direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Transportbuisleidingen BEC
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0109.BP00224-0004

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Om in te spelen op de toenemende vraag naar duurzame energie is Bio Energy Coevorden B.V. (BEC) momenteel bezig om op het bedrijventerrein Europark te Coevorden (Berlijnseweg 1) een biogasinstallatie te bouwen. De biogasinstallatie wekt biogas op, dat na bewerking tot aardgas, kan worden ingevoerd in het net van de Nederlandse Gasunie. Voor een efficiënte werking van deze biogasinstallatie is het essentieel dat een nieuwe (bio)gasleiding wordt aangelegd tussen de biogasinstallatie en het regionale gasnet. De aansluiting op het gasnet vindt plaats op de afsluiterschema De Hare in Coevorden (hierna aansluitpunt genoemd) ter hoogte van de afslag Coevorden-Zuid (N34) op het bedrijventerrein De Hare. Om deze aansluiting te kunnen realiseren dient er een aardgastransportleiding te worden aangelegd.

Naast de aardgastransportleiding worden nog twee transportbuisleidingen aangelegd tussen twee de bedrijfslocaties van Bio Energy Coevorden, vanaf de Berlijnseweg 1 naar De Mars 9. Beide bedrijfspercelen liggen op het Europark. Eén transportleiding wordt aangelegd voor het transport van liquide biomassa en één transportleiding wordt aangelegd ten behoeve van loosbaar bedrijfswater.

De aardgastransportleiding valt onder het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (het Bevb). Alle leidingen die onder de regelgeving van het Bevb vallen, dienen in het bestemmingsplan te worden vastgelegd. Het vigerende bestemmingsplan bevat voor de beoogde leidingen geen dubbelbestemming en de aanleg is derhalve niet toegestaan. De buisleiding ten behoeve van biomassa en de bedrijfswaterleiding vallen niet onder het Bevb. Deze bedrijfsmatige transportleidingen voor biomassa en bedrijfswater zijn op basis van het bestemmingsplan echter eveneens niet toegestaan. Het juridisch-planologische kader dient derhalve te worden aangepast. Omdat de leidingen meerdere bestemmingsplannen doorkruisen, betreft onderhavig bestemmingsplan een zgn. paraplu-bestemmingsplan die enkel voorziet in de herziening op één enkel onderdeel; de dubbelbestemming ten behoeve van de transportleidingen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passende juridische en planologische verankering van de beoogde transportleidingen.

1.2 Ligging leidingtracé

Het leidingtracé ligt ten zuidwesten en ten zuiden van de woonkern van Coevorden en begint op het bedrijventerrein Europark op het perceel van Bio Energy Coevorden aan de Berlijnseweg 1. Via de westzijde van het bedrijfsperceel loopt het Tracé, nadat het bedrijfsperceel van Iams Europe wordt ontweken in westelijke richting naar 'Coevorden – Vechtkanaal'. Nadat het sporentracé is doorkruist takken de biomassa- en bedrijfswater buisleidingen af naar De Mars 9. De aardgastransportleiding kruist het 'Coevorden – Vechtkanaal' en loopt vervolgens in noordwestelijke richting, richting de woonwijk Klooster. Ten zuidwesten van Klooster buigt het tracé in noordelijke richting en loopt langs de N34 naar het bedrijventerrein De Hare. Ter hoogte van de afslag van Coevorden-Zuid vindt de aansluiting op het aardgastransport netwerk van de Gasunie plaats. Figuur 1.1 geeft de ligging van het tracé weer.

Naast de geometrische ligging gebaseerd op de lengte- en breedte graden, is ook de geometrische ligging in hoogte van belang in het onderhavige plan. Aan de oostzijde van het 'Coevorden – Vechtkanaal' volgt het tracé bestaande structuren langs de wegen van het bedrijventerrein Europark. Direct aan de oostzijde van het kanaal wordt de aardgastransportleiding aangelegd door middel van gestuurde boringen (HHD) die gestaag doorloopt naar een diepte van circa 29 meter. Ter hoogte van de buiging bij de N34 komt de leiding weer tot onder het maaiveld om vervolgens het deel langs de N34 weer door middel van een HHD boring tot een diepte van circa 19 meter aan te leggen. Als gevolg van deze diepe ligging worden belemmeringen zoveel mogelijk opgeheven en is de impact van de leiding op de omgeving marginaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP00224-0004_0001.png"

Figuur 1.1: globale ligging van het tracé

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het geprojecteerde tracé voor de transportleidingen doorloopt vier bestemmingsplannen. In figuur 1.2 is een uitsnede weergegeven met ligging ten opzichte van de bestemmingsplannen. De buisleidingen voor biomassa en voor bedrijfswater zijn uitsluitend gelegen in het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Stad, Coevorden'. De aardgastransportleiding ligt naast het vorenvermelde bestemmingsplan ook in de bestemmingsplannen 'Windpark Hulteweg', 'Coevorden Woongebieden, plandeel Klooster' en 'Buitengebied'. Navolgend worden de relevante beperkingen per bestemmingsplan beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP00224-0004_0002.png"

Figuur 1.2: ligging van het tracé binnen de vier bestemmingsplannen

Bedrijventerreinen Stad, Coevorden (vastgesteld op 30 juni 2015)
Binnen dit bestemmingsplan loopt het leidingtracé door de bestemmingen ‘Bedrijventerrein’, ‘Groen’, ‘Water’, ‘Verkeer’ en ‘Railverkeer’. Binnen alle bestemmingen is de aanleg van een gasleiding niet toegestaan omdat ter plaatse van de buisleiding geen dubbelbestemming ten behoeve van de leiding is gelegen. Bovendien zijn de leidingen voor biomassa en bedrijfswater niet toegestaan omdat het geen leidingen van algemeen nut betreffen maar bedrijfsmatige leidingen.

Het westelijke gedeelte van dit bestemmingsplan heeft tevens de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologische verwachtingswaarde’. Binnen deze dubbelbestemming dient rekening te worden gehouden met de archeologische waarden (zie paragraaf 4.1).

Buitengebied (vastgesteld op 9 december 2014)

Een klein gedeelte van aardgastransportleiding, het noordelijke gedeelte, loopt door het 'Bestemmingsplan Buitengebied’. De beoogde gasleiding ligt ter plaatse van de bestemmingen ‘Verkeer’, ‘Water’ en ‘Agrarisch met waarden – Ontginningenlandschap’. Binnen alle bestemmingen is de aanleg van een gasleiding niet toegestaan omdat ter plaatse van de buisleiding geen dubbelbestemming ten behoeve van de leiding is gelegen.

Coevorden Woongebieden, plandeel Klooster (vastgesteld op 10 oktober 2007)

Een gedeelte van het leidingtracé doorloopt het ‘Bestemmingsplan Coevorden Woongebieden, plandeel Klooster’. De leiding doorloopt de bestemmingen ‘Agrarisch gebied’ en 'Verblijfsgebied’. Binnen deze bestemmingen is de aanleg van een aardgastransportleiding niet toegestaan omdat ter plaatse van de buisleiding geen dubbelbestemming ten behoeve van de leiding is gelegen.

Windpark Hulteweg (vastgesteld op 11 juli 2017)

Het tracé loopt binnen het bestemmingsplan 'Windpark Hulteweg' door enkele aanduidingen ten behoeve van windmolens. Deze aanduidingen bevatten regels die windmolens (met bijbehorende voorzieningen) mogelijk maken en de realisatie van milieuhinder gevoelige objecten beperken. Deze regels zijn niet van toepassing op de realisatie van de transportbuisleidingen. Voor de overige regels en bestemmingen wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Stad, Coevorden'.

Conclusie

De realisatie van de transportbuisleidingen is op basis van de vigerende bestemmingsplannen ter plaatse van het tracé niet toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van de buisleidingen mogelijk.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de planbeschrijving. Hierin wordt zowel ingegaan op de huidige situatie als op de toekomstige situatie ter plaatse van het geprojecteerd leidingtracé. Tot slot wordt in dit hoofdstuk beschreven hoe de plannen zijn vertaald in een bestemmingplan. De relevante beleidskaders worden beschreven in hoofdstuk 3 en in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de diverse omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat een verantwoording op de juridische planvorm. In hoofdstuk 6 wordt tot slot aandacht besteed aan de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de plannen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Bio Energy Coevorden (BEC)

Om in te spelen op de toenemende vraag naar duurzame energie is Bio Energy Coevorden B.V. (BEC) momenteel bezig om op het bedrijventerrein Europark te Coevorden (Berlijnseweg 1) een biogasinstallatie te bouwen. In de zomer van 2017 is reeds begonnen met de bouw van de biogasinstallatie, waar op industriële schaal biomassa wordt omgezet naar groen gas. BEC gebruikt daarvoor de meest geavanceerde en best beschikbare technieken. Jaarlijks zal 26 miljoen kubieke meter groen gas aan het Nederlandse aardgasnet worden geleverd. Dat is meer dan alle huishoudens in de gemeente Coevorden per jaar verbruiken. Hiermee draagt BEC bij aan een circulaire economie en aan het behalen van de klimaatdoelstellingen van Parijs. De realisatie van de installatie is reeds in een ver gevorderd stadium (zie de luchtfoto van 8 mei 2018 in figuur 2.1). De ingebruikname van de installatie staat vooralsnog gepland in de eerste helft van 2019.

