direct naar inhoud van Toelichting
Plan: BG Zuid, deelplan Riegshoogtendijk 142
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2022BP8000030-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voornemen is om het voormalige agrarische bedrijfsperceel Riegshoogtendijk 142-142a te Hollandscheveld te herzien naar wonen. Daarbij blijft de bestaande bedrijfswoning met inwoningsituatie in stand en wordt deze gesplitst. Tevens wordt er, ter compensatie van te slopen agrarische bedrijfsgebouwen, een ruimte-voor-ruimte woning gebouwd.

Bij brief van 15 februari 2022 is door het college van B&W aangegeven dat medewerking mogelijk is voor het toepassen van de ruimte-voor-ruimte regeling. Daarbij zijn o.a. de volgende voorwaarden gesteld:

  • Door toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling kan één vrijstaande woning op het erf worden gebouwd;
  • De bestaande woningen kunnen behouden blijven en blijven bouwkundig met elkaar verbonden, de bestaande woningen worden hiertoe bestemd als twee-onder-een-kap dan wel aaneengesloten woningen;
  • Er wordt minimaal 750 m² aan bebouwing afgebroken, de te slopen oppervlakte wordt vastgelegd in een sloopovereenkomst;
  • De oppervlakte aan bijgebouwen wordt teruggebracht naar wat bij recht bij een woonbestemming is toegestaan;
  • Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten;
  • Het woonerf wordt landschappelijk ingepast, dit wordt vastgelegd in een inrichtingsplan.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Om het voornemen mogelijk te maken is deze partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld waarin het voornemen juridisch-planologisch wordt verankerd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader waarbinnen het beoogde gebruik en het bouwplan gerealiseerd kan worden.

1.3 Opbouw toelichting

Bij het opstellen van dit plan is gebruik gemaakt van websites, visiedocumenten, beleidsstukken en rapportages. Waar nodig zijn de teksten en/of afbeeldingen integraal overgenomen om de inhoud zoveel mogelijk te waarborgen. Voor het overige is de naam en/of vindplaats van de bronnen weergegeven. Luchtfoto’s en kaartmateriaal zijn, tenzij anders aangegeven, noordelijk gericht. In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het geldende beleid aan de orde. In hoofdstuk 4 wordt de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 5 worden de omgevingsaspecten behandeld. Hoofdstuk 6 behandelt de indeling en de (juridische) opzet van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 7 behandelt het onderwerp handhaving en in hoofdstuk 8 is de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangegeven en het gaat in op de inspraak en het overleg aangaande het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van het dorp Hollandscheveld in het buitengebied. Het perceel is plaatselijk bekend Riegshoogtendijk 142-142a. In afbeelding 2.1 is de ligging van het plangebied met een rode marker aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP8000030-ON01_0001.jpg"

2.2 Geldende bestemmingsplan

Het plangebied valt onder het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld 30 juni 2005) en de gronden zijn aangeduid met enkelbestemming ‘Landelijk gebied III’ met aanduiding ‘agrarisch bedrijf’. Bij besluit van 22 november 2007 heeft de raad het bestemmingsplan Zuid herziening 2007’ van toepassing verklaard. Tevens zijn er achtereenvolgens drie parapluherzieningen, waarin enkele regels zijn herzien, voor het buitengebied van Hoogeveen vastgesteld. Daarbij zijn voor deze gronden geen wijzigingen in de bestemming danwel regels vastgesteld.

Volgens de gebruiksregels van het geldende bestemmingsplan is voor het plangebied de uitoefening van het agrarisch bedrijf toegestaan. Daaronder is begrepen het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering.

De beoogde woonfunctie resp. drie woningen met bijbehorende bouwwerken en woonerven, is niet bij recht toegestaan.

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied

2.3.1 Ruimtelijke structuur plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Riegshoogtendijk. De Riegshoogtendijk is door de ontginning van dit veengebied ontstaan als een lange rechte weg. Haaks op deze weg zijn lage wijken ontstaan. Deze oorspronkelijke wijkenstructuur is in dit gebied nog herkenbaar.

In deze structuur ontstonden erven op zandkoppen die de Riegshoogte werd genoemd. Ook dit erf, welke vanaf 1900 op de kaarten zichtbaar is, is gebouwd op een Riegshoogte. In afbeelding 2.2 een knipsel van de kaart van 1920 waarop de wijkenstructuur duidelijk zichtbaar is.

De wijk waaraan het erf is gebouwd was genaamd ‘Roelof Arends wijk. De wijk is nog zichtbaar langs het toegangspad. Ter hoogte van het boerenerf is de wijk omstreeks 1975 gedempt om plaats te maken voor de uitbreiding van het boerenbedrijf in noordelijke richting.

Afbeelding 2.2 toont een knipsel van de kaart van 1980 en hierop is zichtbaar dat de wijk ter hoogte van het plangebied deels is gedempt. De wijkstructuur is behoudens ter hoogte van het erf herkenbaar in het landschap. Inmiddels is de wijk aan de achterzijde van het boerenerf gaande de jaren verder gedempt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP8000030-ON01_0002.jpg"

2.3.2 Functionele structuur plangebied

Het plangebied betreft een vm. agrarisch bedrijfsperceel. Er was sprake van een melkveehouderij. De agrarische activiteiten zijn inmiddels beperkt tot het houden van enkele zoogkoeien.

Op het agrarische erf is een bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen en bedrijfsgebouwen gelegen.

De boerderij bekend als nr. 142 was de oorspronkelijke bedrijfswoning. Aan de linkerzijde van de boerderij is een nieuwe bedrijfswoning nu bekend als nr. 142a gebouwd. Deze twee woondelen zijn te samen vergund als één (bedrijfs)woning. De bewoner van 142 is de zoon van de vm. agrariër welke naast zijn reguliere baan tevens werkzaam was op het agrarische bedrijf.

Op het perceel zijn een aantal bedrijfsgebouwen en is een mestsilo aanwezig. Direct achter de boerderij is een veestalling gesitueerd met daarachter een wagenberging. Deze zijn beide in vervallen staat. Rechts van de boerderij is een kleine schuur en ligboxenstal aanwezig. De ligboxenstal omvat twee aan elkaar gebouwde stallen met een tussenlid. De schuur is in matige staat en de ligboxenstal is in redelijk goede staat en is nog in gebruik als veestalling.

Geheel rechts achter de ligboxenstal is nog een kuilvoerplaat aanwezig. De paden en verhardingen op het erf bestaan hoofdzakelijk uit puin- en betonverharding. Het toegangspad is tot aan de voorzijde van het erf rond de twee woningen voorzien van betonplaten. Aan de noordzijde van het toegangspad is de oude wijk met singelbeplanting gelegen.

De inrichting en bebouwing op het perceel is verbeeld in afbeelding 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP8000030-ON01_0003.jpg"

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Europees beleid

Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EUlanden, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.

