direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuideropgaande, deelplan Zuideropgaande 158
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2016BP8023004-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor dit bestemmingsplan vormt het verzoek van de familie Otten, mede namens de familie Menger, voor het realiseren van een plattelandswoning aan de Zuideropgaande 158a en daarmee samenhangend het in gebruik nemen van het adres Zuideropgaande 158 als agrarische bedrijfswoning. Als gevolg daarvan verdwijnt de groepsaccommodatie aanwezig op het adres Zuideropgaande 158. Een gedeelte hiervan blijft echter als opvang (voor maximaal 5 personen) voor de zorgboerderij overeind. Tevens wordt in dit bestemmingsplan een bouwtitel voor het mogen bouwen van een woning op het perceel 6226 (gedeeltelijk), ten zuiden van het adres Zuideropgaande 158, geregeld.

Het verzoek voor de plattelandswoning past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan was al wel een wijzigingsbevoegdheid voor het bouwen van een woning op het perceel ten zuiden van de Zuideropgaande 158 opgenomen. Aangezien voor het aanwijzen van de plattelandswoning echter een bestemmingsplanprocedure benodigd is en de mogelijkheid voor de nieuw te bouwen woning ook samenhangt met de bedrijfsvoering van de varkenshouderij, is er vanuit het oogpunt van efficientie en kostenbesparing voor de initiatiefnemer voor gekozen om maar één procedure te voeren, in dit bestemmingsplan is wat betreft de nieuw te bouwen woning aangesloten bij de kaders die de wijzigingsbevoegdheid biedt.

De planvorming is nader uitgewerkt in Hoofdstuk 4

1.2 Opgave bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Zuideropgaande, deelplan Zuideropgaande 158' beoogt te voorzien in juridisch vastleggen van de gewenste plattelandswoning, bedrijfswoning, kleinschalige zorg ten behoeve van de zorgboerderij en een woonbestemming op het zuidelijk gelegen perceel.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de planuitgangspunten weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied is gelegen in het zuiden van de Zuideropgaande en bestaat uit de varkenshouderij van de familie Otten, de voormalige bedrijfswoning van de familie Otten, thans bewoond door de familie Menger, de voormalige groepsaccomodatie, thans in gebruik als agarische bedrijfswoning en het nog onbebouwd perceel grasland ten zuiden van het bedrijf, in eigendom van de familie Otten. Onderstaande luchtfoto geeft een impressie van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8023004-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: ligging plangebied op de luchtfoto (bron: GEO-loket gemeente Hoogeveen)

2.2 Vigerend recht

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011, welke door de gemeenteraad van Hoogeveen is vastgesteld op 29 november 2012.

De percelen zijn bestemd als Agrarisch. Op de varkenshouderij ligt een agrarisch bouwvlak met aanduiding intensieve veehouderij, tevens geldt een aanduiding groepsaccommodatie. Er is 1 bedrijfswoning toegestaan. Op het grasland Agrarisch onbebouwd ten zuiden van de inrichting ligt een wijzigingsbevoegdheid.

De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het vigerend bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8023004-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: uitsnede vigerend bestemmingsplan

2.3 Ruimtelijke structuur plangebied

De percelen liggen ten westen van het Zuideropgaande. Op de percelen zijn een varkenshouderij en een groepsaccommodatie gesitueerd. Zoals uit onderstaande afbeelding blijkt worden de percelen omsloten door onbebouwde agrarische gronden. Op enige afstand hiervan zijn woningen gesitueerd. Tegenover de percelen is ten oosten van het Zuideropgaande een woning gesitueerd.

2.4 Functionele structuur plangebied

In dit gedeelte van het Zuideropgaande zijn vrijstaande eengezinswoningen gesitueerd. De noord-, zuid- en achterzijde van de percelen van de varkenshouderij bestaat uit onbebouwde agrarische gronden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen. De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.

De gronden vallende binnen dit plan zijn getoetst aan de archeologische wet- en regelgeving.

3.1.2 Vogel- en habitatrichtlijn

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij herzieningen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Hiervoor dient als basis de Flora- en faunawet van 1 april 2002; deze wet regelt de bescherming van soorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zijn in principe verboden. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een ontheffing of een vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economische zaken (EZ) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten.

De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat het plan geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.2.3 Ladder van duurzame verstedelijking

De SVIR en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) omvatten tevens de ladder voor duurzame verstedelijking. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Bro. Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient ten aanzien van een nieuwe stedelijke ontwikkeling een afweging plaats te vinden in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Met de op basis van dit bestemmingsplan te realiseren nieuwe woning was in het vigerend bestemmingsplan Zuideropgaande 2011 al rekening gehouden, in de vorm van een wijzigingsbevoegdheid. De locatie is aangewezen in het kader van het woningbouwproject woningbouw dorpen en het beslisdocument Nieuw Moscou.

3.3 Provinciaal beleid

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is vervolgens in werking getreden. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie is de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. Dit wordt gedaan door nieuwe ontwikkelingen te bezien in samenhang met de kernkwaliteiten: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, noaberschap, menselijke maat en veiligheid.

Het plangebied is op de visiekaart 2020 aangeduid als landbouwgebied. Daarnaast mag geen woningbouw mogelijk worden gemaakt die buiten de afspraken vallen die de woonregio en de provincie hebben gemaakt over de woningbouwprogrammering en het gestelde in de woonvisie. Onder het gemeentelijk beleid wordt nader op dit aspect ingegaan.

