direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Santbrincke 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2016BP9030001-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Elke gemeente dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) om de tien jaar haar bestemmingsplannen te herzien of zo mogelijk een verlengingsbesluit te nemen, dan wel een beheersverordening vast te stellen.

Aangezien voor het bestemmingsplan 'De Santbrincke' de tien jaarstermijn bereikt, is voor dit plangebied het voorliggende nieuwe bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan neemt het vigerend planologisch-juridisch kader als uitgangspunt en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Doel van dit bestemmingsplan is slechts het voldoen aan de wettelijke verplichting.

1.2 Opgave bestemmingsplan

De ligging van het plangebied 'De Santbrincke' zijn aangegeven op de navolgende overzichtskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP9030001-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: overzichtskaart

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied en geeft de vigerende situatie;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de planuitgangspunten en de ruimtelijke en functione structuur van het plangebied weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Bestemmingsplan “De Santbrincke” heeft betrekking op het gelijknamige, bestaande woongebied dat is gelegen aan de noordzijde van Hoogeveen langs de weg Hoogeveen-Pesse. Het plan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan “Buitengebied Ruinen”, dat op 17 september 1987 is vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Ruinen. Het plangebied omvat 45 woningen, waarvan 37 vrijstaand en 8 geschakeld, en maakt deel uit van het bosgebied “Spaarbankbos”. De bijzondere opzet van de bebouwing alsmede de ligging in het buitengebied vindt zijn oorsprong in de historie van het plangebied.

2.2 Vigerend recht

Op dit moment is bestemmingsplan 'De Santbrincke' het vigerende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 28 april 2004

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied

Oorspronkelijk was namelijk een jeugdopvangcentrum op het terrein gevestigd. Nadat het centrum door brand was verwoest en was besloten om het niet op deze locatie te herbouwen, is men gaan nadenken over een andere invulling van het terrein, die passend zou zijn in de vigerende bestemming “Bijzondere doeleinden (BD)”, die nog was toegespitst op het oorspronkelijke gebruik. In de loop der jaren zijn diverse plannen ontwikkeld die aansloten bij de geldende bestemming. Uiteindelijk hebben deze plannen geresulteerd in een plan voor een woongebied voor ouderen met bijbehorende voorzieningen (in de vorm van een gemeenschapsruimte). In 1991 is men begonnen met het in praktijk brengen van het concept door middel van de bouw van de eerste woningen. De in de oorspronkelijke opzet aangegeven gemeenschapsruimte is echter nooit gerealiseerd, waardoor de woningen nu niet slechts voorbehouden zijn aan ouderen, maar ook geschikt zijn voor andere doelgroepen, en meer en meer in gebruik zijn genomen als reguliere woningen.

Door de afwijking van de oorspronkelijke opzet is een situatie ontstaan die niet passend is in de geldende bestemming “bijzondere doeleinden (BD)”. Hierdoor ontstaat enerzijds onduidelijkheid bij bewoners met betrekking tot eventuele uitbreidingsmogelijkheden, terwijl het plan anderzijds mogelijkheden biedt die niet passen binnen de reguliere woonfunctie. Het onderhavige bestemmingsplan dient deze problematiek het hoofd te bieden. Tevens bevordert een op de feitelijke situatie afgestemd bestemmingsplan een adequate toetsing van bouwaanvragen in het plangebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.

De gronden vallende binnen voorliggend plangebied zijn op basis van dit verdrag getoetst. Een nadere beschrijving van het thema archeologie staat in Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten.

3.1.2 Vogel- en Habitatrichtlijn

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij herzieningen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Hiervoor dient als basis de Flora- en faunawet van 1 april 2002; deze wet regelt de bescherming van soorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zijn in principe verboden. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een ontheffing of een vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economische zaken (EZ) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten.

De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. Een nadere beschrijving van het thema ecologie staat in Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat de nu voorliggende actualisatie van het bestemmingsplan Stuifzand geen rijksbelangen schaadt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden ("ladder duurzame verstedelijking").

De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit genoemde ladder hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden (trede 2) en als dat niet mogelijk is op andere locaties (trede 3), die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan opgesteld is aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het antwoord hierop is 'nee'. Het voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk. Waar op basis van dit bestemmingsplan nog woningen gebouwd kunnen worden is er sprake van een voortzetting van al aanwezige bouwtitels. Vigerende planologische rechten worden op basis van jurisprudentie niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom wordt hier niet verder toegekomen aan een motivering per trede van de ladder.

