direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Roswinkel, Roswinkelerstraat 16
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.Zaak266834-V701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Roswinkelerstraat 16 te Roswinkel bevindt zich een woonperceel. Initiatiefnemer is voornemens om een vervangende loods te realiseren ten behoeve van een kleinschalig loonbedrijf.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'. Het projectgebied is op basis van dit bestemmingsplan voorzien van de enkelbestemming 'Wonen – Voormalige agrarische bebouwing'. Dit is een locatie waar ter plaatste gewoond mag worden, welke kenmerken draagt van een voormalig agrarisch bedrijf maar waarvan de bedrijfslocatie niet meer agrarisch in gebruik is. Het realiseren van een vervangende loods ten behoeve van een kleinschalig loonbedrijf met twee vrachtwagens is op twee manieren strijdig deze bestemming:

  • Een loonbedrijf is niet opgenomen om de functieomschrijving van de bestemming 'Wonen – Voormalig agrarische bebouwing' (gebruiksregels);
  • Wanneer er gesloopt en herbouwd wordt, wordt de hoogte overschreden (bouwregels).

In voorliggend geval kan van het geldend bestemmingsplan worden afgeweken en medewerking worden verleend via een uitgebreide omgevingsvergunning conform artikel 2.12 eerste lid onder a, sub 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Deze afwijking van het bestemmingsplan moet gemotiveerd worden met een ruimtelijke onderbouwing waarin wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin.

1.2 Ligging van het projectgebied

Het projectgebied ligt aan de Roswinkelerstraat 16 in het buitengebied van Roswinkel. Het gaat om het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Emmen EMN00, sectie AA met nummer 687. In afbeelding 1.1 wordt de ligging van het projectgebied in Roswinkel (rode ster) en ten opzichte van de directe omgeving (rode omlijning) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak266834-V701_0001.png"

afbeelding 1.1: ligging van het projectgebied (Bron: PDOK, bewerkt)

1.3 Huidig planologisch regime

1.3.1 Algemeen

Het projectgebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen 'Buitengebied 2011', welke is vastgesteld op 30 oktober 2014. Daarnaast ligt het projectgebied binnen de begrenzing van het 'Parapluplan Standplaatsen' en 'Parapluplan Parkeernormen gemeente Emmen' vastgesteld op respectievelijk 31 mei 2018 en 26 april 2018. In dit geval is met name het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" relevant.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het vigerende bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied betreft het vlak met de bestemming wonen - voormalig agrarische bebouwing zoals weergegeven op de kaart. .

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak266834-V701_0002.png"

Afbeelding 1.2: uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' (bron, ruimtelijkeplannen.nl, bewerkt)

1.3.2 Beschrijving bestemmingen

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' zijn de gronden binnen het projectgebied voorzien van de enkelbestemming 'Wonen – Voormalige agrarische bebouwing'. Hierbij is ook een bouwvlak opgenomen. Hieronder wordt nader de geldende bestemming en aanduidingen ingegaan.

Enkelbestemming 'Wonen – Voormalige agrarische bebouwing'

De voor 'Wonen – Voormalige agrarische bebouwing' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor woningen met kenmerken van een voormalig agrarisch bedrijf / woonboerderij en voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.

In de bouwregels is onder meer opgenomen dat dat voor voormalige agrarische bedrijfsgebouwen het volgende geldt:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 500 m2;
  • b. de bouwhoogte van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen mag maximaal de bestaande bedragen;

de goothoogte van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen mag maximaal de bestaande bedragen.

Daarnaast geldt dat de voorgevel van het hoofdgebouw in de gevellijn dient te worden opgericht, danwel op de bestaande locatie indien de huidige voorgevel achter de gevellijn is opgericht.

1.3.3 Strijdigheid

Het voornemen voorziet in de realisatie van een vervangende loods ten behoeve van een kleinschalig loonbedrijf op het perceel Roswinkelerstraat 16 te Roswinkel. De geldende gebruiks- en bouwregels binnen het projectgebied zijn ontoereikend om de gewenste vervangende loods te realiseren. Het erf is nu namelijk met name bestemd voor de functie 'wonen'. Een kleinschalig loonbedrijf past niet binnen deze bestemmingsomschrijving. Daarnaast is qua oppervlakte aan bebouwing de voormalige agrarische bebouwing toegestaan. Bij sloop en herbouw is er geen sprake meer van bestaande agrarische bebouwing, waardoor automatisch de maximum oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken overschreden wordt. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken wordt via een omgevingsvergunning afgeweken van het geldende bestemmingsplan ex artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 30 van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (uitgebreide omgevingsvergunning).