In de verordening is aangegeven dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op locaties die op de bij de Omgevingsvisie Drenthe behorende Visiekaart is aangeduid als landbouwgebieden niet mag voorzien in ontwikkelingen die een structureel negatief effect op het functioneren van de agrarische sector in het gebied hebben.

Ten behoeve van het wpon- en leefklimaat van de nieuwe woning is het nodig dat de huidige eigen bedrijfsvoering van het intensieve veehouderijbedrijf Otten inkrimpt. Hiertoe is op het moment dat het concept bestemmingsplan voor vooroverleg is aangeboden een melding gedaan in het het kader van het Activiteitenbesluit (wijziging inrichting). Ten behoeve van het woon- en leefklimaat ter plaatse van zowel de nieuw te bouwen woning als de plattelandswoning zijn diverse omgevingsaspecten onderzocht. Hierop wordt in hoofdstuk 5 verder ingegaan.

Ten aanzien van de in de Omgevingsvisie genoemde milieuaspecten als water, bodem, luchtkwaliteit, geluid- en geurhinder en externe veiligheid wordt dan ook verwezen naar hoofdstuk 5.

Geconstateerd wordt dat onderliggend bestemmingsplan geen provinciale belangen schaadt.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Waterschapsbeleid

Het waterbeheerplan 2010 - 2015 Vechtstromen is opgesteld in samenhang met de waterschappen binnen het beheersgebied Rijn-Oost. Bij het opstellen van dit beheersplan waren de omgevingsplannen (Drenthe en Overijssel) en een waterhuishoudingsplan (provincie Gelderland) kader stellend. Inmiddels verzorgt Waterschap Vechtstromen sinds 1 januari 2014 het waterbeheer in Twente, Noordoost Overijssel en Zuidoost Drenthe.

Het waterbeheerplan geeft de koers aan die het waterschap voor een bepaalde periode wil volgen. De hoofdthema’s in het waterbeheersplan zijn: het waarborgen van veiligheid, het watersysteembeheer en het ontwikkelen van de afvalwaterketen. Ook opgenomen zijn de maatregelen voor het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterbeheer 21e eeuw en een resultaatverplichting voor het uitvoeren van de KRW-maatregelen.

Afweging

Het betreft hier de toevoeging van 1 woning. In totaal zal er een kleine toename van bebouwing respectievelijk verhard oppervlak plaatsvinden. Voor dit plan is een watertoets uitgevoerd waarvan de resultaten in paragraaf 5.3 zijn weergegeven. Het plan betreft echter een geringe ruimtelijke ingreep welke geen invloed van betekenis heeft op de eisen vanuit het waterbeheerplan.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Toekomstvisie

De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Het motto is: "Kiezen voor kwaliteit". De kern van de visie is het toekomstige Hoogeveen beschreven als een uitnodigende, complete woon- en werkstad in het groene Drenthe, waarbij de Hoogeveense dorpen staan voor wonen in het groene Drenthe met alle voorzieningen van de stad dichtbij. In de visie is aangegeven dat men de kwaliteit van het platteland wil behouden en versterken.

Al in het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011 is aangegeven dat vanwege de ontwikkeling dat steeds meer agrarische bedrijven worden beeindigd een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen zijn. In voorliggend bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van een van deze wijzigingen, het bedrijf aan de Zuideropgaande 158 krimpt dusdanig in dat op het zuidelijk gelegen agrarisch perceel een woning gebouwd kan worden waar een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Aangezien de Zuideropgaande hier al overwegend woonbebouwing kent, is deze ontwikkeling passend in de omgeving en doordat de varkenshouderij krimpt wordt het leefklimaat ter plaatse sterk verbeterd.

3.5.2 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie Hoogeveen 2.0 en geactualiseerde visie voor 2015 – 2030, geeft de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hoogeveen. De structuurvisie is opgebouwd uit de thema’s wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. In de structuurvisie is betreffende wonen aangegeven dat Hoogeveen kiest voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag.

Bij het thema landschap is aangegeven dat in Hoogeveen de ruimtelijke uitdaging ligt in het herstel van structuren en duurzame transformatie (herstructureren, herbestemmen, vervangen) van bestaande bebouwing (wonen, bedrijventerrein). Op diverse plekken liggen er kansen, mits stedenbouwkundig en landschappelijk goed ingepast. Voor voorliggend plan is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. De resultaten hiervan zijn opgenomen in paragraaf 4.3.

3.5.3 Visie landelijk gebied

Visie Landelijk gebied april 2008 bestaat uit acht deelvisies voor de thema’s landschap, water, natuur, infrastructuur, landbouw, wonen, werken en recreatie & toerisme. De deelvisies zijn vertaald naar drie landschappen en twee stadsranden. Aangegeven is dat wonen een belangrijke productiefactor is voor het landelijk gebied. Daarbij is aangegeven dat wonen een hoogwaardige voorziening is die alleen goed tot zijn recht komt als ook landschap, water, natuur, infrastructuur en werkgelegenheid op een hoogwaardig wijze een plaats krijgen in het landschap.

