Plan: | Bestemmingsplan Buitengebied, nabij Veenhuizerweg 10 te Dalen, aanpassing Hoogspanningsmasten |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0109.BP00054-0003 |
Aanleiding
TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) is landelijke netbeheerder van het hoogspanningsnet. Aanpassingen en uitbreidingen van het hoogspanningsnet zijn noodzakelijk. Dit is nodig om de energietransitie mogelijk te maken en het sterk stijgende aanbod van duurzame elektriciteitsproductie, zoals zonne- en windenergie op het netwerk te kunnen aansluiten en te transporteren. Daarnaast is uitbreiding van het hoogspanningsnet noodzakelijk om op termijn te kunnen voldoen aan de verwachte groei van de vraag naar elektriciteit.
Om capaciteitsknelpunten in het huidige elektriciteitsnet op te lossen en in de toekomst te voorkomen, gaat TenneT het hoogspanningsnet in onder andere Groningen en Drenthe verzwaren. Onderdeel van deze netversterking vormt het versterken van de bestaande 110kV verbinding 'Zwolle-Meeden' tussen masten 097 en 201. Dit om te zorgen voor een goede aan- en afvoer van elektriciteit van het (verstopte) onderliggende 110kV-hoogspanningsnet op het hoofdnet (380kV). Aanpassing en/of verzwaring van verschillende masten, opstijgpunten en verbindingen op dit deel van het tracé is daarom nodig.
Doel
Het doel van dit bestemmingsplan is het bestemmen van de ondergrondse verkabeling tussen mast 097 en mast 209 (zie figuur 1.1.). Het geldende bestemmingsplan beschermt deze ondergrondse verbinding en de opstijgpunten nog niet voldoende. Dit bestemmingsplan voorziet met een dubbelbestemming in een beschermingsregime zodat werkzaamheden boven deze verbinding alleen na vergunning kunnen. Ook de opstijgpunten bij de masten worden bestemd.
Figuur 1.1: Overzicht mast 097 en 209 (bron: Streetsmart)
Het plangebied ligt ten zuiden van de Broekkampsdijk en ten westen van de Veenhuizerweg ten westen van de kern Dalen. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied tussen mast 097 en mast 209. De ligging van deze locatie is afgebeeld in figuur 1.1.
De locatie is gelegen in de gemeente Coevorden in de provincie Drenthe. De bestaande inlussing van mast 097 moet worden aangepast in het kader van de netversterking. Ter plaatse van mast 97 staat al één opstijgpunt en ligt een verbinding naar een opstijgpunt bij mast 209 van de verbinding Coevorden-Veenoord.
Zowel de bestaande kabelverbinding tussen mast 97 en 209 als opstijgpunten zijn nog niet planologisch geborgd middels een enkel- en dubbelbestemming. Dat wordt met dit bestemmingsplan bestemd. Voor opstijgpunten wordt een enkelbestemming 'Bedrijf - Opstijgpunt' opgenomen en kabeltracés krijgen een dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'.
Figuur 1.2: Locatie mast 097 inclusief werkgebied
In hoofdstuk twee wordt een beschrijving van het plan gegeven. Hierbij komen de huidige en de beoogde situatie aan bod. In hoofdstuk drie wordt het relevante ruimtelijke beleid van het Rijk, de provincie Drenthe en de gemeente beschreven. In hoofdstuk vier wordt ingegaan op de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk vijf wordt een toelichting gegeven op de planregels en de verbeelding. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Buitengebied, nabij Veenhuizerweg 10 te Dalen, zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:
In het plangebied ligt een bestaande (en volledig vergunde) ondergrondse verbinding. Mast 097 bevindt zich op de bestaande hoogspanningsverbinding 'Zwolle - Meeden' en valt binnen de grenzen van het bestemmingplan 'Buitengebied' van de gemeente Coevorden.
Figuur 2.1 laat zien dat mast 097 is voorzien van een opstijgpunt. Tussen mast 097 en mast 209 (zie figuur 1.2 van paragraaf 1.2 voor een overzicht) ligt momenteel al een ondergrondse kabelverbinding, deze is momenteel niet bestemd in het geldend bestemmingsplan.
Figuur 2.1: bestaande mast 97 (bron: Cyclomedia)
Geldend bestemmingsplan
De gronden liggen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Coevorden. Mast 097 heeft in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' en enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Beekdallandschap'. Daarnaast gelden de gebiedsaanduidingen 'overige zone - grootschalig landbouwgebied' en 'vrijwaringszone - laagvliegroute'.
Beide opstijgpunten bij de bestaande masten zijn momenteel niet voorzien van de enkelbestemming 'Bedrijf - Opstijgpunt' hierdoor zijn de gewenste aanpassingen in het kader van de netversterking niet planologisch geborgd. De ondergrondse kabel is momenteel onvoldoende planologische beschermd, omdat deze geen dubbelbestemming heeft.
Figuur 2.2: fragment geldende bestemmingsplan ter hoogte van mast 97 (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
In het kader van de netversterking moet de inlussing en het opstijgpunt van mast 97 worden vernieuwd. Ter plaatse van mast 097 wordt het opstijgpunt voorzien van een enkelbestemming 'Bedrijf – Opstijgpunt'. De locatie van het opstijgpunt wordt als zodanig bestemd, waardoor de huidige agrarische bestemming wijzigt naar 'Bedrijf- Opstijgpunt'. De kabel tussen mast 209 en 097 wordt beperkt verlengd en krijgt een dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanning'. Mast 209 krijgt ook de bestemming 'Bedrijf- Opstijgpunt'. Mast 097 wordt aangepast met extra opstijgpunt door de inlussing als gevolg van een dubbele aftakking.
Figuur 2.3: Mast 097 en 209 met ondergrondse verbinding (zwart). Het blauwe begrensde gebied krijgt een bedrijfsbestemming.
Figuur 2.4: Uitsnede toekomstige verbeelding. Onder: bedrijfsbestemming bij mast 209. Boven de bedrijfsbestemming bij mast 097
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050, brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil sturen op en richting geven aan nationale belangen. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI-gebied. De ontwikkeling voorziet in ruimte voor energietransitie en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI. Verder is het plan niet in strijd met de NOVI.