De gronden vallend binnen voorliggend plangebied zijn op basis van dit verdrag getoetst. Een nadere beschrijving van het thema archeologie staat in hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten.

Wet Natuurbescherming

Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van beschermde flora en fauna. De uitvoeringsinstrumenten voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 (of kortweg Nb-wet 1998) en Flora- en faunawet (Ff-wet). Sinds 1 januari 2017 vervangt de nieuwe Wet natuurbescherming deze wetten alsmede de Boswet. De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. Uitwerking hiervan is te vinden in hoofdstuk 5.

3.2 Rijksbeleid

NOVI

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld.

Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en
  • 2. zorgvuldig gebruik van de ruimte;
    Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Overweging

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het ontwikkelen van een toekomstbestendig landelijk gebied en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.

SVIR

Op 13 maart 2012 is de Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna SVIR) vastgesteld.

Daarin is aangegeven dat het Rijk streeft naar ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’. Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk kiest daarbij voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Een aantal van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Overweging

Voor dit plan zijn in de SVIR dan wel de Barro geen onderwerpen van nationaal belang opgenomen waarmee rekening dient te worden gehouden.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid Bro en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en over programmering op regionaal niveau te voorkomen.

Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. De behoefte van de ontwikkeling dient te worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, zal daarnaast gemotiveerd moeten worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaande gebied kan worden gerealiseerd.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Of de behoefte van de ontwikkeling moet worden beschreven hangt af van de vraag of er sprake is van een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 Bro. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

De definitie van een stedelijke ontwikkeling is als volgt in het Bro omschreven:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Dit plan kan onder 'ruimtelijke ontwikkeling van woningbouwlocaties’ worden geschaard. Indien een plan voorziet in de toevoeging van ten hoogste elf woningen, dan is blijkens jurisprudentie geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Overweging

Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling kan geoordeeld worden dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en is een nadere toetsing aan de Ladder niet noodzakelijk.

Conclusie:

Dit plan is in overeenstemming met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale omgevingsverordening Drenthe

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe (geconsolideerd 2021-12-8), met inbegrip van de navolgende wijzigingen, geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk plan uiteengezet worden dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk plan mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe is het beleid uit de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vertaald naar concrete regels. In artikel 2.16 is de ruimte-voor-ruimte-regeling opgenomen. In dit artikel is het volgende bepaald:

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied, niet gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, kan voorzien in een ruimte-voor-ruimte-regeling als in dat gebied voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is.
  • 2. De ruimte-voor-ruimte-regeling wordt vormgegeven met inachtneming van het volgende:
    • a. toepassing van de regeling is alleen mogelijk voor agrarische bedrijfsbebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was;
    • b. de randvoorwaarde dat de sloopnorm voor 1 compensatiewoning tenminste 750 m2 en tenminste 2.000 m2 voor maximaal 2 compensatiewoningen aan agrarisch bedrijfsbebouwing bedraagt;
    • c. een beperkte afwijking van de onder b genoemde randvoorwaarde is mogelijk mits sprake is van een extra kwaliteitsslag;
    • d. in het ruimtelijk plan mag de mogelijkheid worden geboden tot het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen (saldering) om te kunnen komen tot de sloopnorm van 750 m2 of tot 2.000 m2;
    • e. randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd;
    • f. de randvoorwaarde dat bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die op kaart D3 (Natuurnetwerk Nederland) en/of kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) zijn aangeduid, tenzij de oorspronkelijke agrarische bedrijfsbebouwing wordt verwijderd in de betreffende gebieden.

Overweging

Voorliggend plan past binnen deze regels van artikel 2.16. De te slopen agrarische bedrijfsbebouwing dateert van voor 2 juni 2010. Er wordt op de slooplocatie tenminste 750m2 aan bebouwing gesloopt. Dit is exclusief mestkelders en erfverharding. Dit geeft dus recht op de bouw van één compensatiewoning. De randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning zijn in dit bestemmingsplan en/of worden in het kader van de welstandstoetsing geregeld. De nieuwbouw vindt niet plaats binnen het Natuurnetwerk Nederland of het Beekdal en bergingsgebied.

3.3.2 Omgevingsvisie Drenthe

In de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2022 (vastgesteld 2022-09-28) zijn de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein geformuleerd. De omgevingsvisie vormt het strategisch kader voor de ruimtelijke economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document en fungeert als provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening, als provinciaal milieubeleidsplan, als regionaal waterplan en als provinciaal verkeers- en vervoersplan.

Op de visiekaart 2022 heeft het plangebied aanduiding ‘Landbouwgebied’. Deze primaire sector is van groot belang voor de Drentse economie en de werkgelegenheid. De ambitie is de landbouw maximale speelruimte te bieden in gebieden die aangeduid zijn als landbouwgebied. Ontwikkelingen in deze gebieden mogen geen negatief effect hebben op de landbouw.

Kernkwaliteiten

In de omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het beoordelen van bestemmingsplannen. De provinciale belangen zijn verdeeld in Drentse kwaliteiten en ontwikkelingen.

Binnen de Drentse kwaliteiten staat het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten, de dynamiek van bedrijvigheid, de biodiversiteit en de milieu- en leefomgevingskwaliteit centraal. De kernkwaliteiten zijn opgenomen op een kernkwaliteitenkaart. Op het gebied van ontwikkelingen zijn onder meer het regionale economische vestigingsklimaat, de landbouw, het toerisme, de demografische ontwikkeling, de mobiliteit en de ontwikkeling van natuur en landschap (ecologische hoofdstructuur, diversiteit in landschapstypen) als provinciaal belang benoemt.

De kernkwaliteiten vormen de belangrijkste basis voor het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Daarnaast is zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit van belang.

Landschap

Het plangebied maakt deel uit van het ‘landschap van de veenkoloniën’. Kenmerkend voor de hoogveengebieden is de strakke orthogonale verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden en de grote, weidse ruimtes met wijken. Elke ontginning heeft zijn eigen specifieke kenmerken, waaraan de tijd en de manier van ontginning is af te lezen. Zo heeft het gebied rond Hollandscheveld een kleinschalig, besloten karakter met veel verspreid voorkomende bebouwing en bosstroken.

Cultuurhistorie

Het plangebied is aangeduid als ‘Deelgebieden cultuurhistorie – Het Hollandscheveld en Hoogeveen. De structuur van dit gebied heeft geen duidelijke drager. Dit komt door de relatief complexe en kleinschalige aanpak van de oudere veenontginningen, vanaf de 17de eeuw. De (verlengde) Hoogeveensche Vaart vormt de basis en verbindende schakel in de veenontginningen. De structuur hiervan is nog steeds herkenbaar aan de ‘opgaanden’, die als ontginningsas dienden, en aan de verschillende kavelrichtingen van de –vele- ontginningsblokken, die aan de achter grenzen bij elkaar komen. Hoogeveen heeft zich ontwikkeld als stedelijke kern vanuit het kruispunt van twee belangrijke vaarten: de (verlengde) Hoogeveense Vaart en de inmiddels gedempte Zuidwoldiger Opgaande.

