direct naar inhoud van Toelichting
Plan: BG Zuid 2018, deelplan Dorpsstraat 49a Elim
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2021BP9000006-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Dorpsstraat 49a te Elim is initiatiefnemer voornemens een compensatiewoning te realiseren. Dit middels het Ruimte-voor-ruimte beleid van de gemeente Hoogeveen, ter compensatie voor de afbraak van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aan de Dorpsstraat 49a en de Marten Kuilerweg 7.

Het Ruimte-voor-ruimte beleid maakt het mogelijk om ter vervanging van ten minste 750 m² aan agrarische bedrijfsbebouwing een woning met bijgebouw (ter compensatie) terug te bouwen. Aan de Dorpsstraat 49a zal een oude schuur van 366 m² gesloopt worden en aan de Marten Kuilerweg twee schuren van 108 m² en 759 m². Beide locatie voorzien in de sloop van totaal 1.233 m² aan landschapsontsierende voormalige agrarische bebouwing. Een gedeelte van de te slopen oppervlakte (366 m²) zal op een andere locatie worden ingezet.

In verband met de sloopverplichting dienen de gronden aan Marten Kuilerweg, 7 planologisch te worden aangepast, zodat de betreffende bebouwing niet kan worden teruggebouwd.

Op 26 maart 2021 heeft de gemeente Hoogeveen gereageerd op het verzonden principeverzoek. Hierin wordt aangegeven dat de gemeente positief kijkt naar de voorgenomen ontwikkeling.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een nieuwe compensatiewoning aan de Dorpsstraat 49a middels de gemeentelijke Ruimte-voor-ruimte regeling. Het plan bestaat uit twee deelgebieden in het buitengebied van Elim in de gemeente Hoogeveen. Het gaat om de voormalig agrarische bedrijfspercelen Marten Kuilerweg 7 en de Dorpsstraat 49a in Elim. Naast het juridisch borgen van de sloop en het creëren van de planologische kaders voor de vervangende compensatiewoning gaat dit bestemmingsplan ook om het juridisch waarborgen van het realiseren en in stand houden van een goede landschappelijke inpassing van beide erven.

Het bestemmingsplan “BG Zuid 2018, deelplan Dorpsstraat 49a Elim” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0118.2021BP9000006-VG01 ) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de uitgangspunten van het plan weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieu aspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, water, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden. Deelgebied Marten Kuilerweg 7 ligt ten noorden van de kern Elim. Deelgebied Dorpsstraat 49a ligt ten zuiden aan de rand van de kern Elim. De ligging van beide deelgebieden zijn weergegeven in afbeelding 2.1 met een rode ster en rode omlijning. Voor een exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

Het deelgebied aan de Dorpsstraat 49a, staat bij het kadaster bekend onder de gemeentecode HGV00, sectie M, nummers 5694 en 4637. Het deelgebied heeft een oppervlakte van 6.277 m²

Het deelgebied aan de Marten Kuilerweg 7, staat bij het kadaster bekend onder de gemeentecode HGV00, sectie L, nummer 3401. Het deelgebied heeft een oppervlakte van 3.620 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000006-VG01_0001.png"
Afbeelding 2.1 ging van het plangebied in Elim en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK.nl)  

2.2 Vigerend recht

Hieronder wordt het vigerend recht toegelicht. Wat is er op de gronden bij de deelgebieden in de huidige situatie planologisch mogelijk.

2.2.1 Dorpsstraat 49a

De gronden van het deelgebied Dorpsstraat 49a behoren tot de beheersverordening 'Buitengebied Zuid Hoogeveen 2018'. De gronden hebben volgens dit plan de enkelbestemming 'Agrarisch II'. Daarnaast is het deelgebied voorzien van de gebiedsaanduidingen 'landschapsbouw' en 'hobbystallen en schuilstallen'.

In afbeelding 2.2 is een uitsnede van de beheersverordening ter plaatse van het deelgebied opgenomen. Het plangebied wordt indicatief aangegeven middels de rode omlijning. Aansluitend wordt beknopt ingegaan op de ter plaatse geldende bestemmingen en aanduidingen. Voor de exacte planbegrenzing wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.

Gronden met de bestemming 'Agrarisch II' zijn onder meer bestemd voor behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden. Tevens voor de sociaal-economische doeleinden te weten het uitoefenen van een agrarisch bedrijf, bosbouw, recreatie, verkeer, water en ontsluitingsvoorzieningen. Ter plaatse van de aanduidingen 'landschapsbouw' en 'hobbystallen en schuilstallen' zijn burgemeesters en wethouders bevoegd af te wijken van de bouwregels.

Op het perceel Dorpsstraat 49a te Elim is een voormalig agrarische schuur aanwezig met een oppervlakte van 366 m² die in het verleden in gebruik is geweest bij Dorpsstraat 49. In de schuur zijn in het verleden kippen, kalveren en varkens gehouden. Deze locatie voldoet aan de minimale oppervlakte voor saldering (minimaal 250 m²). Om minimaal 750 m² bebouwing te slopen is een tweede salderingslocatienoodzakelijk. De tweede slooplocatie bevindt zich aan de Marten Kuilerweg 7 te Elim.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000006-VG01_0002.png"
Afbeelding 2.2 Uitsnede Beheersverordening 'Buitengebied Zuid Hoogeveen 2018'(Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
2.2.2 Marten Kuilerweg 7

De gronden van het deelgebied Marten Kuilerweg 7 behoren tot de beheersverordening 'Buitengebied Zuid Hoogeveen 2018'. De gronden hebben volgens dit plan de enkelbestemming 'Schoonhoven I' en de aanduiding 'woning'. Daarnaast is het deelgebied voorzien van de gebiedsaanduidingen 'landschapsbouw' 'hydrologisch aandachtsgebied' en 'Waarde – Archeologie 3'.

In afbeelding 2.3 is een uitsnede van de beheersverordening ter plaatse van het deelgebied opgenomen. Het plangebied wordt indicatief aangegeven middels de rode omlijning. Aansluitend wordt beknopt ingegaan op de ter plaatse geldende bestemmingen en aanduidingen. Voor de exacte planbegrenzing wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.

Gronden met de bestemming 'Schoonhoven I' zijn onder meer bestemd voor behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden. Tevens voor de sociaal-economische doeleinden te weten het uitoefenen van een agrarisch bedrijf, dagrecreatie, bosbouw, verkeer, water en ontsluitingsvoorzieningen. Ter plaatse van de aanduidingen 'landschapsbouw' en 'hobbystallen en schuilstallen' zijn burgemeesters en wethouders bevoegd af te wijken van de bouwregels. Tot slot is op de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen. De gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en het behoud van de archeologische waarden.

Op het perceel Marten Kuilerweg 7 te Elim staat een woning met bijhorende bijgebouwen en een voormalige agrarische schuur. Inmiddels zijn de agrarische activiteiten beëindigt. Bij toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling moet de oppervlakte aan bijgebouwen worden teruggebracht naar wat bij recht bij een woonbestemming is toegestaan. Voor Marten Kuilerweg 7 is dit 200 m². Overige bebouwing moet worden gesloopt. Daarnaast moeten alle overige landschapsontsierende elementen zoals eventuele kuilvoerplaten of silo's worden afgebroken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000006-VG01_0003.png"
Afbeelding 2.3 Uitsnede Beheersverordening 'Buitengebied Zuid Hoogeveen 2018'(Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

2.3 Ruimtelijke structuur plangebied

Hieronder wordt de ruimtelijke structuur toegelicht. Wat is kenmerkend voor Elim of specifieker per deelgebied. Beide deelgebieden zijn onderdeel van de veenkoloniën. Halverwege de 17e eeuw zijn de veengronden in de gemeente Hoogeveen in cultuur gebracht. Elim is pas in de 20e eeuw ontstaan als verveningsdorp in het Hollandscheveld en omgeving. Het veenontginningslandschap is als een rechte noord-zuidweg (Dorpsstraat) met daarop haaks gesitueerde wijken en kavels goed zichtbaar. Deze cultuurhistorische ontwikkeling van de veenkoloniën en het plangebied in het bijzonder, komen in Hoofdstuk 4 uitgebreid aan bod.