Het beleid dat in de SVIR is geformuleerd, is in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (hierna: Barro) vastgelegd in regelgeving. In het Barro zijn nationale belangen vastgelegd waar provincies en gemeenten rekening mee moeten houden als zij inpassingsplannen en bestemmingsplannen opstellen. De elektriciteitsvoorziening is aangemerkt als een nationaal belang.
Voor hoogspanningsverbindingen, waaronder ook de opstijgpunten vallen, zijn de volgende regels opgenomen in het Barro:
Voorliggend plan voorziet enkel in het aanpassen en uitbreiden van het opstijgpunt bij mast 097, het bestemmen van de bestaande ondergrondse verbinding en het bestemmen van de opstijgpunt bij mast 201. Het planvoornemen leidt enkel tot een minieme verbreding van de contour van de bestaande 110kV-verbinding Zwolle-Meeden. Deze bestemmingsplanwijziging vindt plaats op initiatief van TenneT TSO. TenneT TSO is beheerder van het hoogspanningsnet en met schriftelijk advies van TenneT zijn wijzigingen mogelijk aan het hoogspanningstracé. Het voorliggende plan bevat daarnaast geen bestemmingen die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 meter (vanaf maaiveld) mogelijk maken. Het plan voldoet daarmee aan de eisen die in het Barro gesteld worden met betrekking tot laagvliegroutes voorjacht- en transportvliegtuigen. Eventuele wijzigingen aan bestaande masten en lijnen die onderdeel zijn van het voornemen zijn al mogelijk op basis van de vigerende plannen en maken derhalve geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met de regels van het Barro.
Conclusie
Voorliggend plan voorziet in de aanpassing van bestaande hoogspanningsmasten en opstijgpunten. Deze bestemmingsplanwijziging vindt plaats op initiatief van TenneT. TenneT is beheerder van het hoogspanningsnet en met schriftelijk advies van TenneT zijn wijzigingen mogelijk aan het hoogspanningstracé. Hiermee voldoet dit bestemmingsplan aan de eisen die in het Barro gesteld worden aan bestemmingsplannen voor hoogspanningsverbindingen.
Het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Hierbij moet ten eerste de behoefte aan de ontwikkeling worden beschreven en ten tweede moet bij buitenstedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk plaats kan vinden.
Indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dan moet er getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien een project ziet op de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gekeken of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of volgens het voorheen geldende planologische regime kon worden gerealiseerd. Indien de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is moet worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte.
Jurisprudentie heeft aangetoond dat hoogspanningslijnen inclusief koppelpunten en stations, niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling worden beschouwd. Er hoeft dan ook niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt dan er op grond van het vigerende bestemmingsplan kan worden gerealiseerd. Deze vernieuwing vindt plaats op gronden die in de bestaande situatie reeds bestemd zijn met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' waar dergelijke opstijgpunten al zijn toegestaan.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt de aanpassing aan een bestaande opstijgpunt mogelijk. Jurisprudentie heeft aangetoond dat hoogspanningslijnen inclusief koppelpunten en stations, niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling worden beschouwd. Een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan daarom achterwege blijven.
Op 28 juni 2019 is het Klimaatakkoord gepresenteerd. Het centrale doel is het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen in Nederland met 49 % in 2030 ten opzichte van 1990. Het akkoord is opgesteld door het Klimaatberaad waarin voorzitters van de sectortafels en maatschappelijke organisaties, medeoverheden en niet-gouvernementele organisaties vertegenwoordigd zijn en bevat meer dan 600 afspraken om de doelstellingen te bereiken. Ook de nog lopende afspraken uit het Energieakkoord voor duurzame groei zijn integraal opgenomen in het Klimaatakkoord. Inmiddels is het Klimaatakkoord door een breed scala aan bedrijven en (branche)organisaties ondertekend. De afspraken in het Klimaatakkoord zijn opgesplitst in vijf pijlers (zie tabel 1).
Tabel 1: Pijlers en ambities van het Klimaatakkoord
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van een ondergrondse 110kV-kabelverbinding en opstijgpunten. Deze netaanpassing is nodig om de transportcapaciteit te verhogen en aan de groeiende vraag naar en aanbod van elektriciteit te kunnen voldoen. Dit is het gevolg van een toename in elektriciteitsverbruik en de toegenomen opwekking van duurzame energie. De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied houdt op deze manier verband met in ieder geval drie pijlers. Elektrisch rijden uit de pijler 'Mobiliteit' en duurzame verwarming van woningen uit de pijler 'Gebouwde omgeving' leiden tot extra elektriciteitsverbruik. Verder wordt er in de pijler 'Elektriciteit' gesproken over toenemende opwekking van hernieuwbare energie. Dit zal in grote mate decentraal worden ingevoerd op het hoogspanningsnet waardoor op veel plaatsen een grotere transportcapaciteit van het net noodzakelijk is. Dit plan sluit goed aan bij het Klimaatakkoord.
De Elektriciteitswet 1998 stelt gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en heeft betrekking op de productie, het transport en de levering van elektriciteit. De mogelijkheden voor opwekking, levering en in- en uitvoer van elektriciteit en voor het gebruik van leidinggebonden elektriciteitswerken zijn hierin opgenomen, met inachtneming van het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening. Voortkomend uit de Elektriciteitswet is de Netcode vastgesteld, waarin de voorwaarden voor de gedragingen van netbeheerders en afnemers staan. Op grond van de Netcode en de Elektriciteitswet 1998 is TenneT verantwoordelijk voor een veilig, betrouwbaar en doelmatig hoogspanningsnet in Nederland. Op basis van de Elektriciteitswet 1998 moet Enexis daarnaast onder andere de door haar beheerde netten in stand houden en aansluitingen aanbieden en realiseren voor degenen die daarom verzoeken.
