direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meppel - Dahliastraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0119.Dahliastraat-BPC1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Tussen Ezingerbuurt en onderwijspark Ezinge bevindt zich een onbebouwd perceel. De gronden hebben een maatschappelijke bestemming die aansluit bij die van het onderwijspark. Nu het onderwijspark is gerealiseerd, blijkt het perceel echter niet nodig voor educatieve voorzieningen. Woningcorporatie Woonconcept heeft daarom het plan opgevat in het gebied 25 grondgebonden sociale huurwoningen te realiseren.

Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om het initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken, is daarom dit bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Dahliastraat-BPC1_0001.jpg"

Luchtfoto met globale ligging plangebied (blauwe marker) (bron:ruimtelijkeplannen.nl)

1.2 Plangebied

Het plangebied aan de Dahliastraat (kadastraal: gemeente Meppel sectie C nummer 4828) bevindt zich in het oostelijk deel van de kern Meppel. Het wordt in het noorden begrensd door de woonpercelen aan de Leliestraat en in het zuiden door het onderwijspark Ezinge. Aan respectievelijk de oost- en westzijde vormen de Ambachtsweg en Ezingerweg de begrenzing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Dahliastraat-BPC1_0002.png"

Luchtfoto met globale begrenzing plangebied (bron:ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Blankenstein, Ezinge en Spoorzone' (vastgesteld 26 januari 2012). Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijk - Onderwijspark'. Het noordelijk deel heeft daarnaast de aanduiding 'parkeerterrein uitgesloten'. Het zuidelijk deel is voorzien van een bouwvlak. Hier is bebouwing met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 7 en 10 m toegestaan. Het zuidelijk deel heeft verder de aanduidingen 'specifieke vorm van maatschappelijk - onderwijsondersteunende functies' en 'parkeervoorziening'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Dahliastraat-BPC1_0003.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Blankenstein, Ezinge en Spoorzone' (bron:ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen de geldende maatschappelijke bestemming zijn in hoofdzaak educatieve voorzieningen toegestaan. Het bouwen van woningen is niet mogelijk. Om het woningbouwplan van Woonconcept juridisch-planologisch mogelijk te maken, is daarom dit bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Juridische vorm

Het gemeentelijke Handboek Bestemmingsplannen is leidend voor de systematiek van dit bestemmingsplan. Dit handboek geeft aanwijzingen voor de systematiek van het juridisch bindende deel van dit bestemmingsplan; de ruimtelijke verbeelding en de planregels. Een geringe aanpassing daarvan is mogelijk, wanneer hiervoor een gegronde reden is.

Daarnaast voldoet het bestemmingsplan aan de wettelijke vereisten zoals die gesteld zijn in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening, waar onder meer de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) onder valt. Dit bestemmingsplan is volgens versie 2012 opgesteld.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels, verbeelding en eventuele bijlagen. Deze toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied en de huidige en toekomstige inrichting. Vervolgens komt in Hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente aan de orde. Hoofdstuk 4 is gewijd aan het onderzoek naar de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 behandelt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. In Hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief. Het laatste hoofdstuk (Hoofdstuk 7) geeft een beschrijving van de te doorlopen procedure.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Huidige situatie en ruimtelijk-functionele structuur

Het onbebouwde plangebied ligt op de grens van woonbuurt Ezinge en onderwijspark Ezinge.

Woonbuurt Ezinge

De woonbuurt Ezinge is ontstaan in de jaren '30 van de vorige eeuw en bestaat voornamelijk uit rijwoningen en halfvrijstaande woningen. De woningen hebben een hoogte van één à twee bouwlagen en zijn voorzien van een langskap. Centraal in de buurt ligt een groengebied waaromheen een aantal parkeerplaatsen is gesitueerd. De woningen zijn georiënteerd op de rechte straten die door de wijk lopen.

Onderwijspark Ezinge

Op het voormalige Frico-terrein ten zuiden van de Ezingerbuurt is het onderwijspark Ezinge gerealiseerd. Het onderwijspark biedt ruimte aan de huisvesting van verschillende scholen, een sportaccommodatie en aanvullende diensten voor sport en onderwijs. De bebouwing van het onderwijspark bestaat op de hoeken van de Ezingerweg/Dahliastraat en Ambachtsweg/Dahliastraat uit vier bouwlagen met een platte afdekking. De tussenliggende bebouwing aan de Dahliastraat bestaat uit maximaal twee bouwlagen met een platte afdekking.

2.2 Toekomstige situatie

In paragraaf 1.1 is aangegeven dat het plangebied aan de Dahliastraat niet zal worden ingevuld met educatieve voorzieningen. Woningcorporatie Woonconcept heeft daarom het plan opgevat om in het gebied grondgebonden sociale huurwoningen te realiseren.

Beeldkwaliteitplan onderwijspark Ezinge 2011

Voor de bouw van het onderwijspark Ezinge is in 2011 een beeldkwaliteitplan vastgesteld dat als aanvulling op de gemeentelijke welstandsnota fungeert. In het beeldkwaliteitplan werd ervan uitgegaan dat aan de noordrand, ter hoogte van het plangebied, ook educatieve bebouwing werd opgericht. Belangrijke aspecten voor de benutting van deze overgangszone zijn:

  • een goede onderlinge positionering van woningen en schoolbebouwing;
  • maatvoering van gebouwen in hoogte beperkt tot de maat van de woonbebouwing;
  • aansluiten op de bebouwingshoogte van de Ezingerbuurt;
  • op de kop, grenzend aan de Ezingerweg en de Ambachtsweg en in de rooilijn, continuïteit met het bebouwingspatroon van de Ezingerbuurt.

De keuze van materialen en kleuren is vrij met als voorwaarde dat de materiaal- en kleurtoepassing nadrukkelijk passend is bij de kleuren en materialen van de bestaande woonbebouwing langs Ezingerweg en Ambachtsweg.

Beeldkwaliteitsparagraaf 2019

Voor de woningbouwontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maar is een beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld (Bijlage 1). De beeldkwaliteitsparagraaf is een aanvullend document op de welstandsnota en dient als toetsingskader voor de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie.

Ruimtelijke opzet

De Dahliastraat is een overgangszone tussen woonbuurt Ezinge en het onderwijspark. De invulling vraagt om een eigenstandig milieu in opzet en architectuur. Er is een structuurontwerp opgesteld dat zoveel mogelijk aansluit bij het beeldkwaliteitplan en uitgaat van een invulling met 25 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Dahliastraat-BPC1_0004.png"

Ruimtelijke opzet nieuwbouw Dahliastraat (bron: Buro Hollema)

De opzet gaat uit van drie blokken met ieder zeven woningen aan de Dahliastraat. Aan de oostzijde van het plangebied is haaks daarop, aan de Ambachtsweg, een blok met vier woningen geprojecteerd. Dit laatste blok continueert het bebouwingspatroon van de woningen aan de Resedastraat in de Ezingerbuurt. Vanwege omgevingsaspecten verspringt het blok van vier enigszins en staat het niet precies in de rooilijn van de bebouwing ten noorden en zuiden van het plangebied.

In het beeldkwaliteitplan uit 2011 is ook sprake van woningen in de rooilijn aan de Ezingerweg. Daarvan is in het uiteindelijke ontwerp afgezien vanwege omgevingsaspecten (onder meer een hoge geluidsbelasting).

Bebouwing

In het beeldkwaliteitplan uit 2011 was aangegeven dat in het plangebied bebouwing moest worden gerealiseerd die qua hoogte en bouwmassa aansluit op de woningen in de Ezingerbuurt. Ten behoeve van een goede overgang van de woonbuurt Ezinge naar het onderwijspark bestaan de nieuwe woningen daarom uit twee bouwlagen met een kap en een maximale bouwhoogte van 10 m.

Verkeer en parkeren

Het plangebied wordt voor autoverkeer via de Dahliastraat ontsloten op de Ambachtsweg. De wegen en straten in en om het plangebied hebben vooral een functie als woonstraat. De straten kunnen de extra verkeersgeneratie als gevolg van het woningbouwplan aan. Er zullen op verkeerskundig gebied geen belemmeringen ontstaan.