Voor woonplannen geldt dat de landschappelijke inpassing gewaarborgd dient te worden. In dit geval is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. De resultaten hiervan zijn opgenomen in paragraaf 4.3.

3.5.4 Welstandsnota

In de welstandsnota heeft de gemeenteraad procedure en criteria betreffende de welstandbeoordeling vastgesteld. De nota bevat gebiedsgerichte gebiedskenmerken welke gehanteerd worden om te beoordelen hoe het bouwwerk zich in zijn omgeving voegt. Daarnaast bevat de nota algemene welstandscriteria die bij elke welstandsbeoordeling gelden, welke zijn te beschouwen als een checklist van onderdelen waarop een bouwwerk wordt beoordeeld.

Het plangebied is gelegen binnen het gebied aangeduid als ‘lintbebouwing’ (gebied 32).

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8023004-VG01_0003.png"

Op het moment van aanvraag omgevingsvergunning, zal het bouwplan dan ook aan de welstandscriteria gekoppeld aan dit gebied getoetst worden.

3.5.5 Woonvisie 2011-2020

De Woonvisie 2011-2020 van 1 december 2011 speelt in op de veranderde marktomstandigheden,

nieuwe kennis van de markt, nieuwe gemeentelijke visiedocumenten die om inbedding vragen en de belangrijke maatschappelijke ontwikkeling in het wonen: van kwantiteit naar kwaliteit. De horizon van deze visie ligt op 2020.

In de Woonvisie is aangegeven dat de gemeenteraad ook in het landelijk gebied ruimte wil bieden voor particuliere ontwikkelingen. Waarbij geldt dat de lokale woningvraag en de marktvraag van buiten de dorpen bepaalt welke woningen op welke beschikbare locaties, hoeveel en in welk tempo gebouwd worden. Van belang is het behoud van plancapaciteit in de dorpen en het landelijk gebied, maar inzetten op zo flexibel mogelijke invulling, met oog voor faseerbaarheid, om optimaal in te spelen op de behoefte.

De visie voorziet voor de komende jaren voor het landelijk gebied in mogelijkheden voor nieuwbouw van 150 woningen op vrije kavels. Met de op basis van dit bestemmingsplan te realiseren nieuwe woning was in het vigerend bestemmingsplan Zuideropgaande 2011 al rekening gehouden, in de vorm van een wijzigingsbevoegdheid. De locatie is aangewezen in het kader van het woningbouwproject woningbouw dorpen en het beslisdocument Nieuw Moscou.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

Voorliggend bestemmingsplan omvat de planologisch juridische medewerking aan twee verzoeken: één met betrekking tot de agrarische bedrijfswoning en de voormalige agrarische bedrijfswoning en één met betrekking tot de woning op het agrarisch perceel ten zuiden van het bedrijf. In dit hoofdstuk wordt op beide onderdelen in gegaan. Tevens wordt ingegaan op het landschappelijk inrichtingsplan opgesteld ten behoeve van de nieuwe woning.

4.1 Bedrijfswoning en plattelandswoning

De voormalige agrarische bedrijfswoning Zuideropgaande 158a wordt bewoond door derden (fam. Menger) zonder een binding met het bedrijf. Deze situatie is bij een agrarische bedrijfswoning niet toegestaan. Om de situatie te regelen is besloten tot het aanwijzen van deze woning als 'plattelandswoning'. Op basis van de Wet plattelandswoning is het gebruik als burgerwoning mogelijk, terwijl de woning niet getoetst hoeft als geurgevoelig object voor de eigen inrichting.

Wel is het op basis van jurisprudentie zo dat het aspect luchtkwaliteit wel getoetst moet worden, zodat aangetoond wordt dat hier sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In hoofdstuk 5 wordt hier voor wat betreft deze situatie op in gegaan.

Doordat nu de voormalige bedrijfswoning, als woning derden ingebruik genomen is en als zodanig als plattelandswoning aangeduide, is op het voormalig pand van de groepsaccommodatie vastgelegd dat dit de agrarische bedrijfswoning behordend bij de inrichting is. De groepsaccommodatie is beeindigd. Wel blijkt een gedeelte van de accommodatie in gebruik als opvang (voor maximaal 5 personen) ten behoeve van de zorgboerderij. Ook dit gebruik is als zodanig aangeduid en op basis van dit bestemmingsplan toegestaan.

4.2 Nieuwe woning

Ten zuiden van het agrarisch bedrijf is in het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011 een wijzigignsbevoegdheid opgenomen voor het wijzgingen van de agrarische bestemming naar wonen. Met dit bestemmingsplan wordt hiervan gebruik gemaakt en wordt een nieuwe woning ten zuiden van Zuideropgaande 158 mogelijk gemaakt. Voor deze nieuwe woning wordt aangesloten bij de woonbestemming uit het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011.Voor de woning is een bouwvlak aangegeven waarbinnen een hoofdgebouw van maximaal 200 m2 gerealiseerd kan worden. Tevens zijn aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan. Ook is aan-huis-gebonden beroepen en bedrijvigeheid toegestaan, overeenkomstig de daarvoor geldende regels. Ten behoeve van het woon- en leefklimaat van de nieuwe woning is de inrichting van het agrarsich bedrijf gewijzigd en zijn dierenaantallen naar benden bijgesteld. Hier wordt in Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten op in gegaan.