Rijkscoördinatieregeling
De rijksoverheid kan bij projecten van nationaal belang de besluitvorming coördineren. Projecten op het gebied van energie-infrastructuur die van nationaal belang zijn, worden op grond van de Elektriciteitswet 1998 gecoördineerd door de minister van Economische Zaken en Klimaat. In de rijkscoördinatieregeling (RCR) worden de verschillende besluiten (vergunningen en ontheffingen) die voor een project nodig zijn tegelijkertijd en in onderling overleg genomen. Het gaat naast vergunningen en ontheffingen vaak ook om een rijksinpassingsplan. Voor hoogspanningsprojecten geldt dat projecten die bijdragen aan uitbreidingen en verzwaringen van het landelijk hoogspanningsnet op een spanningsniveau van 220 kilovolt (kV) of hoger onder de RCR vallen. Op het project dat door het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de RCR niet van toepassing.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door middel van dit bestemmingsplan voorziet in de verantwoordelijkheden die voor TenneT zijn opgelegd in de Elektriciteitswet 1998 en de Netcode. De RCR niet van toepassing op dit planvoornemen.
De Omgevingswet treedt op 1 januari 2024 in werking. De Omgevingswet betreft een wet die een verregaande vereenvoudiging van het stelsel van wetgeving voor de ontwikkeling en het beheer van de leefomgeving (omgevingsrecht) beoogt, door tientallen op dit moment vigerende wetten en honderden regels te bundelen in 1 nieuwe wet. De wet betekent een aanzienlijke inhoudelijke reductie van regels op het terrein van water, lucht, bodem, natuur, infrastructuur, gebouwen en cultureel erfgoed. Het overgangsrecht in de Invoeringswet Omgevingswet (IOw) en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt de verhouding tussen nieuwe en bestaande regelgeving. Paragraaf 11.2 van de IOw bevat het overgangsrecht voor de kerninstrumenten van de Ow: de Omgevingsvisie, programma's, het omgevingsplan, de omgevingsverordening en waterschapsverordening, algemene rijksregels, de omgevingsvergunning, het projectbesluit en instructieregels. De uitwerking van het overgangsrecht kan overigens nog wijzigen in de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel voor de Invoeringswet Omgevingswet.
Procedure
Voor bestemmingsplannen geldt dat het oude recht van toepassing is op bestemmingsplannen waarvan de procedure van de terinzagelegging vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is gestart. Op dit bestemmingsplan is derhalve de Omgevingswet nog niet van toepassing, omdat de officiële procedure van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan plaatsvindt vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Ook is het overgangsrecht nu zo ingestoken dat alles wat in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen is geregeld in beginsel gewoon geldig blijft na 1 januari 2024 als onderdeel van het omgevingsplan.
Conclusie
Het huidige recht blijft van toepassing op de procedure voor het opstellen van dit bestemmingsplan, omdat het ontwerpbestemmingsplan vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage wordt gelegd. Bij de invoering van de Omgevingswet gaat dit bestemmingsplan over in het omgevingsplan. Hiermee vormt de Omgevingswet geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.
De inhoud van het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Rijksbeleid.
De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.
De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over 'lange termijn', betreft het de periode na 2030. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.
Missie
De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
Kernkwaliteiten
De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:
Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
Zorgvuldig Ruimtegebruik
In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.
Milieu- en leefomgevingskwaliteit
De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.
Kaarten en doelstellingen
Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid voor de volgende waarden en karakteristieken.
- Aardkundige waarden
Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.
Het plangebied heeft een generiek beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwacht dat gemeenten deze waarden beschermen in bestemmingsplannen en initiatieven hierop beoordelen.
- Cultuurhistorie
Een deel van het plangebied valt binnen de kaart 'cultuurhistorie' (kaart 4 provinciale omgevingsvisie). Het plangebied valt binnen deelgebied Deelgebied 7.B: Coevorden, beekdal en ontginningen. Hieronder staan de karakteristieken van het deelgebied en de ambities van de provincie Drenthe.
- Karakteristie ken/Omgevingsbeeld
- Ambitie
De provincie stuurt op:
- Landschap
Het plangebied bevindt zich in het Esdorpenlandschap. Het Drents Plateau bestaat voornamelijk uit esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen: het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide. In de provinciale omgevingsvisie wordt het provinciaal belang beschreven.
Provinciaal belang
Van provinciaal belang zijn:
Beleid
Het provinciaal beleid is gericht op:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling vormt een onderdeel van een reeks netverzwaringen die benodigd zijn om de leveringszekerheid nu en in de toekomst te kunnen garanderen. Het project sluit hiermee goed aan bij de ambitie van de provincie voor energiebesparing en opwek van hernieuwbare energie met behoud van leveringszekerheid. De opstijgpunten bij masten 097 en 201 bestaan al, mast 097 komt er ten opzichte van de huidige situatie iets anders uit te zien. De masten worden ook niet hoger. De ondergrondse verbinding ligt er eveneens al. Het planvoornemen is niet in strijd met de landschappelijke en cultuurhistorische belangen van de provinciale omgevingsvisie. De aspecten landschap en cultuurhistorie worden verder behandeld in paragraaf 4.2.
Met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe vertaalt de provincie haar Omgevingsvisie Drenthe 2018 door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De verordening bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Drenthe. De Omgevingsverordening 2018 bevat twee relevante bepalingen met betrekking tot energie-infrastructuur:
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in leidingen die worden gekoeld met olie of chemicaliën, en ligt niet in grondwaterbeschermingsgebied, zone I en II van een radiotelescoop of LOFAR en >2 km van LOFARbuitenstations. Het voornemen voldoet derhalve aan de relevante bepalingen met betrekking tot energieinfrastructuur.
Conclusie
De Omgevingsverordening 2018 en 2022 vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied. Er wordt rekening gehouden met de regels uit de verordening.