3.3 Provinciaal beleid

Op 2 juli 2014 is de Actualisatie omgevingsvisie Drenthe 2014 vastgesteld en met ingang van 17 oktober 2015 is ook de geactualiseerde omgevingsverordening inwerkinggetreden.

3.3.1 Provinciale omgevingsvisie

De omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

In de Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen, te weten:

  • De provinciale structuurvisie;
  • Het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • Het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.


De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna.

De missie uit de Omgevingsvisie luidt: ‘Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is’.

De kernkwaliteiten zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid;
  • naoberschap;
  • menselijke maat;
  • veiligheid;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal).


Kernkwaliteiten-analyse Landschap
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen.

Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken willen we in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken.

Binnen Drenthe zijn zes landschapstypen te onderscheiden:

1. Esdorpenlandschap;
2. Esgehuchtenlandschap;
3. Wegdorpenlandschap van de laagveenontginning;
4. Wegdorpenlandschap van de hoogveenontginning;
5. Landschap van de Veenkoloniën;
6. Landschap van de Koloniën van Weldadigheid.

De provinciale doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap zijn:

• het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen;
• het behouden en versterken van de volgende karakteristieke kenmerken van de verschillende landschapstypen:

  • in het esdorpen-/ esgehuchtenlandschap: de (eenmans)essen en beekdalen;
  • in het wegdorpenlandschap van de laagveenontginning: de openheid;
  • in het wegdorpenlandschap van de veenrandontginning: de kavelstructuur en de openheid;
  • in het landschap van de Veenkoloniën: de wijkenstructuur en de openheid;
  • in de Koloniën van Weldadigheid (UNESCO): bijzondere elementen.


Ruimtelijke ontwikkelingen 
De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Wonen
De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de Gemeentelijke structuurvisie of het Woonplan. Zij houden daarbij rekening met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus.

Vanuit de doelstelling om zorgvuldig en doelmatig om te gaan met de ruimte in Drenthe, hanteert de provincie het uitgangspunt ‘inbreiding gaat voor uitbreiding’. Dit houdt in dat de provincie Drenthe prioriteit geeft aan herstructurering (inclusief verduurzaming) van de woningvoorraad en aan het herontwikkelen en herbestemmen van gronden en panden. Daarnaast ligt er een beperkte opgave om de woningvoorraad uit te breiden.

Zorgvuldig ruimtegebruik
De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik.

Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Inbreiding gaat vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties wordt met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing gezocht.

De provincie Drenthe zet in op de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. De ladder is tevens rijksbeleid en eind 2012 als motiveringseis opgenomen in het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro). In de nieuwe Omgevingsvisie wordt de ladder als procesvereiste bij de afweging voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen nader uitgewerkt.

De doelen bij het toepassen van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in Drenthe zijn als volgt:

  • zorgvuldig omgaan met de ruimte in Drenthe;
  • tegengaan van overaanbod, met kwaliteitsverlies, leegstand en soms ook verloedering met als gevolg binnen de bestaande voorraad woningen, kantoren, bedrijventerreinen en verblijfsrecreatie;
  • de juiste discussie voeren over nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zonder sterke, gewenste plannen onnodig te vertragen of belemmeren;
  • bevorderen van vraaggericht programmeren voor bewoners, bezoekers en bedrijven in Drenthe;
  • Ruimte voor initiatieven die kwaliteit toevoegen aan Drenthe : ‘pareltjes’ laten groeien en bloeien;
  • Begeleiden van het veranderingsproces van groei en nieuwbouw naar beheer en verversing en vernieuwing van het bestaand stedelijk gebied;
  • Focus op bestaand stedelijk gebied. Duurzame structuurversterking;
  • Doorontwikkeling, hergebruik en transformatie van bestaand vastgoed;
  • Betere benutting van multimodale knopen en meer aandacht voor passende ontsluiting;
  • Zorgvuldige, transparante en overtuigende motivering.

Het is niet de bedoeling Drenthe ‘op slot’ te zetten, maar wel samen het 'goede gesprek' te voeren over nut, noodzaak, kwaliteit en toegevoegde waarde van een plan of initiatief. Plus de samenhang met bestaand stedelijk gebied. Duurzame structuurversterking wordt dat genoemd door de provincie.

De ladder is ook 'cyclisch iteratief': slim schakelen tussen de stappen om te komen tot een optimum, zo vroeg mogelijk in het plantraject.