4.3 Landschappelijk inrichtingsplan

Voor de kavel van de nieuwe woning is conform de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Het inrichtingsplan is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd (Bijlage 2 Landschappelijk inrichtingsplan). Aan de zuidzijde wordt een singel van bosplantsoen van gebiedseigen soorten o.a.. boswilg, gelderse roos, vlier, hazelaar en ruwe berk aangelegd. Aan de zijde van de Zuideropgaande wordt voor de woning een ruim gazon met lindebomen en sierappel bomen nabij de inrit aangelegd. De voorgevelrooilijn van de woning is voor zien op circa 13 tot 15 meter vanaf de Zuideropgaande, in lijn met de nabij gelegen bebouwing.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wro dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Ofwel kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

5.1 Bodem

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van een nieuwe woning in het zuidelijk deel van het plangebied mogelijk. Dit deel van het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als weiland. De overige bebouwing is al opgericht. De meest noordelijke woning (Zuideropgaande 158a) is een voormalige bedrijfswoning. Deze woning behoort niet meer tot het bedrijf aan Zuideropgaande 158 en krijgt de bestemming 'agrarisch'met de aanduiding 'wonen' (hierna te noemen: plattelandswoning).

Van het plangebied zijn geen recente bodemonderzoeksgegevens bekend. Ter plaatse van de voormalige bedrijfswoning op nr. 158a is in 1997 een bodemonderzoek (Geomet, rapportnr: NA-02323, d.d. 28 maart 1997, Bijlage 3 Bodemonderzoek Geomet 1997) uitgevoerd. Gebleken is dat er een lichte verontreiniging met PAK is aangetroffen in de bodem. In het grondwater zijn destijds lichte verontreinigingen met zware metalen aangetroffen. Deze lichte verontreinigingen waren geen belemmeringen voor de bouw van de voormalige bedrijfswoning.

Op het bedrijfsterrein op nr. 158 is ook een gedeelte onderzocht voor een niet gerealiseerde groepsaccommodatie (Sigma Bouw en Milieu, rapportnr. 11-M5727, d.d. 28 juni 2011, Bijlage 4 Bodemonderzoek Sigma 2011). Uit dit onderzoek is alleen een lichte verontreiniging met Barium in het grondwater aangetroffen.
Op de locatie is (mogelijk) een demping aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8023004-VG01_0004.jpg"


Afbeelding 3: Demping (paarse lijnen)

Het is niet bekend met welk materiaal deze voormalige watergang gedempt is. Binnen de kom van Hoogeveen gebeurde dit veelal met gebiedseigen grond. Demping met ander (verontreinigd) materiaal is echter niet uit te sluiten.

Conclusie
Op basis van de huidige situatie en het gebruik van de gronden zijn er op voorhand geen belemmeringen te verwachten voor de planvorming. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de bouw van de zuidelijk geprojecteerde woning zal een bodemonderzoek noodzakelijk zijn.

Grondverzet
Bij grondverzet dient men te streven naar een gesloten grondbalans. In situaties, waar grond vrij gaat komen, wordt sterk aanbevolen om de kwaliteit van de vrijkomende bodem chemisch analytisch vast te stellen. Uiteraard dient het onderzoek representatief te zijn voor de hele vrijkomende partij. Voor het toepassen van grond gelden de spelregels voor grondverzet die zijn vastgesteld in het Besluit bodemkwaliteit. Informatie over het toepassen van grond kan worden verkregen bij afdeling Economie en Leefomgeving van de samenwerkingsorganisatie De Wolden Hoogeveen, RUD Drenthe of Rijkswaterstaat Leefomgeving.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

In het verdrag van Malta wordt de veiligstelling van het Europese erfgoed geregeld. De uitgangspunten van dit verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt. Met de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007) is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. De regionale uitwerking heeft plaatsgevonden in de Omgevingsvisie Drenthe. Hierin is ten eerste de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. Hierop staan monumenten en bekende archeologische vindplaatsen weergegeven. Ten tweede is in de Omgevingsvisie Drenthe de Indicatieve Kaart Archeologische Verwachtingswaarden (IKAW) opgenomen. Op de kaart staat voor de gehele provincie de verwachtingswaarde voor archeologische vindplaatsen. Een hoge waarde betekent een hoge kans op archeologische vondsten. Hier dient in het planvormingsproces rekening mee gehouden te worden.

Het plangebied ligt op basis van de IKAW in een gebied met een lage tot middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, die inmiddels ter inzage hebben gelegen en naar verwachting eind 2016 worden vastgesteld, ligt het perceel in een gebied met Waarde Archeologie 5. Dit betekent dat voor het gebied de verwachting is bijgesteld naar een lage archeologische verwachting. Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. In het plangebied wordt de bouw van één woning mogelijk gemaakt. Het totaal te verstoren bodemoppervlak is kleiner dan 500 m2.

Conclusie
Archeologie vormt geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkeling. De meldingsplicht blijft volgens artikel 53 van de Monumentenwet wel van toepassing. Dat betekent dat als tijdens werkzaamheden toch archeologische toevalsvondsten worden gedaan het werk onmiddellijk stilgelegd moet worden en de provinciaal archeoloog en de gemeente hiervan op de hoogte moeten worden gebracht.

5.3 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is doorlopen bij het opstellen van het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011. Het perceel waar de zuidelijk geprojecteerde woning gerealiseerd wordt, was reeds met een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan van 2011.