In mei 2020 is de energietransitie-agenda 2020 - 2023 vastgesteld door de Provinciale Staten van Drenthe. De agenda laat zien hoe de provincie Drenthe de energietransitie wil versnellen en waar Drenthe wil staan in 2030 en 2050. Drenthe wil in 2030 40 % van het energiegebruik hernieuwbaar produceren en in 2050 energieneutraal zijn. Dit houdt in dat net zoveel hernieuwbare energie wordt geproduceerd als wordt gebruikt om te wonen, leven en werken. In de agenda zijn vijf speerpunten opgenomen:
Het vierde speerpunt 'Energiesysteem van Drenthe' heeft het meeste raakvlak met het planvoornemen. De provincie richt zich op de volgende drie punten:
De provincie wil voorbereid zijn op de uitdagingen van de toekomst. Zo wordt benoemd dat nieuwe hoogspanningsinfrastructuur nodig is.
Conclusie
De energietransitie-agenda 2020 - 2023 van de provincie Drenthe biedt ruimte voor het planvoornemen. De ontwikkeling draagt bij aan het realiseren van aansluitende elektriciteitsinfrastructuur voor een stabiel en betrouwbaar netwerk, waarmee de doelstellingen van de provincie behaald kunnen worden.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met provinciaal beleid.
In de Regionale Energiestrategie (RES) 1.0 van regio Drenthe is de gezamenlijke energiestrategie van alle overheden in de regio Drenthe vastgelegd. In de RES 1.0 is het bod gedaan om in 2030 3,45 TWh elektriciteit op te wekken door windenergie en grootschalige zonne-energie.
De impact van de bijdrage van de RES-regio Drenthe op de energie-infrastructuur is doorgerekend door Enexis, RENDO en TenneT. Met de doorrekening hebben de netbeheerders een indicatie van de netimpact gegeven op:
De netbeheerders hebben in de RES 1.0 aangegeven dat er stevig moet worden geïnvesteerd om de ambitie van de RES-regio Drenthe te kunnen realiseren. Om knelpunten op te lossen moeten er vier nieuwe hoogspanning- en middenspanningstations (HS/MS-stations) worden gerealiseerd en dienen 15 bestaande stations te worden uitgebreid.
Conclusie
De RES 1.0 vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling voorziet in het uitbreiden van de elektriciteitsnet van TenneT en vervult daarmee een essentiële rol in het behalen van de doelstelling voor duurzame elektriciteitsopwekking in de provincie Drenthe.
Op 17 oktober 2023 is de Omgevingsvisie Coevordendoor de Raad vastgesteld. De Omgevingsvisie is een visie op de leefomgeving in de gemeente Coevorden. De Omgevingsvisie geeft het toekomstbeeld van en voor de gemeente en geeft aan waar de gemeente kansen zien en met welke opgaven de gemeente aan de slag wil. Het toekomstbeeld kijkt ver vooruit, de kansen en opgaven zijn de eerste stappen om ons toekomstbeeld te realiseren. Om de visie een stap concreter te maken zijn er gebiedskompassen uitgewerkt: een koers op maat voor verschillende gebieden, zodat ze de veelzijdigheid van de gemeente recht kunnen doen. De gemeente Coevorden ziet op basis van deze grote ontwikkelingen voor de toekomst van Coevorden in de leefomgeving drie grote ambities.
Activiteiten op deze gebieden zijn cruciaal om het gewenste toekomstbeeld te verwezenlijken.
Conclusie
In het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die strijdig zouden kunnen zijn met de Omgevingsvisie.
In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan onderbouwd aan de hand van de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Per aspect wordt kort ingegaan op het relevante kader. Vervolgens wordt per aspect, mede op basis van uitgevoerde onderzoeken, de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond.
Kader
In de Erfgoedwet is de bescherming van het archeologisch erfgoed geregeld. Deze wet verplicht om bij de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden. Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, aangezien ze grotendeels verborgen liggen in de bodem. Hierdoor zijn ze niet eenvoudig te karteren. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentkaart (AMK) opgesteld. Bij bodemverstoringen dient getoetst te worden of de archeologische waarden niet verstoord of beschadigd worden.
Onderzoek
Provinciale verwachtingskaart
Op de Beleidskaart Archeologie van de provincie Drenthe (Geoportaal provincie Drenthe) zijn geen bekende of verwachte archeologische waarden in het gebied aanwezig.
Gemeentelijke verwachtingskaart
Op de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Coevorden (2011) is het plangebied gelegen in een witte zone. Deze gebieden betreffen modern bebouwd gebied, woonwijken na 1945, verstoorde gebieden en gebieden die op grond van hun landschappelijke en bodemkundige situering weinig kansrijk zijn op de aanwezigheid van archeologische resten. Het plangebied is derhalve met betrekking tot het aspect archeologie niet vergunningsplichtig en er is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Bij de masten is de grond bovendien ook al verstoord door de aanleg van de masten.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het verplicht om in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de manier waarop er rekening is gehouden met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden (gebouwd erfgoed, cultuurlandschap en archeologie). Hierbij gaat het om zowel beschermde objecten en structuren, als niet beschermde objecten als structuren. Daarnaast dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening in de planvorming rekening te worden gehouden met het aspect landschap. Hierbij gaat het om kenmerkende ruimtelijke patronen/structuren, karakteristieke beplantingsvormen en gebruikte soorten, de ruimtelijke opbouw van bebouwing in een gebied en natuurwaarden in de omgeving.
De bescherming van archeologisch en cultureel erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet, die naar verwachting in 2023 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode 2016 - 2023 een overgangsregeling opgenomen.
Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden. Dit houdt in dat bescherming moet worden geboden aan de aanwezige Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten. Met als doel cultuurhistorische belangen te laten meewegen in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Daarmee zijn gemeenten verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden.
Cultuurhistorisch Kompas Drenthe (CHK)
In de Provinciale Omgevingsverordening heeft de provincie Drenthe kernkwaliteiten benoemd, die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het gaat om archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust en natuur. Een ruimtelijk plan kan in principe geen nieuwe activiteiten toestaan die kernkwaliteiten significant aantasten.