2.3.1 Dorpsstraat 49a

De Dorpsstraat heeft een 60 km/uursregime en bestaat uit één rijstrook. De Dorpsstraat is een van de belangrijkste toegangswegen naar de kern Elim. Langs de Dorpsstraat bevindt zich een groenstrook met een rij bomen. Van deze bomen zijn enkele beschermd. Langs de Dorpsstraat bevinden zich verspreid agrarische- en woonpercelen. De woningen bevinden zich relatief ver van de weg af, variërend van circa 10 meter tot 30 meter. Op afbeelding 2.4 is een straatbeeldfoto van de locatie toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000006-VG01_0004.png" Afbeelding 2.4 Straatbeeldfoto huidige situatie Dorpsstraat 49a (Bron: Google.Streetview.nl)  

2.3.2 Marten Kuilerweg 7

De Marten Kuilerweg heeft een 60 km/uursregime en bestaat uit één rijstrook. Langs de Marten Kuilerweg staan verspreid enkele agrarische- en woonpercelen met een open karakter naar het achtererf. Op het achtererf zijn vervolgens de rafelige randen van enkele bossen zichtbaar. Deze bossen zijn onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Op afbeelding 2.5 is een straatbeeldfoto van de locatie toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000006-VG01_0005.png" Afbeelding 2.5 Straatbeeldfoto huidige situatie Marten Kuilerweg 7 (Bron: Google.Streetview.nl)  

2.4 Functionele structuur plangebied

Hieronder wordt de functionele structuur toegelicht. Tevens wordt de huidige situatie met bebouwing beschreven.

Beide deelgebieden bevinden zich in het buitengebied van Elim. De omgeving in het buitengebied wordt gekenmerkt door agrarische percelen en grasland.

2.4.1 Dorpsstraat 49a

Op het perceel aan de Dorpsstraat 49a staat een oude agrarische schuur. De schuur staat bijna over de gehele breedte van het perceel gesitueerd. Aan de voorzijde van het perceel bevindt zich grasland. Achter de schuur bevindt zich een oude rijbak en grasland. Op afbeelding 2.6 is een luchtfoto van de locatie toegevoegd. Het plangebied is met een rode omlijning aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000006-VG01_0006.png" Afbeelding 2.6 Luchtfoto huidige situatie Dorpsstraat 49a (Bron: Google.Streetview.nl)  

2.4.2 Marten Kuilerweg 7

Op het perceel aan de Marten Kuilerweg 7 staat een woning, een oude agrarische schuur en twee bijgebouwen. Aan de noordzijde van het perceel bevindt zich een in- en uitrit naar het achtergelegen perceel van de Marten Kuilerweg 7a. Op afbeelding 2.7 is een luchtfoto van de locatie toegevoegd. Het plangebied is met een rode omlijning aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000006-VG01_0007.png" Afbeelding 2.7 Luchtfoto huidige situatie Marten Kuilerweg 7 (Bron: Google.Streetview.nl)  

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR: voorganger van de NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.1.5 Toetsing aan het Rijksbeleid

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1 als volgt gedefinieerd: stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Toename van het ruimtebeslag is een belangrijke factor en daarnaast heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. De raad is van oordeel dat bij het realiseren van een dergelijk aantal woningen, het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is dan ook niet van toepassing (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in het realiseren van één extra woning in het kader van een Ruimte-voor-ruimte regeling. Gelet op het vorenstaande is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en geen sprake is van strijd met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van hert Rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste betreffen de Omgevingsvisie Drenthe 2018 en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018.

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018
3.2.1.1 Algemeen

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. Met deze visie zet de provincie in op "het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten." De kernkwaliteiten hebben betrekking op landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur. Tezamen geven deze kernkwaliteiten inhoud aan de Drentse ruimtelijke identiteit. In algemene zin streeft de provincie naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers ofwel sociaal-economische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem.

De provincie wil met haar ruimtelijk beleid anticiperen op een veranderende bevolkingssamenstelling en de effecten hiervan op de leefomgeving en de woningmarkt. Het gaat dan vooral om een ouder wordende bevolking, toenemende vraag naar levensloopbestendig wonen en zorgwonen en een daling van het aantal huishoudens, in met name de buitengebieden. De ambities voor de woningmarkt worden nader uitgewerkt in de Drentse woningmarktstrategie. Daarnaast heeft de provincie subsidieregelingen om herstructurering van de woningvoorraad te stimuleren. Er is ruimte voor woningbouw ter vervanging van landschapsontsierende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen met de ruimte-voor-ruimte-regeling. Dit onderwerp is ook vertaald in de Provinciale Omgevingsverordening (zie 3.2.2). Bij aantasting van de kernkwaliteiten wordt gestreefd naar compensatie. Hier geeft de provincie samen met gemeenten en andere partners nader invulling aan.

3.2.1.2 Ruimtelijke kwaliteit

Ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van Drenthe worden gestimuleerd. Deze kwaliteit zit in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. Hierbij wordt niet enkel gekeken naar de bovengrond, maar houdt ook rekening met de eigenschappen en functies van de ondergrond. De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe is hoog. Het tot dusver gevoerde ruimtelijk beleid heeft ertoe geleid dat ontwikkelingen nauwelijks los van de ondergrond en los van de cultuurhistorische basis hebben plaatsgevonden.

Er is evenwicht tussen stad en platteland, tussen rust en dynamiek, tussen historie en heden. Het landschap is rijk aan herinneringen aan vroegere bewoning, kent karakteristieke bebouwingspatronen en borgt hoge natuurwaarden. De kernkwaliteiten vormen de belangrijkste basis voor het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Daarnaast zijn zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit van belang.

Op de 'visiekaart' is aangegeven dat het plangebied deel uitmaakt van 'landbouwgebied'. Dit bekent dat de landbouw ter plaatse maximale speelruimte krijgt. Bij inrichtingsmaatregelen wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de kernkwaliteiten. Ontwikkelingen in deze gebieden mogen daarom geen negatief effect hebben op de landbouw. Daarnaast geldt dat de waterhuishoudkundige inrichting eveneens wordt afgestemd op de functie 'landbouw'.

De kernkwaliteiten die van provinciaal belang zijn, aangegeven op de kaart "Kernkwaliteiten". De kernkwaliteiten die niet op de kaart zijn aangegeven, vallen onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Voor het plangebied gelden de volgende kernkwaliteiten:

  • Kernkwaliteit Landschap: Veenkoloniën;
  • Kernkwaliteit Cultuurhistorie: Deelgebied 9: het Hollandscheveld en Hoogeveen (respecteren, zie hoofdstuk 4);
  • Kernkwaliteit Archeologie: Beschermingsniveau 1, generiek (archeologie) (zie paragraaf 5.8);
  • Kernkwaliteit Aardkundige waarden: Beschermingsniveau generiek (aw);
  • Kernkwaliteit Rust: Niet benoemde kwaliteiten.

3.2.1.3 Zorgvuldig ruimtegebruik

Ruimtelijke kwaliteit zit in het zorgvuldig gebruik maken van de ruimte en in het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Verdichting gaat voor uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in of aansluitend op het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties met de betrokken partijen gezocht naar een maatwerkoplossing.

3.2.1.4 Toetsing aan de Omgevingsvisie Drenthe 2018

De kaart 'kernkwaliteit landschap' deelt het plangebied in bij 'landschap van de veenkoloniën'. Van provinciaal belang binnen dit landschapstype is de "orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen." Het beleid is hier gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur.

Daarnaast ligt het plangebied op grond van de kaart 'kernkwaliteit cultuurhistorie' in deelgebied 9, 'het Hollandscheveld en Hoogeveen - kruising van richtingen', waarvoor geldt dat de provincie inzet op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst ('respecteren'). Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen, aldus de Omgevingsvisie. Het voornemen gaat hierop in door de woning als ontwerp een eenvoudige hoofdvorm te realiseren met de nokrichting dwars op de Dorpsstraat. De situering zal zodoende passen binnen de lintbebouwing waarbij de voorzijde aan de Dorpsstraat gesitueerd is. Tevens blijft er een minimale afstand van 10 meter tot de bomen behouden.