Planbeschrijving
Het plangebied bevindt zich ten zuiden van de kern Hollandscheveld. Het plan ligt in het beheersgebied van Waterschap Vechtstromen. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ca. 4 ha. Binnen of in de nabijheid van het plangebied bevinden zich meerdere schouwsloten of hoofdwatergangen van het waterschap. Op de grondwatertrappenkaart van het waterschap valt het plan in een gebied met overwegend grondwatertrap Vi0. De maximale grondwaterstand ligt tussen de 40 en 80 cm onder het maaiveld. De bodemsamenstelling in het plangebied wisselt matig. Er bevindt zich ondiep in de bodem een veenlaag met daaronder zand. De veenlaag wordt doorgaans afgedekt met 20 tot 40 cm zand.

Riolering
In de nabijheid van het plangebied ligt een persriool. Initiatiefnemers dienen bij de bouw rekening te houden met de locatie en daarmee de aanwezigheid van dit riool.
Het hemelwater van daken kan (indien dit mogelijk is) direct naar het oppervlaktewater geleid worden. Deze oplossing heeft samen met infiltratie van het hemelwater in de bodem de voorkeur.

Waterkwantiteit
Problemen met water moeten niet worden afgewenteld. De bedoeling is om bij uitbreiding de veerkracht van het watersysteem in Hollandscheveld en omgeving te vergroten. Door de uitbreiding met een woning en eventuele bijgebouwen neemt het verhard oppervlak toe. Om de toename van de waterafvoer niet af te wentelen op het gebied dient daarom minimaal 10% van het totaal verhard oppervlak te worden ingericht voor waterberging binnen het plangebied. Deze ruimte voor waterberging kan gezocht worden in de aanleg van vijvers of (bestaande) kavelsloten.

Waterkwaliteit
Om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater te waarborgen, wordt geadviseerd bij nieuwbouwprojecten geen gebruik gemaakt worden van milieubezwaarlijke bouwmaterialen, die de kwaliteit van het water en de waterbodem negatief kunnen beïnvloeden. Uitlogende materialen zoals zink, lood en dakmastiek behoren tot deze categorie.

Invloed op de waterhuishouding
Het plan bevindt zich niet in een beekdal of risicogebied en er is geen grote wateroverlast als gevolg van overstromingen geconstateerd. In het gebied Zuideropgaande zijn bij bestaande bouw enkele gevallen van grondwateroverlast bekend. Dit leidt niet tot grote problemen.

Het plan ligt niet in een zone van hydrologische beïnvloeding. Kleine wijzigingen in de grondwaterstand binnen het peilbeheer van het waterschap hebben geen directe invloed op de omliggende functies van het plan. Grotere verschillen in de grondwaterstand kunnen eventueel wel invloed op de omliggende functies hebben.

Wateradvies Waterschap Vechtstromen
De bestemming en grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De watertoets is reeds doorlopen bij het moederplan Zuideropgaande 2011. Met de bovenstaande waterparagraaf zijn de wateraspecten van waterschap Vechtstromen voldoende belicht. Het waterschap geeft voor dit plan dan ook een positief wateradvies.

5.4 Natuur en Ecologie

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europese en nationale wetgeving en beleid ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Het adviesbureau Ecogroen heeft de gevolgen van natuurwet- en regelgeving voor het bestemmingsplan Zuideropgaande in 2011 in beeld gebracht (rapportnr. 08-376/6 & 11-104 d.d. 16 september 2011, Bijlage 5 Ecologisch onderzoek 2011).

Gebiedsbescherming
Voor wat betreft de gebiedsbescherming geldt dat in en in de nabijheid van het plangebied geen sprake is van gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied, in de zin van de Europese Vogel- of Habitatrichtlijn. Het plangebied ligt op ca. 2 km van het dichtstbijzijnde gebied dat onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Soortenbescherming
Bij de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de Flora- en faunawet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden, dat planten niet geplukt of verzameld mogen worden en dat het niet is toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

Uit de natuurtoets van 2011 is naar voren gekomen dat de ecologische kwaliteiten van de buurt Zuideropgaande/Nieuw Moscou beperkt zijn. Binnen het bestemmingsplangebied Zuideropgaande 2011 zijn - met uitzondering van zoogdieren en amfibieën- geen juridisch zwaarder beschermde soorten van Flora- en faunawet Tabel 2/3 of ´bedreigde´ of ´ernstig bedreigde´ soorten van Rode lijsten bekend.
Op basis van de aanwezige biotopen kunnen echter wel verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels zoals Huismus en Gierzwaluw verwacht worden. Mogelijk zijn ook vaste verblijfplaatsen van de middelhoog-beschermde Steenmarter en Eekhoorn (tabel 2-soorten) aanwezig. Daarnaast komen mogelijk Poelkikker en Alpenwatersalamander voor in het gebied.

Het voorliggend plangebied betreft grotendeels bestaande bebouwing die gehandhaafd blijft en er komt in het zuidelijk deel van het plangebied één woning bij. Dit perceel is in de huidige situatie in gebruik als weiland en heeft een beperkte ecologische waarde.