Wat 'significant' (een term uit artikel 2.6 lid 4 Omgevingsverordening) is, wordt bepaald door de contouren die de Omgevingsvisie voor de omgang met kernkwaliteiten stelt. Een ontwikkeling leidt dus niet tot significante aantasting, wanneer rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten conform de Omgevingsvisie en uitwerkingen als het Cultuurhistorisch Kompas. Twee doelstellingen staan centraal in het Cultuurhistorisch Kompas Drenthe:
Als kernkwaliteiten worden de thema's en gebieden aangewezen zoals die zijn neergelegd op de bij deze verordening behorende kaarten voor de kernkwaliteiten archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap (en de beschermingszone radioastronomie en landbouwgebied), waarbij voor Kernkwaliteit landschap geldt dat van een provinciaal belang alleen sprake is in de situaties zoals in de Omgevingsvisie omschreven.
Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:
Het plangebied is gelegen binnen deelgebied 7 'Mars en Westerstroom – het keurslijf van de beken'. In dit deelgebied wil de provincie specifiek sturen op:
Onderzoek
In het plangebied liggen geen Rijks-, provinciale of gemeentelijke monumenten en is geen sprake van beschermde stads- of dorpsgezichten. Voor aardkundige waarden geldt een generieke bescherming vanuit de provinciale Omgevingsverordening. Het plangebied ligt niet binnen de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), aangewezen in de provinciale Omgevingsverordening. De CHS verbindt alle elementen, structuren en gebieden die in hun onderlinge samenhang van provinciaal belang worden geacht. Voor dit gebied staan twee provinciale doelstellingen centraal:
Het plangebied ter plekke van het beoogde opstijgpunten heeft de bestemming 'agrarisch met waarden - Beekdallandschap'. De gronden zijn onder andere bestemd zijn voor 'behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden'.
Conclusie
Het plan voorziet niet in de wijziging of wezenlijke aantasting van beeldbepalende of belangrijke (cultuurhistorische) landschapselementen. De opstijgpunten worden gerealiseerd bij al bestaande hoogspanningsmasten en opstijgpunten. Daarom vormen de aspecten landschap en cultuurhistorie geen belemmering voor dit plan.
Kader
Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een m.e.r.-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De milieueffectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer en nader uitgewerkt in de AMvB Besluit m.e.r. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en een bijlage. De activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, staan genoemd in de bijlagen van het Besluit milieueffectrapportage. Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten staan genoemd waarvoor m.e.r.-verplichtingen kunnen gelden. De aard en omvang van de activiteit bepaalt in belangrijke mate welke verplichtingen gelden ten aanzien van de rapportages. Er is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling, een m.e.r.-beoordeling of een m.e.r.-plicht.
De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C. De gevallen waarvoor een m.e.r.-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D. De gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief. De verplichting voor een m.e.r.-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn:
Gelet op de wetswijziging per 16 mei 2017 moet er voor de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsleiding op grond van het Besluit m.e.r. bijlage D een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling door de initiatiefnemer worden opgesteld, op basis waarvan de gemeente een besluit neemt over de m.e.r.-beoordelingsplicht.
Tabel 4.1: besluit m.e.r. (bijlage D)
Onderzoek
Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld door Antea Group. In het rapport 'Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling, Locatie 1 Coevorden, d.d. 22 november 2023' zijn de resultaten hiervan beschreven. Dit rapport is als bijlage 6 aan deze toelichting toegevoegd. Onderstaand zijn de conclusies weergegeven van dit onderzoek.
In het kader van deze notitie en de onderzoeken in het kader van de ruimtelijke onderbouwing (toelichting bestemmingsplan) is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de beoogde ontwikkeling. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r. procedure.
Na dit onderzoek in november 2023 zis het stikstofdepositie onderzoek geactualiseerd. De resultaten van dit onderzoek, dat ook toegevoegd is aan deze toelichting, geeft ook aan dat er geen sprake is van nadelige milieugevolgen.
Conclusie
Gelet op het voorstaande wordt voorgesteld om op basis van deze aanmeldnotitie te besluiten dat geen milieueffectrapportage nodig is vanwege het ontbreken van milieugevolgen.
Kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies (zoals wonen en recreëren) anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Onderzoek
Bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsverbindingen vallen niet onder de functies die milieuhinder veroorzaken en zijn daarom niet opgenomen in de handreiking van de VNG. Daarnaast zijn hoog- en middenspanningsverbindingen niet milieuhindergevoelig. Eventueel in de omgeving aanwezig zijnde milieuhinder veroorzakende bedrijven of functies vormen enerzijds geen belemmering voor de realisatie van de benodigde verbindingen en de ontwikkeling van deze bedrijven of functies wordt anderzijds niet belemmerd door de vernieuwing van het opstijgpunt.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Met andere woorden: is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt voor de beoogde bestemming(en)/functie(s)? Is er bodemverontreiniging die de functiedoelen kan frustreren, levert dit gezondheidsrisico's, ecologische risico's of verspreidingsrisico's op en kan er tijdig iets aan gedaan worden? Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.
Onderzoek
In het plangebied is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Antea Group. In het rapport 'Milieuhygiënisch vooronderzoek (NEN5725), Netversterking Noordoost Nederland 110 kV, Locaties 1 t/m 5, d.d. 10 november 2022' zijn de resultaten hiervan beschreven. Dit rapport is als bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd. Uit het historisch bodemonderzoek is voortgekomen dat op de locatie van mast 097 een demping aanwezig is die rond 2000 is uitgevoerd. Onduidelijk is wat de kwaliteit is van de gebruikte grond en of hier bouw- of sloopafval is gebruikt. De locatie is potentieel asbestverdacht.
Aanbevelingen
Conclusie
Er wordt op dit moment aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (met bovenstaande aanbevelingen) waarvan de resultaten voor de vaststelling bekend zullen zijn.
Kader
Ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde natuurwaarden. Dit betreft potentiële effecten op vogel- en vleermuissoorten, maar ook effecten op beschermde natuurgebieden zijn mogelijk. De Wet natuurbescherming (Wnb) bevat alle regels voor de bescherming van zowel soorten als natuurgebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de mogelijke effecten van het bestemmingsplan op de beschermde natuurwaarden.
Soortenbescherming
De bescherming van in het wild voorkomende planten- en diersoorten is vastgelegd in de Wet natuurbescherming. De Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn zijn voor Nederland geïmplementeerd in deze wet. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden diverse verbodsbepalingen, zoals het doden van specifiek aangewezen vogel- en vleermuissoorten.