Het opgewekte biogas wordt, na bewerking tot aardgas in dezelfde installatie, ingevoerd in het net van de Nederlandse Gasunie. Voor een efficiënte werking van deze biogasinstallatie is het essentieel dat een nieuwe (bio)gasleiding wordt aangelegd tussen de biogasinstallatie en het regionale gasnet. De aansluiting op het gasnet vindt plaats op de afsluiterschema De Hare in Coevorden (hierna aansluitpunt genoemd) ter hoogte van de afslag Coevorden-Zuid (N34) op het bedrijventerrein De Hare. Om deze aansluiting te kunnen realiseren dient er een aardgastransportleiding te worden aangelegd.

Naast de productie van aardgas produceert de installatie als nevenproduct waardevolle meststoffen die hergebruikt worden in de landbouw. De meststoffen betreffen allen stoffen die voorkomen in bijlage Aa van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, onderdeel IV (de vroegere 'positieve lijst'). Deze meststoffen betreffen geen gevaarlijke stoffen in de zin van het Bevb. Ook voor deze stoffen dient een transportbuisleiding te worden aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP00224-0004_0003.png"

Figuur 2.1: luchtfoto van 8 mei jl. van de biogasinstallatie in aanbouw (bron: cyclomedia)

2.2 Toekomstige situatie

Ten behoeven van de werking van de biosgasinstallatie wordt een aardgastransportleiding aangelegd vanaf de biosgasinstallatie aan de Berlijnseweg 1, langs het bedrijfsperceel aan De Mars 9, naar het afsluiterschema van de Nederlandse Gasunie. De afsluiterschema ligt ter hoogte van de afslag Coevorden-Zuid.

Daarnaast worden, grotendeels parallel aan het trace van de aardgastransportleiding, twee transportbuisleidingen aangelegd: één ten behoeve van het transport van liquide biosmassa en één ten behoeve van het transport van loosbaar bedrijfswater. Beide transportbuisleidingen worden aangelegd vanaf het bedrijfspereel aan de Berlijnseweg 1 naar het bedrijfsperceel aan De Mars 9.

De gronden tussen de begin- en eindpunten van de buisleidingen zijn reeds voor verschillende doeleinden in gebruik. Aan de oostzijde zijn de gronden ter plaatse van de het gehele tracé door het bedrijventerrein Europark in gebruik, in het midden en oosten liggen hoofdzakelijk agrarische percelen, maar liggen ook enkele solitair gelegen woningen en agrarische bedrijfspercelen. Bovendien moet het gehucht Klooster worden gepasseerd. Daarnaast moeten de buisleidingen 2 kanalen (Dedemsvaart en Coevorderkanaal), een waterloop (Lutterhoofdwijk), een spoorlijn, meerdere wegen en de op- en afritten van de N34 passeren.

Aardgastransportleiding

Om inzicht te krijgen in de haalbaarheid van de te realiseren (bio)gasleiding, is een tracéstudie voor dit project uitgevoerd. Hierin zijn meerdere potentiële aansluitpunten en mogelijke verbindingstrajecten geanalyseerd. Op basis van deze studie is gekomen tot een voorkeurstracé, waarvoor geen onoverkomelijke knelpunten naar voren kwamen. Hierbij is onder andere ingegaan op het huidige gebruik van de gronden, natuur, cultuurhistorie & archeologie, waterwingebieden, speciale agrarische toepassingen en uitvoeringstechnische facetten. Het definitieve tracé komt op grote lijnen overeen met het voorkeurstracé uit de haalbaarheidsstudie. Op enkele punten is deze echter geoptimaliseerd, met name om bestaande bebouwing te ontwijken en het aantal grondeigenaren te beperken. Het bebouwde gebied ter plaatse van het gehucht Klooster is hierdoor bijvoorbeeld ontweken. Daarnaast worden bedrijfspercelen op het Europark zoveel mogelijk ontweken en wordt de leiding zoveel mogelijk langs bestaande infrastructuur aangelegd.

De (bio)gasleiding wordt in de ondergrond aangelegd en heeft de volgende kenmerken:

  • Lengte: circa 4.300 meter
  • Uitwendige diameter: 168,3 mm (staal)
  • Ontwerpdruk: 40 bar(g)
  • Bedrijfs- en afleverdruk: 40 bar(g)
  • Belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden (conform Bevb)


Het gebied waar de (bio)gasleiding loopt is onbebouwd. Wel dienen diverse infrastructuren te worden doorkruist en worden (bedrijfs)percelen van derden zoveel mogelijk ontweken door het tracé of langs bestaande infrastructuur aan te leggen of middels een boring aan te leggen. De leiding begint op het bedrijventerrein Europark op het perceel van Bio Energy Coevorden aan de Berlijnseweg 1. Via de westzijde van het bedrijfsperceel loopt de aardgastransportleiding, nadat het bedrijfsperceel van Iams Europe via de bestaande infrastructuur wordt ontweken, in westelijke richting naar het 'Coevorden – Vechtkanaal'. Dit deel van de leiding, tot het kanaal, wordt aangelegd door middel van een open ontgraving op een diepte van circa 1.00 m tot 1.60 m. De lengte van dit deel van het tracé bedraagt circa 1.700 meter.

Vanaf het 'Coevorden – Vechtkanaal' loopt de aardgastransportleiding in noordwestelijke richting, richting Klooster. De leiding doorkruist op dit deel agrarische bedrijfspercelen en de beek Lutterhoofdwijk. Ten zuidwesten van Klooster buigt het tracé in noordelijke richting en loopt langs de N34 naar het bedrijventerrein De Hare. Ter hoogte van de afslag van Coevorden-Zuid vindt de aansluiting op het aardgastransport netwerk van de Gasunie plaats (zie figuur 2.2). Direct aan de oostzijde van het kanaal wordt de aardgastransportleiding aangelegd door middel van gestuurde boringen (HHD) van circa 1.400 m lang en die gestaag doorloopt naar een diepte van circa 25 meter (zie nummer 1 in figuur 2.2). Ter hoogte van de buiging bij de N34 komt de leiding weer tot vlak onder het maaiveld om vervolgens het deel langs de N34 weer door middel van een HHD boring aan te leggen (zie nummer 2). Bij het afsluiterschema van de Gasunie komt de leiding weer tot vlak onder het maaiveld (zie nummer 3). De lengte van dit deel bedraagt circa 1.200 m. Als gevolg van de diepe ligging worden belemmeringen zoveel mogelijk opgeheven en is de impact van de leiding op de omgeving marginaal. Ter plaatse van de in- en uittrede locaties wordt gegraven zodat de boringen geplaatst kunnen worden. De ligging van het buisleidingentracé is gedetailleerd weergegeven in bijlage 1 .

Met alle eigenaren zijn afspraken gemaakt met betrekking tot het gebruik van de gronden voor de aardgastransportleiding. Met de eigenaren zijn overeenkomsten gesloten om dit gebruik vast te leggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP00224-0004_0004.png"

Figuur 2.2: de buisleidingen

Transportleidingen voor liquide biomassa en loosbaar bedrijfswater

De transportleidingen voor vloeibare biomassa en bedrijfswater volgen aan de oostzijde hetzelfde tracé als de aardgastransportleiding tot net voorbij het spoortracé. Ook deze leidingen worden aangelegd door middel van open ontgraving op een diepte van circa 1,00 m tot 1,60 m. Nadat het sporentracé is doorkruist takken de biomassa- en bedrijfswater buisleidingen af naar het noorden richting De Mars 9 (bedrijfsperceel is in eigendom van de initiatiefnemer).