Op basis van waarnemingen in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) komen verspreid rond het plangebied enkele algemeen voorkomende laag beschermde soorten als de Bruine Kikker, Egel etc. voor en enkele algemene vogelsoorten als Holenduif, Boomklever etc.

Bij ruimtelijke ingrepen en activiteiten in het bestemmingsplangebied dient altijd rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten uit de Flora- en faunawet. Voor elk voornemen waarvan niet met zekerheid is uit te sluiten dat er effecten op beschermde soorten optreden is een toetsing aan de Flora- en faunawet noodzakelijk. In dit geval is hier met het bovengenoemde onderzoek aan voldaan.

Conclusie
Het bestemmingsplan wordt op het punt van vigerende natuurwet- en regelgeving uitvoerbaar geacht.

5.5 Geur

In het plangebied ligt een varkenshouderij met bedrijfswoning (nr. 158), een voormalige bedrijfswoning (nr. 158a) en een nieuwe woning (nr. 158b) ten zuiden van de varkenshouderij. De voormalige bedrijfswoning wordt als 'plattelandswoning' bestemd en wordt als zodanig niet beschermd tegen geurhinder veroorzaakt door de veehouderij op grond van de 'Wet plattelandswoning' (formeel: Wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen).

De geurbelasting veroorzaakt door de varkenshouderij moet wel voldoen aan de geurnorm uit het Activiteitenbesluit ten opzichte van de zuidelijk gelegen woning. Dit betekent dat de nieuwe woning (nr. 158b) de dichtstbijzijnde geurgevoelig object is, waar voldaan moet worden aan de geurnorm van 8 ouE/m3.
In de dichtstbijzijnde stal worden alleen nog 2 afdelingen in het westelijk deel van de stal gebruikt. De overige 6 afdelingen van deze stal worden niet meer gebruikt. Voor deze wijziging in de huisvesting en de wijziging in het aantal te houden dieren is op 11 juli 2016 een melding ingediend op grond van het Activiteitenbesluit voor het gehele bedrijf.
Op basis van het gewijzigde dierenaantal en de wijziging in huisvesting is een geurberekening (Bijlage 6 Geurberekening 2016) met behulp van het rekenprogramma V-stacks uitgevoerd. Uit deze berekening is naar voren gekomen dat de geurbelasting op de bestemmingsgrens 'Wonen' 7,8 ouE/m3 bedraagt en op het bouwvlak voor de woning komt de geurbelasting overeen met 6,4 ouE/m3.
Dit houdt in dat de geurbelasting veroorzaakt door de varkenshouderij voldoet aan de geurnorm van 8 ouE/m3 op de zuidelijk geprojecteerde woning.

Conclusie
Geur vormt geen belemmering voor de realisatie van een nieuwe woning ten zuiden van de varkenshouderij en de voormalige bedrijfswoning.

5.6 Geluid

Voor dit bestemmingsplan is een inventarisatie gemaakt van de geluidsbelasting in het plangebied op grond van de Wet geluidhinder (hierna Wgh). Daarbij kan het gaan om geluid afkomstig van lucht-, rail- of wegverkeer en/of van bedrijven.

Wegverkeerslawaai
Op grond van de Wet geluidhinder dient de geluidbelasting veroorzaakt door wegverkeerslawaai op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011 is de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeerslawaai afkomstig van de Zuideropgaande al inzichtelijk gemaakt voor het einde van de planperiode, peiljaar 2022 (rapport 'Akoestische aspecten Zuideropgaande-Nieuw Moscou, rapportnr. HO/RT/2011-18, d.d. 6 oktober 2011, Bijlage 7 Akoestisch onderzoek 2011). De verkeersintensiteit op de Zuideropgaande bedraagt voor 2022 ca. 900 motorvoertuigen per etmaal. De geluidbelasting veroorzaakt door het wegverkeer bedraagt in dat geval 46 dB op de gevels van de nieuwe woning en voldoet dus aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

De autonome groei van het aantal motorvoertuigen per etmaal bedraagt ca. 1% per jaar. Dit betekent dat aan het einde van de planperiode 2026 van het voorliggend plan, de verkeersintensiteit ca. 950 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. Met deze verkeersintensiteit zal de toename van de geluidbelasting minder dan 1 dB bedragen en voldoet de geluidbelasting op de geprojecteerde woning dus nog steeds aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

De bedrijfswoning aan Zuideropgaande 158 en de voormalige bedrijfswoning aan de Zuideropgaande 158a zijn bestaande woningen. Deze hoeven niet getoetst te worden aan de geluidnormen voor het wegverkeerslawaai in de Wet geluidhinder.

Industrielawaai
De nieuwe woning ligt op ruim 50 meter ten zuiden van de perceelsgrens van de varkenshouderij aan Zuideropgaande 158. Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' kan het gebied geclassificeerd worden als gemengd gebied. Het betreft lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische bedrijvigheid. Dat betekent dat voor geluid rekening moet worden gehouden met een afstand van 30 meter voor geluid. Hieraan wordt voldaan, waardoor er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Daarnaast dient het bedrijf op nr. 158 te voldoen aan de geluidvoorschriften die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit. Het betreft dan de geluidbelasting veroorzaakt door de vast opgestelde toestellen en installaties binnen het bedrijfsterrein. De geluidbelasting moet voldoen op de gevel van de dichtstbijzijne woning. Als wordt uitgegaan van de perceelsgrens van de varkens houderij dan ligt de woning aan Zuideropgaande 153 op een afstand van ca. 30 meter. Naar verwachting wordt de bedrijfsvoering van het bedrijf niet belemmerd door de bouw van een woning ten zuiden van de varkenshouderij.