Op de kaarten 'kernkwaliteit natuur', 'kernkwaliteit archeologie', 'kernkwaliteit aardkundige waarde' en 'kernkwaliteit rust' zijn alleen generieke beschermingsniveaus aan het plangebied toegekend. Dit betekent dat er plaatselijk geen specifieke waarden bekend zijn. De overige kaarten van de Omgevingsvisie geven eveneens geen specifieke waarden of belemmeringen voor het plangebied aan.

Het voornemen is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Drenthe 2018 en vormt geen belemmering voor het voornemen.

3.2.2 Omgevingsverordening Drenthe 2018

3.2.2.1 Artikel 2.16 Ruimte voor ruimte regeling

In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (vastgesteld dd. 3 oktober 2018) is het beleid uit de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vertaald naar concrete regels. In artikel 2.16 van de Omgevingsverordening is de ruimte-voor-ruimte regeling opgenomen. In dit artikel is het volgende bepaald:

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied, niet gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, kan voorzien in een ruimte-voor-ruimte regeling als in dat gebied voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is.
  • 2. De ruimte-voor-ruimte regeling wordt vormgegeven met inachtneming van het volgende:
    • a. toepassing van de regeling is alleen mogelijk voor agrarische bedrijfsbebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was;
    • b. de randvoorwaarde dat de sloopnorm voor 1 compensatiewoning tenminste 750 m² en tenminste 2.000 m² voor maximaal 2 compensatiewoningen aan agrarisch bedrijfsbebouwing bedraagt;
    • c. een beperkte afwijking van de onder b genoemde randvoorwaarde is mogelijk mits sprake is van een extra kwaliteitsslag;
    • d. in het ruimtelijk plan mag de mogelijkheid worden geboden tot het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen (saldering) om te kunnen komen tot de sloopnorm van 750 m² of tot 2.000 m²;
    • e. randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd;
    • f. de randvoorwaarde dat bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die op kaart D3 (Natuurnetwerk Nederland) en/of kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) zijn aangeduid, tenzij de oorspronkelijke agrarische bedrijfsbebouwing wordt verwijderd in de betreffende gebieden.

3.2.2.1.1 Toetsing initiatief aan artikel 2.16

Voorliggend plan past binnen de hiervoor staande regels van artikel 2.16. aangezien:

  • 1. De locatie ligt niet binnen stedelijk gebied. In dit gebied is echter wel voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig.
  • 2. met inachtneming van:
    • a. de te slopen agrarische bedrijfsbebouwing dateert van voor 2 juni 2010 (2a);
    • b. er wordt voor tenminste 750 m² aan bebouwing gesloopt. Dit is genoeg voor één compensatiewoning;
    • c. de minimale eis staande in (b) wordt ruim gehaald;
    • d. er worden op twee percelen aan voormalig agrarische bebouwing gesloopt om te komen tot de sloopnorm van 750 m²;
    • e. de randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning zijn in dit bestemmingsplan en/of in het kader van de welstandstoetsing geregeld (2e);
    • f. de nieuwbouw vindt niet plaats binnen het Natuurnetwerk Nederland of het Beekdal en bergingsgebied (2f, zie hierna).

De bijlagenkaarten van de Omgevingsverordening geven voor het plangebied het volgende aan:

  • Gebiedsnormen wateroverlast: grasland (1: 10). In 5.3 wordt op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding ingegaan.
  • Bodemenergie diepte formatie van Breda: Top Formatie van Breda tussen -160 en - 140 m (t.o.v. NAP). Op grond hiervan gelden beperkingen voor plaatselijke temperatuuropslag en ondiepe geothermie.
  • Bestaand Stedelijk Gebied (BSG): het plangebied valt buiten de begrenzing van BSG.
  • Kernkwaliteit Aardkundige waarden: generieke bescherming. Zie 5.2
  • Kernkwaliteit Cultuurhistorie: respecteren. Zie Hoofdstuk 4 en paragraaf 5.2 waar ingegaan wordt op de cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied.
  • Kernkwaliteit Landschap: veenkoloniën. De kernkwaliteiten van het veenkoloniale landschap vormen de basis voor het landschappelijk ontwerp dat in Hoofdstuk 4 wordt toegelicht.
  • Landbouwgebied: de landbouw krijgt maximale speelruimte. Uit 5.3 en 5.6 blijkt dat de vervangende nieuwbouw qua 'milieu' en 'water' geen belemmeringen oplevert voor agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied.
3.2.3 Toetsing aan de Omgevingsverordening Drenthe 2018

Het voornemen is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Drenthe 2018 en vormt geen belemmering voor het voornemen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2014 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

De Structuurvisie gaat in op verschillende onderdelen van de stad. Daarbij is een volgorde van binnen naar buiten aangehouden, vanuit het hart naar de stadsranden. De doelstelling is primair om het aantrekkelijke winkelbestand voor de toekomst te waarborgen door een prettiger verblijfsklimaat te scheppen.

In de Structuurvisie wordt niet expliciet ingegaan op de verschillende woonwijken die rondom het centrum liggen. De herstructurering van de oudere wijken wordt beschouwd als een autonoom proces, dat zich geleidelijk en over vele jaren zal voltrekken. Het woonprogramma wordt hierin uiteindelijk uitgewerkt, vanuit een onderbouwing in de Woonvisie 2011 – 2020. De Structuurvisie beschrijft hiervoor de ruimtelijke kaders en de uitgangspunten voor het proces van herstructurering, die neerkomen op het toepassen van maatwerk.

De visie op het wonen vanuit de Structuurvisie 2004, is daarentegen gericht op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en op het aanbieden van nieuwe woonmilieus in de stad, de dorpen en in het landelijk gebied. De aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit. De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied. De marktvraag bepaalt uiteindelijk welke woningen op welke beschikbare locatie, hoeveel en in welk tempo gebouwd gaat worden.

3.3.1.1 Toetsing aan de Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030

Het voornemen voorziet door toepassing van de ruimte-voor-ruimte-regeling in het toevoegen van een woning aan de zuidzijde van de kern Elim. Enerzijds zorgt de ontwikkeling voor de afbraak van landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied. Anderzijds wordt een woning gerealiseerd die voorziet in een concrete woningbehoefte.

3.3.2 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

3.3.2.1 Toetsing aan Structuurvisie Hoogeveen 2.0

In de visie wordt gesteld dat de focus ligt op inbreiding van de stad en geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied waarbij wordt ingezet op kleinschalige initiatieven. Het voornemen een woning te realiseren met toepassing van de ruimte-voor-ruimte-regeling valt dan ook binnen deze kleinschalige activiteit en het geconcentreerd toevoegen van een woning nabij de kern langs een lint. Tevens wordt de kwaliteit van het gebied verbetert door de sloop van landschapontsierende bebouwing.

3.3.3 Toekomstvisie Hoogeveen

In april 2018 is de Toekomstvisie Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. Deze toekomstvisie met bijbehorende stukken is bedoeld als omgevingsvisie in het kader van de Omgevingswet. De structuurvisie (vastgesteld in 2004 en geactualiseerd in 2012) is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie die volledig van kracht blijft.

In de toekomstvisie Hoogeveen wordt ingegaan op ambities op het gebeid van wonen, voorzieningen, bedrijvigheid en bereikbaarheid, landschap en de opgave voor de fysieke leefomgeving. Met betrekking tot wonen wenst Hoogeveen een goede woongemeente te zijn waar iedereen een thuis vindt. Waarbij betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk moet zijn. De focus wordt gelegd op het wonen in de kern Hoogeveen en de realisatie van aansprekende stedelijke woonmilieus, passend bij de vraag en met behoud van groene open ruimtes.

Om aan deze toenemende vraag in de kern te voldoen wordt ook gekeken naar uitbreidingslocaties. In de dorpen ligt het accent op het uitvoeren van de huidige bouwplannen en bieden we ruimte voor specifieke woonwensen. Verder wenst Hoogeveen manieren te vinden om alle woningen sneller te verduurzamen en de bestaande buurten en dorpen aantrekkelijk te houden.

