot milieu mee te nemen, wordt in dit uitwerkingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Overigens wordt in de regels van dit uitwerkingsplan verwezen naar een oudere VNG-publicatie uit 2001. De reden hiervan is omdat ten tijde van de vaststelling van het huidige bestemmingsplan de VNG-brochure uit 2001 nog van toepassing was. Omdat dit uitwerkingsplan straks onderdeel gaat uitmaken zijn bedrijven in categorie 1, 2 en 3 van de Staat van bedrijven van de VNG zoals geldend ten tijde van vaststelling van het moeder-bestemmingsplan van toepassing. In dit geval de VNG-brochure uit 2001.

Een mechanisatie bedrijf behoort tot de milieucategorie 3.1, waarvoor een richtafstand van 50 meter geldt. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functies, in dit geval woningen, bevinden zich op een afstand groter dan 180 meter. Aan de richtafstand wordt dan ook voldaan. Het bedrijf zal het leefklimaat van de bewoners van deze woningen dan ook niet aantasten. Daarnaast hoeft in dit geval geen rekening gehouden te worden met de reeds aanwezige bedrijfswoningen op het bedrijventerrein zelf inclusief de te vestigen bedrijfwoning. Conform het gemeentelijk beleid zijn namelijk bedrijfswoningen op bedrijventerreinen toegestaan. Volgens dit beleid wordt voor bedrijfswoningen gestreefd naar een geluidsbelasting van 55 dB(A) en wordt een waarde van 65 dB(A) nog toelaatbaar geacht.

De kavel bevindt zich op het gezoneerde industrieterrein Spijkerserve dat in 2016 is aangepast. Voor het bedrijventerrein heeft de gemeente een zonebeheermodel opgesteld, waarin een gecumuleerde 50 dB(A)-contour is opgenomen. Het zonebeheermodel wordt gebruikt ten behoeve van de milieuvergunningverlening. Ten aanzien van de beoogde uitbreiding, waaronder het plangebied, in het zuiden van het huidige bedrijventerrein is onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat de maximaal toelaatbare geluidsbelasting op het bedrijventerrein niet wordt overschreden.

Inpasbaarheid geluidgezoneerd industrieterrein Spijkerserve

Van belang is dat de toekomstige bedrijfsactiviteiten inpasbaar op het geluidgezoneerd industrieterrein Spijkerserve. Hiervoor is door de zonebeheerder een toets uitgevoerd waarin de akoestische gevolgen van de activiteiten van het toekomstige bedrijf op dit perceel inzichtelijk worden gemaakt. De toetsing is als bijlage 4 bij de toelichting toegevoegd. Uit de toetsing blijkt dat de activiteiten inpasbaar zijn binnen de geluidzone van Spijkerserve.

Voor het plangebied is een verantwoorde milieuzonering van toepassing met een goed woon- en leefklimaat voor woningen in de omgeving.

4.10 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In (de omgeving van) het plangebied zijn geen leidingen en kabels aanwezig waar tijdens de uitvoering van de ontwikkeling rekening mee gehouden moet worden.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Het uitwerkingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmings- en uitwerkingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan/uitwerkingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit uitwerkingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden, waar mogelijk.


Het uitwerkingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt een korte toelichting gegeven op de inhoud van de bestemmingen in dit uitwerkingsplan. Voor de bestemmingen is aangesloten bij het gemeentelijke handboek voor standaard bestemmingen. De in dit uitwerkingsplan voorkomende bestemming wordt hieronder toegelicht.

Bedrijventerrein

Voor zo ver mogelijk is aansluiting gezocht bij de regels van het bestemmingplan Nijeveen. Het plangebied krijgt in dit uitwerkingsplan de bestemming 'Bedrijventerrein' met daarbij de aanduiding 'bedrijf ten hoogste tot en met categorie3'.

In het plangebied zijn bedrijven uit de bedrijfscategorie 1 tot en met 3 (met bijbehorende voorzieningen) en een kantoren toegestaan. Deze bedrijven zijn terug te vinden in de VNG-lijst, bijlage 1 van de regels. Per bedrijf is ten hoogste één dienstwoning met bijbehorende aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Middels het bouwvlak is aangeven waarbinnen de loods gebouwd moet worden. Tevens is bouwklasse B op het plangebied van toepassing. Op basis hiervan is een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 8 -en 14 meter toegestaan. De minimale dakhelling bedraagt 30 graden. De maximale dakhelling 70 graden.

Ook dienen de aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen in het bouwvlak gebouwd te worden. De maximum goothoogte voor deze gebouwen is 3,3 meter en de maximum dakhelling betreft 70°. De overige bouwwerken mogen maximaal 5 meter hoog zijn.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van dit uitwerkingsplan is het van belang te weten of het plan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.1.1 Financiële haalbaarheid

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De kosten voor het realiseren van de ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over voldoende financiële middelen beschikt om de opslagloods en kantoor te kunnen realiseren. De kosten met betrekking tot het begeleiden van de uitwerkingsplanprocedure en daaraan verwante kosten worden verhaald via de leges van de gemeente. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

6.1.2 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

De kosten ten aanzien van de planologische procedure wordt gedekt met het heffen van leges. Daarnaast legt de gemeente een klein stukje weg en bijbehorende riolering aan. Er wordt geen anterieure overeenkomst gesloten, omdat de hoogte van de kosten voor kostenverhaal niet opwegen tegen de hoogte van de kosten voor het opstellen van een overeenkomst. De kosten worden gedekt uit een gemeentelijk krediet voor de afronding van Spijkerserve. Wel wordt met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In deze paragraaf wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het plan maatschappelijk draagvlak heeft.

Dit plan geeft toepassing aan een uitwerkingsplicht die in het geldende bestemmingsplan opgenomen is. De planologische mogelijkheid is in het bestemmingsplan dus al vastgelegd. Met deze uitwerking zijn geen grote maatschappelijke belangen gemoeid.

In de uitwerkingsplanprocedure is het verplicht overleg te voeren met verschillende van belang zijnde instanties. Dit is geregeld in artikel 3.1.1 van het Bro. Het voorontwerp is daarom naar de overlegpartners toegestuurd. Van het Waterschap en van de Provincie Drenthe zijn overlegreacties binnengekomen. In de 'Nota beantwoording inspraak en vooroverleg' (zie bijlage 5) zijn de overlegreacties samengevat en beantwoord. Beide overlegreacties hebben niet tot geleid tot een inhoudelijke wijziging. Wel is in paragraaf 4.8 externe veiligheid de conclusie aangepast, omdat er ten noorden van het plangebied wel twee hogedruk aardgastransportleidingen op circa 200 meter lopen. Tevens zijn bijlage 2 en 4 vervangen.

Het voorontwerp van het uitwerkingsplan 'Nijeveen – uitwerking Energieweg 19' heeft niet ter inzage gelegen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. Het betreft immers een uitwerking van een al eerder vastgesteld bestemmingsplan.

Het ontwerpuitwerkingsplan heeft vervolgens gedurende zes weken ter inzage gelegen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijzen kenbaar te maken. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Het uitwerkingsplan is vervolgens op 25 september 2018 door het college van Burgemeester en Wethouders vastgesteld.