Voor het parkeren is de gemeentelijke Nota parkeernormen als uitgangspunt genomen. Voor goedkope woningen in de rest van de bebouwde kom geldt een norm van 1,6 parkeerplaatsen per woning. Voor 25 woningen moeten daarmee 40 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Tussen en achter de blokken met woningen zijn in totaal 40 parkeerplaatsen geprojecteerd. Het plan voorziet daarmee in de parkeerbehoefte.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 14 nationale belangen zijn:

  • Rijksvaarwegen
  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Natuurnetwerk Nederland
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan

De visie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Defensie

Boven Nederland zijn laagvliegroutes aangewezen ten behoeve van Defensie. Laagvliegroute 10a loopt van Drachten, via Meppel, naar Deventer. Deze route loopt over het plangebied. Het gebruik van de route is met ingang van oktober 2002 opgeschort. De minimumvlieghoogte op de laagvliegroute voor jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen bedraagt 75 m.

In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan (industrieterrein) "Oevers D" heeft het Ministerie van Defensie bij brief van 17 september 2009 aanwijzingen gegeven.

Omdat een deel van het plangebied is gelegen binnen deze laagvliegroute, zijn deze aanwijzingen ook voor dit bestemmingsplan van belang. Het ministerie geeft aan dat de gemeente Meppel in het bestemmingsplan rekening moet houden met deze bestaande militaire laagvliegroute. Uit veiligheidsoogpunt acht Defensie de bouw van obstakels hoger dan 40 m onder de laagvliegroute niet toelaatbaar.

In het plangebied is nergens een bouwhoogte toegestaan die hoger is dan 40 m. De laagvliegzone ondervindt dus geen hinder van de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden in dit bestemmingsplan.

Het Barro geeft voor het plangebied voor het overige geen direct bindende regels.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het doel van het plan is de realisatie van 25 nieuwe sociale huurwoningen op gronden die nu een maatschappelijke bestemming hebben. Gezien de functiewijziging en het aantal woningen moet de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevestigend worden beantwoord.

Behoefte

In 2015/2016 heeft onderzoek plaatsgevonden naar de woningmarkt in de regio Zuidwest Drenthe (Verkenning prognoses Zuidwest Drenthe d.d. 23 januari 2016, Companen). De gemeenten in deze regio zijn, naast Meppel, Hoogeveen, De Wolden en Westerveld. De verkenning met een vertaling van de prognoses naar woningbehoefte is regionaal afgestemd en door de provincie geaccordeerd. De prognoses zijn verwerkt in de Woonvisie 2016-2020 van de gemeente Meppel. De belangrijkste conclusies wat betreft de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte zijn hierna vermeld.

KWANTITATIEVE WONINGBEHOEFTE

Over het algemeen heeft Meppel over de afgelopen 35 jaar een grillig vestigings- en vertrekprofiel. Wel is er in Meppel over het algemeen altijd een positief migratiesaldo geweest. Op basis van de prognoses van de provincie is de huishoudensgroei in Meppel, ten opzichte van de andere gemeenten in Zuidwest Drenthe, relatief groot. Dit komt doordat de gezinsverdunning in een verschillend tempo gaat. Meppel kent doorgaans kleinere huishoudens en meer alleenstaanden (in alle leeftijdsklassen), samenhangend met de meer stedelijke leefstijl in deze gemeente.

Deze trends betekenen dat er in Meppel behoefte zal blijven aan woningen. Op basis van de prognoses is een raming gemaakt van de woningbehoefteontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Dahliastraat-BPC1_0005.png"

Jaarlijkse woningbehoefte op korte en lange termijn met, tussen haakjes, bandbreedte bij neutraliseren onverklaarbare verschillen

KWALITATIEVE WONINGBEHOEFTE

Met een flexibel woningbouwprogramma met bandbreedten voorkomt de gemeente Meppel dat alleen wordt gebouwd voor de vraag van het moment en bevordert zij een duurzame toekomstbestendige woningbouw. Een ambitie die de gemeente echt belangrijk vindt is dat 30% tot 50% van het totale woningbouwprogramma bestaat uit sociale woningbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Dahliastraat-BPC1_0006.png"

BEHOEFTE SOCIALE HUURWONINGEN

Ter concretisering van de behoefte aan sociale huurwoningen is door Companen een verdiepend woningmarktonderzoek uitgevoerd (Woningmarktonderzoek Meppel d.d. 21 april 2017). De uitkomst hiervan is dat er binnen de sociale huur blijvende vraag is naar eengezinswoningen door beperkte doorstroming.

De gemeente heeft samen met de in de gemeente actieve woningcorporaties en huurdersorganisaties prestatieafspraken vastgelegd voor de periode 2018-2022. In de prestatieafspraken is onder meer vastgelegd dat de sociale huurwoningvoorraad wordt uitgebreid met voornamelijk grondgebonden woningen. Voor Woonconcept is opgenomen dat er in de periode tot en met 2022 sprake is van een verwachte toevoeging van 285 sociale huurwoningen.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er in Meppel in de toekomst een behoefte zal blijven bestaan naar sociale huurwoningen. De vraag richt zich met name op grondgebonden eengezinswoningen. Het plan voor de bouw van 25 van dit soort woningen aan de Dahliastraat sluit daarmee aan bij deze behoefte.

Bestaand stedelijk gebied

In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:

Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Het plangebied bevindt zich in het oostelijk deel van de kern Meppel. In de directe omgeving bevinden onder meer woonbebouwing, een sportcomplex, een school en de spoorlijn Zwolle-Groningen. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Uit het voorgaande blijkt dat de ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden die in het kader van toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking relevant zijn. Het initiatief is dan ook in overeenstemming met de Ladder.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld.

De missie uit de Omgevingsvisie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. Deze ambitie vormt het hart van het beleid. De provincie wil ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In het beleid zijn zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

De provincie streeft naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers: de sociaaleconomische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem. Een systeem is robuust als het weinig gevoelig is voor verstoringen als gevolg van nieuwe ontwikkelingen. Waar geen dominant systeem aanwijsbaar is, wordt gesproken over ‘multifunctionele gebieden’.

COMBINATIEMODEL

Het doel is om functies, kwaliteiten en strategische opgaven met elkaar te combineren. In het combinatiemodel is er sprake van een gelaagde aanpak. De basis wordt gevormd door de kernkwaliteiten. Daarop liggen de robuuste systemen, waarin de strategische opgaven voor 2030 landen. De combinatie van opgaven en robuuste systemen binnen de context van de Drentse identiteit geeft invulling aan de visie van een bruisend Drenthe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Dahliastraat-BPC1_0007.png"

Combinatiemodel Omgevingsvisie Drenthe 2018

3.2.2 Omgevingsverordening Drenthe

De Omgevingsvisie is verder vertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsverordening is op 3 oktober 2018 vastgesteld.

In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe is opgenomen dat in een ruimtelijk plan uiteengezet wordt hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid, en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie. Verder maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Daarnaast dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden gevolgd. In paragraaf 3.1.2 is onderbouwd dat het plan in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

KERNKWALITEITEN

Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten Landschap, Cultuurhistorie, Archeologie en Aardkundige waarde van toepassing:

  • Landschap

Ten aanzien van de kernkwaliteit Landschap ligt het plangebied in het esgehuchtenlandschap. In dit landschap zijn met name de (eenmans)essen en beekdalen van provinciaal belang. Het plangebied betreft bestaand stedelijk gebied en tast geen essen of beekdalen aan. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.

  • Cultuurhistorie

Op grond van de kernkwaliteit Cultuurhistorie behoort het plangebied tot het deelgebied 'De Reest en Meppel'. Bepalend voor de hoofdstructuur van dit gebied is de waaier van waterlopen waartussen de randveenontginningen liggen met hun bebouwingslinten. Waar de waterlopen samenkomen heeft Meppel zich vanaf de middeleeuwen ontwikkeld als handelsstad en doorvoerhaven. De sturing is verschillend voor elk van deze onderdelen.

De ambitie voor meppel is het herkenbaar houden van de historische kern van Meppel als markt- en handelsstad, zowel bovengronds als ondergronds, met alle elementen die daaraan refereren, zoals bebouwingsstructuren, waterlopen, pleinen en parken. In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. De kernkwaliteit wordt niet aangetast.

  • Archeologie

Ten aanzien van de kernkwaliteit Archeologie ligt het plangebied in een zone die is aangeduid als 'verwachting toetsen (laaggelegen waterrijke gebieden)'. In paragraaf 4.3 wordt onderbouwd dat archeologisch onderzoek op grond van het gemeentelijke beleid en de reeds verstoorde ondergrond niet noodzakelijk is.

  • Aardkundige waarden

Op grond van de kernkwaliteit Aardkundige waarden geldt voor het plangebied een generiek beschermingsniveau. Voor deze categorie heeft de provincie Drenthe de ambitie om de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Van gemeenten wordt verwacht dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen.