Op het bedrijfsperceel De Mars 9 gaat de leiding voor vloeibare biomassa (meststoffen) deel uit maken van de ter plaatse gelegen inrichting en wordt de vloeibare biomassa klaar gemaakt voor de handel aan derden. Op het perceel aan De Mars 9 wordt in de nabije toekomst opslagcapacitteit aangelegd. Zoals reeds omschreven in paragraaf 2.1 betreffen de meststoffen allen stoffen die voorkomen in bijlage Aa van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, onderdeel IV (de vroegere 'positieve lijst'). Deze meststoffen betreffen geen gevaarlijke stoffen in de zin van het Bevb.

De leiding voor loosbaar bedrijfswater loopt door tot aan het kanaal alwaar het (schone) water wordt geloosd. Nadat de waterleiding het bedrijfsperceel De Mars 9 is gepasseerd, loopt de leiding onder de straat De Mars tot aan het kanaal.

De leidingen betreffen beide HDPE PE100 SDR 11 leidingen met een werkdruk van maximaal 15 bar. De diameter voor de buisleiding voor vloeibare biomassa bedraagt 125 mm en de buisleiding voor het loosbare bedrijfswater bedraagt 63 mm. De lengte van het tracé vanaf Berlijnseweg 1 tot aan het Coevorden - Vechtkanaal bedraagt circa 1.800 meter.

2.3 Vertaling in het bestemmingsplan

Aardgastransportbuisleiding

Om de aanleg van de (bio)gasleiding mogelijk te maken, wordt een dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ toegevoegd. De breedte van de tracéstrook, c.q. belemmeringsstrook, voor de aardgastransportleiding bedraagt 8 meter (aan beide zijden van de leiding 4 meter). De breedte van de belemmeringsstrook is vastgelegd in Regeling externe veiligheid buisliedingen (Revb, artikel 4). De leiding an sich wordt nader aangeduid als 'hartlijn leiding - gas'. De dubbelbestemming en aanduiding liggen ter plaatse van het gehele tracé.

Biomassa- en water transportbuisleiding

De buisleidingen voor vloeibare biomassa is niet toegestaan binnen de huidige bestemmingen omdat het geen leiding betreft voor 'algemeen nut'. Het betreft een bedrijfsmatig uit te baten buisleiding (commercieel) die behoort tot de inrichting van de biogasinstallatie. De buisleiding ten behoeve van liquide biomassa wordt bestemd als 'Leiding - Biomassa'. De leiding voor het loosbare bedrijfswater wordt binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Biomassa' mogelijk gemaakt. Omdat het geen leiding in de zin van het Bevb betreft, gelden de verplichte belemmeringenstroken - zoals voor de aardgastransportleiding - uit het Bevb niet. Om het risico te minimaliseren dat de vloeibare biomassa bij een eventuele beschadiging van de leiding in de bodem terecht komt is het wenselijk om wel een belemmeringenstrook op te nemen. De breedte van de belemmeringenstrook voor de biomassa buisleiding bedraagt 4 meter breed (2 meter aan weerszijden). De leiding voor biomassa an sich wordt nader aangeduid als 'hartlijn leiding - bio'. De dubbelbestemming ten behoeve van de biomassa leiding ligt ter plaatse van het gehele tracé buiten het bedrijfsperceel De Mars 9.

Op het bedrijfsperceel De Mars 9 gaat de leiding deel uit maken van de ter plaatse gelegen inrichting en hoeft derhave niet als zodanig bestemd te worden. Het deel van de leiding ten behoeve van het loosbare bedrijfswater dat onder straat De Mars naar het kanaal toe loopt (aan de voorzijde van het bedrijfsperceel De Mars 9) wordt - net als de overige ter plaatse gelegen waterleidingen - niet voorzien van een dubbelbestemming.

Paraplubestemmingsplan

Omdat de leidingen in vier afzonderlijke bestemmingsplannen zijn gelegen, wordt één zgn. paraplu bestemmingsplan vastgesteld dat voorziet in de toevoeging van de dubbelbestemmingen (en aanduiding) ter plaatse van het gehele geprojecteerde tracé (een zogenaamd parapluplan). Met de toevoeging van de dubbelbestemming wordt aangesloten op de wijze waarop dit in het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ is geregeld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in de toevoeging van de betreffende dubbelbestemmingen. De overige, onderliggende, (dubbel) bestemmingen en aanduidingen in de onderliggende 'moederplannen' blijven ongewijzigd en blijven dus gelden.

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Gaswet (2000)

Op gastransport, zowel onder lage druk (lager dan 16 bar) als onder hoge druk (vanaf 16 bar), is de Gaswet van toepassing. Hierin zijn bepalingen opgenomen die onder meer zijn gericht op de leveringszekerheid van aardgas en over de borging van de kwaliteit van het transportnet. Onder andere wordt ingegaan op het voorkomen van lekkages van aardgas. Voor gastransport met een druk vanaf 16 bar, is de externe veiligheid geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Op grond van de Gaswet geldt de plicht voor zowel hoge als lage druk een kwaliteitssysteem in werking te hebben ter borging van de leveringszekerheid en de veiligheid van het transport van aardgas. Dit is vastgelegd in de Regeling kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas.

Toetsing initiatief aan de Gaswet

De bepalingen in de Gaswet worden bij de planning, het ontwerp en de aanleg van de geplande (bio)gasleiding in acht genomen. Bovendien vindt de aanleg plaats onder auspiciën van de gasunie. Aan deze bepalingen wordt derhalve voldaan.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig.

De structuurvisie benoemt uitsluitend rijksdoelen en nationale belangen. De (boven) lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen de provinciale kaders. Wel kennen de drie rijksdoelen van de SVIR nationale opgaven die regionaal van toepassing zijn. Hierbij zijn opgaven van nationaal belang opgesteld voor Nederlandse Regio’s. De provincie Drenthe, waarin Coevorden is gelegen, maakt onderdeel uit van de regio Noord-Nederland (samen met Friesland en Groningen). De opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:

  • Het versterken van Energyport (Noord-)Nederland als internationaal energieknooppunt en kenniscentrum voor energievoorziening en -transitie, en:
    • 1. het aanwijzen van locaties voor de vestiging van energiecentrales in de Eemshaven;
    • 2. het robuust en compleet maken van het internationale hoofdenergienetwerk, waaronder de verbinding van Eemshaven via Ens naar Diemen (Noord-West 380kVverbinding);
    • 3. het aanwijzen van leidingstroken voor buisleidingen en het ruimtelijk reserveren van locaties voor ondergrondse opslag;
    • 4. het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in Noord-Nederland;
  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (wegen, spoorwegen en vaarwegen), buisleidingen en het hoofdenergienetwerk in Noord-Nederland;
  • De ontwikkeling van een robuust kustlandschap en zoetwatersysteem ter vergroting van de waterveiligheid en waterzelfvoorziening en het voorkomen van verdroging (o.a. door versterking van de Afsluitdijk en bijbehorende sluizencomplexen, Hoogwaterbeschermingsprogramma en deelprogramma’s Zoetwatervoorziening, IJsselmeer en Waddengebied van het Deltaprogramma);
    • 1. Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden en het Werelderfgoed (de Waddenzee).

Toetsing initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid

Dit bestemmingsplan maakt een nieuwe (bio)gasleiding mogelijk met een lengte van circa 4,3 kilometer. Door de kleinschaligheid van deze ontwikkeling, zijn vanuit de SVIR geen belemmeringen aanwezig voor de aanleg van de buisleiding. De ontwikkeling draagt zelfs bij aan de opgaven van nationaal belang voor dit gebied, welke deels ook ingaan op een verbetering van de energievoorziening (en de bijbehorende buisleidingen). Door de verbinding van de biogasinstallatie wordt 26 miljoen m³ per jaar aan (bio)aardgas aan het aardgasnetwerk toegevoegd. Tot dusver wordt in Nederland circa 85 miljoen m³ groen gas geproduceerd. Onderhavig plan betreft derhalve een significante bijdrage aan de doelstellingen van het Rijk.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Voor de provincie Drenthe is op 2 juli 2014 een actualisatie van de ‘Omgevingsvisie Drenthe’ opgesteld. Deze visie vormt hét strategisch kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de provincie. Ingegaan wordt op de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

Een van de ambities in de Omgevingsvisie is gericht op een ‘Duurzame energievoorziening en gebruik van de ondergrond’ ’. De provincie streeft naar een betrouwbare en betaalbare energievoorziening met een beperkte uitstoot van broeikasgassen; doelstelling is een duurzame energiehuishouding in 2050. Dit vraagt om een overgang van het gebruik van fossiele energie naar hernieuwbare energie. Van provinciaal belang is het benutten van de mogelijkheden voor duurzame energieopwekking en -distributie, onder andere door het bieden van voldoende mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen. Ook het besparen van energie, het zorgvuldige gebruik van de ondergrond voor de energiewinning, de opslag van CO², groen gas, aardgas en de energie-infrastructuur zijn van provinciaal belang. De provincie stelt kaders en voert zo nodig de regie over de ruimtelijke ontwikkeling.