In paragraaf 3.2.3 is ingegaan op de landelijke ‘Ladder voor Duurzame Verstedelijking’. De provinciale ladder beoogt hetzelfde doel.

3.3.2 Provinciale omgevingsverordening

De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, uit te voeren. De regels in de verordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie. Aangezien voorliggend bestemmingsplan slechts een conserverend bestemmingsplan is, zonder nieuwe ontwikkelingen, is er ook geen strijdigheid met eventuele regels uit de Omgevingsverordening. In het geval nieuwe ontwikkelingen zich aandienen worden deze aan de meest actuele versie van de Omgevingsverordening getoetst.

Met voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

3.4 Regionaal beleid

In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie.

Op 30 oktober 2012 is de Regionale Woonvisie Zuidwest Drente, Groeimodel, deel I door het college van de gemeente Hoogeveen en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. Voor deze woonvisie is de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe, maart 2012, een belangrijke onderlegger. De Regionale Woonvisie scherpt de indicatieve aantallen uit de Woonvisie 2011-2020 aan.

Met voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Toekomstvisie 2030

In juni 2000 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.

3.5.2 Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2004 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

In de Structuurvisie geeft de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030 neergelegd te aanzien van veel beleidsterreien, waaronder het wonen. Het doel van de gemeente was om om de woningvoorraad tussen 2000 en 2015 te laten groeien met 3.200 woningen, waarvan 510 in de dorpen. In Nieuweroord is dit tot uitdrukking gekomen door de uitvoering van het wonigbouwplan Veldraai. Voor deze ontwikkeling was in 2010 al een eigen bestemmingsplan vastgesteld en nu zijn deze kavels dan ook opgenomen in het bestemmingsplan voor het hele dorp. Er worden met dit bestemmingsplan nu geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

3.5.3 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

In de geactualiseerde structuurvisie is de visie op de bedijvigheid op de volgende punten aangeveuld en bijgesteld: Hoogeveen beschikt over voldoende bedrijven- en kantorenterreinen. In de stadsrandzone is geen behoefte meer aan een extra bedrijventerrein middels de Hellende Velden. Dit komt te vervallen. Ruimte om te ondernemen wordt ook geboden door verruiming van functies in vrijkomende agrarische bebouwing en via werken aan huis. Bij bedrijvigheid wordt rekening gehouden met landelijke normen wat betreft regionale afstemming en hergebruik van bestaande bebouwing. Of er behoefte zal zijn aan woon-werklocaties in de Groene Ketting van de
stadsrandzone is nog niet te voorzien. Afhankelijk van de behoefte wordt dit in een gebiedsontwikkeling opgepakt.

Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en sluit aan op de structuurvisie.

3.5.4 Woonvisie 2011-2020

Ook in de Woonvisie 2011-2020 (vastgesteld op 1 december 2011) wordt een groeiambitie van de beheerste groei geformuleerd. In de Structuurvisie is de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030, neergelegd ten aanzien van veel beleidsterreinen, waaronder het wonen.

De Woonvisie blikt vooruit tot en met het jaar 2020. Daarvan zijn de eerste vijf jaren concreet en de laatste vijf jaren gelden als een doorkijk.

De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast kiezen we voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag. Uitgangspunt is dat tot en met 2020 netto 1.650 nieuwbouw woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. De regionale woonvisie heeft de indicatieve aantallen uit de Woonvisie aangescherpt. Op basis van de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe van maart 2012 wordt een woningbouwruimte van ongeveer 1.400 woningen aangegeven voor de gemeente Hoogeveen tot 2020. Inmiddels zijn tot 1 januari 2014 385 reguliere woningen aan de woningvoorraad toegevoegd. Daarnaast is binnen de gemeente Hoogeveen nog ruimte voor ongeveer 500 woningen aan plancapaciteit waarvoor nog bouw-/bestemmingsplannen kunnen worden ontwikkeld. Voor ongeveer nog eens 500 woningen is al harde plancapaciteit aanwezig in zowel de kern Hoogeveen als in de dorpen binnen de gemeente Hoogeveen.