Aardkundig erfgoed

Wat betreft aardkundige waarden is het plangebied aangeduid met beschermingsniveau ‘generiek’. Dit betekent dat in deze gebieden de lokale, aardkundige kernmerken voor de toekomst bewaard moeten worden. Er wordt van gemeenten verwacht dat ze via het gemeentelijk bestemmingsplan bescherming geven aan kenmerkende aardkundige waarden. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt. Op de geomorfologische kaart van Nederland is het plangebied aangeduid als ‘grondmorenewelvingen’.

Wat betreft de kernkwaliteiten ‘natuur’ en ‘rust’ en ‘archeologie’ is het plangebied niet voorzien van enige aanduiding.

Overwegingen

Het plan voorziet in het herbestemmen van een agrarisch bedrijfsperceel tot woonerf. Daarbij blijft de bestaande bedrijfswoning in stand en wordt planologisch gesplitst tot twee woningen. Tevens wordt, op grond van de ruimte voor ruimte regeling, ter compensatie van te slopen agrarische bedrijfsgebouwen een vrijstaande woning gebouwd.

De omgeving typeert zich als een open veenlandschap met lange opstrekkende percelen afgebakend door wijken of erfrandbeplanting. Dit vm. boerenerf is gebouwd op een zandkop in dit veenlandschap. Deze zandkoppen worden de Riegshoogten genoemd.

Op het woonerf wordt met respect voor de cultuurhistorie een tweedeling tot stand gebracht door een elzenrij aan te planten ter hoogte van het woonerf op de plek van de hoofdwijk. Buiten het woonerf wordt de hoofdwijk opengemaakt om de ontginningshistorie te benadrukken. De nieuwe woning wordt in de richting van het landschap gebouwd en krijgt een eenvoudige entree passend in het agrarisch landschap. De omliggende open gronden blijven behouden als agrarische gronden. Er wordt met dit plan geen (extra) landbouwgrond onttrokken. Het landschappelijk inrichtingsplan is bijgevoegd als bijlage bij de regels waarin de landschappelijke maatregelen verbeeld en uitgelegd zijn.

Conclusie:

Dit plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.4 Regionaal beleid

Het plangebied is gelegen binnen het gebied van Waterschap Drents Overijsselse Delta (hierna WDODelta).

Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met partners gelegd worden. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid beschreven op basis van de volgende primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Bij ruimtelijke plannen adviseert het waterschap om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Ruimtelijke aanpassingen kunnen bijdragen aan het voorkomen van een overstroming of wateroverlast en het beperken van eventuele gevolgen. Daarnaast gaat het ook om de bijdrage die inwoners, gemeenten, provincies en belangenorganisaties zelf kunnen leveren aan waterveiligheid. De betrokkenheid vanuit de samenleving bij de gewenste veiligheid is een belangrijk aandachtspunt in de planperiode.

Doelstellingen voor ruimtelijke plannen:

  • Het beperken van de gevolgen van wateroverlast en overstromingen (overlast, schade en slachtoffers).
  • Het vergroten van het bewustzijn van de (resterende) eigen verantwoordelijkheid van de inwoners, overheden en bedrijven.

Overwegingen en conclusie

Het plan betreft een geringe ruimtelijke ingreep welke geen invloed van betekenis heeft op de eisen vanuit het waterplan. Dit plan voldoet aan de doelstellingen en criteria van het voornoemde Waterschapsbeleid. Op grond van voorgaande vormt dit plan geen beletsel voor de uitvoering vanuit het Waterschapsbeleid. Er is in het kader van de planvorming uitvoering gegeven aan de watertoets. De resultaten worden weergegeven in paragraaf 5.3.

3.5 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie 2018

In de toekomstvisie wordt aangegeven door de gemeente welke ontwikkelingen en opgaven er zijn op het gebied van bestuur, veiligheid, sociaal, omgeving en economie.

In de toekomstvisie stelt de gemeente dat Hoogeveen vitale dorpen heeft waar het goed wonen en leven is. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele leef- en werkomgeving waarbinnen de gemeente de ruimte wil bieden voor lokale initiatieven van bewoners en bedrijven. Er is behoefte aan kwaliteit, vooral duurzame woningen en woningen waarin je langer zelfstandig kunt blijven wonen

Structuurvisie 2.0 Hoogeveen (2018)

In 2012 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 2015-2030 geactualiseerd tot Structuurvisie 2.0. Deze visie vormt het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen met 2030 als zichtjaar. De structuurvisie heeft niet als doelstelling de ontwikkelingslocaties op perceelsniveau op de kaart weer te geven, maar geeft de ontwikkelingsmogelijkheden per landschapstype weer. Dit wordt de fysieke structuurvisie genoemd. In 2018 is de ‘Visie op de omgeving’ vastgesteld. Dit is een actualisatie van de Structuurvisie 2.0 waarin trends en ontwikkelingen worden benoemd die van invloed kunnen zijn op de uitgestippelde koers.

In de structuurvisie wordt de manier waarop gemeente Hoogeveen ruimtelijke ontwikkelingen benaderd uitnodigingsplanologie benoemd. Dit betekent dat ze zich uitnodigend opstellen naar initiatiefnemers met alleen op hoofdlijnen ruimtelijke kaders, niet op details. Uitgangspunten zijn duurzaamheid, ambitie en kwaliteit.

Hoogeveen wil de kwaliteiten en waarden van landschap, dorpen en stad benutten en versterken. Landschap is de drager van de ruimtelijke kwaliteit. Het plangebied ligt op de visiekaart in ‘zeer open veenlandschap met agrarische functies (oude verkaveling in lange smalle stroken)’.

Het blijkt dat mensen langer thuis blijven wonen en dat gezinnen kleiner worden

(gezinsverdunning) en daarmee het aantal eenpersoonshuishoudens groter. Dit betekent dat de vraag naar gezinswoningen blijft. Praktisch woongenot staat voor mensen voorop: voorzieningen in de buurt en ruimte en groen om je heen. De woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit. Er is behoefte aan duurzame woningen waarin je langer zelfstandig kunt blijven wonen.

In de structuurvisie is aangegeven hoe de gemeente in de toekomst met thema’s als wonen, leefbaarheid, landbouw, recreatie en natuur zal omgaan, welke ontwikkelingen gewenst zijn en waar die ontwikkelingen moeten plaatsvinden.

Woonvisie Hoogeveen

De gemeente Hoogeveen heeft een Woonvisie 2017-2020 vastgesteld. Centraal staat het motto: ‘Waar iedereen zijn thuis vindt’. Er staan vier hoofdambities centraal in het document:

  • 1. Behoud van kwaliteit en gewildheid;
  • 2. Toevoegen wat gevraagd wordt;
  • 3. Voor iedereen betaalbaar;
  • 4. Ouderdom of zorg: ook dan goed wonen.