In deze ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat het voorgenomen initiatief in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.4 Eisen aan een ruimtelijke onderbouwing

Een op artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 30 Wabo gebaseerde zelfstandige instructie voor de inhoud en inrichting van deze ruimtelijke onderbouwing ontbreekt in het Besluit omgevingsrecht (Bor). Artikel 5.20 van het (Bor) verklaart voor de inhoud van het besluit de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing belicht alle relevante aspecten vanuit de ruimtelijke ordening en toont aan dat voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Hieronder is verwoord waaraan een ruimtelijke onderbouwing moet voldoen. In een goede ruimtelijke onderbouwing zijn neergelegd:

  • 1. een verantwoording van de gemaakte keuzen;
  • 2. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding; Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.4 en bijlage 1;
  • 3. de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg; Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 5;
  • 4. de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek; verwezen wordt naar de gehele ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat met alle relevante feiten en af te wegen belangen rekening is gehouden;
  • 5. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding zijn betrokken; het ontwerpbesluit wordt voor een ieder ter inzage gelegd. Er wordt gelegenheid geboden om zienswijzen in te dienen;
  • 6. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan; Verwezen wordt naar hoofdstuk 6.

Voor zover bij het project geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, waarin de hierna volgende onderdelen zijn beschreven, worden in de ruimtelijke onderbouwing ten minste neergelegd:

  • 7. een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden; Verwezen wordt naar paragraaf 4.7.
  • 8. voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het besluit begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied; In hoofdstuk 4 is aandacht besteed aan relevante aspecten;
  • 9. een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het besluit zijn betrokken; het betreffende hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer heeft betrekking op luchtkwaliteitseisen. Deze zijn beschreven in paragraaf 4.3.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 allereerst ingegaan op de huidige en gewenste situatie ter plaatse van het projectgebied. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Drenthe en de gemeente Emmen beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op alle relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 staat in het teken van de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 huidige situatie projectgebied

Het projectgebied bevindt zich op het woonperceel aan de Roswinkelerstraat 16 in het buitengebied van de kern Roswinkel, in de gemeente Emmen. De omgeving bestaat voornamelijk uit agrarische cultuurgronden, waarin verspreid agrarische erven en woonpercelen liggen. Op het perceel bevinden zich een woonboerderij en verschillende bijgebouwen. De ronde silo (die nog wel of afbeelding 2.2 zichtbaar is) is reeds gesloopt. Rondom de verschillende gebouwen is het erf verhard.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie opgenomen. Het projectgebied is in afbeelding 2.1 met een rode omlijning omgeven. In afbeelding 2.2 toont een plattegrond met de huidige situatie, waarbij de voorgenomen ontwikkeling plaats zal vinden in het gebied binnen de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak266834-V701_0003.png"

Afbeelding 2.1: Luchtfoto ligging projectgebied (Bron: Google, bewerkt)

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak266834-V701_0004.png"

Afbeelding 2.2: Plattegrond huidige situatie (Bron: initiatiefnemer)

2.2 Gewenste situatie

De gewenste ontwikkeling betreft het realiseren van een vervangende loods ten behoeve van een kleinschalig loonbedrijf met twee vrachtwagens. De huidige loods zal gesloopt worden en daarvoor in de plaats zal een kleinere loods gerealiseerd worden. Deze heeft een oppervlakte van circa 400 m2 en een hoogte van 9 meter. De overige bebouwing op het perceel blijft behouden en in gebruik ten behoeve van de woonfunctie. De silo is reeds gesloopt.

In afbeelding 2.3 geeft een plattegrond van de gewenste situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak266834-V701_0005.png"

Afbeelding 2.3: Plattegrond gewenste situatie (Bron: initiatiefnemer)

2.3 Verkeer en parkeren

2.3.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat.

Het CROW heeft parkeercijfers en verkeersgeneratie cijfers geformuleerd en opgenomen in de publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren" (CROW, december 2018). Dit betreffen ervaringscijfers die als hulpmiddel dienen om tijdens een ontwerpproces rekening te houden met een indicatie van het aantal benodigde parkeerplaatsen en de verkeersgeneratie binnen een ontwerp. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.