Uit eerder bodemkundig-hydrologisch onderzoek dat ten behoeve van het bestemmingsplan 'Blankenstein, Ezinge en Spoorzone' is uitgevoerd, is gebleken dat de afdekkende bodemlaag hoofdzakelijk uit zand bestaat met in de ondergrond een kleilaag. Als gevolg van bouwontwikkelingen in het gebied en de daarmee gepaard gaande afgravingen en ophogingen is de bodem verstoord. De bodemingrepen ten behoeve van dit plan leiden dan ook niet tot een aantasting van de kernkwaliteit.

ROBUUSTE SYSTEMEN

Ten aanzien van dit plan is met name het sociaaleconomische systeem als drager van belang, en dan specifiek het aspect wonen. De provincie vindt het van provinciaal belang om te anticiperen op een veranderende bevolkingssamenstelling en de effecten hiervan op de leefomgeving en de woningmarkt. De demografische ontwikkelingen maken het nodig dat er wordt geanticipeerd op een ouder wordende bevolking, toenemende vraag naar levensloopbestendig wonen en zorgwonen en een daling van het aantal huishoudens, in met name de buitengebieden.

Specifiek voor Meppel speelt er de opgave van stedelijke vernieuwing van de wijken uit de jaren ‘60, ‘70 en ’80. In deze wijken moet een toekomstbestendige kwaliteitsslag worden gemaakt, zowel programmatisch, bouwkundig als qua energetische opgave. Het geheel van duurzame opgaven vraagt om een integrale aanpak op stedelijke en regionale schaal.

In paragraaf 3.1.2 is onderbouwd dat er in Meppel in de toekomst een behoefte zal blijven bestaan naar sociale huurwoningen. De vraag richt zich met name op grondgebonden eengezinswoningen. Het plan voor de bouw van 25 van dit soort woningen aan de Dahliastraat sluit daarmee aan bij deze behoefte.

VISIE

Ten aanzien van wonen streeft de provincie naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Zoals hierboven beschreven past dit plan binnen deze ambitie.

Conclusie

Het plan houdt rekening met de voor de locatie relevante kernkwaliteiten. Aan de combinatie van opgaven en robuuste systemen wordt op passende wijze invulling gegeven. Het plan is dan ook in overeenstemming met het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030

De Structuurvisie Meppel 2030 “Duurzaam verbinden” (vastgesteld 7 november 2013) geeft een kader voor de sociaal-maatschappelijke, economische en ruimtelijke ontwikkelingen voor de periode tot 2030 in Meppel.

Ten aanzien van wonen is de inzet van de gemeente om zoveel mogelijk multifunctioneel bouwen, zodat alle groepen gebruik kunnen maken van wat de gemeente bouwt. Het gaat daarbij om sociale huurwoningen, betaalbare particuliere huurwoningen, starterswoningen, zorgwoningen en aangepaste woningen, verslaafdenopvang en opvang van statushouders.

De bouw van grondgebonden sociale huurwoningen is passend binnen het beleid van de structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie 2016-2020

De rode draad in de Woonvisie 2016-2020 (vastgesteld 31 maart 2016) is het willen en kunnen in een veranderende woningmarkt. De Woonvisie-nieuwe-stijl is dus niet meer een vaststaand programma voor de toekomst, maar vooral een flexibel kader, waarin een ontwikkelingsrichting wordt geschetst. Want een kader is nog wel nodig. Ten eerste om gefundeerd prestatieafspraken met corporaties te kunnen maken en een richtinggevend woningbouwprogramma te kunnen opstellen. En ten tweede als beeld voor aangrenzende beleidsterreinen, zoals de wijkontwikkeling en het grond- en vastgoedbeleid.

In paragraaf 3.1.2 zijn de voor dit bestemmingsplan relevante onderdelen van de Woonvisie al behandeld. Daar is ook onderbouwd dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de Woonvisie.

3.3.3 Cultuurhistorische inventarisatie en waardenstelling Meppel uitbreidingswijken en buitengebied

De gemeente Meppel heeft op 28 januari 2016 de 'Cultuurhistorische inventarisatie en waardenstelling Meppel uitbreidingswijken en buitengebied' (CHIW) vastgesteld. De hoofddoelstelling van de CHIW is om de cultuurhistorische én de historisch-ruimtelijke karakteristieken van de uitbreidingswijken en het landelijk gebied naar boven te halen. Dit om hiermee ruimtelijke ontwikkelingen zó te kunnen sturen dat er rekening gehouden wordt met de historisch-ruimtelijke en cultuurhistorische waarden van de verschillende gebieden. Dit om deze waarden ook een inspiratie te laten vormen voor nieuwe ontwikkelingen, ontwerpen en ingrepen.

Het plangebied ligt in het deelgebied Ezinge. Dit gebied heeft als cultuurhistorische waarde een middenkwaliteit. In deze categorie is een aantal gebieden opgenomen waar de dichtheid aan cultuurhistorisch waardevolle elementen over het algemeen minder hoog en de waarde ervan minder groot zijn, omdat de kwaliteiten van het landschap, het stedenbouwkundig ontwerp, de inrichting van de openbare ruimte en de uitwerking van de architectuur eerder een gemiddelde representeren, dan dat zij als bijzondere representanten van de ontstaansperiode kunnen worden gezien.

Op deelgebied Ezinge zijn de volgende specifieke aanbevelingen van toepassing:

  • De ruimtelijke aansluiting van het gebied op de Reest waar mogelijk versterken.
  • Handhaven van de stedenbouwkundige coherentie van de Ezingerbuurt en een groot gedeelte van de bebouwing langs de Hoogeveenseweg, en met nieuwbouw aansluiten bij de bebouwingskarakteristiek hiervan.
  • Onderzoeken van de bouwhistorische kwaliteit van het historische bouwvolume op het sportpark Ezinge, en bij vaststellen van een waarde, op termijn een cultuurhistorisch betekenisvoller inpassing onderzoeken.

Met het bestemmingsplan wordt een passende invulling van het overgangsgebied van de Ezingerbuurt naar het onderwijspark mogelijk gemaakt. De nieuwbouw sluit aan bij de aanbevelingen voor het gebied in de CHIW.

3.3.4 Duurzaam Energie Plan

De gemeente Meppel heeft op 12 oktober 2011 het Duurzaam Energie Plan 'Van klimaatgevoelig naar klimaatrobuust' vastgesteld. De gemeente Meppel heeft de ambitie om op enig moment CO2-neutraal te zijn. Het Duurzaam Energie Plan beschrijft hoe de gemeente dit wil gaan realiseren, beginnend met de periode 2011-2020.

Klimaatbeleid vanuit de gemeente met betrekking tot nieuwbouw moet een regisserende functie inhouden. Dit geldt ook bij energiebesparingsbeleid voor bedrijven en bestaande bouw. De gemeente staat dicht bij marktpartijen en kan daardoor innoverende projecten stimuleren met behulp van andere partijen. Deze projecten geven een stimulans aan de markt en maken de weg vrij voor andere innoverende en duurzame projecten binnen de gemeente.

Dit betekent dat de gemeente als initiator aan tafel gaat zitten bij nieuwbouwplannen. De gemeente stimuleert hierbij energiebesparing en duurzame energievoorziening, waarbij duurzaamheid in de brede zin ook aan bod kan komen. De gemeente is stimulator en intermediair; veelal is energie en duurzaamheid bij nieuwbouw een achtergebleven onderwerp omdat er al veel andere onderwerpen op de agenda staan. Door deze onderwerpen vanaf het begin erbij te betrekken, worden ze een logisch en integraal onderwerp bij de bouw.

De ambitie is om de nieuwe woningen zo energiezuinig mogelijk op te leveren, binnen de, financiële, mogelijkheden van de woningbouwcorporatie.

3.3.5 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

Het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer en vervoer is beschreven in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) uit 2017. De hoofdlijnen voor het beleid bestaan uit het verbeteren van de interne en externe bereikbaarheid, het verbeteren van de leefbaarheid en verkeersveiligheid, een goed fietsnetwerk en voldoende fietsparkeervoorzieningen, het faciliteren van goederenvervoer over weg en water en tenslotte een goede kwaliteit van openbaar vervoer.

Het bestemmingsplan wordt ingepast in de bestaande infrastructuur. Aan de oostzijde wordt het plangebied voor autoverkeer via de erftoegangsweg Dahliastraat ontsloten op de gebiedsontsluitingsweg Ambachtsweg. Voor fietsers en voetgangers wordt het plangebied via de Dahliastraat ontsloten op zowel de Ambachtsweg als de Ezingerweg. Het plangebied is daarmee voldoende bereikbaar.