3.3.3.1 Toetsing aan Toekomstvisie Hoogeveen

De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op het versterken van de huidige kwaliteiten waaronder de landelijke en cultuurhistorische kwaliteit. Het invulling geven aan de ruimte-voor-ruimte-regeling met de sloop van landschapsontsierende bebouwing en het realiseren van een goed ingepast woonerf voorziet hierin.

3.3.4 Woonvisie 2017-2020

Met deze visie zet de gemeente de koers uit op het gebied van wonen voor de komende jaren. De visie bevat concrete ambities en acties voor de korte termijn. Deze ambities voor de komende vijf jaar is wel geplaatst in de ontwikkelingen en trends voor een langere termijn. Deze woonvisie vervangt het beleidskader dat werd vastgesteld in 2011. De richting ingezet in 2011 wordt doorgezet voor de periode richting 2025. Voor de periode 2016-2025 wordt rekening gehouden met een woningbehoefte van netto 1.100 woningen.

Dit is gebaseerd op een tussenscenario:

  • De ambitie en de verwachting is dat de binnenlandse vraag aantrekt tot een niveau dat weliswaar niet zo hoog is als voor de woningmarktcrisis, maar dat wel hoger ligt dan de laatste jaren: 950 woningen;
  • De verwachting dat het aantal blijvende statushouders terugvalt naar het langjarig gemiddelde: 165 benodigde woningen.

Om daadwerkelijk ruim 1.100 woningen te kunnen realiseren, moet de gemeente enige overmaat aanhouden in onze woningbouwprogrammering. Niet alle plannen zijn even gemakkelijk ontwikkelbaar en niet alle locaties lenen zich voor elke type woningen. Gemiddeld komt 30% van de locaties later of helemaal niet tot ontwikkeling. De gemeente heeft daarom concrete bouwruimte nodig voor ca. 1.600 woningen in tien jaar. Zo bouwt men flexibiliteit en keuzevrijheid in om, ongeacht veranderingen of obstakels, toch in de behoefte te voorzien. Daarmee voorkomen we onnodige uitstroom van huishoudens uit Hoogeveen.

In de visie staat het volgende motto centraal: “Waar iedereen zijn thuis vindt”. Dat geldt voor iedereen, ongeacht zijn of haar leeftijd, inkomen, gezinssamenstelling, gezondheid of afkomst. Om die visie te verwezenlijken zijn vier hoofdambities benoemd.

  • 1. behoud van kwaliteit en gewildheid;
  • 2. toevoegen wat gevraagd wordt;
  • 3. voor iedereen betaalbaar;
  • 4. ouderdom of zorg: ook dan goed wonen.

3.3.4.1 Toetsing aan Woonvisie 2017-2020

Het voornemen voorziet in de toevoeging van een compensatiewoning middels toepassing van de Ruimte-voor-ruimte regeling. Door het toevoegen van de vrijstaande woning wordt het aanbod van dergelijke woningen verruimd. Het aanbod van dergelijke woningen is te klein om in de vraag te voorzien. Daarnaast is er sprake van het bouwen voor de lokale behoefte. Door de toevoeging van de compensatiewoning wordt er een kwalitatieve toekomstbestendige woning toegevoegd waar specifiek behoefte naar is.

3.3.5 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit is de vervanger van de Welstandsnota uit 2007. In de nota staan eisen aan de gebouwde omgeving om zodoende een goede ruimtelijke kwaliteit te kunnen waarborgen. Een goede ruimtelijke kwaliteit levert een bijdrage aan de leefbaarheid, duurzaamheid en identiteit. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving verhoogt bovendien de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat.

Een groot gedeelte van de gemeente in ingedeeld in een bepaald gebiedstypen. Per gebiedstypen zijn enkele 'Gebiedscriteria' opgesteld. een bouwplan gelegen in een gebiedstypen moet vervolgens aan de gestelde criteria voldoen. De overige gronden behoren tot 'Vrije gebieden'. Voor vrije gebieden geldt dat de gemeente gebruik kan maken van de excessenregeling.

De excessenregeling is bedoeld om excessen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit tegen te gaan. De regeling geldt voor gebouwen en bouwwerken, welke in het verleden zijn gebouwd of die zodanig veranderen dat het 'heftige reacties' oproept. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst de bouwplannen van gebouwen en bouwwerken aan de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

3.3.5.1 Toetsing aan Nota Ruimtelijke Kwaliteit

Het plangebied bevindt zich niet in één van de gemaakte gebiedstypen en hoeft zodoende zich niet te houden aan de gebiedscriteria. Echter geldt wel de excessenregeling waaraan het bouwplan zal moeten voldoen.

3.3.6 Conclusie

Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Voor dit bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende provinciale- en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Cultuurhistorie

Het plangebied is onderdeel van de veenkoloniën. Halverwege de 17e eeuw zijn de veengronden in de gemeente Hoogeveen in cultuur gebracht. Dit is een proces van meer dan twee eeuwen geweest. In 1632 start de 'Compagnie van 5000 morgen' met de ontginningen. Al snel worden er ondercompagnieën gevormd die elk een eigen deel van het veen ontgraven. In de huidige landschappelijke opzet is dat nog te zien. De grenzen tussen de compagnieën zijn vaak herkenbaar als dijk of achtergrens. Aan weerszijden van deze grens is te zien hoe de verkaveling (als resultaat van de ontginning) verandert van opzet en richting. De Hoogeveensche Vaart vormt de centrale drager van de ontginningen. In deze vaart wordt een stelsel van sluizen aangelegd, waarvan er nu nog twee resteren. Vanaf de Hoogeveensche Vaart worden verschillende opgaanden gegraven, zoals de Hollandscheveldse Opgaande (door de Hollandsche Compagnie), de Zuidwoldiger Opgaande (de marke van Steenbergen en Ten Arlo), de Krakeelsche Opgaande (Bentinck) en Zuideropgaande. Deze opgaanden vormen de hoofdas in een ontginningsblok. Haaks op de opgaanden werden wijken gegraven voor de afvoer van overtollig water en het gestoken turf. Met de ontginningen komen ook de kolonisten. De bewoning concentreert zich aanvankelijk langs de hoofdontginningsassen: de opgaanden en de Hoogeveensche Vaart.

Elim is pas in de 20e eeuw ontstaan als verveningsdorp in het Hollandscheveld en omgeving. Het veenontginningslandschap is als een rechte noord-zuidweg (Dorpsstraat) met daarop haaks gesitueerde wijken en kavels goed zichtbaar. Met name bij het deelgebied aan de Dorpsstraat 49a is deze structuur goed zichtbaar.

4.2 Erfinrichting

Beide deelgebieden zijn momenteel goed landschappelijk ingepast. Ter plekke van de te slopen schuren aan de Marten Kuilerweg zal enkel gras worden ingezaaid ter plekke van de te slopen schuur. Zodoende wordt de openheid van het landschap verbeterd en ontstaat er weer een zichtlijn naar het achterterrein en de bosrand.

Aan de Dorpsstraat blijven de kenmerkende bomen langs de weg intact. De nieuwe woning wordt op nagenoeg dezelfde plek als de oude schuur gesitueerd (op voldoende afstand van de bestaande bomen). De woning zal met de voorzijde aan de Dorpsstraat komen met de nokrichting dwars op de Dorpsstraat. Op het achterterrein blijft de agrarische bestemming behouden. Dit zal dan ook zoals in de huidige situatie een grasland blijven met enkele bomen. De afstand tot de naastgelegen percelen wordt vastgelegd en zodoende behouden voor inkijk naar het achterterrein.

De exacte verschijningsvorm en situering van het hoofdgebouw staat niet vast. Echter zijn zoals hierboven omschreven enkele richtlijnen en kaders opgesteld waaraan het plan moet voldoen. Zodoende zal de situering en de hoofdvorm van de woning passen binnen de lintbebouwing van de Dorpsstraat.