Het is van belang dat de gemeente Emmen, al dan niet met behulp van deze parkeerkencijfers, eigen parkeernormen heeft om te gebruiken bij de parkeerbehoefte-indicatie binnen ruimtelijke ontwerpen. De gemeente Emmen beschikt over het 'Parapluplan Parkeernormen Gemeente Emmen' met identificatienummer NL.IMRO.0114.2017025-P701 van de Gemeente Emmen. In het 'Parapluplan Parkeernormen Gemeente Emmen' wordt aangesloten bij de cijfers van de CROW. Bij de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van dezelfde CROW publicatie 381 'toekomstbestendig parkeren'.

2.3.2 Uitgangspunten

Voor het bepalen van de parkeerbehoeften en de verkeersgeneratie, worden de onderstaande uitgangspunten gehanteerd. stedelijke zone;

  • Stedelijke zone; Niet stedelijk gebied
  • Zone; Buitengebied
  • Gewenste functie; Bedrijf, arbeidsintensief/bezoekersextensief

In dit geval is gekozen voor de in het CROW vermelde functie 'Bedrijf arbeidsintensief/ bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf)' gezien het een kleinschalig bedrijf betreft waarbij de arbeid met name bestaat uit het opslaan van machines die elders gebruikt worden voor de landbouw. Op de locatie zelf zullen er dus vooral machines worden opgeslagen (arbeidsextensief), zal er geen publieksfunctie (balie) zijn en zullen er daarom weinig klanten op de locatie aanwezig zijn (bezoekersextensief).

2.3.3 Parkeren

In onderstaande tabel is op basis van bovenstaande uitgangspunten de parkeerbehoefte berekend. Hierbij wordt uitgegaan van de gemiddelde parkeerbehoefte.

Parkeerbehoefte gewenste situatie

Functie   Aantal   Parkeerbehoefte per woning/ per 100 m2 bvo   Totale parkeerbehoefte  
Koop, huis, vrijstaand   1   2,4   2,4  
Bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf)   400 m2   1,05   4,2  
Totaal       6,6 (afgerond 7)  

In totaal is er in de gewenste situatie sprake van een parkeerbehoefte van (afgerond) zeven parkeerplaatsen. Zoals in afbeelding 2.3 is weergegeven, is er op eigen terrein ruim voldoende mogelijkheid om te voorzien in deze parkeerbehoefte.

2.3.4 Verkeersgeneratie

In onderstaande tabel is op basis van de uitgangspunten in 2.3.2 de verkeersintensiteit berekend. Hierbij wordt uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie.

Verkeersgeneratie gewenste situatie

Functie   Aantal   Gemiddelde verkeersgeneratie per woning/100 m2   Verkeersgeneratie  
Bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf)   400 m2   4,8   19,2  
Totaal       29,2  

Per saldo resulteert de voorgenomen ontwikkeling in een toename van afgerond 29 extra verkeersbewegingen per weekdagetmaal. De toename van de verkeersdrukte zal eenvoudig af te wikkelen zijn via de Roswinkelerstraat. Deze straat is van voldoende capaciteit om de verkeersgeneratie te kunnen verwerken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit projectgebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;

2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

3.1.1.4 Toetsing van het initiatief aan de NOVI

In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in deze ruimtelijke motivering opgenomen herontwikkeling.

3.1.2 Ladder van duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het Rijksbeleid

Bij het bepalen of en hoe de Ladder moet worden toegepast, zijn de volgende vragen van belang:

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

De Nationale omgevingsvisie (NOVI) laat zich niet specifiek uit over lokale ontwikkeling, zoals de ontwikkeling in voorliggende onderbouwing. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen Rijksbelangen als opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Op voorliggende ontwikkeling is onder andere de overzichtsuitspraak ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2 er in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling en er getoetst moet worden aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking.

In voorliggend geval ziet het voornemen toe op het realiseren van een vervangende loods ten behoeve van een kleinschalig loonbedrijf. Op basis van de huidige functie is geen loonbedrijf toegestaan en daardoor is er sprake van nieuw ruimtebeslag. De loods heeft een oppervlakte van slechts 400 m2 waarmee er in beginsel geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Desalniettemin is er sprake van een nieuwe functie in het buitengebied. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarom hierna aan de ladder getoetst.

Behoefte

In voorliggend geval is sprake van een de realisatie van een vervangende loods ten behoeve van een kleinschalig loonbedrijf. Door de nieuwe functie krijgt het erf een toekomstbestendige functie. De initiatiefnemer heeft in de omgeving van het projectgebied voldoende klanten in de landbouw vanwege het agrarische karakter van het gebied. De realisatie is noodzakelijk om de continuïteit van het loonbedrijf ter plaatse te waarborgen. Er is in voorliggend geval dan ook sprake van concrete behoefte aan de uitbreiding van bouwmogelijkheden.