Natura 2000 gebieden
Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. In Nederland zijn deze richtlijnen geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Nederland heeft ruim 160 Natura 2000-gebieden, waaronder het IJsselmeer en de Waddenzee. Per gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd voor de soorten waarvoor het gebied een belangrijke functie heeft. Activiteiten in Natura 2000-gebieden zijn alleen toegestaan als significant negatieve effecten op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen zijn uitgesloten, of als een afweging heeft plaatsgevonden over alternatieven, dwingende redenen van groot openbaar belang en de inzet van compenserende maatregelen. In de passende beoordeling worden de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen bepaald. Daarbij dient ook een eventuele externe werking van een initiatief op nabijgelegen Natura 2000-gebieden te worden bepaald. De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn bieden een juridisch kader dat verzekert dat menselijke activiteiten worden ondernomen op een wijze die de integriteit van Natura 2000-gebieden niet negatief beïnvloeden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Wanneer (kleine) natuurgebieden en de daarin voorkomende soorten geïsoleerd komen te liggen, bijvoorbeeld door bebouwing en infrastructuur, bestaat het risico dat soorten niet kunnen overleven en het natuurgebied zijn waarde verliest. Door het aaneenschakelen van natuurgebieden wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van deze achteruitgang van natuur en biodiversiteit (veelheid van soorten). Provincies wijzen de NNN-gebieden aan en deze worden op hun beurt vastgelegd in ruimtelijke plannen van de gemeenten. De ecologische hoofdstructuur is planologisch beschermd met het 'nee, tenzij'-principe. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze het gebied aantasten, tenzij er geen alternatieven zijn en de ontwikkeling van groot openbaar belang is. Schadelijke effecten op de natuur dienen te worden gecompenseerd.
Onderzoek
In het plangebied is een natuurtoets uitgevoerd door Antea Group. In het rapport 'Natuurtoets, Netversterking Noordoost Nederland 110kV, d.d.12 december 2022' zijn de resultaten hiervan beschreven. Dit rapport is als bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd. Onderstaand zijn de conclusies weergegeven van dit onderzoek.
Soortenbescherming
Binnen het plangebied is geschikt biotoop aangetroffen voor beschermde soorten (Wnb) waarvoor geen algemene vrijstelling geldt. Het gaat om soorten uit de volgende soortgroepen: algemene broedvogels en vleermuizen. In de onderstaande tabel zijn de conclusies ten aanzien van deze beschermde soorten opgenomen. De onderbouwing van de conclusies zijn beschreven in paragraaf 2.3 van de natuurtoets. Voor de overige soort(groep)en is beoordeeld dat vervolgstappen niet aan de orde zijn. Voor deze soorten en vrijgestelde soorten geldt wel de zorgplicht. Een Wnb ontheffing is alleen nodig wanneer de genoemde maatregelen voor zoogdieren (vleermuizen) niet kunnen worden opgevolgd. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.
Tabel 4.2: beschermde soorten (bron: tabel 3.1 van de natuurtoets)
In figuur 4.3 is aangegeven dat een overtreding van de Wnb voor een aantal soorten op voorhand kan worden voorkomen door het treffen van maatregelen. Deze maatregelen zijn in tabel 4.3 uiteengezet. Door het nemen van deze maatregelen worden negatieve effecten voorkomen en zijn geen vervolgstappen noodzakelijk.
Tabel 4.3: beschrijving maatregelen soortbescherming (bron: tabel 3.2 van de natuurtoets).
Natura 2000
De Natura 2000-gebieden liggen buiten het invloedsgebied van alle storingsfactoren, zoals bijvoorbeeld verdroging of geluid- en lichtverstoring, met uitzondering van verzuring en vermesting. Gezien de afstand tot stikstofgevoelige habitattypen in de Natura 2000-gebieden en de voorgenomen werkzaamheden zijn effecten als gevolg van vermesting en verzuring door stikstofdepositie tijdens (enkel) de realisatiefase berekend. Uit de AERIUS berekening is gebleken dat de bijdrage 0,00 mol/ha/jaar is. De conclusies van het stikstofonderzoek worden verder behandeld in paragraaf 4.7 van deze toelichting. Natura 2000 vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Tabel 4.4: mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden (bron: tabel 4.2 van de natuurtoets)
Natura 2000
De Natura 2000-gebieden liggen buiten het invloedsgebied van alle storingsfactoren, zoals bijvoorbeeld verdroging of geluid- en lichtverstoring, met uitzondering van verzuring en vermesting.
Gezien de afstand tot stikstofgevoelige habitattypen in de Natura 2000-gebieden en de voorgenomen werkzaamheden zijn effecten als gevolg van vermesting en verzuring door stikstofdepositie tijdens (enkel) de realisatiefase berekend. Uit de AERIUS berekening is gebleken dat de bijdrage 0,00 mol/ha/jaar is. De conclusies van het stikstofonderzoek worden verder behandeld in paragraaf 4.7 van deze toelichting. Natura 2000 vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Tabel 4.4: mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden (bron: tabel 4.2 van de natuurtoets)
NNN
In het plangebied is geen NNN-gebied aanwezig. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied bevindt zich op circa 1.500 meter ten westen van het plangebied.
Figuur 4.2: Ligging van het plangebied (zwart omcirkeld) ten opzichte van het NNN.
Het dichtstbijzijnde natuurbeheertype ligt buiten NNN op circa 200 m van het plangebied. Het gaat om het natuurbeheertype 'droog bos met productie' (N16.03). Aangezien er geen sprake is van externe werking in de provincie Drenthe zijn vervolgstappen niet aan de orde.
Tabel 4.5: conclusies NNN-gebieden
Conclusie
Wanneer de genoemde maatregelen in het kader van soortenbescherming worden opgevolgd is geen aanvullend onderzoek nodig en is er geen Wnb ontheffing nodig. Uit het stikstof onderzoek blijkt dar er geen depositie plaatsvind op Natura-2000 gebieden. Het aspect ecologie geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
Gelet op de Wet natuurbescherming en de Beleidsregels natuurbescherming van de provincie Drenthe mag een plan alleen worden vastgesteld indien er geen significante gevolgen zijn voor een Natura 2000-gebied.