Met voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Met de nog beschikbare woningbouwkavels in het plangebied is in de regionale woonvisie reeds rekening gehouden

3.5.5 Welstandsnota

Het motto van de toekomstivisie en structuurvisie is 'Kiezen voor Kwaliteit'. Daarop aansluitend is een Welstandsnota vastgesteld (januari 2007) met hetzelfde motto. In de welstandsnota staat nauwkeurig beschreven hoe de procedure verloopt. Bovendien staan er algemene criteria en gebiedsgerichte criteria in waaraan een bouwplan wordt getoetst op welstand. In 2014 is tevens de pilot 'Welstandsvrij' bouwen gestart op basis waarvan (tijdens de looptijd van de pilot) in grote delen van de gemeente welstandsvrij gebouwd mag worden. Het plangebied voor de Santbrincke is aangemerkt als welstandsvrij.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

Het woongebied heeft een oppervlakte van ongeveer 3,2 hectare, met een bebouwingsdichtheid van circa 14 woningen per hectare. Zoals reeds vermeld omvat het plangebied 45 woningen, waarvan 37 vrijstaand en 8 geschakeld zijn. De lage bebouwing en het parkachtige, groene karakter van het gebied zorgt in landschappelijk opzicht voor een goede aansluiting op het omliggende Spaarbankbos. Het woongebied wordt primair ontsloten op de Hoogeveenseweg. Intern wordt het gebied ontsloten middels een dubbele lus en een verbindend voetpad. De interne ontsluiting heeft een eenvoudige vormgeving die is toegesneden op de woonfunctie. Hierdoor ontstaat een geleidelijke overgang tussen openbaar en privé-gebied, en heeft de ontsluitingsweg eeninformeel karakter. Alle woningen beschikken over één of meer parkeerplaatsen op eigen terrein, alsmede over een inpandige garage. Verder zijn er nog circa 25 openbare parkeerplaatsen aangelegd. Kenmerkend voor de bebouwing is de eenduidigheid in de architectuur, hetgeen tot uiting komt in de hoofdvorm van de bebouwing, het uniforme aanzicht van de woningen en, zij het in iets mindere mate, in de kleurstelling en het materiaalgebruik.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Het betreft een actualisatie en herziening van het bestemmingsplan voor een bestaand woongebied. Bij de realisatie van het bestemmingsplan van De Santbrincke destijds is rekening gehouden met relevante milieuaspecten zoals geluidhinder, ligging ten opzichte van bedrijven, impact op de omgeving en de milieuhygiënische gesteldheid van de bodem. Aangezien het nu gaat om een conserverend plan, een plan dat niet afwijkt van het voorheen geldende plan en alleen de bestaande situatie vastlegt, zijn de onderstaande milieuaspecten beoordeeld. In de navolgende paragrafen een uitwerking van de betreffende onderdelen.

5.1 Bodem

Het plangebied ligt in de zone “Buitengebied” van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Hoogeveen. Van het plangebied zijn geen recente bodemonderzoeksgegevens bekend. De te verwachten bodemkwaliteit (bij graafwerkzaamheden) voldoet aan de kwaliteit landbouw/natuur. Er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen voor het onderdeel bodem.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten.

Op basis van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW), welke is opgenomen in de Atlas van Drenthe, is geconstateerd dat het plangebied een middelhoge trefkans heeft voor wat betreft de aanwezigheid van waardevolle archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP9030001-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: uitsnede IKAW De Santbrincke

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee in dit plan rekening gehouden dient te worden.

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, die ter inzage hebben gelegen en naar verwachting eind 2016 worden vastgesteld, ligt het plangebied in een gebied met Waarde Archeologie 3. Het gebied is aangemerkt met waarde hoge of middelhoge archeologische verwachting. Archeologische waarden moeten daarom volwaardig worden meegewogen in de besluitvorming. Hetgeen betekent dat een inventariserend veld onderzoek (boren, proefsleuven) uitgevoerd dient te worden. Er is een vrijstellingsmogelijkheid tot oppervlakte van 1.000 m2 en maximale diepte 30 cm.

Conclusie
Het plangebied heeft waarde archeologie 3 en hiervoor geldt dat bij een verstoring van de bodem met een oppervlakte van meer dan een 1000 m2 en een diepte van meer dan 30 cm een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit wordt in de planregels geborgd.

Met het voorliggende plan wordt, zoals reeds vermeld, de bestaande situatie planologisch geregeld en geconserveerd. Er wordt geen bebouwing toegevoegd. Met dit gegeven achten wij verkennend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk, omdat eventuele nog in de bodem aanwezige archeologische waarden niet verstoord worden als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft voor bodemverstoringen wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap, dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

5.3 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Beleidskader
Het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft het beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt het beleid op hoofdlijnen voor de wijze waarop het waterschap in stedelijk gebied invulling geeft aan het waterbeheer. Daarnaast zijn in het waterbeheer in grote lijnen drie beleidsthema's waar het waterschap zich mee bezighoudt.

  • voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  • om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken, kennen we Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert.


Het plan ligt niet in een beekdal of in de lagere delen van het beheergebied van waterschap Drents Overijsselse Delta. In het beekdal kunnen extreme omstandigheden nadrukkelijk leiden tot wateroverlast en schade. Wel komen natuurlijke laagtes in het gebied voor waar plaatslijk wateroverlast een rol kan spelen. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in Flora- en Faunawet en Natuurbeschermingswet). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich vanaf 2015 in een goede ecologische en chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Het plan heeft een conserverend karakter en er zijn in het plan geen ruimtelijke (her)ontwikkelingen voorzien.

Wetgeving lozen in oppervlaktewater
In het plan vindt een lozing plaats van water in oppervlaktewater. Hemelwater van schone oppervlakken (zoals daken en tuinen) mag rechtstreeks geloosd worden. Hemelwater dat van een parkeerterrein afstroomt (of anderszins) vervuild raakt, dient via een bodempassage af te wateren.

Waterketen (riolering)
Het plangebied is voorzien van een gescheiden rioleringsstelsel. Het hemelwater en afvalwater wordt dus door twee aparte stelsels afgevoerd. Het afvalwater wordt middels pompgemalen getransporteerd en verwerkt op de rioolwaterzuivering van het waterschap. Schoon hemel- en dakwater wordt vanuit het regenwaterriool via afwateringssloten geloosd op het oppervlaktewater.

Watertoetsproces
De gemeente heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Uit de toets komt naar voren dat geen waterschapsbelangen worden geraakt. Het conserverende plan heeft geen invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III.

5.4 Natuur en Ecologie

In verband met de op 1 april 2002 in werking getreden Flora- en faunawet en de thans geldende Natuurbeschermingswet 1998, is het noodzakelijk om vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Het voorliggend plan heeft een conserverend karakter en er is geen sprake van ruimtelijke (her)ontwikkelingen in het plan. De gegevens uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) zijn geraadpleegd.

Gebiedsbescherming
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Er zijn dan ook geen significant negatieve effecten van het plan op deze gebieden te verwachten en een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet is dus niet noodzakelijk. Het plangebied ligt wel binnen het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). Bij de oprichting van de woningbouw in het plangebied binnen de EHS heeft destijds afstemming plaatsgevonden met de provincie Drenthe. Het betreft nu een consoliderend plan en er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het plan voorzien. Het voorliggend plan heeft dan ook geen negatieve effecten op de natuurdoelen van het Nationaal Natuurnetwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP9030001-VG01_0003.png"

Afbeelding 3: Uitsnede uit EHS-kaart 2015, provincie Drenthe

Soortenbescherming
Bij de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de Flora- en faunawet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden. Verder mogen planten niet geplukt of verzameld worden en is het niet toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, te vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

Uit waarnemingen in de NDFF is gebleken dat in het plangebied enkele algemene soorten voorkomen, zoals de mol, waarvoor een algemene vrijstelling geldt op basis van de Flora- en faunawet. Verder komen er in en rondom het plangebied veel soorten broedvogels voor waaronder de boomklever, boomkruiper, kool- en pimpelmees, vink en winterkoning. Deze soorten staan vermeld in tabel 3 van de Flora en faunawet. De waargenomen huis- en ringmus zijn vogels die behoren tot de gevoelige soorten en geplaatst zijn op Rode lijst. Voor deze vogelsoorten kan onder bepaalde voorwaarden ontheffing worden verleend.

In het plangebied worden geen werkzaamheden uitgevoerd zodat een verstorend effect niet kan optreden.

Conclusie
Het betreft een conserverend plan waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien. Het plan heeft vooralsnog geen effecten op de beschermde natuurgebieden of op de flora en fauna in het plangebied. Bij elk voornemen voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zal worden getoetst wat de effecten hiervan zijn op de aanwezige beschermde soorten.

5.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. De RUD Drenthe heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport met kenmerk Z2016-00002668/WvH van 4 oktober 2016 (Bijlage 1 Akoestisch onderzoek). De belasting van de leefomgeving door geluid vanwege het wegverkeer is onderzocht waarbij De Hoogeveenseweg relevant en in beschouwing is genomen. De geluidbelasting is vastgesteld voor het prognosejaar 2026 (einde planjaar).