Binnen of buiten het bestaand stedelijk gebied

Het projectgebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het is niet wenselijk en realistisch om de benodigde realisatie elders te realiseren. Volledige verplaatsing naar een locatie elders (bijv. een bedrijventerrein) is eveneens niet realistisch, dit vanwege landbouw-gerelateerde werkzaamheden die gelieerd zijn in het buitengebied. De realisatie van de vervangende loods op het bestaande perceel betreft de enige realistisch mogelijkheid.

3.1.4 Conclusie toetsing aan het Rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Algemeen

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste provinciale beleidsdocumenten betreffen de Omgevingsvisie Drenthe 2018 en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018.

3.2.2 Omgevingsvisie Drenthe 2018
3.2.2.1 Algemeen

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over 'lange termijn', betreft het de periode na 2030. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

3.2.2.2 Missie

De missie van de provincie Drenthe is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

3.2.2.3 Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • naoberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

3.2.2.4 Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

3.2.2.5 Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

3.2.2.6 Kaarten en doelstellingen

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het projectgebied als volgt aangeduid:

Landschap

Het projectgebied is gelegen binnen het landschap van de wegdorpen van de randveenontginning. Van provinciaal belang is de typische langgerekte en slingerende ontsluitingsstructuur. Veelal is deze aan weerszijden beplant. Het is de hierop dwarsliggende, onregelmatige verkavelingsstructuur die de maat en schaal van de omliggende openheid bepaalt.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het projectgebied is gelegen binnen het gebied De Drentse Monden. In het Cultuurhistorisch Kompas staat het volgende over Roswinkel benoemd:

Roswinkel wordt al in 14de eeuw genoemd. Het heeft zich ontwikkeld op een zandopduiking als een randveenontginning, waarbij het bewoningslint het natuurlijke reliëf volgde. Hierdoor ontstond een wegdorp. Loodrecht op de weg vond ontginning in opstrekkende kavels plaats. Door inklinking verschoof de bewoningsas naar het westen. De verschuiving laat zich door twee parallelle wegen goed herkennen in het landschap, waarbij de kerk en het Schultehuis nog aan de oude bewoningsas staan.

Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen. De ambitie voor De Drentse Monden is: Uitgangspunt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het accentueren van de hiërarchie in de orthogonale opbouw van de veenkoloniën. Specifiek voor Roswinkel is de ambitie gericht op het beleefbaar houden van het verschoven lint van Roswinkel, mede door de open ruimte tussen de oude en de nieuwe weg te handhaven.

Archeologie

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het projectgebied is gelegen binnen een gebied met een generiek beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren.

3.2.2.7 Toetsing aan de omgevingsvisie Drenthe 2018

In voorliggend geval is sprake van een de realisatie van een vervangende loods ten behoeve van een kleinschalig loonbedrijf. Door de sloop en herbouw van de bestaande loods krijgt de loods een nieuwe functie, welke passend is in het landelijk gebied. Er is geen extra ruimtebeslag, deze neemt zelfs af doordat de vervangende loods kleiner zal zijn dan de te slopen loods. Daarnaast past de nieuwe functie in het buitengebied. Er is dus sprake van een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Verder wordt met het herbouwen van de loods rekening gehouden dat deze past binnen de verkavelingsstructuur en landschapsstructuur. Verder wordt met voorliggende ontwikkeling de cultuurhistorische samenhang geborgd en zal er rekening gehouden worden met de aardkundige waarden waarin het projectgebied gelegen is.

3.2.3 Provinciale omgevingsverordening

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe (POV) vastgesteld. Ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van voormalige agrarische bebouwing zijn met betrekking tot het projectgebied artikel 2.6 'Werken met kernkwaliteiten' en artikel 2.12 'Agrarische bedrijvigheid' van belang.

Artikel 2.6 Werken met kernkwaliteiten

1. Als kernkwaliteiten worden aangewezen de thema's en gebieden zoals die zijn neergelegd op de bij deze verordening behorende kaart A (kaartlaag stilte), kaart D3 (kaartlaag Natuurnetwerk Nederland), kaarten D4 t/m D7 waarbij voor de kaart D7 (Kernkwaliteit landschap) geldt dat van een provinciaal belang alleen sprake is in de situaties zoals in de omgevingsvisie (hoofdstuk 4) omschreven.

2. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:

a. wordt in het ruimtelijk plan uiteengezet hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid, en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie;

b. maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

Artikel 2.12 Agrarische bedrijvigheid

Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op locaties die op de bij deze verordening behorende kaart D9 zijn aangeduid als 'Landbouwgebied', voorziet niet in ontwikkelingen die een structureel negatief effect op het functioneren van de agrarische sector in het gebied hebben.

Artikel 2.18 Bedrijvigheid

Artikel 2.18 lid 3 geeft aan dat gedeputeerde staten nadere regels kunnen stellen met betrekking tot de mogelijkheid dat een ruimtelijk plan voorziet in vestiging of significante uitbreiding van een solitair buiten bestaand stedelijk gebied gelegen regionaal georiënteerd bedrijf. Deze regels hebben geen betrekking op bedrijven binnen de sector recreatie en toerisme en overige functioneel aan het buitengebied verbonden bedrijvigheid.

In voorliggend geval is sprake van een de realisatie van een vervangende loods ten behoeve van een kleinschalig loonbedrijf. Door de nieuwe functie krijgt het erf een toekomstbestendige functie. De initiatiefnemer heeft in de omgeving van het projectgebied voldoende klanten in de landbouw vanwege het agrarische karakter van het gebied. De realisatie is noodzakelijk om de continuïteit van het loonbedrijf ter plaatse te waarborgen. Het kleinschalige loonbedrijf is planologisch niet passend in stedelijk gebied. Doordat de klanten van het bedrijf in de agrarische sector actief zijn is het bedrijf functioneel verbonden met het buitengebied. Daarnaast heeft de activiteiten van het loonbedrijf zelf ook, mede door het gebruik van materieel, een agrarisch karakter.

3.2.3.1 Toetsing aan de Provinciale omgevingsverordening

Voorliggend geval betreft het realiseren van een vervangende loods ten behoeve van een kleinschalig loonbedrijf. De loods wordt passend vormgegeven en logisch gesitueerd. De loods past in het landschap en de cultuurhistorische waarden. Een archeologisch onderzoek is niet benodigd, hier wordt in hoofdstuk 5 nader op ingegaan. Hiermee wordt gesteld dat de ontwikkeling de kernwaarden benoemd in paragraaf 3.2.2.3 niet zal aantasten. Daarnaast zal voorliggend geval geen negatieve effecten hebben voor agrarische bedrijvigheid. De voorgenomen ontwikkeling is juist een aanvulling voor de agrarische bedrijvigheid door de opslag van machines ter behoeve van de sector en zal geen beperkingen geven voor de agrarische sector in de agrarische werkzaamheden.

3.2.4 Conclusie toetsing aan het Provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende ontwikkeling besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het Provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef
3.3.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald.

3.3.1.2 Thema 'Werken'

In voorliggend geval is met name het beleid ten aanzien van het thema 'werken', specifiek het onderdeel 'landbouw' van belang. Hierna wordt op de belangrijkste aspecten ten aanzien van dit thema ingegaan.

Het aantal bedrijven en arbeidsplaatsen in de landbouw neemt af richting 2020. Schaalvergroting biedt in de gebieden waar landbouw het primaat heeft (POP-zone 1 en 2) tot 2020 voldoende perspectief. Veruit het grootste deel van het agrarisch oppervlak blijft zo behouden en onderhouden. Schaalvergroting (en bouwblokvergroting) dient plaats te vinden binnen de structuur van het huidige landschap. Tevens is ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf een koppeling met andere functies (energie, verwerking, natuurbeheer, recreatie) denkbaar. Vrijkomende gebouwen, en soms ook gronden, vragen extra inzet om andere functies mogelijk te maken.

Emmen zet in op functieverruiming/-verbreding van de voormalige agrarische erven. Door andere functies toe te staan krijgen nieuwe initiatieven een kans en vindt herbenutting van de bebouwing en erven plaats. Planologisch wordt in dit geval meer op vorm gestuurd dan op functie. Goed voorbeeld zijn andere vormen van wonen en werken. Uit onderzoek in de provincie Drenthe komt bijvoorbeeld naar voren dat één op de zes vrijkomende agrarische gebouwen als woon/werkeenheid wordt benut.