Met dit plan wordt de bestaande woning gesplitst. Tevens wordt conform het ruimte-voor-ruimte beleid een eengezinswoning toegevoegd in het buitengebied. Daarbij wordt ter compensatie op het perceel voormalige agrarische bebouwing gesloopt. Deze extra twee woningen zijn een passende toevoeging aan de woningvoorraad en voorziet in een actuele behoefte.

De gemeente Hoogeveen heeft geen beleid voor ruimte-voor-ruimte. Wel is de ruimte-voorruimteregeling opgenomen in de beheersverordeningen voor het buitengebied. Het betreft hier het toetsingskader voor een aanvraag omgevingsvergunning. Als het college wil afwijken van de regels uit de beheersverordening (zogenaamde binnenplanse afwijkingsmogelijkheid) wordt van dit toetsingskader gebruik gemaakt.

Aangezien er nog een oud bestemmingsplan geldt is deze afwijkingsmogelijkheid niet direct toe te passen. Het afwijkingskader geeft echter wel de vastgestelde beleidslijn en daarmee is dat kader met voorwaarden in deze toegepast.

De van toepassing zijnde voorwaarden uit die ruimte-voor-ruimte regeling zijn:

  • De nieuw te bouwen woning moet voldoen aan het bestemmingsplan
  • De agrarische gebouwen die gesloopt worden, zijn samen minimaal 750 m2
  • Alle bestaande bebouwing wordt verwijderd (ook toren- en mestsilo's, verharding en mestplaten)
  • Cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke gebouwen worden niet gesloopt
  • De woningen worden gebouwd op dezelfde plek waar de agrarische gebouwen zijn gesloopt

Overwegingen

Het plan voorziet in het herbestemmen van een agrarische bedrijfsperceel tot woonerf. Daarbij blijft de bestaande bedrijfswoning in stand en wordt planologisch gesplitst tot twee woningen. Tevens wordt, op grond van de ruimte-voor-ruimte regeling, ter compensatie van te slopen agrarische bedrijfsgebouwen een vrijstaande woning gebouwd.

In het buitengebied van Hoogeveen wordt vraaggestuurd gebouwd en is maatwerk van belang. In dit geval gaat het om een ruimte voor ruimte kavel waarbij deze locatie een terugbouwlocatie is. Het college heeft bij brief van 15 februari 2022 uitgesproken dat het plan passend is.

Dit plan voldoet aan de van toepassing zijnde voorwaarden uit de ruimte-voor-ruimte regeling van de gemeente Hoogeveen. In dit plan zal de nieuw te bouwen woning ontworpen worden binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Ook de bijgebouwen zullen opgericht worden conform de regels die gelden onder de woonbestemming. Afbeelding 3.1 toont de te slopen bebouwing en daaruit blijkt dat er minimaal 750m² gesloopt wordt en dat alle bestaande bebouwing zoals mestsilo’s etc. worden verwijderd.

Er zijn geen cultuurhistorische waardevolle of karakteristieke gebouwen die gesloopt worden.

In het landschappelijke inrichtingsplan wordt aangegeven hoe rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden van het gebied, zoals eerder beschreven in paragraaf 3.3.

Conclusie

Dit plan voldoet aan de doelstellingen en criteria van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke structuur

De ruimtelijke structuur van dit erf heeft zijn oorsprong in de ontginningstijd. De Riegshoogtendijk waaraan het perceel ligt wordt zo genoemd vanwege de zandkoppen in dit veenlandschap die Riegshoogten worden genoemd. Dit woonerf ligt op een behoorlijke afstand van de weg op een zandkop.

De beoogde woonerven en bijbehorende bebouwing blijven geclusterd op de zandkop ter plaatse. Dit woonerf ligt op een behoorlijke afstand van de (openbare) weg waardoor de oude boerderij en de nieuwe woning beperkt zichtbaar (zullen) zijn vanaf de weg. Er is geen sprake van een duidelijke rooilijn op het erf danwel ten opzichte van andere terugliggende erven. Er is voor gekozen de nieuwe woning, vormgegeven als schuurwoning, op de plek van de te slopen stallen te plaatsen om de structuur van het voormalig boerenerf te behouden. De noklijn volgt de richting van de percelering.

De bestaande wijkenstructuur met toegangspad naar dit perceel blijft intact. De wijkenstructuur wordt hersteld door onderhoud van de oude wijk met houtwal. Tussen het woonerf en de schuren liep vroeger een wijk die in de loop van de tijd gedempt is. Deze oude wijk wordt hersteld door deze open te graven. Aan de voor- en achterzijde wordt deze wijk ook verlengd. Deze natuurlijke scheidslijn wordt extra benadrukt door het aanplanten van een elzensingel, waarmee er direct een tweedeling ontstaat tussen de voorziene erven die recht doet aan de cultuurhistorie van dit gebied. Ook het behoud en het versterken van de erfrandbeplanting langs de zijdelingse grenzen draagt bij aan de voor dit veenlandschap kenmerkende verkaveling in lange smalle stroken.

4.2 Functionele structuur

De bestaande bedrijfswoning met aangebouwde woning is vergund als één woning en wordt met dit plan gesplitst. Er zijn geen wijzigingen voorzien aan deze bebouwing.

De compensatiewoning met bijgebouwen wordt gebouwd passend in de bestaande verkaveling. De bestaande agrarische bebouwing wordt gesloopt en ook de bestaande erfverhardingen rondom deze agrarische bebouwing wordt verwijderd.

Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande oprijlaan. Op alle woonerven is voldoende parkeerruimte voorzien, zie de situatietekening verbeeld in afbeelding 4.1.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden.

Het plan voorziet in het herbestemmen van een agrarische bedrijfsperceel tot woonerf. Daarbij blijft de bestaande bedrijfswoning in stand en wordt deze planologisch gesplitst tot twee woningen. Tevens wordt, op grond van de ruimte-voor-ruimte regeling, ter compensatie van te slopen agrarische bedrijfsgebouwen een vrijstaande woning gebouwd.

5.1 Bodem

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en er moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Er is voor het plangebied bodemonderzoek uitgevoerd door Sigma Geo- & Milieutechniek B.V., zie bijlage 1 van deze toelichting. In het rapport van 25 november 2022 met rapportnummer 22M10569 wordt geconcludeerd dat wat betreft de onderzochte grond, het grondwater er geen vervuiling aanwezig is die de interventiewaarden overschrijdt.

Wat betreft asbest wordt het volgende geconcludeerd:

Puin- en funderingsmateriaal

Ter plaatse van de inspectiegaten G1 t/m G6 is in de puinlaag zintuiglijk geen asbesthoudend materiaal waargenomen. Het totale gemiddeld gewogen gehalte asbest (fractie <20 mm + fractie >20 mm) in de puinlaag uit de inspectiegaten G1 t/m G6 (traject ca. 0-0.5 m-mv) bedraagt <2 mg/kg d.s en is daarmee niet verhoogd t.o.v. de interventiewaarde (100 mg/kg d.s) voor asbest…. Uit het onderzoek is gebleken dat de bovengrond t.p.v. inspectiegaten G1 t/m G6 niet aantoonbaar verontreinigd is met asbest. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de vooraf gestelde onderzoekshypothese “verdacht” verworpen.