In het Ruimtelijke kwaliteitsplan, toegevoegd als Bijlage 1 van deze toelichting, zijn enkele voorbeelden van gebouwen toegevoegd die passend zijn in de bestaande omgeving. De uiteindelijke bouwplannen worden voorgelegd aan de gemeente. De verschijningsvorm en situering van de woning zal invloed hebben op de inrichting van de tuin en achtererf aan de Dorpsstraat 49a. De toekomstige erfinrichtingen zijn op afbeelding 4.1 en 4.2 zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000006-VG01_0008.png" Afbeelding 4.1 Erfinrichtingsplan Dorpsstraat 49a (Bron: Initiatiefnemer)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000006-VG01_0009.png" Afbeelding 4.2 Erfinrichtingsplan Marten Kuilerweg 7 (Bron: Initiatiefnemer)  

4.3 Sloopverplichting

Belangrijk uitgangspunt voor de in dit plan besloten ontwikkeling is het bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en tevens ruimte te bieden aan ontwikkelingen die de sociale en economische vitaliteit van het landelijk gebied vergroten. Om een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit te bereiken, wordt landschapontsierende bebouwing gesloopt en zal de te behouden en nieuwe bebouwing op een verantwoorde manier worden ingepast in het landschap.

Om in aanmerking te komen voor deelname aan de gemeentelijke Ruimte-voor-ruimte regeling dient minimaal 750 m2 aan landschapontsierende bebouwing te worden gesloopt. Ter compensatie hiervan kan één compensatiewoning worden verkregen. De compensatie woning is stedenbouwkundig niet wenselijk aan de Marten Kuilerweg 7, en zal zodoende aan de Dorpsstraat 49a gerealiseerd worden.

Binnen het deelgebied Marten Kuilerweg 7, wordt (759+108=) 867 m² aan bebouwing gesloopt. Aan de Dorpsstraat 49a, wordt 366 m² aan bebouwing gesloopt. Zodoende wordt in voorliggend geval in totaal voor 1.233 m2 aan landschapontsierende bebouwing gesloopt. Deze sloopopgave is meegenomen als voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan.

Op het deelgebied blijven twee kleine schuren behouden ten behoeve van de woning en onderhoud van het landschap. De schuren hebben een oppervlakte van 85 m² en 111 m². Binnen het bestemmingsplan is het toegestaan om bij een woning voor maximaal 200 m² aan bijgebouwen te hebben.

De te slopen bebouwing is in afbeelding 4.3 met een rood vlak en zwarte pijl aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000006-VG01_0010.png"
Afbeelding 4.3 Sloopverplichting Dorpsstraat 49a (Bron: BJZ.nu)  

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek en conclusie

Door Terra Agribusiness B.V. is een bodemonderzoek uitgevoerd welke is toegevoegd als Bijlage 2 en Bijlage 3 van deze toelichting. Hieronder zijn de resultaten van het onderzoek en de conclusie samengevat.

5.1.2.1 Situatie Dorpsstraat 49a

Verkennend bodemonderzoek NEN5740

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707.

Gehele locatie

In het bovengrondmengmonster bm1 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het bovengrondmengmonster bm2 is een lichte verhoging PAK 10 VROM aangetroffen en in het bovengrondmengmonster bm3 zijn lichte verhogingen kwik en lood aangetroffen.

In het grondwatermonster (PB1 WM1) is een lichte verhoging naftaleen aangetroffen. Op basis van onderhavig onderzoek wordt voor dit onderdeel een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik (wonen).

Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"

Tijdens de maaiveld- inspectie zijn ter plaatse van de onderzoekslocatie geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen.

Gehele locatie

Ter plaatse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. In het mengmonster mm1 is analytisch geen asbest aangetroffen.

Het mengmonster mm2 en monster 7a zijn licht asbesthoudend; de gewogen asbestgehalten zijn ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Er dient opgemerkt te worden dat in het monster van 7a asbestverdachte vezels zijn aangetroffen in de fractie <0,5mm. Er wordt echter niet verwacht dat hierdoor de interventiewaarde zal worden overschreden middels een SEM-analyse.

De resultaten van onderhavig onderzoek geven geen aanleiding voor het uitvoeren van aanvullend bodemonderzoek of sanerende maatregelen in de grond. Er is echter niet voldoende uitgesloten of de puin/granulaat verharding asbest onder de nom (100 mg/kg d.s. bevat. Het onderzoek naar de asbesthoudendheid van de puin/granulaatverharding (NEN 5898) heeft een indicatief karakter. De puin/granulaat verharding is nog niet voldoende onderzocht. Om uit te sluiten of het gehalte aan asbest in de puin/granulaatverharding onder de norm is moet hier in het kader van de veiligheid en de bestemmingswijziging een onderzoek naar asbest in puin conform NEN 5898 uitgevoerd worden. In het kader van het Besluit asbestwegen is het verboden om puinwegen/verhardingen die asbest bevatten in gebruik te hebben. Derhalve wordt ook in het kader van het besluit asbestwegen aanbevolen om hier een onderzoek conform NEN 5898 uit te voeren.

Het genoemde onderzoek conform NEN 5898 zal bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning worden overlegd en getoestst.

5.1.2.2 Situatie Marten Kuilerweg 7

Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"

Druppelzones

Ter plaatse van elke druppelzone zijn twee inspectiesleuven gegraven en is er een mengmonster samengesteld. Op het maaiveld en in de sleuven is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.

De gewogen asbestgehalten in alle druppelzones zijn hoger dan de interventiewaarde (100 mg/kg ds). Tevens zijn er asbestverdachte vezels aangetroffen in de fractie <0,5mm. Formeel geven de aangetroffen verhogingen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Echter is naar de mening van Terra Agribusiness een reden om af te zien van een nader onderzoek ter plaatse van de druppelzones 1 en 3. Het "Bijzonder inventariserend onderzoek, erosie van asbestdaken" van Geofox-Lexmond (20131980/JOOS, d.d. 29-9-2014) heeft onderzocht dat de verontreiniging in de bodem van de afwateringszone van dakgootloze asbestdaken zich lijkt te beperken tot een diepte van 10cm bij een horizontale spreiding van circa 1 meter.

De resultaten van onderhavig onderzoek geven aanleiding voor het uitvoeren van sanerende maatregelen. Alvorens er met de sloopwerkzaamheden of bouwwerkzaamheden worden begonnen zal de sterke verontreiniging met asbest gesaneerd moeten worden. Dit bodemonderzoek is nog niet voldoende om over te gaan tot sanering. Voordat er met de sanering kan worden begonnen dient er onderbouwd te worden of de verontreiniging veroorzaakt is voor 1993 of na 1993. Dit heeft gevolgen voor het saneringstraject en de terugsaneerwaarde. Indien de verontreiniging is veroorzaakt na 1993 dan is de terugsaneerwaarde 0 mg/kg d.s. Indien de verontreiniging is veroorzaakt voor 1993 moet een SEM-analyse op respirabele vezels uitsluitsel geven over de terugsaneerwaarde. Indien de verontreiniging is veroorzaakt voor 1993 en er zijn geen respirabele vezels gemeten dan is de terugsaneerwaarde 100 mg/kg d.s. Indien er wel respirable vezels meer dan 10 mg/kg d.s. zijn gemeten dan zal de terugsaneerwaarde tot onder deze 10 mg/kg (feitelijk 0 mg/kg) moeten zijn. Omdat er in dit bodemonderzoek geen SEM-analyse is uitgevoerd (zeeffractie < 0,5 bevat wel asbestverdachte vezels) is de terugsaneerwaarde voor het geval dat de verontreiniging voor 1993 is ontstaan niet vast te stellen. Om de terugsaneerwaarde alsnog vast te kunnen stellen kan ervoor gekozen worden om alsnog een SEM-analyse uit te voeren.

Het advies is om voor andere praktischere mogelijkheid te kiezen. Dit is om de ontgraving zowel horizontaal als verticaal (20 cm) ruim aan te houden en als terugsaneerwaarde ook in geval 0 mg/kg d.s. aan te houden. Indien er gesaneerd gaat worden zullen alle druppelzones van alle asbestdaken van alle te slopen gebouwen zonder goten en zonder verhardingen meegenomen moeten worden in de sanering.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Normstelling

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in juli 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld.