3.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de structuurvisie

Door de nieuwe invulling van het erf met een toekomstbestendige functie wordt verpaupering voorkomen. Dit sluit aan bij het streven naar andere functies op vrijkomende agrarische erven. Het initiatief sluit daarbij naadloos aan bij de ambitie van de structuurvisie ten aanzien van werken en specifiek ten aanzien van landbouw.

3.3.2 Erfgoednota Emmen 2017-2022
3.3.2.1 Algemeen

Op 4 juli 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de Erfgoednota 2017-2022 vastgesteld. Met de Erfgoednota geeft de gemeente Emmen uitdrukking aan het belang dat cultuurhistorie voor de samenleving inhoudt. In de Erfgoednota benoemt de gemeente Emmen haar ambities ten aanzien van het benutten van de kansen en kwaliteiten van haar erfgoed. De gemeente Emmen herkent de krachtige stimulans die het erfgoed voor de gemeenschap in cultureel, sociaal-maatschappelijk, economisch en ruimtelijk opzicht kan bieden. Met het vaststellen van de erfgoednota wordt de betekenis van het erfgoed duurzaam verankerd in ieders denken en doen. De inspanningen die de gemeente Emmen verricht, hebben ook een wettelijke grondslag: de Erfgoedwet, de Archiefwet en de Omgevingswet verplichten gemeenten hun cultuurhistorische potentie te inventariseren en de omgang hiermee in ruimtelijke plannen op te nemen.

Onder de term cultuurhistorie wordt verstaan:

  • Archeologie: alle sporen en vondsten uit het verleden.
  • Historische stedenbouw en bouwkunst: gebouwen met een historische of architectonische betekenis, bezien in de context van dorp- en wijkstructuren.
  • Historische geografie: het landschap dat door de eeuwen heen door de mens in cultuur is gebracht en naar zijn hand is gezet.
  • Historische archieven en museale collecties als bron voor het doen van onderzoek naar de geschiedenis van Emmen en haar bewoners.

Dit is het materiele erfgoed. Daarnaast vertegenwoordigen

  • Tradities en plekken met verhalen het immateriële erfgoed.

Bepaalde objecten en plekken hebben een hoge waarde en zijn ingedeeld binnen de beleidskeuze 'respecteren en rekening mee houden'.

Voor de beleidskeuze 'respecteren en rekening mee houden' is in de Erfgoednota de volgende maatregel opgenomen: Bij ontwikkelingen (bouw, verbouw, aanleg, inrichting, sloop, kap) de cultuurhistorische waarde van het element waar mogelijk behouden en versterken.

3.3.2.2 Toetsing van het initiatief aan de Erfgoednota

Bij de uiteindelijke aanvraag van de omgevingsvergunning zal nader worden getoetst of het gebouw past binnen de uitgangspunten van de erfgoednota.

3.3.3 Welstandsnota gemeente Emmen
3.3.3.1 Algemeen

Bouwwerken moeten voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Een welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandscriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling past bij de omgeving. Het projectgebied ligt in het buitengebied. Hierna wordt daar op ingegaan.

3.3.3.2 Buitengebied

In het buitengebied staan incidenteel in het open landschap los geplaatste woningen en agrarische bedrijven. De woningen zijn van oudsher eenvoudig van vorm op basis van een rechthoekige plattegrond met zadelkap, soms met wolfseinden. Bij de moderne boerenbedrijven hebben agrarische ontwikkelingen geleid tot grootschalige schuren, waarbij deze bijgebouwen de woningen in grootte fors overtreffen. Ze staan deels in het open, vlakke land en zijn al van verre zichtbaar. De schuren bezitten veelal een eenvoudige hoofdvorm met enkelvoudige zadeldaken of vergelijkbare eenvoudige dakvormen. Het materiaalgebruik van zowel de woningen als de overige bebouwing is divers maar met een duidelijk onderscheid in gevel en dakmateriaal. Het kleurgebruik is ingetogen (donkergroen, donkergrijs etc.) en gevels zijn eenvoudig vormgegeven. De detaillering is eenvoudig. De ambitie in dit gebied is gericht op het behoud van de bestaande kwaliteit. De inpassing van bebouwing op het erf, aansluitend op de bestaande structuur van het landschap is van belang om te zorgen dat nieuwe bebouwing zich voegt in het landschap.

3.3.3.3 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota

Bij de uiteindelijke aanvraag van de omgevingsvergunning zal nader aan de Welstandsnota worden getoetst.