Druppelzone asbest verdacht dak ter plaatse van de schuur

De uitgegraven toplaag uit de inspectiegaten G7 t/m G10 is verontreinigd met asbest boven de interventiewaarde. Ter plaatse van de druppelzone is een asbestgehalte boven de interventiewaarde gemeten. Formeel is het gehalte aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek naar asbest. Het nader onderzoek naar asbest ter plaatse van druppelzones is echter niet heel gebruikelijk. Een nader onderzoek dient te worden uitgevoerd middels sleuven die gegraven worden met een kraan. Uit een pilot onderzoek van o.a. Geofox en Lievense is het volgende geconcludeerd:

Geconcludeerd kan worden dat ergens tussen de halve en de hele meter vanuit de druppelzone de grens ligt waar nog wel en waar geen asbest meer wordt aangetroffen. En dat over het algemeen slechts de toplaag van de eerste 5 cm –mv verontreinigd is. Daarnaast is het aannemelijk dat er zich tussen r1 en een halve meter richting de gevel van het gebouw asbest bevindt in vergelijkbare gehalten als tussen r1 en r2.

Dit alles in beschouwing nemend, kan worden aangenomen dat met het afgraven van een halve meter aan beide zijden van de druppelzone (raai 1) tot maximaal 10 cm diep in de meeste gevallen – maar niet in alle gevallen - voldoende moet zijn om de verontreiniging afkomstig vanaf het geërodeerde dak te verwijderen. Mogelijk is zelfs 5 cm diep ontgraven voldoende maar dit is technisch niet goed uitvoerbaar. Het is aannemelijk dat zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde van het gebouw (de kopse kanten) een halve meter extra moet worden ontgraven, gezien het verspreidingsbeeld.

In onderhavig geval is het waarschijnlijk logischer een BUS-melding te doen en de grond laagsgewijs te ontgraven (10 cm) en uit te keuren op asbest.”

Met deze plannen wordt alle voormalige agrarische bebouwing gesloopt en op de voorgeschreven wijze afgevoerd.

Conclusie:

Het aspect ‘bodem’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.2 Cultuurhistorie & Archeologie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging dient plaats te vinden van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Eén van die belangen is de cultuurhistorie ofwel de aanwezigheid van monumenten of archeologisch waardevolle gebieden.

Archeologie

Het plangebied is niet voorzien van een archeologische dubbelbestemming. Op de archeologische kaarten van de gemeente Hoogeveen is het plangebied aangeduid met een lage verwachting. Hier wordt geen archeologisch onderzoek verlangd. Het plangebied behoort tot de Veenkoloniale ontginningsvlakte (relatief laaggelegen). In dit veenlandschap zijn geen dekzandverhogingen onder het veen aanwezig. Het gebied was altijd al laaggelegen en vlak. Daarom is aan deze gebieden een lage archeologische verwachting toegekend.

Dat laat onverlet dat er indien bij de uitvoering onverhoopt toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, deze direct gemeld dienen te worden bij zowel de gemeente als de provinciaal archeoloog (artikel 5.10 van de Erfgoedwet).

Monumenten

De binnen de gemeente Hoogeveen aangewezen rijksmonumenten en provinciale monumenten zijn op ruime afstand van het plangebied gesitueerd, zodat de voorgenomen ontwikkeling niet van enige invloed is op deze beschermde gebouwen.

Cultuurhistorie

Cultuurhistorie is het totaal aan bovengrondse sporen van menselijke activiteiten in de stad en op het platteland, in de bebouwde en de onbebouwde omgeving.

Op de cultuurhistorische beleidskaart van de gemeente Hoogeveen is het plangebied aangeduid met een hoge waarde, het behoort tot het ensemble ENS HG2 – Ontginning 5000 morgen. Dit ensemble is gelegen westelijk van de Riegshoogtendijk tussen Alteveer en Hollandscheveld. Het heeft een hoge cultuurhistorische waarde omdat het ensemble nog een vrijwel gave wijkenstructuur met restanten van trekgaten en veenbossen omvat.

Overweging

De cultuurhistorische waarden worden met dit plan gerespecteerd door de kenmerkende wijkenstructuur deels te herstellen en in ieder geval visueel te versterken door de aanplant van elzen/eikenrijen. Daarmee worden de cultuurhistorische waarden gerespecteerd.

Conclusie

Het aspect ‘cultuurhistorie & archeologie’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.3 Water

In dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het Waterschap Vechtstromen is op 24 november 2022 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets.

Op basis van deze toets wordt geconcludeerd dat er belangen van het waterschap geraakt worden. Daarom volgt de normale procedure. Er komt een uitgangspuntennotitie voor dit plan. Wanneer deze uitgangspuntennotitie ontvangen is, zal deze verwerkt worden in het plan.

Op voorhand is aan te geven dat het hemelwater op eigen perceel opgevangen zal worden. Daarnaast wordt een oude wijk hersteld en verlengd door deze uit te graven. Dit vergroot de waterberging op het perceel. Het totaal aan verharding op het perceel neemt af doordat de voormalige ontsierende bebouwing wordt gesloopt en terreinverharding wordt verwijderd.

Conclusie

Het aspect ‘water’ vormt naar verwachting geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.4 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming dient aandacht te worden besteed aan natuurwetgeving. Hierbij kan een tweedeling gemaakt worden in soortbescherming en gebiedsbescherming. Soortbescherming wordt geregeld in de Wet natuurbescherming.

Soortbescherming

Er is door Ecoreest een quickscan ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het complete rapport van 28 januari 2022 met kenmerk 202203 is bijgevoegd als bijlage 3. In dat rapport wordt geconcludeerd:

“Vogels: in het plangebied is een populatie huismussen aanwezig. Hiermee maakt plangebied deel uit van het leefgebied van huismus. Onbekend is waar deze huismussen nestelen, waarschijnlijk in de woonboerderij met aangrenzende schuur (locatie 6). Echter mogelijk worden ook andere opstallen, waaronder te slopen stallen gebruikt als nestlocatie. Nader soortgericht onderzoek moet uitwijzen waar deze nesten zich bevinden. De stallen worden gebruikt door boerenzwaluw. Binnen en in de directe omgeving van het plangebied kunnen algemene vogelsoorten (zonder jaarrond beschermde nesten) tot broeden komen.

Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn in de stallen en schuren niet uitgesloten. Mogelijk vormt het plangebied onderdeel van een vliegroute en foerageergebied. Dit betreft echter geen essentieel leefgebied en de ontwikkeling heeft geen negatief effect op de functionaliteit ervan.