Toetsing initiatief aan de Omgevingsvisie

Voorliggend bestemmingsplan maakt de aansluiting, en daardoor de realisatie van, een biovergistingsinstallatie in Coevorden mogelijk. Hiermee wordt bijgedragen aan een duurzame energieopwekking en -voorzienig; minder gebruik van fossiele energie. In de toekomst wordt bovendien CO² hergebruikt in de glastuinbouw waardoor CO² niet wordt uitgestoten. In de biogasinstallatie wordt per jaar 26 miljoen m³ biogas geproduceerd. De plannen dragen derhalve bij aan de ambitie die de provincie op dit vlak heeft gesteld. Daarnaast wordt de leiding ondergronds aangelegd, waardoor deze geen negatieve invloed heeft op de ruimtelijke kwaliteit van de provincie.

De provinciale Omgevingsvisie gaat daarnaast in op tal van andere aspecten. De uiteindelijke uitvoeringsinstrumenten van de Omgevingsvisie zijn samengevoegd in de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening is de visie van de provincie vertaald in bindende regels. Uitsluitend deze bindende regels zijn relevant voor het onderhavige plan. In de volgende paragraaf wordt hierop nader ingegaan.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening Drenthe

Voor de provincie Drenthe is in oktober 2016 een geconsolideerde versie van de Provinciale Omgevingsverordening vastgesteld. Hiermee vertaalt de provincie de Omgevingsvisie deels door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Bij een bestemmingsplan dienen de regels uit de Omgevingsverordening in acht te worden genomen.

Toetsing initiatief aan de Omgevingsverordening

In de Omgevingsverordening zijn slechts enkele bepalingen opgenomen die relevant kunnen zijn voor de aanleg van een (bio)gasleiding.

De verordening biedt regels voor ontwikkelingen indien het belangen van de provincie schaadt. Omdat de leidingen enerzijds gedeeltelijk door bestaand bedrijventerrein loopt en het overige deel nagenoeg geheel middels HHD boriongen wordt aangelegd, raakt onderhavig plan geen belangen van de privincie. De leiding ligt niet ter plaatse van 'natuur', water gerelateerde gebieden, het tast geen landschappelijke dan wel cultuurhistorische structuren aan en belemmert de landbouw niet.

De leiding wordt wel aangelegd door een zone waarin de archeologische verwachting getoetst dient te worden en aardkundige waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft de archeologische verwachting middels eigen beleid reeds getoetst. De verantwoording hiervan is opgenomen in paragraaf 'Archeologie'. De provincie heeft aanwijzingen gegeven hoe om te gaan met de aardkundige waarden, de verantwoording hiervan is opgenomen in paragraaf 'Aardkundige waarden'.

Daarnaast is in de verordening geregeld dat bij ruimtelijke plannen de Ladder voor duurzame verstedelijking dient te worden onderbouwd. Een van de uitzonderingen is de levering van gas. De ladder hoeft in het kader van dit bestemmingsplan derhalve niet te worden onderbouwd. De verordening verbiedt onder andere de aanleg van een buisleiding voor het transport van gas (met uitzondering van plaatselijk transport) in grondwaterbeschermingsgebieden. Het geprojecteerde leidingtraject is niet in een dergelijk beschermingsgebied gelegen. Belemmeringen zijn derhalve niet aanwezig.

Conclusie

De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe bevat geen belemmeringen voor de aanleg van de buisleiding.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Coevorden 2013 - 2023

De gemeente Coevorden heeft op 10 december 2013 de 'Structuurvisie Coevorden 2012-2023' vastgesteld. De structuurvisie geeft een strategische ruimtelijke visie op de ontwikkelingen van het grondgebied van de gemeente Coevorden voor de komende 10 jaar. Benadrukt wordt waar ruimtelijke ontwikkelingen worden voorgestaan en hoe deze worden gerealiseerd. Voor de structuurvisie zijn de volgende doelen vastgesteld:

  • Integrale visievorming voor de lange termijn;
  • Integrale visievorming voor de lange termijn;
  • Bijeenbrengen en afwegen van belangen (inhoudelijk en procesmatig);
  • Toetsings- en inspiratiekader voor ruimtelijke beslissingen
  • Basis voor uitwerking in juridisch-planologische kaders (zoals bestemmingsplannen)

De structuurvisie beschrijft dat Zuidoost Drenthe de ambitie heeft om een voortrekkersrol te spelen bij het ontwikkelen, produceren en toepassen van duurzame energie. Specifiek voor de gemeente Coevorden is beschreven dat met name rond de stad Coevorden mogelijkheden worden gezien om een bijdrage te leveren aan alternatieve energiebronnen en om initiatieven hiervoor te bevorderen. Bij de ruimtelijke inrichting is het bereiken van energiedoelstellingen een van de leidende principes. Bij het realiseren van dergelijke duurzame energiebronnen moet aandacht zijn voor de ruimtelijke inpassing en moet het aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteit.

Toetsing initiatief aan de gemeentelijke Structuurvisie

Door de realisatie van de geplande (bio)gasleiding wordt het in gebruik nemen van een nieuwe biogasinstallatie mogelijk gemaakt. Hiermee wordt dus voorzien in duurzame en alternatieve energie. Dit sluit aan op de doelstellingen gesteld in de gemeentelijke structuurvisie. De gasleiding heeft daarnaast geen impact op de ruimtelijke inpasbaarheid; deze wordt immers ondergronds gerealiseerd. Op de aanwezigheid van risicovolle bouwwerken in de nabijheid van de te realiseren leiding, wordt uitgebreid ingegaan in paragraaf 4.5. Hieruit blijken geen onoverkomelijke belemmeringen voor de realisatie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Gemeenten moeten in het kader van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) zorgdragen voor het gemeentelijk bodemarchief. De gemeente Coevorden heeft voor het eigen grondgebied een 'Beleidskaart archeologie' (als onderdeel van het erfgoed beleidsdocument 'Het Kapitaal van Coevorden'). Het archeologische beleid is grotendeels vastgelegd in de vastgestelde bestemmingsplannen. In de bestemmingsplannen 'Bedrijventerreinen Stad, Coevorden', 'Buitengebied' en 'Windpark Hulteweg' zijn de eventueel aanwezige archeologische waarden zijn vastgelegd middels een dubbelbestemming. Deze dubbelbestemmingen zijn weergegeven in figuur 4.1. Het bestemmingsplan 'Coevorden woongebieden, plandeel Klooster' is vastgesteld voordat de gemeente archeologisch beleid heeft vastsgesteld en bevat derhalve geen archeologische verwachtingswaarden. Voor dit deel wordt de 'Beleidskaart archeologie' geraadpleegd.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP00224-0004_0005.png"

Figuur 4.1: uitsnede bestemmingsplannen met archeologische verwachtingswaarden

Onderstaand wordt per deelgebied weergegeven waar het uitvoeren van een archeologisch onderzoek bij bodemverstoringen noodzakelijk is.

Plandeel bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Stad, Coevorden'

Het gasleiding-tracé dat ligt binnen dit bestemmingsplan aan de westzijde binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Aan de oostzijde is geen sprake van een archeologische verwachtingswaarde en de bodem is in dit deel reeds fors geroerd. Een nadere beoordeling niet noodzakelijk.

Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' dient een onderzoek uitgevoerd te worden indien bodemverstoringen plaatsvinden met een groter oppervlak dan 500 m³ en die dieper in de bodem reiken dan 0,3 meter. De gasleiding wordt over een lengte van circa 1 kilometer door de dubbelbestemming geboord. De leiding ligt ter plaatse van deze dubbelbestemming op een diepte tussen de (circa) 10 meter tot 25 meter. Voor dit deel is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd.