3.3.6 Beleidsplan Parkeren

In 2017 heeft de gemeente Meppel het parkeerbeleidsplan herijkt. In het beleid is de nieuwe visie op het parkeren in Meppel voor de periode tot circa 2020 uiteengezet. De nota richt zich met name op het parkeren in het centrum en de schil. Daarnaast is een van de speerpunten het verminderen van parkeeroverlast in woongebieden. In paragraaf 2.2 is onderbouwd dat het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van voldoende parkeerplaatsen bij het aantal woningen. Het bestemmingsplan sluit daarmee aan bij het beleidsplan.

3.3.7 Watertakenplan Fluvius

Zes gemeenten (De Wolden, Hoogeveen, Meppel, Midden-Drenthe, Steenwijkerland en Westerveld) in het beheergebied van waterschap Drents Overijsselse Delta hebben samen met het waterschap het Watertakenplan opgesteld.

Het watertakenplan kent een hoofdrapport en specificaties per gemeente. In het hoofdrapport is een visie beschreven op de samenwerking binnen Fluvius en hoe deze kan bijdragen aan een betaalbare, duurzame en toekomstbestendige afvalwaterketen. Het hoofdrapport is een gezamenlijk document, dat de zes gemeenten en het waterschap verbindt.

In de specificatie worden de gemeentelijke watertaken van Meppel verder uitgewerkt. Het is tevens de invulling van de wettelijke zorgplicht en voldoet daarmee aan de eisen die aan een verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) worden gesteld. In de gemeentelijke specificatie wordt op de volgende doelen gestuurd: bescherm volksgezondheid, beperk wateroverlast en hinder, spaar het milieu en tenslotte een zorgvuldige dienstverlening.

3.3.8 Beleidsvisie externe veiligheid

De Beleidsvisie Externe Veiligheid geeft de visie van de gemeente Meppel op externe veiligheid. De gemeente wil door middel van het optimaal combineren van bedrijvigheid en ruimtelijke ontwikkeling een verantwoord niveau van fysieke veiligheid voor de samenleving binnen de gemeentegrenzen creëren. Het doel van de beleidsvisie externe veiligheid is om beleid te formuleren dat deze ambitie mogelijk maakt.

Binnen de gemeente Meppel worden zes gebieden onderscheiden. Voor elk van deze gebiedstypen is een eigen veiligheidsambitie vastgesteld.

Het plangebied ligt in het gebied 'woonwijken'. Woonwijken zijn die gebieden in de gemeente waar een groot aantal mensen op een beperkt oppervlak verblijven. De gemeente Meppel wil haar burgers een zo veilig mogelijke woonomgeving bieden en in woonwijken worden daarom geen bedrijven toegelaten die een extern veiligheidsrisico veroorzaken. In de woonwijken zijn dergelijke bedrijven ook nu niet aanwezig.

Daarnaast ligt het plangebied in het gebied 'transportzones spoor, weg en water'; in dit geval de spoorzone. In de spoorzone (200 m ten weerszijde van het spoor) wordt uitgegaan van maximale ontwikkelingsmogelijkheden voor de ruimtelijke ordening, binnen de ruimte die de wet biedt. Dat betekent dat de mogelijkheden voor het transport van gevaarlijke stoffen beperkt zullen zijn. In het landelijk vast te stellen Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen zal voor Meppel slechts beperkt vervoer van gevaarlijke stoffen worden toegestaan. Verantwoording van het groepsrisico vindt plaats door het planontwerp te optimaliseren (mogelijkheden voor beheersbaarheid van calamiteiten, zelfredzaamheid van de burgers et cetera).

In paragraaf 4.7 en Bijlage 6 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

4.1 Bodem

Toetsingskader

Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Onderzoek en voorlopige conclusie

In het kader van de omgevingsvergunningsaanvraag dient een bodemonderzoek (NEN5725/NEN5740) te worden uitgevoerd. Op dit moment is bekend dat op delen van de locatie bodemverdachte activiteiten zijn geweest. Deze delen zijn gesaneerd. Het kan echter een financieel risico zijn die in beeld moet worden gebracht voorafgaand aan de aanvraag, en het liefst nog eerder aldus de RUD. Vooralsnog wordt op basis van vorenstaande resultaten niet verwacht dat het bouwplan geen doorgang kan vinden.

4.2 Geluid

Wet geluidhinder

Normen met betrekking tot weg- en railverkeerslawaai worden in Nederland gebaseerd op de Wet geluidhinder. Krachtens de wet worden zones aangegeven aan weerszijden van een weg of spoorweg. Binnen de zones wordt geëist dat ten gevolge van die weg ter plaatse van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen een zekere maximale geluidbelasting (voorkeursgrenswaarde) niet wordt overschreden. Voor woonfuncties bedraagt de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van weg- en railverkeerslawaai respectievelijk 48 dB en 55 dB.

Bedrijven en milieuzonering

De VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft richtlijnen voor een goede ruimtelijke ordening. Het volgen van de richtlijnen zoals opgenomen in de publicatie zorgt voor een verantwoorde afstand tussen woningen en milieubelastende bedrijven. In de publicatie zijn bedrijven en inrichtingen ingedeeld in milieucategorieën en zijn omgevingstypen aangeduid. Op basis van milieucategorieën en omgevingstypen zijn richtafstanden voor bedrijfsactiviteiten afgegeven. Deze richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit kenmerkend voor het omgevingstype en de veiligheid.

Onderzoek

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 2).

WEGEN
Voor het plan zijn met name de Leonard Springerlaan/Parallelweg, de Ambachtsweg en de rijksweg A32 relevant. Overige wegen zijn gegeven de afstand tot het plangebied of de beperkte intensiteiten als niet relevant aangemerkt.

Vanwege wegverkeer over de Leonard Springerlaan en de Parallelweg treden ter plaatse van de beoogde nieuwbouwlocatie geluidbelastingen op tot 43 dB (inclusief aftrek). Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Vanwege wegverkeer over de Ambachtsweg treden ter plaatse van de beoogde nieuwbouwlocatie geluidbelastingen op tot 53 dB (inclusief aftrek). Dit is (plaatselijk) hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB maar niet hoger de maximale ontheffingswaarde van 63 dB.

Vanwege wegverkeer over de rijksweg A32 treden ter plaatse van de beoogde nieuwbouwlocatie geluidbelastingen op tot 53 dB (inclusief aftrek). Dit is (plaatselijk) hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB maar voldoet juist aan de maximale ontheffingswaarde van
53 dB voor buitenstedelijk gebied.

SPOORWEGEN
Het spoortraject Zwolle - Groningen heeft ter plaatse van de planlocaties een zone van 600 m. Het plangebied valt binnen de zone van de spoorweg.

Vanwege railverkeer treden ter plaatse van de beoogde nieuwbouwlocatie geluidbelastingen op tot 64 dB. Dit is (plaatselijk) hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB maar niet hoger de maximale ontheffingswaarde van 68 dB.

De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde geldt alleen voor de meest westelijke woningen. De berekende geluidbelastingen zijn niet hoger dan de geluidbelastingen bij de bestaande woningen.

INDUSTRIELAWAAI
In de directe omgeving van de nieuwbouwlocatie bevindt zich het Onderwijspark Ezinge. Het Onderwijspark is ingedeeld in milieucategorie 2.1, hetgeen een richtafstand van 30 m betekent (bepaald door geluid). De sportvelden ten oosten van het plangebied (sportpark Ezinge) zijn ingedeeld in milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 m (bepaald door geluid). De beoogde woningbouw is gelegen binnen de richtafstand van zowel het onderwijspark als de sportvelden. Het sportpark Ezinge en het onderwijspark vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit.

Daarnaast is in de omgeving sprake van nog een aantal mogelijke inrichtingen. Deze zijn in het kader van het akoestisch onderzoek buiten beschouwing gelaten. Het betreft de volgende inrichtingen/activiteiten:

  • treinstation en bushalte/opstapplaats: deze activiteiten zijn niet vergunningplichtig. Wel zullen de piekgeluiden ten gevolge van de parkeerterreinen worden beschouwd;
  • rangeerterrein van Strukton: de richtafstand volgens de VNG-publicatie is zodanig dat het plangebied hierbuiten valt;
  • aanhanger- en trailerbedrijf GS: het plangebied bevindt zich buiten de richtafstand. Bovendien vorm het onderwijspark een zeer effectieve afscherming in de richting van het plangebied.

Vanwege de activiteiten van onderwijspark Ezinge treden ter plaatse van de beoogde nieuwbouwlocatie etmaalwaarden op tot circa 40 dB(A). Er wordt voldaan aan de geluidgrenswaarden conform het Activiteitenbesluit.