De voormalige bedrijfswoning aan Zuideropgaande 158a grenst direct aan het perceel van de varkenshouderij. Deze woning is afgesplitst van de veehouderij en wordt bewoond door derden die geen binding hebben met het bedrijf. Deze woning krijgt op grond van de 'Wet plattelandswoning' de bestemming 'plattelandswoning'. Op grond van de Wet plattelandswoning wordt deze woning niet beschermd tegen geluidhinder veroorzaakt door de varkenshouderij. Zodoende vormt deze woning geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de varkenshouderij en omgekeerd vormt de varkenshouderij geen belemmering voor bewoning van de voormalige bedrijfswoning door derden.

Overige geluidsbronnen
Railverkeer en geluidcontouren rondom het vliegveld in Hoogeveen spelen geen rol in het plangebied.

Conclusie
De geluidbelasting op de gevels van de geprojecteerde woning voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Geluid vormt geen belemmering voor de geprojecteerde nieuwbouw in het plangebied.

5.7 Milieuzonering bedrijven

Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' kan het gebied geclassificeerd worden als gemengd gebied. Het betreft lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische bedrijvigheid. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Als er sprake is van gemengd gebied dan kunnen de richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden zonder dat dit ten koste gaat van een goede woon- en leefklimaat. Voor geluid dient dan rekening te worden gehouden met een afstand van 30 meter. Hieraan wordt voldaan, waardoor er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Voor geur dient uitgegaan te worden van een richtafstand van 100 meter. Hier wordt niet aan voldaan. In het onderhavige geval kan echter van de richtafstand worden afgeweken nu is gebleken dat de geurbelasting op de gevels van de nieuwbouw voldoet aan de geurnorm uit het Activiteitenbesluit (zie paragraaf 5.5) en de nieuwe woning in overwegend agrarisch gebied ligt. In dat geval is er nog steeds sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.8 Milieueffectrapportage (MER)

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag nog moet beoordelen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de potentiële effecten.

In het plangebied wordt maximaal 1 woning toegevoegd. In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is de ontwikkeling opgenomen onder categorie D 11.2, onder 2º: een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen.

Er is sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit indien er sprake is van meer dan 2000 woningen. Het planvoornemen met 1 woning ligt ver onder de drempelwaarde, waardoor kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt.

Het plangebied ligt op meer dan 3 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en op ca. 2 km tot het dichtstbijzijnde natuur dat onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Gezien de afstand en de aard van de beoogde ingreep zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de natuurwaarden of de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en de EHS. Er is in voldoende mate rekening gehouden met milieu- en overige omgevingsaspecten.

Conclusie
Het milieubelang is in voldoende mate afgewogen en er zijn geen nadelige effecten te verwachten.

5.9 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang te bezien hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).

De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven waardoor berekening van deze waarden niet relevant is.

In het Besluit Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) (hierna: Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft de functie 'wonen' zijn locaties die niet meer dan respectievelijk 1500 (één ontsluitingsweg) of 3000 nieuwe woningen (twee ontsluitingswegen) omvatten, aangemerkt als gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

In het plangebied is sprake van het toevoegen van 1 woning. Aangezien dit aantal ruimschoots onder de kwantitatieve grens voor woningbouwlocaties ligt, zoals opgenomen in de Regeling NIMB, mag er vanuit worden gegaan dat het project naar verwachting geen significante bijdrage heeft op de luchtkwaliteit. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek gericht op het wegverkeer is dan ook niet nodig en er hoeft geen verdere toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit plaats te vinden.

Er is een luchtkwaliteitsonderzoek (Bijlage 8 Luchtkwaliteitsberekening 2016) uitgevoerd om te bepalen of de varkenshouderij kan voldoen aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit op de dichtstbijzijnde woningen, Zuideropgaande 158a en 158b. Het gaat in dit geval met name om de parameter fijn stof, PM10.

Uit het onderzoek blijkt dat de concentratie PM10 20 µg/m3 bedraagt op de voormalige bedrijfswoning aan Zuideropgaande 158a en de geprojecteerde woning aan Zuideropgaande 158b. Deze concentratie PM10 ligt ruimschoots onder de grenswaarde van 40 µg/m3. Het aantal overschrijdingsdagen bedraagt 7 en ook dit ligt ruimschoots onder de grenswaarde van maximaal 35 overschrijdingsdagen voor fijn stof.

Conclusie
Er vindt geen significante verslechtering van de luchtkwaliteit plaats als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.10 Externe veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied.

Stationaire bronnen
Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig. Er hoeft niet getoetst te worden aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor en het water is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanaf 1 april 2015 van kracht geworden. De dichtstbijzijnde transportroute voor gevaarlijke stoffen, de A28 en de A37 liggen op meer dan 5 km van het plangebied. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Bevt, is niet aan de orde.

Buisleidingen
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van hogedruk aardgasleidingen (zie afbeelding 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8023004-VG01_0005.jpg"Afbeelding 4: Buisleidingen

Het plangebied (zwarte cirkel) ligt niet binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour (rood) of het invloedsgebied (paars) waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico dient plaats te vinden. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Bevb is dan ook niet nodig.