Plandeel bestemmingsplan 'Buitengebied'

Het plangebied ligt in dit bestemmingsplan niet binnen één van de dubbelbestemmingen ten behoeve van de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Plandeel Klooster

Voor dit plandeel is vooralsnog geen bestemmingsplankaart voorhanden waarop archeologische (verwachtings)waarden zijn weergegeven. Hiervoor wordt derhalve de archeologische beleidskaart uit 2011 geraadpleegd (deze kaart is tevens opgenomen in het beleidsdocument Het Kapitaal van Coevorden). Ter plaatse van het plandeel klooster ligt een relatief groot deel van het tracé binnen een zone waar bij iedere ingreep in de bodem een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Binnen deze zone wordt gegraven in het kader van het boren van de gasleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP00224-0004_0006.png"

Figuur 4.2: uitsnede archeologische beleidsadvieskaart gemeente Coevorden

Doorwerking in het onderhavige plan

Omdat het oostelijke deel van het tracé is gelegen binnen zones waar een onderzoek noodzakelijk is, is in eerste instantie een bureauonderzoek uitgevoerd. Onderstaand is uitsluitend de conclusie opgenomen. De gehele rapportage is als bijlage opgenomen.

Conclusie bureau onderzoek

Uit het archeologische vooronderzoek blijkt dat vooral de dekzandruggen in het centrale gedeelte van het plangebied een hoge archeologische verwachting op resten en/of sporen uit alle periodes hebben. Deze verwachting is gebaseerd op de landschappelijke ligging van een dekzandrug naast een beekdal, archeologische vondsten in de omgeving en de aanwezigheid van historische bebouwing in het centrale gedeelte van het plangebied. Het grootste gedeelte van het plangebied bestaat uit een dekzandvlakte en beekoverstromingsvlakte. Deze zanden zijn waarschijnlijk vanaf het Neolithicum bedekte geraakt met veen, waardoor hiervoor alleen een middelhoge verwachting geldt voor de steentijden. In de restgeul zouden vondsten aanwezig kunnen zijn, de kans dat deze worden aangetroffen is echter klein.

Met name in het uiterste noorden en oosten van het plangebied is de bodem waarschijnlijk verstoord door de aanleg van wegen en bebouwing. Het archeologisch niveau, dus de top van het dekzand en eventueel het beekdal, wordt alleen verstoord ter plaatse van de in- en uittredepunten van de gestuurde boringen en de open ontgravingen tussen die punten. Het gaat hierbij dus om circa 120 m aan de noordkant van het tracé, circa 180 m in de knik van het tracé en circa 70 m aan de oostkant van het tracé. Binnen het overige deel van het tracé (circa 2 km) worden geen archeologische waarden bedreigd. Van de drie delen waar het archeologisch niveau wel wordt verstoord, heeft alleen het deel in de knik van het tracé een hoge archeologische verwachting. De tracédelen aan de noord- en de oostkant hebben een lage archeologische verwachting.

Er wordt geadviseerd om een het deel van het tracé dat wordt ontgraven in de knik, nader te onderzoeken door middel van een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Dit onderzoek kan worden uitgevoerd als een verkennend booronderzoek, dat inzicht kan geven in de bodemopbouw en de mate van verstoring van dit deel van het plangebied. Het overige deel van het plangebied hoeft niet nader te worden onderzocht.

Onderstaand is slechts de conclusie van het nader onderzoek opgenomen. De gehele rapportage is als bijlage opgenomen.

Conclusie en aanbevelingen nader archeologisch onderzoek

Conclusie

Wat is de opbouw van de ondergrond en is het bodemprofiel intact?

Binnen het plangebied is een A-C profiel aanwezig of bevindt zich tussen de bouwvoor en de C-horizont nog een geroerde laag. Mogelijk dat het perceel in het verleden is ontzand.

Zijn in het plangebied archeologische vindplaatsen aanwezig?

De bodem en daarmee eventuele vindplaatsen zijn sterk aangetast. De kans dat binnen het plangebied nog een archeologische vindplaats aanwezig is, wordt daarom zeer klein geacht.

Wat is te zeggen over de horizontale en verticale verspreiding van de archeologische waarden?

Binnen het plangebied zijn geen aanwijzingen gevonden voor archeologische waarden.

Wat is de vermoedelijke aard en datering van de archeologische resten?

Niet van toepassing.

In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied?

De verwachting is dat binnen het plangebied geen archeologische resten in situ aanwezig zijn, waardoor ook geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied.

De middelhoge tot hoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek naar laag worden bijgesteld.

Aanbevelingen

Op grond van de resultaten van het verkennend booronderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen.

Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethoden. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Synthegra B.V. wil de opdrachtgever er daarom op wijzen dat, indien tijdens de werkzaamheden een (mogelijke) archeologische vondst wordt gedaan dan geldt de wettelijke meldingsplicht, zoals omschreven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet bij de minister. Uit praktisch oogpunt kan een dergelijke toevalsvondst bij de gemeente worden gemeld.

4.2 Aardkundige waarden

Onder aardkundige waarden verstaan we de natuurlijke variatie in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige en geohydrologische verschijnselen. Het provinciaal beleid is er op gericht om aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter te behouden en, waar mogelijk, te herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. Deze ambitie is verwoord en uitgewerkt in de beleidsnota wAARDEvol Drenthe (2013) en de toelichting daarop (2018).

Toetsing van initiatief aan aardkundige waarden

De geplande leiding doorkruist een gebied van provinciaal belang, met een beschermingsniveau hoog voor de kernkwaliteit Aardkundige Waarden. Het gaat hier om het beekdal van de Kleine Vecht, met oude meanders, dekzandruggen en rivierduinen.

Het gehele gebied is aardkundige zeer gevarieerd, met veel reliëf en onder anderen een oude afgesneden beekloop. Het reliëf is ontstaan onder invloed van de beek maar ook door aanwezigheid van rivierduinen. De beekloop volgt nog oude meanderbochten maar is wel gekanaliseerd.  Het zuidelijke deel van dit gebied is vrij gaaf, aan de noordkant is meer geëgaliseerd. Er zijn in Nederland maar zeer weinig van dergelijke relatief intacte beekdalen. De variatie in bodemtypen is groot: esgronden, veldpodzolgronden, beekeerdgronden, moerige zandgronden en rivierkleigronden.

Een beschermingsniveau hoog betekent dat in bestemmingsplannen een beschermende bestemmingsregeling wordt opgenomen, gericht op instandhouding van de gradiëntsituaties (reliëf, meanders, rivierduinen, bodemtypen) en de hydrologie. Vergraven, egaliseren, diepe grondbewerking en doorsnijden zijn ongewenst.

Voor de aanleg van de gasleiding heeft de Provincie Drenthe geadviseerd om een gestuurde boring te verrichten, onder dit waardevolle gebied door. De in- en uittredepunten van de gestuurde boring vallen buiten het gebied dat als beschermingsniveau hoog is aangewezen. Dit is weergegeven in figuur 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP00224-0004_0007.png"

Figuur 4.3: uitsnede kaart Aardkundige waarden Omgevingsvisie provincie Drenthe

4.3 Cultuurhistorie

De provincie Drenthe heeft een beleidsnota voor het ruimtelijk cultuurhistorisch beleid opgesteld: Het Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Doelstelling hiervan is om de ruimtelijke identiteit van de provincie te versterken. Een belangrijk onderdeel in het cultuurhistorisch beleid is de Cultuuristorische Hoofdstructuur en een bijbehorende beleidsvisie. Deze werken door in de provinciale Omgevingsvisie en de provinciale Omgevingsverordening.

Binnen de Cultuurhistorische Hoofdstructuur worden drie sturingscategorieën onderscheden. De omgeving van de geprojecteerde gasleiding heeft de categorie ‘respecteren’. Plannen moeten in dit gebied ‘met respect voor de cultuurhistorische hoofdstructuur’ worden ontwikkeld.

De gemeente Coevorden heeft daarnaast het gemeentelijke erfgoed opgenomen in de gemeentelijke Erfgoednota: Het kapitaal van Coevorden. Hierin zijn naast archeologische waarden ook de monumenten, stedelijke cultuurhistorie ook 'landschap en historische geografie' beschreven.