Stikstofemissie wordt veroorzaakt door verkeer, mobiele werktuigen, het houden van vee, mest, etc. Als gevolg daarvan kan stikstofdepositie plaatsvinden op grote afstand van de bron.
Projecten waarbij tijdens de uitvoering meer dan 0,00 mol/ha/jaar stikstofdepositie plaatsvindt op een Natura 2000-gebied zijn natuurvergunningplichtig. Projecten waarbij het gebruik resulteert in een toename van meer dan 0,00 mol/ha/jaar stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied is niet toegestaan. Om te bepalen wat de toename door het gebruik is, wordt het toekomstige plan vergeleken met de feitelijke, legale, planologische situatie van het huidige plan.
Onderzoek
Er is een stikstofdepositie onderzoek opgesteld door Antea Group. In het rapport 'Stikstofdepositie-onderzoek, Netversterking Noordoost Nederland 110 kV, Locatie 1 Aanpassen met 097 gemeente Coevorden d.d. 22 februari 2024' zijn de resultaten hiervan beschreven. Dit rapport is als bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd. Onderstaand zijn de conclusies weergegeven van dit onderzoek.
Met behulp van het rekenprogramma AERIUS Calculator (versie 2023.1) is de mogelijke toename van stikstofdepositie in beeld gebracht. Dit heeft de volgende resultaten opgeleverd:
Realisatiefase: 0,00 mol/ha/jaar. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat de voornemens niet leiden tot een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar op omliggende Natura 2000-gebieden. Ter controle zijn er rekenpunten geplaatst op Duitse Natura 2000-gebieden welke zich binnen een straal van 25 km van het projectgebied bevinden. In het doorgerekende model is er geen sprake van stikstofdepositie op deze Natura 2000-gebieden. Het AERIUS-model voor het project is toegevoegd als bijlage bij het stikstof onderzoek (met als kenmerk RhkZQoqX7Zvy). In de gebruiksfase is er geen sprake van stikstofuitstoot. Er zijn geen machines aanwezig die uitstoot geven daarom is een berekening naar de gebruiksfase ook niet nodig.
Conclusie
Uit het opgestelde AERIUS-model blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op enig Natura 2000-gebied. Significante effecten op Natura-2000 gebieden zijn daarmee uitgesloten.
Kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). In titel 5.2 van de wet zijn de bepalingen ten behoeve van luchtkwaliteit opgenomen.
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en op welke wijze overschrijdingen van de luchtkwaliteit dienen te worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur.
Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft overeenkomstig artikel 5.12 van de Wm het NSL vastgesteld. Op 1 augustus 2009 is het NSL vervolgens in werking getreden. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de hiervoor geldende grenswaarden. De beoordelingscriteria of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in het "Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)". In dit Besluit is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma, een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Onderzoek
Het bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor een opstijgpunt. In het plangebied liggen de huidige concentraties van NO2, PM10 en PM2,5 ruim onder de wettelijke grenswaarden. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een substantiële toename van verkeer. De werkzaamheden ten behoeve van de aanleg genereren tijdelijk extra verkeer. In de gebruiksfase zijn bovengenoemde functies onbemand en vinden enkel beperkt verkeersbewegingen plaats voor toezicht en onderhoud. De mast stoot zelf geen stoffen uit die de luchtkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Het project beïnvloedt dan ook niet in betekenende mate de luchtkwaliteit in de zin van het besluit NIBM. Aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient het aspect geluid beoordeeld te worden. Bij het aspect geluid gaat het om het ruimtelijk mogelijk maken van geluidsbron (zoals wijzigingen aan een weg, spoorweg of industrie) enerzijds, en aan bestemmingen die een zekere mate van rust nodig hebben (zoals woningen, scholen en ziekenhuizen) anderzijds. Ruimtelijke plannen moeten voldoen aan de wet- en regelgeving die is opgenomen in de Wet geluidhinder (Wgh), de Wet milieubeheer (Wm) en onderliggende besluiten en regelingen.
Onderzoek
Realisatiefase
Tijdens de realisatiefase van de voorgenomen ontwikkeling vinden de nodige werkzaamheden plaats. De werkzaamheden zelf en het materieel om de werkzaamheden uit te voeren veroorzaken een tijdelijke geluidsbelasting voor de omgeving. De werkzaamheden vinden (grotendeels) overdag plaats, waardoor hinder 's nachts tot een minimum beperkt zal zijn. Het dichtstbijzijnde woonadres is voor de werklocaties rondom mast 097 is op ruim 100 meter . Dit betekend dat de effecten beperkt zullen zijn. Het gaat hierbij om tijdelijk geluid veroorzaakt door bijvoorbeeld vrachtverkeer, bemaling, graven en boren. De Wet geluidshinder bevat geen regels voor dergelijke tijdelijke situaties. Voor bouwen zijn regels voor deze tijdelijke situaties opgenomen in het Bouwbesluit 2012 (art. 8.3) en voor overige activiteiten in de APV (art. 4:6). Tijdens de realisatie werkzaamheden dient aan deze regels voldaan te worden. Hierdoor is er geen sprake van onaanvaardbare milieu- of omgevingseffecten voor het thema geluid in de aanlegfase.
Gebruiksfase
De voorgenomen ontwikkeling is geen geluidgevoelige functie in de zin van de Wgh en veroorzaakt geen geluidshinder. Akoestisch onderzoek naar deze verbinding en opstijgpunten is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied
Kader
Het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het overleg met het waterschap wordt gevoerd op basis van artikel 3.1.1 Bro. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.
Het waterbeleid, zoals opgenomen in het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet zet hiermee in op een robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Onderzoek
Er is een watertoets opgesteld door Antea Group. In het rapport 'Netversterking Noordoost Nederland 110kV, gemeente Coevorden, Watertoets, d.d. 23 juni 2023' zijn de resultaten hiervan beschreven. Dit rapport is als bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd. Onderstaand zijn de conclusies weergegeven van dit onderzoek.