Wegverkeerslawaai
De Hoogeveenseweg heeft invloed op het plangebied. Met het rekenprogramma Geomilieu 3.11 is een berekening uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de Hoogeveenseweg op de bewuste locatie. De verkeersgegevens (verdeling) zijn afkomstig uit het Verkeersmilieu model voor het jaar 2020, aangevuld met aangeleverde gegevens van de verkeerskundige van de gemeente Hoogeveen.

Berekeningsresultaten
Uit de geluidberekeningen blijkt dat de geluidbelasting door maatgevende weg ten hoogste 49 dB LDEN bedraagt. De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer voldoet dus niet aan voorkeursgrenswaarde van 48 dB LDEN uit de Wet geluidhinder.

Conclusie
Uit het akoestisch rekenmodel blijkt dat niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Het bestemmingsplan is echter conserverend van aard en er zijn binnen het bestemmingsplan geen wijzigingsgebieden aangewezen. Omdat in dit geval dus sprake is van een bestaande situatie hoeven geen hogere waarden te worden aangevraagd. Het aspect geluid vormt geen beperking voor dit plan.

5.6 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang om te beoordelen hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).

De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven waardoor berekening van deze waarden niet relevant is.

Niet in betekende mate (NIBM)
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het voorliggend bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. Er zijn geen nieuwe (her)ontwikkelingen in het plan opgenomen. Het voorliggend bestemmingsplan leidt dan ook niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie. Er is sprake van een niet in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit. De grenswaarden voor NO2 en PM10 worden overigens ook nergens in de gemeente Hoogeveen overschreden (rapport 'Monitoringsrapportage NSL 2015', RIVM-rapport 2015-0166).

Conclusie
Het plan voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet Luchtkwaliteit.

5.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat om het zoveel mogelijk beperken van de kans op het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen en spoorwegen).

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied (Bijlage 2 Advies Externe Veiligheid).

Risicoinventarisatie
Aan de hand van de risicokaart is een risicoinventarisatie voor het plangebied uitgevoerd. Binnen het plangebied bevinden zich geen bedrijven met gevaarlijke stoffen, vinden geen transporten van gevaarlijk stoffen plaats. Nabij het plangebied zijn geen andere risicobronnen aanwezig die van invloed kunnen zijn.

Transport van A28 en het spoor
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg en het spoor is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanaf 1 april 2015 van kracht geworden. Het plangebied ligt buiten de gehanteerde basisafstand en het invloedsgebied van de transportassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP9030001-VG01_0004.png"

Afbeelding 4: invloedsgebieden en basisnetafstand A28 en spoor

Hogedruk aardagasleidingen
Ten noorden van Santbrincke liggen drie hoge druk aardgasleidingen van de Gasunie. Het invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding reikt tot enkele meters binnen het plangebied, maar ligt niet over bestemmingen waar objecten gerealiseerd of mogelijk zijn. De populatie van Santbrincke draagt hierdoor niet bij aan het groepsrisico van de buisleidingen. Verdere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP9030001-VG01_0005.png"

Afbeelding 5: invloedsgebied en 100% letaliteitszone buisleidingen

Conclusie
Het plangebied ligt voor een klein gedeelte binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding, maar ligt niet over een bestemming waar objecten mogelijk of aanwezig zijn. Santbrincke draagt niet bij aan het groepsrisico van de buisleiding.Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de transportassen van de A28 en de spoorlijn Zwolle – Groningen. Het groepsrisico hoeft verder niet te worden verantwoord. Het beleidsveld externe veiligheid levert geen belemmeringen op om het ruimtelijk vast te stellen.

5.8 Duurzaamheid

De gemeente Hoogeveen heeft haar ambitie op het gebied van duurzaamheid verwoord in het klimaatbeleid en de Milieuvisie. In het klimaatbeleid is de ambitie uitgesproken om in 2040 als gehele gemeente CO2-neutraal te willen zijn. Door bij nieuwe ontwikkelingen duurzaamheid reeds in de ontwerp- en bouwfase mee te nemen kan optimaal invulling worden gegeven aan de duurzaamheidsdoelstelling. In het plan zijn geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voorzien.