3.3.4 Conclusie toetsing aan het Gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het relevante Gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie
4.1.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.1.1.2 Situatie projectgebied

Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' bevindt zich in het projectgebied geen dubbelbestemming ter bescherming van archeologische waarden. Bovendien zijn de gronden al volledig verstoord door de huidige bebouwing. Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.1.2 Cultuurhistorie
4.1.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.

4.1.2.2 Situatie projectgebied

Er bevinden zich in het projectgebied geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden. Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor het initiatief.

4.1.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

4.2 Ecologie

4.2.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.2.2 Gebiedsbescherming
4.2.2.1 Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologische Hoofstructuur) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

4.2.2.2 Natura 2000-gebieden

In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

Het projectgebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Bargerveen, ligt op een afstand van circa 15 kilometer ten zuiden van het projectgebied.

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Vanwege de ruime afstand van het projectgebied tot de Natura 2000-gebieden in relatie met de kleinschaligheid van de ontwikkeling wordt op voorhand geconcludeerd dat het voornemen door geluid, licht of trillingen geen negatieve effecten veroorzaakt voor Natura 2000-gebieden.

4.2.2.3 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN is gelegen op ruim circa 2,3 kilometer afstand ten noorden van het projectgebied.

Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op de kernkwaliteiten en de omgevingscondities van het Natuurnetwerk Nederland (bijv. areaalafname). Mogelijk is tijdens de aanlegfase incidenteel geluid waarneembaar buiten het projectgebied, maar dit effect is incidenteel en kortstondig en heeft geen negatief effect op het beschermd (natuur)gebied.

4.2.3 Soortenbescherming
4.2.3.1 Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

4.2.3.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval omvat de realisatie van een vervangende loods. Onderzoek naar soortenbescherming is bij sloop van de bestaande loods wel noodzakelijk. Alvorens over wordt gegaan op de sloop van de bestaande loods, is aangetoond of de sloop negatieve gevolgen heeft voor beschermde flora en fauna. In Bijlage 1 is de uitgevoerde quickscan Flora en Fauna te vinden. Hieruit blijkt dat er geen beschermde flora of fauna is aangetreoffen. Daarnaast worden geen NNN of N2000 gebieden aangetast. Er zijn daardoor geen belemmeringen op het gebied van ecologie.

4.2.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Milieu

4.3.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door middel van milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

Hoewel de richtafstanden in 'Bedrijven en milieuzonering' indicatief zijn, worden deze afstanden wel als harde eis gezien door de Raad van State bij de beoordeling of milieubelastende functies op een passende afstand van milieugevoelige functies (zoals woningen) worden gesitueerd.

4.3.1.1 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het gebied waarin het projectgebied zich bevindt is aan te merken als een 'rustige woonwijk'. Dit vanwege het feit dat in de directe nabijheid van het projectgebied sprake is van een beperkte differentiatie aan functies.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1000 m   700 m  
6   1500 m   1000 m  
4.3.1.2 Situatie projectgebied

  • 1. past de functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de functie toe? (interne werking).

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

In voorliggend geval gaat het om de realisatie van een loonbedrijf. Deze functie kan op basis van de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' het beste worden vergeleken met de functie 'Dienstverlening ten behoeve van de landbouw, algemeen, o.a. loonbedrijven kleiner dan 500 m2.

Voor dergelijke functies geldt een richtafstand van 30 meter voor de aspecten 'geur' en 'geluid'. deze richtafstand wordt gehaald, aangezien de dichtstbijzijnde milieugevoelige functie op meer dan 150 m afstand ligt.

Geconcludeerd wordt dan ook dat de voorgenomen ontwikkeling niet resulteert in een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het projectgebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten. Een loonbedrijf is geen gevoelig object, waardoor interne werking geen rol speelt. Omliggende functies worden dan ook niet in hun werkzaamheden beperkt.

4.3.1.3 Conclusie

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de in deze ruimtelijke onderbouwing besloten ontwikkeling.

4.3.2 Vormvrije m.e.r.
4.3.2.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.3.2.2 Situatie plangebied

Artikel 2.8 lid 1 van de Wet Natuurbescherming

Het projectgebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Daarnaast omvat het voorliggend geval de realisatie van een vervangende loods, waarbij de bestaande loods gesloopt wordt. Voor het overige wordt opgemerkt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 1.1 van de Wet natuurbescherming opgenomen zorgplichtbepaling.

Drempelwaarde Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele projectgebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is er sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.'

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of,
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.