Vanwege de activiteiten van sportpark Ezinge worden ter plaatse van de beoogde nieuwbouwlocatie etmaalwaarden tot circa 45 dB(A) berekend. Er wordt voldaan aan de geluidgrenswaarden conform het Activiteitenbesluit.

GECUMULEERDE GELUIDBELASTING
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ter plaatse van de woningen van het bouwplan ten hoogste 60 dB. Dit wordt hoofdzakelijk bepaald door railverkeerslawaai (westzijde) en wegverkeerslawaai (oostzijde). Het akoestische klimaat kan als 'matig' worden gekwalificeerd.

Bij de bestaande woningen aan de westzijde worden gecumuleerde geluidbelastingen van ten hoogste 61 dB berekend (kwalificatie 'matig' tot 'slecht'). Aan de oostzijde is sprake van cumulatieve geluidbelastingen van ten hoogste 58 dB ('matig'). Het akoestische klimaat bij de beoogde nieuwbouw is niet slechter dan het akoestische klimaat bij de bestaande woningen.

Conclusie

MOGELIJKHEID VOORZIENINGEN WEG- EN RAILVERKEERSLAWAAI
In verband met de hoge geluidbelasting vanwege wegverkeer is onderzocht of (realistische) maatregelen mogelijk zijn waarmee de geluidbelasting ter plaatse van de meest relevante bouwblokken teruggebracht kan worden. Bij het onderzoeken van maatregelen wordt, conform de voorwaarden in de Wet geluidhinder, de voorkeursvolgorde bron-overdracht-ontvanger aangehouden.

  • Bronmaatregelen

Bij bronmaatregelen inzake wegverkeerslawaai dient met name gedacht te worden aan de toepassing van “stil” asfalt. Vooralsnog wordt aanpassing van het wegdek van de relevante wegen (Ambachtsweg en rijksweg A32) niet realistisch of zinvol geacht. Bronmaatregelen inzake railverkeerslawaai worden eveneens niet realistisch geacht.

  • Overdrachtsmaatregelen

Maatregelen in de overdracht kunnen bestaan uit het plaatsen van geluidschermen. In dit geval wordt dit als niet realistisch verder buiten beschouwing gelaten.

  • Ontvangermaatregelen

Bij maatregelen bij de ontvanger kan gedacht worden aan het optimaliseren van de plaatsing en oriëntatie van de geluidgevoelige bestemmingen. Met de invulling van het plan kan hiermee rekening worden gehouden.

Uiteraard dient de geluidwering van de gevel gedimensioneerd te worden op de berekende geluidbelasting. Door een goede geluidwering van de gevel kunnen de optredende binnengeluidniveaus beperkt worden, waardoor in de woningen sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. In de nadere detaillering van de gevel (beglazing, ventilatie) wordt beoogd het binnengeluidniveau te beperken tot 33 dB.

HOGERE GRENSWAARDEN
Verzocht kan worden voor de woningen waar sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde een hogere waarde te verlenen voor weg- en railverkeerslawaai. Hierbij zal rekening moeten worden gehouden met de gemeentelijke Beleidsregel hogere waarden Wgh. Hieromtrent kan worden opgemerkt dat voldaan wordt aan tenminste één van de ontheffingscriteria voor zowel wegverkeerslawaai als railverkeerslawaai (te weten: opvulling open plaats tussen aanwezige bebouwing). Gelet hierop zouden in principe hogere grenswaarden verleend kunnen worden.

Voor wat betreft de nieuwbouw zal de geluidwering van de gevels zodanig dienen te zijn dat de binnen de woningen optredende geluidniveaus voldoen aan het vereiste binnenniveau van 33 dB (in geluidgevoelige ruimten). Hierbij zal moeten worden uitgegaan van de berekende geluidbelastingen exclusief aftrek conform artikel 110g Wet geluidhinder. Geadviseerd wordt hierbij uit te gaan van de berekende cumulatieve geluidbelastingen.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

Archeologie

De gemeente Meppel beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Op deze kaart heeft het plangebied een lage verwachting. Bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 10 ha, die ook dieper reiken dan 30 cm, moet archeologisch onderzoek plaatsvinden. De ingreep van dit plan blijft ruimschoots onder deze oppervlakte. Daarnaast is de bodem naar verwachting reeds verstoord door de sloop van de bedrijfsbebouwing die in het verleden in het plangebied stond.

Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Dahliastraat-BPC1_0008.jpg"

Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart met globale ligging plangebied (rode rechthoek)

Cultuurhistorie

Het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit plan.

4.4 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.

Op 20 februari 2018 is een watertoets uitgevoerd op de website dewatertoets.nl. Op basis van deze toets geldt de normale procedure. Dit houdt in dat het waterschap Drents Overijsselse Delta een watertoetsdocument opstelt met informatie over de waterhuishouding in en rond het plangebied, concrete uitgangspunten van het waterschap die in het plan verwerkt kunnen worden en de voortgang van het watertoetsproces.

Na bestudering van de informatie bij het voorgenomen plan en het maken van een afweging komt het plan volgens het waterschap in aanmerking voor de korte procedure (Bijlage 3). Concreet betekent dit dat direct door kan worden gegaan met de planvorming onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast. Deze tekst is hieronder weergegeven. In deze waterparagraaf is het wateradvies van het waterschap automatisch verwerkt. Het waterschap Drents Overijsselse Delta beschouwt hiermee het plan als afgehandeld.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd.

Met dit plan worden 25 woningen mogelijk gemaakt. De hoeveelheid verharding neemt daarmee toe. Het plangebied was in het verleden echter vrijwel volledig verhard met bedrijfsbebouwing en bijbehorende erfverharding. De toename van het verharde oppervlak ten opzichte van die situatie is daarmee per saldo minder dan 1.500 m2. Overigens heeft het plan in zijn totaliteit meer dan 1.500 m2 verharding.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als de hemelwaterafvoer:

  • niet wordt aangesloten op een gescheiden rioolstelsel; of
  • niet wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel,

is oppervlakkige afvoer en infiltratie in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Oppervlaktewater

Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.

Het gebruik van materialen

Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen adviseert het waterschap om materialen zoals lood, koper en zink niet te gebruiken als het hemelwater vrij afstroomt naar het watersysteem.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Wetgeving lozen in oppervlaktewater

In het plan vindt een lozing plaats van water in oppervlaktewater. Hemelwater van schone oppervlakken (zoals daken en tuinen) mag rechtstreeks geloosd worden. Hemelwater dat van een parkeerterrein afstroomt (of anderszins) vervuild raakt, dient via een bodempassage af te wateren. Indien er grondwater wordt onttrokken tijdens de aanleg en het voornemen is dit te lozen in oppervlaktewater dan gelden er specifieke regels. Hierover moet dan contact worden opgenomen met het waterschap.

Wetgeving grondwateronttrekking

Er vindt in het plan een grondwateronttrekking plaats. Gezien de verschillende belangen is het grondwaterbeheer wettelijk geregeld in de Waterwet. In het kort komt het er op neer dat er voor grote grondwateronttrekkingen een vergunningplicht geldt. Voor kleinere onttrekkingen geldt een meldingsplicht. Neem contact op met het waterschap.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.

4.5 Ecologie

Toetsingskader

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd (Bijlage 4). Daarnaast is een stikstofberekening uitgevoerd (Bijlage 5). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Onderzoek

  • Gebiedsbescherming

De dichtstbijzijnde, in het kader van de Wet Natuurbescherming, beschermde gebieden zijn de Natura 2000-gebieden "De Wieden" en "Olde Maten & Veerslootslanden". Deze gebieden liggen op een afstand van respectievelijk circa 3 en 6,5 kilometer van het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden liggen op een afstand van minimaal 10 kilometer van het plangebied.

De kenmerken en doelstellingen van de Natura 2000-gebieden staan beschreven in de database van Natura-2000 gebieden (Ministerie van LNV, 2019). Voor een overzicht van mogelijke verstoringsfactoren op de Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is de Effectenindicator geraadpleegd (Ministerie van LNV, 2019). De effectenindicator is een hulpmiddel bij de toetsing op grond van de Wnb en geeft informatie over de gevoeligheid van soorten en habitattypen voor de meest voorkomende storende factoren, gebaseerd op absolute getallen voor biotische randvoorwaarden en kennis van ruimtelijke randvoorwaarden. De resultaten zijn per gebied te raadplegen. Voor voorliggende situatie worden de mogelijke effecten van storingsfactoren op basis van de planontwikkeling in beeld gebracht.