Voor bestaande bouw kunnen er ook duurzaamheidsmaatregelen getroffen worden. De gemeente stimuleert het duurzaam verbouwen van bestaande woningen door middel van het verstrekken van een duurzaamheidslening. In de verordening 'Duurzaamheidslening gemeente Hoogeveen 2016' staan de voorwaarden vermeld om in aanmerking te kunnen komen voor een dergelijke lening. Tot de duurzaamheidsmaatregelen waarvoor een duurzaamheidslening kan worden toegekend, behoren energiebesparende en waterbesparende maatregelen, duurzame opwekking van energie en de stimulering van de biodiversiteit, zoals het aanbrengen van een vegetatiedak of vogelvides.

Ook kunnen de particulieren, die hun woning energiezuiniger willen maken, gratis een energiescan laten opstellen. Hierbij wordt voornamelijk gekeken naar de 'schil' van de woning, de verwarmingsinstallatie, verlichting, ventilatie en het gebruik van elektrische apparatuur. De mogelijk te treffen haalbare maatregelen worden opgenomen in de energiescan.

Zo is er dus een scala aan mogelijkheden en maatregelen aanwezig om ook bestaande bouw te verduurzamen. Voor meer informatie over te treffen duurzaamheidsmaatregelen bij nieuwbouw en bestaande bouw kan contact opgenomen worden met de afdeling Economie en Leefomgeving (team Milieu-Duurzaamheid) van de Samenwerkingsorganisatie De Wolden Hoogeveen.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot. In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.

Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduiding regels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

6.3.1 Bedrijf (nutsvoorziening)

Binnen deze bestemming zijn vallen gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;

6.3.2 Groen

Overeenkomstig de grotendeels bestaande situatie zijn de meeste structuurbepalende elementen, zoals plantsoenen, groen en bermstroken, speelplaatsen, waterlopen en waterpartijen en voorzieningen ten behoeve van de nutsbedrijven bestemd tot groenvoorzieningen. Overig groen is geregeld binnen de bestemming 'Verkeer'.

6.3.3 Tuin

Globaal zijn de voor- en zijtuinen bij woningen als zodanig bestemd. Op deze gronden is geen bebouwing toegestaan, behoudens erkers.

6.3.4 Verkeer

Onder deze bestemming vallen alle wegen in het plangebied. Ook aangrenzende parkeer- en groenvoorzieningen kunnen in deze bestemming vallen. Ook deze functies zijn mogelijk op gronden met deze bestemming.

6.3.5 Wonen

Binnen deze bestemming zijn alleen binnen het bouwblok woningen toegestaan, met een maximale hoogte van 3 meter, te verhogten met maximaal 4 meter ten behoeve van een kap of extra bouwlaag.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder de betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

7.2 Inventarisatie

Ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van het plangebied. Hierbij is gekeken naar het grondgebruik, de verschillende functies en de bebouwing. Daarnaast is door middel van de inspraakmogelijkheden een ieder in de gelegenheid gesteld de verbeelding te controleren op onjuistheden. Hiermee is beoogd een een zo correct mogelijke verbeelding vast te stellen.

7.3 Beleidskeuzen

De gemeenteraad van Hoogeveen heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. De gemeenschappelijke handhavings- en gedoogstrategie fysieke leefomgeving provincie Drenthe behandelt alle Wabo-taken in de gemeente Hoogeveen. De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het Wabo-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.4 Inzet gemeentelijk apparaat

Met betrekking tot de handhaving van de regels in de bestemmingsplannen in het algemeen is intern afstemming tussen de verschillende afdelingen. Indien nodig wordt over een specigiek geval afstemming gezocht. Per januari 2014 is daarnaast de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) van start gegaan. De RUD is de uitvoeringsorganisatie op het gebied van milieuhandhaving voor de gehele provincie. De RUD werkt op basis van de Drentse handhavings- en gedoogstrategie.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is voorgelegd aan de betrokken partijen als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Naar aanleiding hiervan hebben Gedeputeerde Staten van Drenthe, de Gasunie, Rendo, Tennet en Veiligheidsregio Drenthe aangegeven geen op- of aanmerkingen op het conceptbestemmingsplan te hebben. Verder zijn er geen reacties binnengekomen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 2 februari 2017 tot en met 15 maart 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen binnengekomen.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er zijn dan ook geen andere kosten dan de gebruikelijke plan- en procedurekosten. Met voorliggend bestemmingsplan wordt voor de komende tien jaar voldaan aan de wettelijke vereisten van de Wet ruimtelijke ordening.