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

5.2.2 Onderzoek en conclusie

Voor de locatie aan de Dorpsstraat geldt , op grond van de beheersverordening 'Buitengebied Zuid Hoogeveen 2018', geen archeologische verwachting. Voor het deelgebied geldt geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' die archeologisch onderzoek vereist. Archeologisch onderzoek kan voor deze locatie achterwege blijven

Voor de locatie aan de Marten Kuilerweg 7 geldt, op grond van de beheersverordening Buitengebied Zuid Hoogeveen 2018, wel een archeologische verwachting. Voor het deelgebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Op grond daarvan is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werkzaamheden uit te voeren waarbij grond geroerd wordt met een (gezamenlijk) geroerde oppervlakte groter dan 1000 m² en een diepte van 0,3 m. Wanneer deze waarden worden overschreden dient de initiatiefnemer een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen.

Om het voornemen mogelijk te maken wordt het oppervlakte van 1000 m² niet overschreden en de grond niet dieper geroerd dan 0,3 m.

Tevens bevinden zich gelet op de 'Cultuurhistorische beleidskaart Gemeente Hoogeveen' geen cultuurhistorisch waardevolle elementen binnen het plangebied.

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het voornemen.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

In dit bestemmingsplan worden wel nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.2 Normstelling

De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:

  • 1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  • 2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;
  • 3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.

5.3.3 Onderzoek en conclusie

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe """"eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren"""" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van geïnfiltreerd in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe """"eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren"""" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten plangebied

Waterhuishouding Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m². Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater via een gescheiden stelsel opgevangen. Hemelwater wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd en afgevoerd naar oppervlaktewater. Het overige hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool van een verbeterd gescheiden stelsel.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Voor de locatie aan de Dorpsstraat 49a is een digitale watertoets uitgevoerd. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. De uitgevoerde Watertoets is te zien in Bijlage 4 van deze toelichting. Op basis daarvan is te zien dat de 'korte procedure' van toepassing is. Het Waterschap is akkoord met de ontwikkeling.

Op de locatie Marten Kuilerweg 7 wordt uitsluitend 867 m² aan bebouwing gesloopt. Deze bebouwing wordt in de nieuwe situatie vervangen voor grasland. Hierdoor is het niet te verwachten dat de situatie op deze locatie zal verslechteren.

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Normstelling

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.4.1.1 Gebiedsbescherming
5.4.1.1.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied in het kader van de Wet natuurbescherming. Dit is te zien in afbeelding 5.1, het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het 'Mantingerzand'. De afstand tussen het Natura 2000 gebied en de deelgebieden bedragen respectievelijk circa 7,5 kilometer tot de Marten Kuilerweg 7 en circa 8,7 kilometer tot de Dorpsstraat 49a.

Gezien de ontwikkeling, het slopen van agrarische gebouwen en het bouwen van een compensatiewoning, en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied kan ervan worden uitgegaan dat een onderzoek naar stikstof depositie niet noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000006-VG01_0011.png" Afbeelding 5.1 Afstand plangebied tot Natura 2000 gebied en NNN (Bron: Atlasleefomgeving.nl)  

5.4.1.1.2 Natuurnetwerk Nederland

Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Op afbeelding 5.1 is de afstand van het plangebied tot het NNN te zien. De afstand bedraagt respectievelijk circa 69 meter tot de Marten Kuilerweg en circa 790 meter tot de Dorpsstraat 49a. Het plangebied ligt niet binnen het NNN. Gezien het feit dat sprake is van een ontwikkeling buiten de NNN en gezien de aard en omvang van dit plan wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.

5.4.1.2 Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Er is voor beide deelgebieden een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd door Natuurbank Overijssel. Dit volledige onderzoek is te vinden als Bijlage 5 van deze toelichting. Hieronder wordt het onderzoek en de conclusie van het onderzoek samengevat.

5.4.2 Onderzoek en conclusie

De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Drenthe een vrijstelling van de verbodsbepaling het opzettelijk ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verstoren en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Voor het doden van beschermde diersoorten geldt geen vrijstelling van de verbodsbepalingen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een door de Minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Drenthe. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied. Nader onderzoek, zoals het opstellen van een stikstofberekening wordt niet noodzakelijk geacht. Los van een eventuele toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied, geldt een vrijstelling van de vergunningplicht voor toename van stikstofdepositie, veroorzaakt gedurende de ontwikkelfase.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezet huisspitsmuis er een vaste rust- en voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied maar benutten het plangebied wel als foerageergebied. Deze functie wordt overigens niet negatief beïnvloed.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de toegankelijke bebouwing gesloopt en de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een huisspitsmuis en amfibie gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van huisspitsmuis of amfibie beschadigd of vernield. Voor huisspitsmuis en amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van huisspitsmuis en amfibieën.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor sommige foeragerende diersoorten aangetast. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

5.5 Geluid

5.5.1 Normstelling

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

5.5.2 Onderzoek en conclusie

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van één geluidsgevoelig object aan de Dorpsstraat 49a. Aan de Marten Kuilerweg wordt geen nieuw geluidgevoelig object toegevoegd. De bestaande bedrijfswoningen betreffen bestaande woningen en kunnen daarom buiten beschouwing worden gelaten. In artikel 76 van de Wgh is namelijk bepaald dat de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt tevens het herbestemmen van de bestaande (bedrijfs)woningen naar een reguliere woningen.

Nabij het plangebied aan de Dorpstraat bevinden zich geen railverkeer of industriële inrichtingen of gezoneerde industrieterreinen. Het plangebied is wel gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de Dorpsstraat.

De voorkeurswaarde geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai mag hoogstens 48 dB bedragen. Indien deze waarden worden overschreden moet er onderzoek gedaan worden naar de bron- en of overdrachtsmaatregelen. Zijn maatregelen niet mogelijk kunnen Burgemeester en Wethouders ontheffing van de voorkeursgrenswaarde verlenen. Hierbij kunnen voor nieuwe woningen in buitenstedelijk gebied een hogere waarde van ten hoogste 53 dB worden vastgesteld.

Door de RUD Drenthe is de geluidsbelasting van het wegverkeer inzichtelijk gemaakt. In de volgende afbeelding is een overzicht van het rekenmodel voor de berekening van wegverkeerslawaai weergegeven ter plekke van het plangebied Dorpsstraat 49a. De verkeersgegevens komen van de VerkeersMilieuKaart (VKM) van van de gemeente Hoogeveen. De weg is voorzien van een wegdek van klinkers in keperverband.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000006-VG01_0012.png" Abeelding 5.2 Uitsnede wegverkeerslawaaikaart, afstand tot 48 dB contour Dorpsstraat 49a (Bron: RUD Drenthe en gemeente Hoogeveen)  

Op de afbeelding zijn de geluidscontouren te zien. De geluidsbelasting is gepresenteerd inclusief de aftrek van 5 dB. Geadviseerd wordt de woning te positioneren aan de oostzijde van de kavel op een afstand van ten minste 20 meter van de Dorpsstraat. Zodoende wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wegverkeerslawaai.

Realisatie van de woning in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling is mogelijk. Het vragen van een hogere waarde is niet direct noodzakelijk mits deze op voldoende afstand, 20 meter uit rand van de weg, gerealiseerd wordt. Gezien de beoogde ligging zal worden voldaan aan de voorwaarden van de Nota hogere waarden van de gemeente Hoogeveen. Zodat bouwen tot een waarde van 53 dB mogelijk is.

Er is hiermee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woning met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai.

5.6 Milieuzonering bedrijven

5.6.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

In dit geval zijn in de directe omgeving van het plangebied met name woon-, natuur- en infrastructurele functies gelegen. Dit betekent dat uitgegaan kan worden van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

5.6.2 Situatie plangebied

Aan de Marten Kuilerweg 7 zal enkel een schuur gesloopt worden om zodoende de compensatiewoning mogelijk te maken. De huidige bestaande planologische situatie zal hier niet wijzigen. Hieronder wordt ingegaan op de externe en interne werking aan de Dorpsstraat 49a.