Het plangebied maakt mogelijk deel uit van het leefgebied van steenmarter. Nader onderzoek soortgericht onderzoek kan uitsluiten of bevestigen of de soort aanwezig is.

Het plangebied maakt mogelijk deel uit van het overwinteringsgebied van poelkikker. Nader onderzoek soortgericht onderzoek kan uitsluiten of bevestigen of de soort aanwezig is.

Groei- en verblijfplaatsen van beschermde flora, grondgebonden zoogdieren, vissen, reptielen en ongewervelden zijn gezien de terreinkenmerken, habitateisen en bekende verspreidingsgegevens uitgesloten.”

Er is door Ecoreest dan ook aanvullend onderzoek uitgevoerd. Het rapport van 24 oktober 2022 met nummer 210643 is bijgevoegd als bijlage 4. In dat rapport wordt het volgende geconcludeerd:

“Bij de voorgenomen sloopwerkzaamheden worden verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis beschadigd, vernield en verstoord. Hiermee is sprake van een overtreding van artikel 3.5 (2de en 4de lid) van de Wnb.

Binnen het plangebied zijn foeragerende of doortrekkende vleermuizen waargenomen. Gezien de lage aantallen gaat het hier niet om een essentieel foerageergebied of essentiële vliegroutes. Bovendien zijn in de directe omgeving voldoende alternatieven aanwezig.”

Wettelijk gezien is er een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk voor het wegnemen of verstoren van een functionele verblijfplaats van gewone dwergvleermuis, nestplaatsen van huismus en nestplaatsen van overige broedvogels tijdens het broedseizoen.

Er wordt voorafgaand aan de formele procedure een ontheffing Wet Natuurbescherming aangevraagd bij het bevoegd gezag (Gedeputeerde staten van Drenthe). Daarnaast is een compensatieplan opgesteld voor zowel vleermuizen, huismus, boerenzwaluw en steenmarter. Voor zowel de aanvraag ontheffing en het compensatieplan heeft Ecoreest vooroverleg gevoerd met het bevoegd gezag.

Gebiedsbescherming

Voor dit plan is door Ecoreest een AERIUS-berekening gemaakt voor de gebruiksfase. Daaruit blijkt dat de depositie op Natura 2000-gebieden > 0,00 mol/ha/jaar is. Daarbij ligt het plangebied niet in de directe nabijheid van Natura 2000 gebieden. Ook maakt het plangebied geen onderdeel uit van NNN gebied.

De complete berekening van 16 september 2022 met kenmerk 210643 is bijgevoegd als bijlage 5.

Conclusie

Het aspect ‘ecologie’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan mits de ontheffing Wet natuurbescherming wordt verleend.

5.5 Geluid

Dit plan voorziet in het toevoegen van een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken. Dat betekent dat er één geluidsgevoelig object wordt toegevoegd en daarmee is een akoestische afweging benodigd.

Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet binnen een zone (200 meter) van een weg. Daarmee is een akoestische afweging niet vereist.

Spoorweg

Er is om de omgeving geen spoorweg aanwezig. Daarmee is een akoestische afweging niet vereist.

Industrie

Ten noorden van het plangebied is het industrieterrein Riegmeer gelegen, met daarom heen een 50 dB(A) contour. Het plangebied is buiten deze contour gelegen. Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering, voor deze ontwikkeling.

Woon- en leefklimaat

De woning wordt gebouwd conform de geldende technische eisen, waaronder het minimale binnenniveau. Daarmee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect ‘geluid’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan

5.6 Milieuzonering

Een goed woon- en leefklimaat wordt bereikt als er balans is tussen de milieubelastende en milieugevoelige activiteiten, er is als het ware een goede mix van wonen en werken. In dat kader dient te worden beoordeeld of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die kunnen worden gehinderd door dit plan of waarvan het plan juist hinder ondervindt.

Een goede ruimtelijke ordening vergt dat er voldoende afstand is tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen). In de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG staan voor een groot aantal bedrijfscategorieën richtafstanden aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de onderdelen geluid, geur, stof en gevaar.

Met dit plan wordt de bestaande bedrijfswoning bestemd tot reguliere woning, een bestaande woning gereguleerd en een woning op grond van de ruimte-voor-ruimte regeling toegevoegd. Deze woningen mogen geen belemmering zijn voor omliggende bedrijfsbestemmingen. Daarbij dient ter hoogte van de woningen geen hinder te zijn van nabijgelegen bedrijfsbestemmingen.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied. In een straal van 200 meter rondom het plangebied zijn twee bestemde agrarische bedrijfspercelen en twee bestemde bedrijfspercelen gelegen.

In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgegeven door de VNG staan uitgebreide lijsten met richtafstanden. Deze richtafstanden gelden voor een rustige woonwijk danwel rustig landelijk gebied.

In het buitengebied van Hoogeveen is voor de agrarische bedrijven voorzien in flexibele bouwvlakken. Daarbij is bepaald dat de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf’ binnen een oppervlakte van 1,5 ha wordt gesitueerd. Onder agrarisch bedrijf is het telen van planten en houden van dieren toegestaan. Daarmee is intensieve veehouderij planologisch toegestaan. Betreffende het agrarisch bedrijf Albartsweg 7 is nu een grondgebonden veehouderij vergund, maar vanwege de maximale planologische rechten zijn de afstanden van een intensieve veehouderij aangehouden.

Voor een goede beoordeling van de aan te houden afstanden is voor de agrarische bedrijven het planologisch maximale bebouwingsvlak bepaald. Waarop vervolgens de afstanden tot het plangebied zijn gebaseerd. Daarbij moet worden opgemerkt dat slechts een deel van het plangebied een woonbestemming verkrijgt. De afstand van de woonbestemming tot de bebouwingsvlakken van deze bedrijven zal groter zijn dan de afstand tot de grens van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP8000030-ON01_0004.jpg"

Uit voornoemde tabel is af te leiden dat met uitzondering van het agrarisch bedrijf Riegshoogtendijk 146 voldaan wordt aan de hinderrichtafstanden.

Er kan gemotiveerd worden afgeweken van de hinderrichtafstanden. Voor geur kan gebruik worden gemaakt van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).

Riegshoogtendijk 146

Op het adres Riegshoogtendijk 146 te Hollandscheveld is een bedrijf met leghennen gevestigd.

De voornoemde milieucategorie alsmede hinderrichtafstand is gebaseerd op de grootste hinderafstand voor geur. De hinderrichtafstanden voor geluid, stof en gevaar bedragen 50, 30 en 0 meter. Aan de hinderrichtafstanden voor geluid, stof en gevaar wordt voldaan waarmee voor deze factoren alsnog sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Van de hinderrichtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken. Voor geur kan die motivatie gestoeld worden op de regels van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).

Op grond van artikel 3 lid 1 Wgv dient de geurbelasting van de veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen buiten een concentratiegebied buiten de bebouwde kom, niet meer te bedragen dan 8,0 odour units per kubieke meter lucht.