Hoogspanningslijnen
In of in de nabijheid van het plangebied lopen geen hoogspanningslijnen. Er hoeft dan ook geen invulling te worden gegeven aan het advies van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (voorheen VROM) 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (oktober 2005, aanvulling 2008).

5.11 Duurzaamheid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling in haar gemeente en heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in de Milieuvisie. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.

Duurzaam bouwen is niet alleen het ontwikkelen van een woning die zo lang mogelijk kan voldoen aan onze woonbehoefte. Het is vooral ook een bouwwijze die goed is voor mens en milieu. Het betekent verantwoord omgaan met water, energie, grondstoffen en ook de open ruimte. Duurzaam bouwen vraagt met andere woorden om een integrale aanpak waarbij je bewust vooraf keuzes maakt.

Met betrekking tot milieukwaliteit (en daaraan de gezondheidskwaliteit gekoppeld) van woningen, gebouwen en andere bouwwerken kunnen drie belangrijke thema's worden onderscheiden:
- energiebesparing en toepassing van opties van hernieuwbare energie met als doel de terugdringing van de CO2-emissie door de gebouwde omgeving;
- toepassing van verantwoord materiaalgebruik ten einde de condities voor het milieu te verbeteren;
- maatregelen gericht op verbetering van het binnenklimaat met het oog op de gezondheid van bewoners en gebouwgebruikers.

Er zijn verschillende strategieën voor het ontwerp van duurzame woningen en gebouwen. De nieuwe woning in het plangebied zal net als de bestaande woningen een oost-west georiënteerde nok hebben, waardoor eventuele zonnepanelen optimaal ingezet kunnen worden. In onderstaande afbeelding zijn nog andere verschillende mogelijkheden weergegeven die toegepast kunnen worden bij de bouw van een nieuwe woning.


afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8023004-VG01_0006.jpg"

Afbeelding 5: Mogelijkheden duurzaam bouwen

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot. In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.

Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduiding regels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

6.3.1 Agrarisch

De gronden met de bestemming Agrarisch zijn bedoeld voor grondgebonden agrarische bedrijvigheid, dan wel de op het adres aanwezige varkenshouderij, aangeduid als intensieve veehouderij. Deze bestemming is overgenomen uit het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011.

Met de aanduiding 'wonen' wordt toegestaan dat de voormalige bedrijfswoning gebruikt wordt als 'plattelandswoning' voor bewoning als burgerwoning door derden die geen functionele binding hebben met het bijbehorend agrarisch bedrijf, en die niet wordt beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf, met dien verstande dat de woning is gelegen binnen een agrarisch bouwvlak ten behoeve van een bestaand agrarisch bedrijf. De bedrijfswoning is vastgelegd op het voormalig pand van de groepsaccommodatie. Tevens is hier met de aanduiding 'kleinschalige zorgaccommodatie' de meerdaagseopvang van derden in het kader van de zorgboerderij geregeld.

6.3.2 Tuin

De gronden met de bestemming Tuin worden onder andere gebruikt als erf, oprit en parkeren. Binnen deze bestemming mogen bij recht enkel andere bouwwerken worden gebouwd. Een uitzondering daarop is de bouw van erkers bij woningen. Via een afwijkingsmogelijkheid is de bouw van een carport toegestaan.

6.3.3 Water

In het plangebied valt een klein deel van een watergang. Dit water is gelijk bestemd als het overige water in het vigerend bestemmingsplan Zuideropgaande 2011. De beschermende bepalingen ten behoeve van het instand houden van de watergangen zijn in dit plan overgenomen.

6.3.4 Wonen

Op de gronden met de bestemming Wonen is het realiseren van een woning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken mogelijk. Tevens is op de gronden een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, mantelzorg, e-commerce en productiegebonden detailhandel mogelijk. Daarnaast is het gebruik als tuin en erf met inbegrip van oprit en parkeren mogelijk. Voor de situering van de woning is op de verbeelding een bouwvlak aangegeven. Binnen de bestemming wonen is het mogelijk om een woning te realiseren van maximaal 200 m2 en bijgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van de maximaal 200 m2.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad van Hoogeveen heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. De gemeenschappelijke handhavings- en gedoogstrategie fysieke leefomgeving provincie Drenthe behandelt alle Wabo-taken in de gemeente Hoogeveen. De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het Wabo-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Per januari 2014 is de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) van start gegaan. De RUD is de uitvoeringsorganisatie op het gebied van handhaving milieutaken voor de gehele provincie. De RUD werkt op basis van de Drentse handhavings- en gedoogstrategie. Aan de handhaving bouw wordt nog uitvoering gegeven door de gemeente met als basis dezelfde strategie.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het concept bestemmingsplan is ingevolge artikel 3.1.1 Bro aan diverse overleginstanties toegezonden. De reacties als Bijlage 1 aan dit bestemmingsplan toegevoegd. Samengevat hebben de vooroverlegpartners geen bezwaren tegen de ontwikkeling.

Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan van van 1 september t/m 12 oktober 2016 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn er geen zienswijzen binnengekomen.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin zijn de gewenste afspraken opgenomen. De uitvoering is voor rekening van de initiatiefnemer. Daarom hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld en wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.