Situatie projectgebied

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat in het kader van voorliggend plan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is er geen sprake van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van de realisatie van een kleinschalig loonbedrijf. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet (onevenredig) toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk dat deze ontwikkeling geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.3.2.3 Conclusie

Dit project is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen negatieve effecten te verwachten als gevolg van dit project.

4.3.3 Bodem
4.3.3.1 Algemeen

Bij het opstellen, wijzigen of verlenen van vrijstelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Dit gebeurt doorgaans aan de hand van een actueel bodemonderzoek conform de richtlijnen NEN 5725-5740.

4.3.3.2 Situatie projectgebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een vervangende loods. Bij deze ontwikkeling worden nagenoeg geen bodemwerkzaamheden uitgevoerd. De loods zal gebruikt worden voor de opslag van machines, welke worden gebruikt elders in het loonwerk. De loods dient daarmee dus als een opslag en daardoor wordt slechts kortdurend in de loods verbleven door personen (minder dan 2 uur per dag). De loods is daardoor niet aan te merken als verblijfsruimte. Geconcludeerd wordt dat het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek daarom niet noodzakelijk wordt geacht.

4.3.3.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggende ontwikkeling.

4.3.4 Geluid
4.3.4.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object (zoals bijvoorbeeld woningen) mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.

4.3.4.2 Situatie projectgebied

In dit geval wordt geen geluidsgevoelig object toegevoegd of gewijzigd. Daarom worden de aspecten railverkeer-, industrie- en wegverkeerslawaai buiten beschouwing gelaten.

4.3.4.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.3.5 Lucht
4.3.5.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
4.3.5.2 Besluit en de regeling niet in betekende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.5.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.3.5.4 Situatie projectgebied

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een vervangende loods ten behoeven van een kleinschalig loonbedrijf. Een dergelijk initiatief is, gezien de aard en omvang, aan te merken als een project dat 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.3.5.5 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend initiatief.

4.3.6 Externe veiligheid
4.3.6.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd.

Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het transporteren van stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.3.6.2 Situatie in en bij het projectgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak266834-V701_0006.png"

Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart (Brond: Nederland.risicokaart.nl)

Uit de verdere inventarisatie blijkt dat het projectgebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de circulaire effectafstand van een LPG-tankstation;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer van gevaarlijke stoffen.

4.3.6.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het initiatief in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.4 Waterparagraaf

4.4.1 Algemeen
4.4.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.4.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

4.4.1.3 Beleid waterschap Hunze en Aa's

Het beleid van Waterschap Hunze en Aa's staat beschreven in het Beheerprogramma 2016-2021. In het beheerprogramma staat met welke ambities en maatregelen het waterschap de ontwikkelingen en opgaven op het gebied van veiligheid, voldoende en schoon water oppakken. Het waterschap speelt onder andere in op klimaatverandering en Europese normen voor schoon en gezond water.

4.4.2 Waterparagraaf

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). Het projectgebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Hunze en Aa's.

4.4.3 Watertoets

Het Waterschap Hunze en Aa's is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er een korte procedure van toepassing is en de standaard waterparagraaf. Het watertoetsresultaat 'standaard waterparagraaf korte procedure' is opgenomen in bijlage 1 van deze ruimtelijke onderbouwing.

De procedure in het kader van de watertoets is hiermee goed doorlopen. Het waterschap Hunze en Aa's geeft een positief wateradvies.

4.4.4 Conclusie

Gelet op het vorenstaande vormt het milieuaspect 'water' geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat voorliggend initiatief geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Drenthe

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing is tijdens de ter inzage legging van het ontwerp toegezonden aan de provincie Drenthe in het kader van het wettelijk vooroverleg. De reactie van Provincie Drenthe en de verwerking hiervan is bijgevoegd in Bijlage 4.

Waterschap Hunze en Aa's

Het Waterschap Hunze en Aa's is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording hiervan heeft er toe geleid dat de 'standaard waterparagraaf, korte procedure' van toepassing is. Ten tijde van de ter inzage legging zal het ontwerp toegezonden worden aan het waterschap.

Verklaring van geen bedenkingen

Om medewerking te kunnen verlenen aan voorliggend initiatief dient er een verklaring van geen bedenkingen afgegeven te worden door de gemeenteraad. De verklaring van geen bedenkingen is bijgevoegd als Bijlage 3. De verklaring van geen bedenkingen is voor een ieder ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad naar aanleiding van een omgevingsvergunning moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk plan. Er zijn echter uitzondering. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een omgevingsvergunning of bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en gemeente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.