5.6.2.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Bij de Dorpsstraat 49a wordt de functie 'wonen' toegevoegd. Dit betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geen sprake.

5.6.2.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving, en omgekeerd of omliggende bedrijven in bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd.

In de nabijheid van de Dorpsstraat 49a bevindt zich een niet- agrarisch bedrijfsperceel (B1) en een autogarage (B2). Er bevinden zich geen intensieve of grondgebonden veehouderijen in de omgeving.

In de onderstaande tabellen zijn deze bedrijven weergegeven, waarbij tevens de functie, milieucategorie, richtafstand en daadwerkelijke afstand tot het plangebied zijn weergegeven. De daadwerkelijke afstand is gemeten van de grens van het bouwvlak van de belastende functie tot de grens van het bouwvlak van de dichtstbijzijnde gevoelige functie.

Functie   Milieucategorie   Richtafstand   Daadwerkelijke afstand  
Dorpsstraat 48a
(agrarisch- spoorvervoer)  
2   30 meter   80 meter  
Dorpsstraat 56a (autogarage/dealer)   2   30 meter   325 meter  
5.6.3 Onderzoek en conclusie

Voor de Dorpsstraat 49a geldt dat de functie 'wonen' toegevoegd wordt. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van externe aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geen sprake.

Gezien de interne werking is in de omgeving van het deelgebied Dorpsstraat 49a voornamelijk bedrijvigheid toegestaan van milieucategorie 1 of 2. De richtafstand bij de omgevingstype 'rustige woonwijk' is 30 meter. Er bevinden zich geen bedrijven binnen deze afstand van het deelgebied. Tevens wordt opgemerkt dat er in de omgeving meerdere woningen van derden aanwezig zijn die de eventuele komst of uitbreiding van een bedrijf zal belemmeren.

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het voornemen.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

5.7.1 Normstelling
5.7.1.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.- beoordeling gehanteerd.

5.7.1.2 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied betreft het 'Mantingerzand' en ligt op meer dan 7,5 kilometer afstand van het plangebied.

Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijvoorbeeld geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Het voornemen voorziet in de sloop van landschapsonsierende bebouwing en de nieuwbouw van een compensatiewoning. Gezien de kleinschaligheid van het voornemen zijn significante negatieve gevolgen op Natura 2000-gebieden niet te verwachten. De voorgenomen ontwikkeling is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

5.7.1.3 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is mogelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

In de nota van toelichting op het Besluit m.e.r wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd: “Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook dorpen hieronder vallen. Wat stedelijke ontwikkeling inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

In een uitspraak uit 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:694) heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een (standaard) beoordelingskader voor de kwalificatie van stedelijke ontwikkelingsprojecten gegeven. De Afdeling stelt voorop dat het begrip “stedelijk ontwikkelingsproject” ruimte voor interpretatie laat. Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Op basis van jurisprudentie is gebleken dat deze concrete omstandigheden van het geval kunnen worden beoordeeld aan de hand van verschillende aspecten. Concreet gaat het onder andere om aspecten zoals:

  • de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling;
  • de vormgeving en opzet;
  • de schaalgrootte;
  • de ligging;
  • de voorgenomen (functie)wijziging, en;
  • de vraag of sprake is van een bestaand of van een te realiseren bouwwerk.

Relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen kunnen ontstaan voor het milleu.

5.7.2 Onderzoek en conclusie

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het slopen van landschapsontsierende bebouwing en in ruil daarvoor het toevoegen van één compensatiewoning. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een ontwikkeling die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen en andere milieugevoelige functies.

De omvang en opzet van het plan past binnen de functionele en stedenbouwkundige structuur van de directe omgeving. Er is slechts in zeer beperkte mate sprake van ruimtelijke gevolgen, zoals onder andere ook uit hoofdstuk 3 en 4 van deze plantoelichting blijkt. Geconcludeerd wordt dan ook dat in voorliggend geval geen sprake is ven een 'stedelijk ontwikkelingsproject'.

In dit geval is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld. Deze paragraaf kan worden beschouwd als de vormvrije m.e.r. beoordeling van deze ruimtelijke ontwikkeling.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.

Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm:

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
5.8.2 Onderzoek en conclusie

In het plangebied is sprake van het toevoegen van één woning, de sloop van voormalige agrarische bebouwing en wijziging van de agrarische gronden in een woonbestemming. Aangezien dit aantal nieuwe woningen ruimschoots onder de kwantitatieve grens voor woningbouwlocaties ligt, zoals opgenomen in de Regeling NIMB, mag er vanuit worden gegaan dat het plan naar verwachting geen significante bijdrage heeft op de luchtkwaliteit. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Normstelling

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000006-VG01_0013.png" Afbeelding 5.2 Uitsnede Risicokaart Dorpsstraat 49a en Marten Kuilerweg 7 (Bron: ArcGIS.nl)  

5.9.2 Onderzoek en conclusie

In afbeelding 5.2 zijn de meest nabijgelegen risicovolle functies weergegeven van het deelgebied aan de Dorpsstraat 49a. Aan de Marten Kuilerweg 7 vinden geen ontwikkelingen plaats die een effect hebben op het aantal personen op het deelgebied. De situatie hierin blijft onveranderd.

5.9.2.1 Dorpsstraat 49a

Uit de inventarisatie blijkt dat het deelgebied aan de Dorpsstraat 49a:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • Wel is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Op een afstand van circa 52 meter ten noorden van het plangebied ligt de buisleiding, met de naam N-526-10, van de Gasunie. Op basis van het bijbehorend attributenrapport heeft deze buisleiding een diameter van 212 millimeter en een maximale werkdruk van 40 bar. Bij deze specificaties behoort een 1% letaliteitsafstand van 100 meter en een 100% letaliteitsafstand van 50 meter. Het plangebied en dus de compensatiewoning valt binnen de 1% letaliteitszone. Zodoende moet er beoordeeld worden of het groepsrisico verantwoord is. Gezien de huidige omgevingssituatie (bebouwingsdichtheid) zal de hoogte van het groepsrisico onder de 0,1 van de oriënterende waarde liggen. En omdat de woning zich bevindt buiten de 100% letaliteitszone van de gasleiding betekent dit dat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico.

Een dergelijke ontwikkeling gaat feitelijk niet gepaard met een significante toename van het aantal personen binnen het deelgebied en er is dan ook geen sprake van een verhoogd risico ter plekke van het projectgebied. Het groepsrisico wordt dan ook niet hoger als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast wordt opgemerkt dat de bewoners van de woning aan de Dorpsstraat 49a als zelfredzaam zijn aan te merken, het deelgebied vanuit meerdere kanten goed bereikbaar is voor hulpdiensten en in meerdere richtingen te ontvluchten is.

Eén en ander brengt met zich mee dat het plan in overeenstemming is met de wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

5.10 Verkeer en parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Tevens heeft de gemeente Hoogeveen eigen parkeerbeleid samengesteld te weten 'Parkeernota gemeente Hoogeveen 2021 '. Als uitgangspunt van dit parkeerbeleid wordt er voor vrijstaande woningen in het buitengebied een parkeernorm gehanteerd van 2,0.

5.10.1 Situatie Dorpsstraat 49a

In voorliggend bestemmingsplan wordt aan de Dorpsstraat 49a een nieuwe woning gerealiseerd. Het deelgebied heeft voldoende ruimte op eigen terrein om aan de parkeerbehoefte te voldoen. Tevens is de ontwikkeling zo kleinschalig dat de Dorpsstraat het verkeer goed kan afwikkelen. Het perceel beschikt al over een goed overzichtelijke in- en uitrit. Deze in- en uitrit blijft behouden voor de woning. Hierdoor kan er redelijkerwijs uitgegaan worden van een veilige ontsluiting om de Dorpsstraat. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het voornemen aan de Dorpsstraat 49a.