Gezien de ligging op minimaal 3 kilometer afstand heeft het onderzoeksgebied geen belangrijke directe ecologische relaties met de eerdergenoemde Natura 2000-gebieden. Door de afstand en de aard van de ontwikkelingen hebben deze geen invloed op een groot aantal factoren zoals oppervlakteverlies, versnippering, mechanische effecten, verstoring door licht, geluid, trilling, optische verstoring of verstoring van de populatiedynamiek. Ook vinden geen aanpassingen in de waterhuishouding plaats en worden geen verontreinigende stoffen uitgescheiden. Daardoor zijn ook effecten op alle water gerelateerde factoren zoals verontreiniging, verdroging en vernatting uit te sluiten.

Van externe werking van de ontwikkelingen in het onderzoeksgebied is mogelijk sprake ten gevolge van stikstofdepositie op de twee Natura 2000-gebieden. Voor de invloed van het plan op het gebied van stikstofdepositie kunnen zowel de aanlegfase als de gebruiksfase relevant zijn. In de aanlegfase gaat het om de emissie van mobiele werktuigen op de bouwlocatie en van werkverkeer om de bouw van 25 grondgebonden rijwoningen mogelijk te maken. Gezien de relatief kleine schaal van het project en de afstand tot de Natura 2000-gebieden is de projectbijdrage op die gebieden verwaarloosbaar. Ook in de gebruiksfase is deze projectbijdrage verwaarloosbaar, omdat de woningen gasloos worden gebouwd en het aantal verkeersbewegingen beperkt is. Uit de stikstofberekening blijkt dat er geen natuurgebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar.

Gezien de terreinomstandigheden, de afstand tot beschermde gebieden, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van de ontwikkeling zijn er met betrekking tot het voorgenomen plan geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden "De Wieden" en "Olde Maten & Veerslootslanden" te verwachten.

Op circa 500 m ten oosten en zuiden van het plangebied liggen gronden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gezien de afstand tussen het plangebied en het NNN wordt een aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van NNN-gebieden niet verwacht. Verder onderzoek naar invloeden op het NNN is niet van toepassing.

  • Soortenbescherming

Binnen de onderzoekslocatie zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogels als beschreven in de Wet natuurbescherming aangetroffen. Daarnaast zijn er geen potentiële nest- of verblijfplaatsen voor beschermde soorten aangetroffen.

De overige te verwachten dier- en plantensoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van de verwachte soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.

Conclusie

Natuurwet en -regelgeving staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".

Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een project dat kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.

Onderzoek

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal 25 woningen. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011. De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de volgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Dahliastraat-BPC1_0009.png"

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de achtergrondniveaus voor NO2 en PM10 in zowel 2011, 2015 als 2020 ruimschoots onder de grenswaarden liggen.

Conclusie

Het project moet worden beschouwd als een nibm-project. Uit de achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

4.7 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Onderzoek

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd (Bijlage 6). Het plangebied is gelegen buiten de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar ten gevolge van het spoortraject Zwolle - Groningen. Er wordt voldaan aan de grenswaarde. Het plangebied is eveneens gelegen buiten het plasbrandaandachtsgebied.

Met betrekking tot het groepsrisico is voor de maatgevende kilometer van het beschouwde spoortraject bepaald dat in de huidige situatie de oriëntatiewaarde ruimschoots wordt overschreden (2,15*OW). Na realisatie van de woningen aan de Dahliastraat bedraagt de overschrijding 2,33*OW.

Verantwoording groepsrisico

Conform artikel 8 lid 1 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het gemeentelijke beleid voor externe veiligheid (zie paragraaf 3.3.8) dient een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden. In de toekomstige situatie, na realisatie van het huidige plan, is sprake van een grotere overschrijding van de oriëntatiewaarde. Verantwoording van het groepsrisico is voor onderhavig project daarmee aan de orde. Hieronder wordt een onderbouwing gegeven welke maatregelen in het project zijn getroffen teneinde het groepsrisico zoveel mogelijk te reduceren.

Voor het groepsrisico is geen harde norm opgesteld, maar een oriëntatiewaarde en een verantwoordingsplicht. De verantwoording van het groepsrisico ligt bij alle betrokkenen (gemeente, Veiligheidsregio en initiatiefnemer), waarbij de eindverantwoording bij de gemeente ligt.

Bij een verantwoording van het groepsrisico (minimaliseren van de risico's, gemaakte afwegingen om het groepsrisico te verlagen) komen de volgende punten aan bod:

  • ruimtelijke inrichting;
  • bouwkundige maatregelen;
  • zelfredzaamheid;
  • hulpverlening;
  • organisatorische mogelijkheden.

Bij de beoordeling van deze aspecten dient gekeken te worden naar de effecten die (in eerste instantie onafhankelijk zijn van de kans van optreden) zich voor kunnen doen bij een ramp op het spoortraject Zwolle – Groningen en waarbij het invloedsgebied over het plangebied is gelegen. Dit betreft het:

  • 1. transport van brandbare gassen (LPG), met een invloedsgebied van 460 m;
  • 2. transport van toxische stoffen, met een invloedsgebied van meer dan 4 km.

BOUWKUNDIGE MAATREGELEN
Gezien de afstand tot het spoor, ten minste 56 m, zal de stralingsbelasting ten gevolge van een calamiteit met gevaarlijke stoffen op het spoor beperkt zijn. Verdere bouwkundige bescherming is niet noodzakelijk. Het stellen van aanvullende bouwkundige eisen is niet noodzakelijk.

ZELFREDZAAMHEID EN ONTVLUCHTING
De woningen zijn bestemd voor een brede doelgroep. De woningen zijn niet bestemd voor zorgbehoevenden of mensen met een zorg indicatie. Er wordt aangenomen dat er in de woningen geen of in zeer beperkte mate personen met een lichamelijke of geestelijke beperking zonder begeleiding aanwezig zullen zijn. Voor de aanwezigheid van kinderen geldt ook dat hiervan mogelijk sprake kan zijn, echter dat in dat geval zijn ouders/begeleiders aanwezig om de kinderen te begeleiden bij een incident op het spoor. Er zal aldus geen sprake zijn van een concentratie van zogenaamde “verminderd zelfredzame” personen. Dit betekent dat personen die aanwezig zijn zelfstandig kunnen vluchten ten tijde van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Elke woning heeft twee uitgangen, één voordeur aan de straatzijde van en één uitgang aan de tuinzijde van de woning, de achterdeur. Hiermee zijn meerdere veilige vluchtwegen van de gevarenbron af gericht aanwezig.

  • Brandbare gassen

Op het moment dat zich een incident voordoet met LPG (GF3) dan is het maatgevende incident het optreden van een koude BLEVE, dit betekent dat er geen tijd is tussen het begin van het ongevalsscenario en het ontstaan van een BLEVE. Tegen de gevolgen van een BLEVE zijn in voorliggende situatie redelijkerwijs geen maatregelen te treffen.

  • Toxische stoffen

Het transport van toxische stoffen kan bij een incident ter plaatse van het spoortraject Zwolle – Groningen leiden tot letale effecten binnen een invloedsgebied van meer dan 4 kilometer. Om een veilig verblijf in de woningen te bewerkstelligen is het van belang dat de luchttoevoer van buiten kan worden beperkt/voorkomen, zodat veilig verblijf gedurende enige uren in het gebouw mogelijk is. Door het gesloten houden van ramen en deuren wordt toetreding van lucht van buiten in voorkomende gevallen zoveel mogelijk beperkt. De woningen zullen beschikken over een mechanisch ventilatiesysteem dat door de bewoners eenvoudig zelf is uit te schakelen bij een calamiteit.

HULPVERLENING
Om de hulpdiensten een goede toegankelijkheid tot de woningen te bieden, dienen brandweervoertuigen zich nabij de woningen te kunnen opstellen. Bij een incident is elk van de woningen goed bereikbaar door middel van een weg aan de voorzijde van de woning.

ORGANISATORISCHE MOGELIJKHEDEN
De bewoners zullen middels een schriftelijke instructie op de hoogte worden gebracht van de aanwezige risico's en hoe te handelen bij een incident. Hierbij zal aandacht worden besteed aan de ontruiming (het ontvluchten) van de woning, alsmede het eventueel sluiten van ramen en deuren (bijvoorbeeld bij een toxische wolk).

Voorts zal bij overhandiging van de sleutel aan toekomstige bewoners worden uitgelegd hoe men de ventilatie van de woning direct en eenvoudig kan uitschakelen (risicocommunicatie richting bewoners).