Volgens artikel 3 lid 12 Wgv bedraagt in afwijking van de voornoemde geurbelasting de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij ten minste 50 meter.

Op grond van artikel 14 lid 2 Wgv moet buiten de bebouwde kom ten minste 50 meter worden aangehouden tussen het emissiepunt van het bedrijf tot aan een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd op een kavel die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderijin samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij, en in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij.

De meest recente omgevingsvergunning voor de activiteit veranderen of in werking hebben van een inrichting (hierna milieuvergunning) voor het perceel Riegshoogtendijk 146 dateert van 1 augustus 2011. Deze milieuvergunning heeft betrekking op de verandering van een pluimveehouderij, waarbij het huisvestingssysteem zodanig wordt gewijzigd dat voldaan kan worden aan de ammoniakemissiewaarden uit het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij.

In deze milieuvergunning is aangaande de Wgv aangegeven dat de geurbelasting van de leghennen op de omgeving is berekend door middel van het programma V-stacks. Daarbij is aangegeven dat de geuremissie ter plaatse van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom niet meer mag bedragen dan 8,0 odour units/m3 lucht. Vervolgens is in de vergunning aangegeven dat in die (aangevraagde) situatie de geurnorm op de dichtstbijzijnde woningen niet wordt overschreden.

Aangaande het plangebied wordt in deze milieuvergunning opgemerkt dat dit de meest dichtstbijzijnde woning van een andere veehouderij betreft en gelegen is op 140 meter. Vervolgens wordt aangegeven dat daarmee aan de vaste afstand, voor woningen behorend bij een andere veehouderij, van 50 meter ten opzichte van het meest nabij gelegen emissiepunt wordt voldaan.

Op basis van voornoemde wordt vastgesteld dat de bedrijfswoning, de te splitsen woning en de te bouwen compensatiewoning op voldoende afstand van de vergunde veehouderij zijn gelegen en dat daarmee alsnog sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Op grond van de beheersverordening buitengebied Zuid kan deze veehouderij agrarische bedrijfsbebouwing bouwen binnen een flexibel bouwvlak van 1.5 hectare. Deze planologische mogelijke bebouwing dient in de richting van de huidige bebouwingsstructuur te worden gesitueerd. Op afbeelding 5.1 is het maximaal flexibele bouwvlak van 1.5 hectare en vervolgens de afstand tot de bestaande woningen danwel nieuwe woning binnen het plangebied en het uiterste van het flexibele bouwvlak verbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP8000030-ON01_0005.jpg"

Blijkens afbeelding 5.1 wordt de voornoemde afstand van 50 meter behaald.

Conclusie

Het aspect ‘milieuzonering’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Milieueffectrapportage

Het bevoegd gezag moet zich ervan vergewissen of deze activiteit geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Beoordeeld moet dus worden of ervoor op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.beoordeling, vindt plaats volgens het nee, tenzij principe.

Dit betekent dat er geen m.e.r. hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf, moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het uitgangspunt is dat het gaat om een bestaande kern, dat planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd. De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig project, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit project voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit project m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D (De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) is indien de volgende drempelwaarden worden overschreden sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig project:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met de ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.

Gevoelig gebied

Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Er is in dezen geen sprake van een gevoelig gebied.

Milieugevolgen

In dit plan zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat dit bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Conclusie

Het aspect ‘milieueffectrapportage’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.8 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit dient te worden meegenomen in ruimtelijke besluitvorming. Uitgangspunt is dat een project niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.

Luchtkwaliteitsnormen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • b. Een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • c. Een project draagt slechts in ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
  • d. Een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m² brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m² brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Er is in dezen sprake van een project dat ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bij draagt aan de luchtverontreiniging.

Voor wat betreft fijnstof afkomstig van het leghennenbedrijf op het adres Riegshoogtendijk 146 te

Hollandscheveld wordt opgemerkt door de RUD dat deze bijdrage ‘niet in betekende mate’ bij voor de woningen op de adressen Riegshoogtendijk 142 en 142a. De woningen liggen op voldoende afstand van het leghennenbedrijf. Dit geldt ook voor eventuele bedrijfsontwikkelingen van genoemd bedrijf.

Conclusie

Het aspect ‘luchtkwaliteit’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven, buisleidingen of transportroutes. Op deze categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) en de eventuele toename hiervan, te worden bepaald.

Met dit plan wordt een gevoelige functie toegevoegd in de vorm van een compensatiewoning in het kader van het ruimte-voor-ruimte regeling.

De risicokaart Nederland is nagezien betreffende risicobronnen in de omgeving (straal van het plangebied. Volgens de risicokaart zijn er geen bedrijven met gevaarlijke stoffen gelegen nabij het plangebied (straal 500m). Het plangebied is binnen het invloedsgebied gelegen van een hogedrukaardgastransportleiding van de Gasunie. De planlocatie ligt aan de rand van het invloedsgebied en ligt daarmee dus ruimschoots buiten de 100% letaliteitszone van de aardgastransportleiding. Het groepsrisico neemt in deze situatie niet toe, omdat de locatie niet binnen de 100% letaliteitszone ligt en verder bedraagt het totale groepsrisico in dit gebied minder dan 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijk hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote calamiteiten bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. De mogelijkheden van zelfredzaamheid zijn afhankelijk van het maatgevende scenario. Echter vanwege grote afstanden tot risicobronnen worden geen belemmeringen verwacht voor zelfredzaamheid. De bewoners van de toe te voegen woningen zijn zelfredzaam.

Vluchtmogelijkheden

Binnen het plangebied zijn meer dan voldoende vluchtwegen van de risicobronnen af.

Conclusie

Het aspect ‘externe veiligheid’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.10 Parkeren en verkeer

De CROW publicatie 381 geeft parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie voor verschillende bestemmingen in de groepen wonen, werken, winkelen en boodschappen, sport, cultuur en ontspanning, horeca en (verblijfs)recreatie, gezondheidszorg en (sociale) voorzieningen en onderwijs.

De onderstaande parkeerbehoefte en verkeersintensiteit is gebaseerd op de normen vermeld voor een ‘gelegen in ‘buitengebied’ ‘weinig stedelijk’. Daarbij is gerekend met het gemiddelde van de aangegeven normen.

Met dit plan wordt één woning toegevoegd. In de onderstaande tabel worden de normen alsmede de parkeerbehoefte en verkeersbewegingen ten behoeve van deze woning weergegeven, maar ook van de te splitsen woningen, waarmee de totale behoefte van het plangebied is meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP8000030-ON01_0006.jpg"

Wat betreft parkeren wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Deze parkeerplaatsen worden getoond in afbeelding 4.1.

Het plangebied is via een eigen pad ontsloten op de Rieghoogstendijk. Dit een gebiedsontsluitingsweg van voldoende breedte om deze verkeersintensiteit op te vangen.