Toetsing van initiatief aan cultuurhistorische waarden
De beoogde (bio)gasleiding wordt ondergronds gerealiseerd. In het oostelijke deel op het bedrijventerrein wordt de leiding aangelegd door middel van het graven van sleuven direct langs de wegen van het bedrijventerrein. Aan de westzijde van het tracé wordt geboord. Slechts op drie locaties, de intredepunten van de zgn. gestuurde HDD-boring, wordt ook de bovengrond tijdelijk opengelegd. Deze graafwerkzaamheden vinden plaats in weiland en ter hoogte van op- en afritten van de N34 op het bedrijventerrein De Hare. Het onderhavige plan heeft geen (blijvende) fysieke gevolgen voor de omgeving. Hierdoor worden geen veranderingen aangebracht in de fysieke (cultuurhistorische) structuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP00224-0004_0008.png"

Figuur 4.4: uitsnede kaart Erfgoednota gemeente Coevorden

In de Erfgoednota van de gemeente Coevorden is af te lezen dat het tracé cultuurhistorisch waardevolle linten kruist. Deze linten betreffen de waterlopen (de kanalen). De aardgastransportleiding wordt ter hoogte van deze kanalen geboord en heeft geen invloed op de uiterlijke verschijningsvorm van de kanalen.

Cultuurhistorische waarden in het gebied blijven volledig intact. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.4 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden
onderzocht om te beoordelen of de grond geschikt is voor de toekomstige functie. In het onderhavige plan wordt slechts transportbuisleidingen aangelegd. In de toekomstige situatie wordt de grond niet gebruikt voor verblijf van personen. Bovendien worden geen gebouwen gerealiseerd geschikt voor menselijk verblijf. In het kader van het bestemmingsplan is derhalve geen bodemonderzoek noodzakelijk. In het kader van grondwerkzaamheden gelden lichtere vereisten aan bodemonderzoeken.

Op basis van hoofdstuk 5 van de Nota bodembeheer voor de gemeente Borger-Odoorn, Coevorden, De Wolden, Hoogeveen, Meppel, Midden-Drenthe, Noordenveld, Tynaarlo en Westerveld en de provincie Drenthe (d.d. 16 april 2012) kan voor onverdachte locaties de bodemkwaliteitskaart als milieuhygiënische verklaring worden gebruikt voor grondverzet. Ook bij de uitvoering van grondverzet in dieper gelegen ongeroerde ondergrond (> 2,0 m-mv) kan binnen het grondgebied van de betrokken gemeenten gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel.

In het verleden zijn in het kader van de realisatie van de industrieterreinen 'De Hare' en 'Europark' meerdere verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken zijn geen belemmerende verontreinigingen aangetroffen. De locaties kunnen daardoor als 'onverdacht' aangemerkt worden. De vergravingen die in deze gebieden plaats vinden kunnen derhalve conform het provinciale bodembeleid worden vrijgesteld van de onderzoeksplicht. Het bodemonderzoek ter plaatse van het bedrijventerrein 'De Hare' (aangevuld met een vooronderzoek) is als bijlage toegevoegd.

De ontgraving ten behoeve van de boringen langs de N34 bevindt zich in een weiland. Het weiland is nooit voor andere doeleinden in gebruik geweest. Het weiland betreft derhalve eveneens een'onverdachte locatie' waardoor conform het regionale beleid de locaties vrijgesteld zijn van de plicht tot het uitvoeren van een bodemonderzek inzake grondwerkzaamheden.

Opgemerkt wordt dat indien tijdens grondverzet zintuiglijk waarneembare verontreinigingen worden aangetroffen, de kwaliteit van de betreffende grond middels een ander geldig bewijsmiddel dient te worden bepaald.

4.5 Ecologie

De natuurwet- en regelgeving kent twee sporen, namelijk een soortgericht spoor en een gebiedsgericht spoor. De bescherming van deze twee sporen is geregeld in de Wet natuurbescherming. Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de natuurwetgeving. Hiertoe is een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. Onderstaand zijn uitsluitend de aanbevelingen en de conclusie van dit onderzoek opgenomen. De gehele rapportage is als bijlage opgenomen.

Bevindingen en conclusie ecologische quickscan

Gebiedsbescherming

De locaties van de geplande graafwerkzaamheden liggen op minimaal 15 kilometer van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebeid. Effecten kunnen door de kleinschaligheid van de leidingplaatsing en de afstand niet optreden op Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen Aerius of PAS beoordeling berekening te worden uitgevoerd.

De plangebieden liggen buiten het Natuurnetwerk Nederland. Het is een tijdelijke ingreep waarbij de situatie voor en na de werkzaamheden hetzelfde is. Bovendien blijft de enkelbestemming hetzelfde. De ingreep kan zonder verdere procedure in het kader van het NNN plaatsvinden.

Soortbescherming

In de quickscan is per soortgroep beoordeeld in hoeverre de plannen invloed hebben op eventueel beschermde soorten. Geconcludeerd wordt dat de plannen geen negatieve invloed hebben op de volgende soortgroepen: vleermuizen, reptielen, amfibieën, vissen, flora en ongewervelden. Wat betreft vogels wordt geadviseerd om, wanneer hoge vegetatie of struiken dienen te worden verwijderd, dit buiten het broedseizoen (half maart – half juni) te doen.

Wat betreft grondgebonden zoogdieren wordt de volgende conclusie getrokken:

Verblijfplaatsen of indicaties van de aanwezigheid van beschermde grondgebonden zoogdiersoorten uit de categorie 'andere soorten' of 'Habitatrichtlijnsoorten' zijn niet gevonden binnen of langs het plangebied. Op watergebonden zoogdieren zoals otter, bever en waterspitsmuis kunnen geen negatieve effecten optreden; er wordt immers niet in of dichtbij water gewerkt. Bomen, opgaande vegetatie, watergangen en gebouwen blijven intact. Het betreft het ingraven van een gasleiding in grasberm en maïsveld. Tijdens de graafwerkzaamheden zullen in de buurt aanwezige grondgebonden zoogdieren zich uit de voeten maken. Er wordt 's nachts niet gewerkt. Veldspitsmuizen worden op de locaties van de te graven gasleidinggeul niet verwacht, daar is het gras namelijk kort gemaaid en te eenzijdig. Veldspitsmuizen leven in ruige, extensief onderhouden graslanden, zomen en bosranden. Door de terreinen kort te houden kan vestiging voorkomen worden. Op de plaats waar de biovergistingsinstallatie is gepland is wel geschikt biotoop voor de beschermde en zeldzame veldspitsmuis aanwezig. Dit ligt buiten dit onderzoekskader. Geadviseerd wordt de gasleiding zo dicht mogelijk bij/tegen de ontsluitingsweg ten zuiden van het gebied te leggen. Wanneer men bij nader inzien moet graven in ruige of braakliggende terreinen, dient nader bepaald te worden wat de effecten op veldspitsmuis kunnen zijn.

Er is voor deze soortgroep dan ook indien het gras regelmatig gemaaid blijft tot de start van de werkzaamheden, geen mogelijk conflict met de Wet natuurbescherming.

Conclusie

De aanwezige flora en fauna vormen geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling. Wel dient rekening te worden gehouden met de eventueel aanwezige zoogdieren, zoals hiervoor toegelicht. Daarnaast dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen.

4.6 Externe veiligheid

Rijksbeleid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven, buisleidingen of transportroutes. In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van de aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de planlocatie en dienen plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, bepaald te worden.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor ondergrondse buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden welke het wettelijk kader voor transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geeft.

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan deze twee kernbegrippen centraal. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Het plaatsgebonden risico vormt een wettelijke norm voor bestaande en nieuwe situaties. Dit is met een risicocontour ruimtelijk weer te geven. Het groepsrisico is niet in ruimtelijke contouren te vertalen, maar wordt weergegeven in een grafiek.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op overlijden van een onbeschermd individu op een bepaalde locatie naar aanleiding van een incident met gevaarlijke stoffen. Voor het PR zijn getalsnormen vastgesteld. Voor nieuwe situaties is de maximale toelaatbare overlijdenskans van een persoon 10-6 /jaar (1 op een miljoen).

Dit betekent dat bij nieuwe situaties de grenswaarde wordt overschreden als woningen of andere kwetsbare objecten zich tussen de 10-6 risicocontour en de transportroute bevinden. Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans per jaar dat tenminste een aantal mensen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR is niet ruimtelijk weer te geven met contouren maar wordt uitgedrukt in een grafiek waarin het aantal slachtoffers wordt uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen: de fN- curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Gemeentelijke beleid

De gemeente Coevorden heeft geen beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.

Doorwerking in het onderhavige plan

Ten behoeve van het onderhavige plan is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De gehele rapportage is als bijlage opgenomen.

Conclusie onderzoek externe veiligheid

Ten aanzien van het plaatsgebonden risico (PR)

  • Er is geen PR 10-6 / jaar contour.
  • Over een groot gedeelte van de buisleiding is er ook geen PR 10-7 / jaar contour.
  • De PR 10-8 / jaar contour is circa 54 meter breed.