Tot slot zal de Veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld hun advies in te brengen.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009). Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

Onderzoek

In de directe omgeving van de nieuwbouwlocatie bevindt zich het Onderwijspark Ezinge. Het Onderwijspark is ingedeeld in milieucategorie 2.1, hetgeen een maximale richtafstand van 30 m betekent (bepaald door geluid). De sportvelden ten oosten van het plangebied (sportpark Ezinge) zijn ingedeeld in milieucategorie 3.1 met een maximale richtafstand van 50 m (bepaald door geluid). Voor de aspecten geur, stof en gevaar gelden geen richtafstanden. Het station, met sporen, valt in milieucategorie 3.2. Hiervoor gelden richtafstanden voor geluid (100 m) en gevaar (50 m).

De beoogde woningbouw is gelegen binnen de richtafstand van onderwijspark, sportvelden en station. Voor het overige valt het plangebied buiten de invloedssfeer van milieubelastende activiteiten.

Het sportpark Ezinge en het onderwijspark vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. In paragraaf 4.2 en het akoestisch onderzoek in Bijlage 2 is onderbouwd dat ter plaatse van het plangebied voor zowel het onderwijspark als de sportvelden wordt voldaan aan de geluidgrenswaarden conform het Activiteitenbesluit.

In paragraaf 4.2 en het akoestisch onderzoek in Bijlage 2 is onderbouwd dat ter plaatse van het plangebied vanwege railverkeer geluidbelastingen optreden die hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde, maar niet hoger de maximale ontheffingswaarde. In paragraaf 4.7 en het onderzoek externe veiligheid in Bijlage 6 is aangegeven dat door het plan de al bestaande overschrijding van de oriëntatiewaarde groter wordt. Daarom is het groepsrisico nader verantwoord.

Vanuit de omliggende milieubelastende functies zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied.

De nieuwe woningen worden gebouwd op een afstand van het sportpark die groter is dan die van de afstand van al bestaande woningen tot het sportpark. De nieuwe woningen worden gebouwd op een afstand van het station die groter is dan die van de afstand van al bestaande woningen tot het station. De afstand van de bestaande woningen aan de Leliestraat tot de bestemmingsgrens van het onderwijspark is in de huidige situatie minimaal 4 m. In de toekomstige situatie is de afstand van de nieuwe woningen aan de Dahliastraat tot de bestemmingsgrens van het onderwijspark circa 10 m.

Het plan vormt daarmee geen extra belemmering voor de ontwikkeling van de omliggende functies.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.

4.9 Trillingen

Toetsingskader

Voor trillinghinder als gevolg van railverkeer bestaan geen wettelijke normen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet hier wel aandacht aan worden besteed als er een trillingsbron aanwezig is.

Onderzoek

Het plangebied bevindt zich op korte afstand van de spoorlijn Zwolle - Groningen. Voor het bestemmingsplan is een onderzoek trillingniveaus railverkeer uitgevoerd (Bijlage 7). De uitkomst van het onderzoek is dat de in het kader van trillinghinder in woningen na te streven waarden, zoals aangegeven in de Richtlijn deel B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR) van augustus 2006 worden overschreden.

REDUCTIEDOELSTELLING

In principe zijn voor nieuwbouwwoningen nabij spoorwegen technieken beschikbaar die bescherming bieden tegen trillingen.

Met een worst case verwachte trillingsterkte Vmax in de geprojecteerde woningen van maximaal circa 0,5 bij een na te streven waarde van 0,2 kan worden geconcludeerd dat in de woningen een reductiedoelstelling met een factor 2 tot 3 aan de orde is. Opgemerkt kan worden dat een dergelijke doelstelling in het onderhavige geval als technisch realiseerbaar kan worden gekwalificeerd.

VOORLIGGENDE SITUATIE

De verwachte hoge waarden kunnen optreden als gebouw- en vloerresonanties samenvallen met bijvoorbeeld de nu gemeten sterke aanstoting bij 8 tot 10 Hz. Verder kunnen hoge waarden optreden als een fundament wordt toegepast met een zeer beperkte demping. Om een worst case inschatting te maken is bij de prognose in eerste instantie ook uitgegaan van een fundament met een beperkte demping.

Door in het ontwerpproces fundament en constructieve opbouw te optimaliseren kan naar verwachting een inpasbare situatie worden gekregen. Aandachtspunten hierbij zijn wel dat een fundament wordt toegepast voor met name de eerstelijnsbebouwing met een optimale demping en gebouw- en vloerfrequenties die niet samenvallen met de hoge aanstoting in het frequentiegebied van de maatgevende treinen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan vloeren met voldoende hoge eigenfrequenties.

Voor het huidige plan wordt geadviseerd om nader onderzoek uit te voeren middels een Eindig Elementen Methode (EEM) studie. Hiermee kan op de eerste plaats een nauwkeuriger voorspelling worden verricht van de te verwachten trillingsterkte in de woningen. Op basis van die voorspelling volgt meer inzicht in de werkelijke overschrijding en waar en welke frequenties maatgevend zijn waarbij de overschrijding naar verwachting eerder lager uit zal vallen dan hoger omdat bij de huidige voorspelling een worst case aanname is gemaakt ten aanzien van de opslingering van de trillingen door het gebouw.

Op de tweede plaats kan met een EEM model het effect van de maatregelen worden onderzocht. Hiermee kunnen zowel maatregelen aan het fundament als maatregelen in het gebouw worden onderzocht.

Conclusie

Op basis van de verrichte metingen kan worden geconcludeerd dat de in het kader van trillinghinder in woningen na te streven waarden zoals aangegeven in de Richtlijn deel B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR) van augustus 2006 zullen worden overschreden.

De situatie kan echter worden beoordeeld als technisch oplosbaar. De exacte maatregelen kunnen pas in een later stadium worden gedimensioneerd. Om dit te borgen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels (lid 6.7). Middels deze maatregelen kan een acceptabel woonklimaat worden gewaarborgd.

Het aspect trillingen vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Afweging

Het plan maakt de bouw van 25 woningen mogelijk. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten (D11.2) geldt een grenswaarde van 2.000 woningen. Het plan blijft met het genoemde aantal ruimschoots onder de drempelwaarde, zoals die is opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.

Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals opgenomen in dit plan, en de Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bijlage 8) blijkt dat de effecten van de realisatie van de woningen in het betreffende gebied niet van dien aard zijn dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen. De aard van de voorgenomen activiteit is niet van die omvang dat er onevenredig nadelige effecten op de omgeving plaatsvinden. Daarnaast vindt de ingreep niet plaats in een gevoelig gebied. Er zijn geen negatieve effecten op de omgeving te verwachten.

Het plan is van een relatief geringe omvang. Daarbij is het project qua situering en potentiële negatieve effecten op de omgeving niet van dien aard dat het nader beoordeeld moet worden in een afzonderlijke m.e.r.(beoordelings)procedure.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

In dit hoofdstuk staat een toelichting op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. In paragraaf 5.1 staat een algemene toelichting op de betekenis en opbouw van het bestemmingsplan en de achtergronden daarvan. In paragraaf 5.2 wordt de bestemmingsregeling van dit bestemmingsplan toegelicht.

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. De grondgebruiker (eigenaar, huurder et cetera) mag de functie uitoefenen die het bestemmingsplan toestaat.

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt daarom:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).
5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een (enkel)bestemming. De gronden met een bepaalde bestemming zijn begrensd door het bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Aanvullend daarop kunnen de toegekende gebruiksmogelijkheden op twee manieren verder worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en daarnaast soms een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding. Een aanduiding is een vlak of een teken op de ruimtelijke verbeelding van het plan. Bij het vlak kan het gaan om een functieaanduiding. Het teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode et cetera. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden en/of beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing. De (on)mogelijkheden van aangeduide gebieden kunnen zijn geregeld in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels, maar ook in een eigen regel in de Algemene aanduidingsregels.

Een toelichting op de in dit bestemmingsplan opgenomen enkel- en dubbelbestemmingen en opgenomen aanduidingen staat in paragraaf 5.2.