Conclusie

Het aspect ‘parkeren en vervoer’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.11 Duurzaamheid

De gemeente Hoogeveen heeft een Milieuvisie opgesteld waarin aangegeven wordt dat het begrip duurzaam zich in de laatste jaren meer en meer ontwikkeld van een energiebesparingsmodel in duurzaam bouwen tot een begrip dat een evenwicht beschrijft tussen natuur, samenleving en economie. Onder de ambities van de gemeente valt een klimaatneutraal beleid. Eén van de middelen om klimaatbeleid te voeren is duurzaam bouwen.

Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen is niet alleen het ontwikkelen van woningen die zo lang mogelijk kunnen voldoen aan de woonbehoefte. Het is vooral ook een bouwwijze, die goed is voor mens en milieu. Het betekent verantwoord omgaan met water, energie, grondstoffen en ook de open ruimte. In onderhavig plan worden kavels ontwikkeld. De uiteindelijke ontwerpen zijn de verantwoordelijkheid van de toekomstige eigenaren van de percelen. Nieuwbouw leent zich bij uitstek om aspecten van duurzaamheid te integreren bij de uitvoering van bouwwerkzaamheden.

Klimaatrobuust inrichten

De gemeente heeft zichzelf ten doel gesteld dat ze in 2050 klimaatrobuust is. De gemeente bereidt zich voor op extremere weersomstandigheden en samen met het waterschap is er een visie ‘klimaatrobuust Hoogeveen’ opgesteld. De gemeente heeft samen met het waterschap de verantwoordelijkheid voor het opvangen van het regenwater in het openbaar gebied, maar dat is slechts een beperkt deel van het water dat op het gemeentelijk grondgebied valt. Het grootste deel van het water valt op terreinen in eigendom van grondeigenaren, inwoners of bedrijven. Op deze terreinen is het mogelijk een deel van het water tijdelijk op te vangen.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden opgenomen.

Het plan is opgesteld conform het Handboek bestemmingsplannen van de gemeente Hoogeveen en de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De regels zijn overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied Zuid Hoogeveen 2022. Daarbij zijn de overbodige regels achterwege gelaten.

6.2 Regels

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze moet worden gemeten. In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de bestemmingen die voorkomen in het plangebied. De bestemmingsartikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. De hoofdstukken 3 en 4 bevatten algemene regels.

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, hebben in de regels van dit plan hun juridische vertaling gekregen. Daarmee zijn de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied vastgelegd.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Artikel 3 Agrarisch II

De gronden met de bestemming Agrarisch worden onder andere gebruikt voor het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden, agrarisch grond gebruik, bestaande wegen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede ontsluitingsvoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen bij recht enkel andere bouwwerken worden gebouwd.

Artikel 4 Agrarisch III

De gronden met de bestemming Agrarisch worden onder andere gebruikt voor het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden, agrarisch grond gebruik, bestaande wegen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede ontsluitingsvoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen bij recht enkel andere bouwwerken worden gebouwd.

Artikel 5 Tuin

De gronden met de bestemming ‘Tuin’ worden onder andere gebruikt als erf, oprit en parkeren. Binnen deze bestemming mogen bij recht enkel andere bouwwerken worden gebouwd. Een uitzondering daarop is de bouw van erkers bij woningen. Via een afwijkingsmogelijkheid is de bouw van een carport toegestaan.

Artikel 6 Wonen

De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bedoeld voor het wonen met daarbij behorende gebouwen, tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Op de verbeelding is voorzien in een bouwvlak van 20 bij 15 meter, waarbinnen een vrijstaand hoofdgebouw met een oppervlak van ten hoogte 200 m² kan worden gebouwd. Bij het hoofdgebouw (woning) mag naar gelang de omvang van het bestemmingsvlak een gezamenlijk oppervlak van 150 tot 200 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Verder is voorzien in bouwregels ten aanzien van een maximale goot- en bouwhoogte en minimale dakhelling.

In de specifieke gebruiksregels is voorzien in een voorwaardelijke verplichting voor de aanleg en het in standhouden van het voor dit plan opgestelde landschappelijke inpassingsplan.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de kadernota Integrale handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.

De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

In 2022 is het Handhavingsuitvoeringsprogramma (HUP) vastgesteld waarin ingegaan wordt op de actuele handhavingsprogrammering. Ook is er het programma Veilig Hoogeveen (2019-2022) waar de HUP aan wil bijdragen door de wijze van handhaven.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die op de afdeling spelen inzichtelijk gemaakt.

In het Handhavingsuitvoeringsprogramma wordt het volgende aangegeven over de inzet van het gemeentelijk apparaat. De primaire aandachtspunten bij het toezicht liggen in dezelfde lijn als de controlepunten bij het proces om te komen tot vergunningverlening (toetsingsmatrix bouwbesluit).

De primaire aandachtspunten zijn:

  • Constructieve veiligheid en brandveiligheid van (toekomstige) gebruiker;
  • Constructieve veiligheid en brandveiligheid van (de omgeving van) het bouwwerk; • Volledig toezicht op openbaar toegankelijke bouwwerken;
  • Gezondheid (toekomstige) gebruikers.

En voor slopen zijn dat:

  • Veilige en gezonde wijze van slopen voor directe omgeving en gebruikers;
  • Het beperken van overlast voor de omgeving;
  • Toezien op naleving van sloopvoorschriften (asbest en andere milieuaspecten bij RUD);
  • Toezicht particuliere sloopmeldingen met asbest tot 35m2 ligt bij de gemeente;
  • Sloop bij monumenten.

Daarnaast vindt toezicht plaats op de naleving van:

  • Gebruiksvoorschriften uit bestemmingsplannen;
  • Bouwkwaliteit bestaande bouwwerken op kwaliteitsniveau bestaande bouw bouwbesluit;
  • Wetgeving ter voorkoming van illegale bouw;
  • Sluiting van panden in het kader van de Opiumwet.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Informeren omgeving

Initiatiefnemer heeft de naaste buren geïnformeerd, te weten de bewoners van:

Riegshoogtendijk 136

Riegshoogtendijk 140

Riegshoogtendijk 144

Riegshoogtendijk 146

Riegshoogtendijk 148

Albartsweg 7

Er zijn geen bezwaren kenbaar gemaakt.

Vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro zal door het college het ontwerpbestemmingsplan worden toegezonden aan de provincie en het waterschap alsmede overige vooroverlegpartners.

Procedure

Inspraak

Het college heeft de bevoegdheid te besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Aangezien onderhavig plangebied gering van omvang is en de ruimtelijke consequenties beperkt zijn, is overeenkomstig het besluit van het college geen gelegenheid tot inspraak geboden.

Zienswijzen

Het voorliggend bestemmingsplan zal als ontwerp ter visie worden gelegd gedurende 6 weken. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat om een particulier initiatief waarbij de initiatiefnemers garant staat voor de economische uitvoerbaarheid van het plan. Eventuele planschade en aan dit plan verwante kosten komen daarmee voor rekening van de initiatiefnemers.