De normen voor het plaatsgebonden risico in het Bevb vormen daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Ten aanzien van het groepsrisico

In de geprojecteerde situatie (datgene wat het bestemmingplan toelaat) kan nog steeds sprake zijn van een zeer laag groepsrisico met een factor 100 beneden de oriëntatiewaarde. Dit correspondeert met de eerste kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt fN-curve. In de gerealiseerde situatie (veel potentieel industrieterrein, niet bebouwd of lage populatiedichtheid) is er daarmee een nog lager (dan de factor 100 beneden de oriëntatiewaarde), nagenoeg verwaarloosbaar groepsrisico.

Ten aanzien van de nabije windturbines

De windturbines dragen niet significant bij aan het omgevingsveiligheidsrisico van de methaangas buisleiding, en veroorzaken geen PR 10-6 / jaar contour. Bovendien vormt de buisleiding an sich geen risico voor de windmolen omdat de windmolen ver buiten de plaatsgebonden risicocontour van de buisleiding is gelegen.

Daarbij is de buisleiding op een bedrijventerrein gelokaliseerd, waarvoor een uitzondering geldt op grond van het Revb mocht dat ooit het geval (kunnen) worden.

Ten aanzien van twee parallelle buisleidingen

De maximale bedrijfsdruk van zowel de biomassaleiding als de bedrijfswaterleiding is lager dan 16 bar, waarmee het Bevb niet van toepassing is.

Er is geen sprake van gevaarlijke vloeistoffen (brandbaar, toxisch, anderszins) volgens de definitie van het Bevb en Handleiding risicoberekeningen Bevb. Daarmee zijn geen QRA’s mogelijk of noodzakelijk voor deze twee buisleidingen. De drie geprojecteerde buisleidingen veroorzaken geen domino effect met escalatie.

Resumé

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.7 Niet gesprongen explosieven

Het aan te leggen leidingtracé wordt voor een gedeelte middels horizontale boringen aangelegd. Daarnaast wordt in een gedeelte, vanaf de bovengrond, een gleuf gegraven. Voor het tracé dat gelegen in in het Europark is in het verleden in het kader van het bestemmingsplan reeds een onderzoek uitgevoerd waarin geen belemmeringen warden aangetoond. Bovendien worden de leidingen langs wegen aangelegd waar de gronden reeds volledig zijn geroerd.

Voor het deel van het tracé dat gelegen is buiten het bedrijventerrein is door REASeuro een Historisch Vooronderzoek Niet Gesprongen Explosieven (HVO-NGE) uitgevoerd. Onderstaand is de conclusie opgenomen. Het rapport is als bijlage opgenomen.

Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat geen sprake is van een NGE-Risicogebied binnen het werkgebied naar de situatie van 1945. Naar aanleiding van de Duitse inval op 10 mei 1940, het neerstorten van een vliegtuig op 10 februari 1944 en tapijtbombardementen op 21 februari 1944 en 22 februari 1945 zijn geen NGE-Risicogebieden afgebakend. Er worden geen NGE verwacht binnen het werkgebied.

4.8 Luchtkwaliteit

Luchtkwaliteit is geregeld in de Wet milieubeheer. Een specifiek onderdeel van deze wet is de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Hierin is bepaald wanneer de mate van de bijdrage aan de luchtverontreiniging verwaarloosbaar klein is. In zo'n geval hoeft een project niet langer meer getoetst te worden, ongeacht of in de huidige situatie al sprake is van een overschrijding van grenswaarden. Een project kan als NIBM worden beschouwd als aannemelijk is, dat het project niet leidt tot een toename van de concentraties van NO2 of PM10 van meer dan 3% van de grenswaarde. De NIBM-regeling van 3% is gekoppeld aan de vaststelling van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) omdat in dit programma hiervoor maatregelen tegenover staan die het tijdig behalen van de grenswaarden waarborgen.

Verslechtering van de luchtkwaliteit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door een toename aan gemotoriseerd verkeer, of een toename van de uitstoot vanuit gebouwen/inrichtingen. Om het beoordelen van plannen voor overheden eenvoudiger te maken is in de Regeling NIBM het percentage van 3% uitgewerkt in concrete getallen. De regeling geeft concrete getallen voor plannen die gaan over, bijvoorbeeld de bouw van woningen en/of kantoren.

Toetsing van initiatief aan luchtkwaliteit

De aanleg van de (bio)gasleiding betreft geen ontwikkeling die de luchtkwaliteit in betekende mate in negatieve zin zou kunnen beïnvloeden. De ontwikkeling heeft namelijk geen verkeersaantrekkende werking. Een nadere toetsing aan de luchtkwaliteitseisen is derhalve niet benodigd. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het plan.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen.

In deze handreiking is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (geur, stof, geluid en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies (zoals woningen) waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

Toetsing van initiatief aan milieuzoneringen

De geplande ontwikkeling betreft enkel het mogelijk maken van de aanleg van een (bio)gasleiding met een lengte van circa 4,3 kilometer. Deze leiding betreft geen inrichting en hoeft derhalve niet te worden getoetst aan de richtafstanden. Daarnaast veroorzaakt de leiding geen overlast op gebied van geur, stof en geluid. Naar het aspect gevaar is uitgebreid onderzoek gedaan (zie paragraaf externe veiligheid).

4.10 Watertoets

De realisatie van de beoogde leidingen brengen geen toename in verharding met zich mee; de leiding wordt immers ondergronds aangelegd. Als standaard onderdeel van het bestemmingsplanproces, wordt hierna ingegaan op het meest relevante waterbeleid. Tevens wordt toegelicht welke invloed de plannen hebben op overige waterbelangen in de omgeving van het geprojecteerde leidingtracé.

Beleid Waterschap Vechtstromen

De gemeente Coevorden ligt in het beheersgebied van het Waterschap Vechtstromen. Vanuit de Waterwet zijn zij als regionale waterbeheerder bevoegd tot het stellen van gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot de watersystemen die bij het waterschap in beheer zijn. Daarnaast stellen de Waterregeling- en besluit, provinciale omgevingsverordeningen en het Reglement voor het Waterschap Vechtstromen taken en nadere regels voor het Waterschap.

Het meeste relevante kader vanuit het Waterschap is de Keur; een algemene verordening waarin staat aangegeven welke activiteiten in of nabij oppervlaktewaterlichamen zijn toegestaan, of welke vergunning plichtig zijn. Het gaat om zaken als grond- en oppervlaktewaterbeheersing en de bescherming van sloten, kanalen, stuwen en gemalen. Bij de keur van het waterschap behoort een kaart waarop de verschillende typen waterlopen zijn aangeduid; de legger / beheerkaart. Uit deze kaart (zie de volgende figuur) blijkt het geprojecteerde leidingtracé diverse oppervlaktewaterlopen te passeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP00224-0004_0009.png"

Figuur 4.5: Uitsnede legger, globale ligging van het tracé en de intrede punten

Toetsing van initiatief aan uitgangspunten waterschap

Behorende bij de keur heeft het Waterschap beleidsregels vastgesteld, waarin voor specifieke activiteiten/werkzaamheden in het watersysteem is vastgelegd hoe hiermee wordt omgegaan. Een gedeelte hiervan gaat specifiek in op kabels en leidingen nabij oppervlaktewaterlichamen. De volgende toetsingscriteria zijn vastgesteld:

Algemeen:

  • 1. Kabels en leidingen die een oppervlaktewaterlichaam kruisen moeten dat oppervlaktewaterlichaam bij voorkeur haaks kruisen.
  • 2. Bij kabels leidingen in de lengte richting langs een oppervlaktewaterlichaam dient de afstand tot de insteek zo groot mogelijk, doch minimaal 1,00 meter te zijn.
  • 3. Langs een meanderend oppervlaktewaterlichaam mag in de lengte richting geen kabel of leiding worden gelegd.
  • 4. De kabel of leiding mag geen belemmering vormen voor toekomstige, vastgestelde plannen van het waterschap.

Aan de oostzijde worden de leidingen langs wegen aangelegd door middel van open ontgravingen. Hier wordt één watergang gepasseerd die in het beheer is bij het waterschap. Er wordt niet verhard. De leidingen worden dieper dan 1 meter onder het bodemoppervlaktewaterlichaam aangelegd.