5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de manier waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald. De inhoudelijke opzet van deze regels wordt deels voorgeschreven in de SVBP2012.
  • Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Hierbij is een landelijk een hiërarchie afgesproken, waarbij eerst de enkelbestemmingen (alfabetisch) aan de orde komen en vervolgens de dubbelbestemmingen (ook alfabetisch). Per bestemming geven de bestemmingsomschrijving en de (specifieke) gebruiksregels aanwijzingen voor het gebruik. De bouwregels geven per bestemming aanwijzingen voor het bouwen van gebouwen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Eventueel zijn hierbij flexibiliteitsbepalingen - mogelijkheden voor afwijken met een omgevingsvergunning en/of wijzigingsbevoegdheden - opgenomen. Daarnaast kan het voorkomen dat een bestemming voorzien is van een omgevingsvergunningstelsel. Dit bepaalt bijvoorbeeld welke werken en/of werkzaamheden alleen mogelijk zijn na verlening van een omgevingsvergunning. Vaak zijn de flexibiliteitsbepalingen en het omgevingsvergunningstelsel gekoppeld aan randvoorwaarden en/of eisen waaraan voldaan moet worden.
  • Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Deze gelden in principe voor het hele plangebied. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels.
  • Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in feite algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen. De inhoudelijke opzet van deze regels wordt deels voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de geldende SVBP.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting (met bijbehorende bijlagen). De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide plandelen worden in onderlinge samenhang bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Inhoudelijke opzet

Door de gemeente Meppel is een handboek opgesteld. Dit handboek vormt de basis voor de inhoudelijke opzet van de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan. Dit met dien verstande dat de uitgangspunten van de (voorheen) geldende bestemmingsplannen zo veel mogelijk gehandhaafd zijn. Dit komt de vergelijkbaarheid ten goede met de regelgeving in de omgeving van het voorliggende plangebied .

Regels

De opbouw van de regels van de verschillende bestemmingen is overal hetzelfde, deze is als volgt:

  • Bestemmingsomschrijving: In dit onderdeel worden de toegestane doeleinden en het toegestane gebruik omschreven.
  • Bouwregels: Hierin worden de regels voor wat betreft het bouwen uitgewerkt.
  • Nadere eisen: In deze bepaling is opgenomen dat Burgemeester en Wethouders nadere eisen kunnen stellen inzake de plaats en afmeting van gebouwen, bijvoorbeeld in het kader van een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Deze bepaling maakt het mogelijk voor het gemeentebestuur om waar nodig sturing te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling.
  • Afwijking bouwregels: In dit onderdeel kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouwregels, waarmee ruimere bouwmogelijkheden kunnen worden gegeven.
  • Specifieke gebruiksregels: In dit onderdeel kunnen enkele specifieke ongewenste gebruiksmogelijkheden uitgesloten, zoals zelfstandige bewoning van bijgebouwen en stortplaatsen.
  • Afwijking van de gebruiksregels: In dit onderdeel zijn mogelijkheden voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels opgenomen, bijvoorbeeld voor het toestaan van aan huis gebonden bedrijven.
  • Wijzigingsbevoegdheid: In dit onderdeel kunnen mogelijkheden op worden genomen voor het wijzigen van de bestemming. In dit bestemmingsplan is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden: Dit onderdeel (de voormalige aanlegvergunning) is alleen van toepassing voor de dubbelbestemmingen voor archeologie.

Verbeelding

Voor de vormgeving van de verbeelding geldt een aantal uitgangspunten. Zo worden de kaarten in kleur opgezet, waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding. De kleuren en letters zijn afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De schaal van de analoge kaarten is 1:1.000.

Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de verbeelding gezet (bouwvlakken, goot-/bouwhoogten, eventueel bebouwingspercentages).

5.3 Regels

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. De bestemmingen binnen het plangebied zijn 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen'.

Groen

De groenstrook aan de westzijde van het plangebied is bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, bermen en beplanting en tenslotte parken en plantsoenen toegestaan.

Tuin

De voortuinen van de vier woningen aan de Ambachtsweg zijn bestemd als 'Tuin'. Onder voorwaarden zijn hier erkers, ingangspartijen, luifels en balkons toegestaan.

Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming omvat de Dahliastraat en andere verkeersvoorzieningen in het plangebied. Op de gronden zijn naast wegen ook pleinen, parkeervoorzieningen en fiets- en voetpaden toegestaan. Binnen de bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Wonen

De toekomstige woonpercelen zijn voorzien van een woonbestemming. Binnen de bestemming zijn vier bouwvlakken met een diepte van 10 m opgenomen, waarbinnen maximaal 25 woningen mogen worden gebouwd. De maximale bouwhoogte van de woningen bedraagt 6 m. Aan huis verbonden beroepen zijn, onder voorwaarden, mogelijk.

5.4 Verbeelding

Voor de vormgeving van de verbeelding geldt een aantal uitgangspunten die als volgt luiden:

  • De kaarten worden in kleur opgezet waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding (bijvoorbeeld B- bedrijventerrein) een en ander afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de SVBP2012.
  • De schaal van de kaarten is 1: 1.000.
  • Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de kaart gezet (bouwvlakken, goot-/bouwhoogten, bebouwingspercentages).

In dit bestemmingsplan zijn deze vormgevende uitgangspunten toegepast. Dit bestemmingsplan biedt een nieuwe regeling waarbij aangesloten wordt op bestaande regelingen voor omliggende gebieden. Daarbij worden het handboek en de SVBP2012 als basis voor de regeling aangehouden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.1.1 Financiële haalbaarheid

In het plangebied wordt de bouw van 25 sociale huurwoningen mogelijk gemaakt. De initiatiefnemer heeft aannemelijk gemaakt dat het plan financieel uitvoerbaar is.

6.1.2 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikt de gemeente over de mogelijkheid tot het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van een bouwplan als bepaald in artikel 6.12 Wro en 6.2.1 Bro moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

In dit geval wordt er een overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer, waarin het kostenverhaal is geregeld. Hierin wordt ook rekening gehouden met mogelijke planschade. De vaststelling van een exploitatieplan bij het bestemmingsplan is dan ook niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Om te achterhalen of dit bestemmingsplan maatschappelijk uitvoerbaar is, wordt de bestemmingsplanprocedure doorlopen. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en instanties kunnen reageren op het plan, namelijk; inspraak, overleg, zienswijzen en tot slot beroep. De uitkomsten hiervan kunnen ook nog nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven. De bestemmingsplanprocedure ziet er globaal als volgt uit:

6.2.1 Voorontwerpbestemmingsplan

In de bestemmingsplanprocedure wordt het verplicht overleg te voeren met verschillende van belang zijnde instanties. Dit is geregeld in artikel 3.1.1 van het Bro.

Het houden van inspraak is niet verplicht. De gemeente Meppel hecht er echter waarde aan en heeft in haar Inspraakverordening opgenomen dat een inspraakperiode van zes weken in een bestemmingsplanprocedure wenselijk is.

6.2.2 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Eventueel ingediende zienswijzen worden door de gemeenteraad voorzien van een antwoord. De eventuele zienswijzen kunnen leiden tot wijzigingen in dit bestemmingsplan.

6.2.3 Vastgesteld bestemmingsplan

Het bestemmingsplan wordt, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg en inspraak

Van 14 februari tot en met 27 maart 2019 heeft het voorontwerp van het bestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegen voor inspraak en overleg. Er is één overlegreactie ontvangen. Daarnaast zijn er twee inspraakreacties ingediend. Alle reacties zijn samengevat en van een gemeentelijke beantwoording voorzien in de reactienota inspraak en overleg (Bijlage 9).

Naar aanleiding van de inspraakreacties is het bestemmingsplan op een aantal onderdelen gewijzigd ten opzichte van het voorontwerp:

  • De maximale goothoogte van de woningen is verlaagd van 7 meter naar 6 meter;
  • Er is een onderzoek trillingniveaus railverkeer uitgevoerd. Dit onderzoek is verwerkt in de toelichting (paragraaf 4.9) en als bijlage (Bijlage 7) opgenomen.
  • Vanwege de uitspraak op 29 mei 2019 van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake het PAS, is nader onderzoek gedaan ten aanzien van stikstofuitstoot in relatie tot Natura 2000-gebieden. Dit onderzoek is verwerkt in de toelichting (paragraaf 4.5) en als bijlage (Bijlage 5) opgenomen.

7.2 Zienswijzen

Van 21 november 2019 tot en met 2 januari 2020 heeft het ontwerp van het bestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegen voor zienswijzen. Er is één zienswijze ingediend, door ProRail. De zienswijze is samengevat en van een gemeentelijke beantwoording voorzien in de reactienota zienswijzen (Bijlage 10).

Naar aanleiding van de zienswijze is het bestemmingsplan op een aantal onderdelen gewijzigd ten opzichte van het ontwerp:

  • De conclusies en mogelijke maatregelen uit het trillingonderzoek zijn uitgebreider opgenomen in de toelichting (paragraaf 4.9).
  • In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen met betrekking trillingonderzoek (lid 6.7).