5.10.2 Situatie Marten Kuilerweg 7

In voorliggend bestemmingsplan wordt aan de Marten Kuilerweg enkel bebouwing gesloopt. Er zijn geen verdere veranderingen aan de huidige situatie waarbij tevens geen aanpassingen aan de huidige in- en uitrit zal plaatsvinden. De huidige situatie aan de Marten Kuilerweg 7 is al verkeersveilig en zal zo blijven. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het voornemen aan de Marten Kuilerweg 7.

5.11 Duurzaamheid

De gemeente Hoogeveen heeft haar ambitie op het gebied van duurzaamheid verwoord in het klimaatbeleid en de Milieuvisie. In het klimaatbeleid is de ambitie uitgesproken om in 2040 als gehele gemeente CO2-neutraal te willen zijn. Door bij nieuwe ontwikkelingen duurzaamheid reeds in de ontwerp- en bouwfase mee te nemen kan optimaal invulling worden gegeven aan de duurzaamheidsdoelstelling.

Voor bestaande bouw kunnen er ook duurzaamheidsmaatregelen getroffen worden. De gemeente stimuleert het duurzaam verbouwen van bestaande woningen door middel van het verstrekken van een duurzaamheidslening. In de verordening 'Duurzaamheidslening gemeente Hoogeveen 2016' staan de voorwaarden vermeld om in aanmerking te kunnen komen voor een dergelijke lening. Tot de duurzaamheidsmaatregelen waarvoor een duurzaamheidslening kan worden toegekend, behoren energiebesparende en waterbesparende maatregelen, duurzame opwekking van energie en de stimulering van de biodiversiteit, zoals het aanbrengen van een vegetatiedak of vogelvides.

Ook kunnen de particulieren, die hun woning energiezuiniger willen maken, gratis een energiescan laten opstellen. Hierbij wordt voornamelijk gekeken naar de 'schil' van de woning, de verwarmingsinstallatie, verlichting, ventilatie en het gebruik van elektrische apparatuur. De mogelijk te treffen haalbare maatregelen worden opgenomen in de energiescan.

De woning zal volgens de regels staande in het Bouwbesluit gerealiseerd worden.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot. In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.

Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduiding regels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

In voorliggend bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor 'Agrarisch', 'Tuin', 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'

Agrarisch (artikel 3)

De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn bedoeld voor grondgebonden agrarisch gebruik. Ter plaatse zijn geen gebouwen toegestaan. Ook een inrichting als tuin is niet mogelijk. Onder voorwaarden kan er wel een paardenbak aangelegd worden. Deze gronden worden opgenomen op het achtererf van de Dorpsstraat 49a en de Marten Kuilerweg 7. Deze gronden zijn in de beheersverordening ook al aangeduid met 'Agrarisch'

Tuin (artikel 4)

De gedeelten van de percelen waar geen (bij)gebouwen mogen worden gebouwd, hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Aan de Dorpsstraat 49a liggen deze gronden tussen de voorgevel van de gebouwen en de openbare weg alsmede de perceelsgrenzen.

Wonen (artikel 5)

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bedoeld voor het wonen met daarbij behorende gebouwen, tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor het hoofdgebouw geldt dat deze gebouwd moet worden binnen het bouwvlak dat op de verbeelding is opgenomen. Verder is onder meer bepaald dat het oppervlak en de bouwhoogte van het hoofdgebouw niet meer mogen bedragen dan 200 m² respectievelijk 10 m. In de bestemming 'Wonen' is tevens een voorwaardelijke bepaling voor de landschappelijke inpassing en sloopverplichting opgenomen (zie 5.4 Specifieke gebruiksregels). De bestemming 'Wonen' is opgenomen ter plekke van het woonerf aan de Dorpsstraat 49a en de Marten Kuilerweg 7.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 (artikel 6)

Ter plaatse van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' gelden beperkingen voor grondverzet ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden. Deze ontwikkeling is opgenomen op de gronden aan de Marten Kuilerweg 7.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

Door de gemeente Hoogeveen is een kadernota integrale handhaving vastgesteld. Deze nota is de start van programmatisch handhaven in de gemeente Hoogeveen.

Programmatisch handhaven is een structurele en integrale aanpak van de handhaving, waarbij de uitvoering onder andere is gebaseerd op een handhavingsprogramma. Daarbij worden door het bestuur de prioriteiten bepaald en worden handhavingsactiviteiten zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. In deze aanpak worden beleid en uitvoering opgevolgd door evaluatie en bijsturing. Programmatisch handhaven is daarmee een cyclisch, democratisch, integraal en transparant proces.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Aan de controle van het onderhavige plan wordt binnen de gemeente inhoud gegeven door een aantal ambtenaren die zich continu met handhaving bezighoudt.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

Het plan is conform artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de vooroverlegpartners. Hierop is door de provincie Drenthe, Rendo, Veiligheidsregio Drenthe en het waterschap Drents Overijsselse Delta een reactie gegeven.

De provincie Drenthe heeft aangegeven dat cultuurhistorie en landschap van provinciaal belang zijn. De provincie adviseert de toelichting aan te vullen met een verwijzing naar de cultuurhistorische elementen en structuren langs de Dorpsstraat. Daarnaast adviseert de provincie om de nieuwe bebouwing qua ontwerp (eenvoudige hoofdvorm met nokrichting dwars op de Dorpsstraat) en erfpositie binnen deze lintbebouwing aan te passen, met de voorzijde richting de Dorpsstraat. Waarbij voldoende afstand (ca. 10 meter) tot de bomen in de Dorpsstraat wordt behouden.

De toelichting op het bestemmingsplan wordt aangevuld met verwijzing naar de cultuurhistorische elementen en structuren. Ten aanzien van de bebouwing maakt het ruimtelijke kwaliteitsplan onderdeel uit van de regels. In het kwaliteitsplan is opgenomen dat de nokrichting dwars op de Dorpsstraat wordt gesitueerd. Het bouwplan kent een eenvoudige hoofdvorm en de voorzijde van de woning is op de Dorpsstraat gericht. De woning heeft in overleg met omwonenden dezelfde afstand tot de Dorpsstraat als de woning aan de Dorpsstraat 51. Daarnaast voldoet de woning hiermee aan de voorkeursgrenswaarde voor geluid.

De Rendo en het waterschap Drents Overijsselse Delta hebben aangegeven akkoord te gaan met de voorgenomen planontwikkeling.

De Veiligheidsregio Drenthe (VRD) heeft aangegeven dat de Dorpsstraat 49a tussen de 100% en de 1% letaliteitsgrens ligt, wat betekent dat tussen 1% en 100% van de mensen komt te overlijden als er iets gebeurt met de hoge druk aardgas transportleiding. Gezien de snelheid waarmee zich zo'n scenario zal ontwikkelen kan de VRD geen maatregelen bedenken die OF de zelfredzaamheid OF de bestrijdbaarheid kan verbeteren.

Op een afstand van circa 52 meter ten noorden van het plangebied ligt de buisleiding, met de naam N-526-10, van de Gasunie. Op basis van het bijbehorend attributenrapport heeft deze buisleiding een diameter van 212 millimeter en een maximale werkdruk van 40 bar. Het plangebied en dus de compensatiewoning valt buiten de 100% en binnen de 1% letaliteitszone.

Gezien de huidige omgevingssituatie (bebouwingsdichtheid) zal de hoogte van het groepsrisico onder de 0,1 van de oriënterende waarde liggen. En omdat de woning zich bevindt buiten de 100% letaliteitszone van de gasleiding betekent dit dat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico. Een dergelijke ontwikkeling gaat feitelijk niet gepaard met een significante toename van het aantal personen binnen het deelgebied en er is dan ook geen sprake van een verhoogd risico ter plekke van het projectgebied.

Het groepsrisico wordt dan ook niet hoger als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling en daarmee aanvaardbaar geacht. Daarnaast wordt opgemerkt dat de bewoners van de woning aan de Dorpsstraat 49a als zelfredzaam zijn aan te merken en het deelgebied vanuit meerdere kanten goed bereikbaar en in meerdere richtingen te ontvluchten is.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 8 september 2022 voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst afgesloten met initiatiefnemer. Hiermee wordt het planschaderisico en het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven en het plan uitvoerbaar wordt geacht.