De geprojecteerde aardgasleiding (het deel na de aftakking van de biomassa-leiding) passeert diverse oppervlaktewaterlopen; zowel haaks als in de lengte richting. Hierbij is geen sprake van meanderende waterlopen. De leiding wordt middels een gestuurde HDD-boring gerealiseerd. Ten behoeve hiervan zal op drie locaties een open ontgraving worden gerealiseerd; de intredepunten (zie ook de vorige figuur). Ter plaatse van deze intredepunten is de leiding op een gedeelte circa 3 meter onder het maaiveld gelegen. Vanaf de intredepunten loopt de leiding snel tot een grotere diepte. Het oostelijke gedeelte van de gasleiding ligt grotendeels op een diepte van c.a. 24 meter t.o.v. het maaiveld (c.a. 15 meter t.o.v. NAP.). Het noordelijke gedeelte van de leiding iets minder diep; c.a. 17 meter t.o.v. maaiveld (c.a. 8 meter t.o.v. NAP.).

Ter plaatse van het grootste gedeelte waar de leidingen in de lengte richting langs de waterlopen is gesitueerd, ligt de leiding reeds op grote diepte. Enkel ter plaatse van het noordelijke intredepunt loopt de leiding dichter bij de insteek van de waterlopen. Zorg dient te worden gedragen dat de afstand van de leiding tot de insteek minimaal 1 meter is.

Normen:

  • 5. De afstand vanaf de bovenkant van de kabel/ leiding tot aan de bodem (leggerprofiel) van het oppervlaktewaterlichaam dient minimaal 1,00 meter te bedragen.
  • 6. Voor kruisingen onder een oppervlaktewaterlichaam, dat is aangewezen als vaarweg dient de afstand tussen de bovenkant van de kabel/leiding tot aan de bodem (leggerprofiel) van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 4,00 meter te bedragen.


Door de gestuurde boring wordt het grootste gedeelte van de (bio)gasleiding op grote diepte gerealiseerd; de norm van 1- en 4 meter wordt ruimschoots gehaald. Omdat de leiding ter plaatse van het noordelijke intredepunt dichterbij de waterloop is gelegen, dient zorg te worden gedragen dat bovenbeschreven minimale afstanden worden gehandhaafd.

  • 7. Tijdens de uitvoering van de werken dient de waterafvoer te allen tijde te zijn gegarandeerd.


De gasleiding an sich heeft geen invloed op de waterafvoer. Ook de twee zuidelijke intredepunten zijn op voldoende afstand van de oppervlaktewaterlopen gelegen. Het noordelijke intredepunt is echter nabij een waterloop gesitueerd. Tijdens de uitvoering mag de ontgraving op deze locatie geen invloed op de waterafvoer hebben.

Lozen van bedrijfswater

De aan te leggen leiding voor het lozen van bedrijfswater maakt geen onderdeel meer uit van het onderhavige plan. In de omgevingsvergunning (onderdeel milieu) van de biogasinstallatie is dit aspect reeds vergund.

Conclusie

Als aan de hiervoor beschreven minimale afstandseisen wordt voldaan, vormt de keur van het waterschap in principe geen belemmering voor toevoeging van de dubbelbestemming ten behoeve van de leidingen. Daarbij ligt de leiding niet in een grondwaterbeschermingsgebied. Wel dient ten tijde van de aanleg rekening te worden gehouden met een mogelijk benodigde vergunningen en/of overige meldingen. Bijvoorbeeld wanneer bemaling ter plaatse van de intredepunten noodzakelijk is. Dit zal met name benodigd zijn wanneer de tijdelijke ontgraving tot onder de heersende grondwaterstand wordt uitgevoerd. Daarbij kan ook het opstellen van een bemalingsadvies noodzakelijk zijn.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Een bestemmingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting is gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

De geprojecteerde buisleidingen zijn gelegen in vier afzonderlijke bestemmingsplannen. Om te voorzien in een passende en duidelijke juridische regeling, met een efficiënte procedure, is de keuze gemaakt om de gehele gasleiding in één bestemmingsplan mogelijk te maken. De opzet van dit bestemmingsplan voorziet in de herziening van de vier vigerende bestemmingsplannen op één enkel onderdeel; de dubbelbestemmingen ten aanzien van de leidingen. Dit betekent dat de vigerende bestemmingsplannen voor alle overige onderdelen van kracht blijven en alleen de bepalingen met betrekking tot dit specifieke onderwerp worden herzien of toegevoegd.

5.2 Toepassingsverklaring

De indeling en inhoud van dit bestemmingsplan is gebaseerd op het bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen Stad, Coevorden’, welke op een gedeelte van het leidingtraject het vigerend planologisch kader is. Gekozen is om dit bestemmingsplan als uitgangspunt te nemen omdat dit het meest recent vastgestelde bestemmingsplan is van de vier vigerende bestemmingsplannen (waarin alle bestemmingen zijn opgenomen). De plansystematiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op- en deze sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening).

5.3 Algemene toelichting verbeelding

Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.

5.4 Algemene toelichting planregels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Hoofdstuk 1 (inleidende regels), met daarin een aantal regels die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken en de wijze van meten;
  • 2. Hoofdstuk 2 (bestemmingsregels), met daarin per bestemming onder meer bestemmingsregels, bouwregels en afwijkingsmogelijkheden;
  • 3. Hoofdstuk 3 (algemene regels), met daarin algemene afwijkings-, bouw-, gebruiks-, aanduidings-, afwijkings- en wijzigingsregels;
  • 4. Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels), met daarin de overgangsregels en de slotregel.

5.5 Toelichting op de dubbelbestemmingen

In dit bestemmingsplan is de volgende bestemming opgenomen:

Dubbelbestemming 'Leiding - Gas'

Op de verbeelding van het bestemmingsplan het tracé van de gasleiding opgenomen, inclusief belemmeringenstroken van 4 meter aan weerszijden van de leiding. Middels de (dubbel)bestemming ‘Leiding – Gas’ worden deze aangeduid. Hierbinnen gelden bouwrestricties en restricties aan werkzaamheden in de grond. Bij een omgevingsvergunning kan eventueel van deze restricties worden afgeweken en bebouwing op grond van de 'onderliggende' gebiedsbestemming(en) worden toegestaan, mits het belang van een goed en veilig functioneren van de leiding hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. In verband hiermee wordt verplicht advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Dubbelbestemming 'Leiding - Biomassa'

Op de verbeelding van het bestemmingsplan het tracé van de biomassa-leiding opgenomen, inclusief belemmeringenstroken van 2 meter aan weerszijden. Middels de (dubbel)bestemming ‘Leiding – Biomassa’ worden deze aangeduid. Binnen deze leiding is ook de leiding met bedrijfswater mogelijk gemaakt. Hierbinnen gelden bouwrestricties en restricties aan werkzaamheden in de grond. Bij een omgevingsvergunning kan eventueel van deze restricties worden afgeweken en bebouwing op grond van de 'onderliggende' gebiedsbestemming(en) worden toegestaan, mits het belang van een goed en veilig functioneren van de leiding hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. In verband hiermee wordt verplicht advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Wanneer voor gronden een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening) is voorgenomen, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplan mogelijk in de zin van de Grondexploitatiewet. Het opstellen van een exploitatieplan of anterieure overeenkomst is dan ook niet aan de orde. Er wordt wel een planschadeovereenkomst afgesloten met de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan 'Transportbuisleidingen BEC', wordt conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betrokken instanties. Daarnaast doorloopt het bestemmingsplan de procedure van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening; het ontwerp wordt ter inzage gelegd en een ieder kan een reactie dit ontwerp bestemmingsplan geven.

Wettelijk (voor)overleg

Het besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat Burgermeester en wethouders bij de voorbereidingen van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg aan de betreffende instanties voorgelegd, waarop enkele aanpassingen in het plan verwerkt zijn. De Regionale uitvoeringsdienst Drenthe, de veiligheidsregio Drenthe, de Provincie Drenthe en het Waterschap Vechtstromen hebben aangegeven met het plan akkoord te gaan.

Voorontwerp

Het bestemmingsplan heeft niet als voorontwerp ter inzage gelegen.

Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 12 januari 2019 tot en met 22 februari 2019 ter inzage gelegen. Een ieder is in de gelegenheid gebracht zijn of haar zienswijze in te dienen. Van deze mogelijkheid is door één belanghebbende gebruik gemaakt. Naar aanleiding van de zienswijze is overleg gevoerd tussen de indiener van de zienswijze, de initiatiefnemer en de gemeente Coevorden. De bezwaren van de indiener van de zienswijze zijn tijdens het overleg voldoende behandeld waardoor de zienswijze is ingetrokken. Het overleg heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het ontwerp bestemmingsplanplan wordt ongewijzigd ter vaststelling ingediend.