De voorgenomen werkzaamheden betreffen het aanpassen van bestaande inlussing van mast 097. De werkzaamheden vinden plaats op agrarische grond onder de bestaande hoogspanningsmasten. Ten behoeve van het aanpassen van de inlussing worden sleuven ontgraven tot circa 2,0 m -mv.
Verhard oppervlak
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels onverhard. Ter plaatse van de mastvoet is een betonnen fundering aanwezig, verder is het in en rondom de mast onverhard. Mogelijk zal de verharding toenemen bij het aanpassen van de inlussing, dit zal echter om een minimale hoeveelheid extra verhard oppervlak gaan. Daarom wordt compensatie voor waterberging niet nodig geacht.
Waterhuishouding
Voor het aanpassen van de inlussing zullen sleuven ontgraven worden tot circa 2,0 m – mv. Voor de aanleg en ontgraving hiervan zal mogelijk bemalen moeten worden. Indien nodig kan hiervoor een bemalingsadvies opgesteld worden.
Oppervlaktewater
Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich een afwateringssloot. Verder zijn mogelijk drainagesloten aanwezig in het plangebied. Bij de realisatie van de werkzaamheden worden hiermee geen problemen voorzien.
Waterveiligheid
Het plangebied bevindt zich niet binnen een waterkering of de beschermingszone daarvan, hiermee worden dan ook geen problemen voorzien. Ook is er geen overstromingsgevaar in het gebied waar rekening mee moet worden gehouden.
Conclusie
TenneT TSO B.V. is voornemens het hoogspanningsnet te verzwaren onder andere bij de gemeente Coevorden. Hiervoor zal de bestaande inlussing bij mast 097 aangepast worden. Voor deze aanpassing zullen sleuven ontgraven worden tot circa 2,0 m-mv. Hiervoor zal mogelijk bemalen moeten worden. Verder worden er geen problemen met de waterhuishouding voorzien.
Kader
Het transport, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen brengen risico's met zich mee door de mogelijkheid dat bij een ongeval gevaarlijke lading vrij kan komen. De discipline externe veiligheid houdt zich bezig met het beheersen van de hieraan verbonden risico's voor mensen die zich in de nabijheid van gevaarlijke stoffen bevinden. Het Nederlandse externe veiligheidsbeleid is gericht op de bescherming van individuen die zich bevinden in beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten1. Deze twee soorten (kwetsbare) objecten worden ook wel de risico-ontvangers genoemd. In het kader van het vaststellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan moet worden getoetst of het realiseren van het plan een onacceptabel extern veiligheidsrisico oplevert. Bij de toetsing moet gekeken worden naar twee soorten risico's, plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe situaties. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het projectgebied.
Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).
Onderzoek
Het te vernieuwen opstijgpunt valt niet onder de werkingssfeer van wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. Het betreft geen risicovolle inrichting en geen (beperkt) kwetsbaar object. De ontwikkeling zorgt verder niet voor een toename van de kans op een incident bij risicobronnen (plaatsgebonden risico en groepsrisico) of een toename van de effecten van een mogelijk incident. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
De ongestoorde ligging van planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dient te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen en verbindingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
De leidingen en verbindingen zijn te verdelen in drie typen:
De eerste twee type leidingen zijn in ieder geval planologisch relevant. Voor de overige leidingen bepalen bevoegd gezag en leidingbeheerders of deze planologisch relevant zijn.
Voorbeelden van planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
TenneT, initiatiefnemer van het voornemen waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld, beschouwt haar ondergrondse kabels als planologisch relevant. Gezien het groot maatschappelijk belang van de kabels en omdat er grote problemen ontstaan als de kabels niet meer werken of niet gerealiseerd kunnen worden, is het wenselijk/noodzakelijk deze in het bestemmingsplan op te nemen.
Onderzoek
De werkzaamheden die plaatsvinden zijn op een bestaand TenneT station aan de Broekkampsdijk. Onder dit station liggen geen leidingen waar rekening mee gehouden moet worden. Verder ligt er ruim 200 meter zuidelijk van het plangebied een gasleiding. Omdat hier geen werkzaamheden plaatsvinden is ook deze gasleiding niet van invloed op de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Wanneer de daadwerkelijke werkzaamheden plaatsvinden zal TenneT de leidingbeheerder informeren.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Kader
Bij transport van elektriciteit ontstaan magnetische velden. De magnetische veldsterkte wordt uitgedrukt in microtesla (één miljoenste deel van een tesla). Voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen heeft TenneT zich geconformeerd aan het beleidsadvies van de Minister voor Klimaat en Energie van 21 april 2023, kenmerk DGKE-DRE / 26746813; Voorzorgbeleid voor magneetvelden bij elektriciteitsvoorzieningen.
De sterkte van elektrische en magnetische velden is afhankelijk van de aanwezige spanning (elektrisch veld) of de stroomsterkte (magnetisch veld), maar is ook sterk afhankelijk van de afstand tot de bron. Net als bij een warmtebron geldt voor elektrische en magnetische velden dat de veldsterkte snel afneemt wanneer de afstand tot de bron groter is. Bij ondergrondse hoogspanningskabels spelen elektrische velden geen rol. Door de metalen beschermingsmantel om de kabel wordt het elektrisch veld volledig afgeschermd.
Voor wat betreft magneetvelden rond hoogspanningsinfrastructuur geldt een grenswaarde van maximaal 100 microtesla. Deze waarde komt voort uit aanbevelingen van de Europese Unie en geldt als norm voor de maximale blootstelling aan burgers. Het volledige hoogspanningsnet van TenneT voldoet aan deze norm op alle voor publiek toegankelijke plaatsen.
Onderzoek
Voor ondergrondse kabelverbindingen (en opstijgpunten) geldt dat bij de aanleg proportionele bronmaatregelen worden getroffen. Die bronmaatregelen zijn opgenomen in het herijkte voorzorgbeleid. Als bronmaatregel kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het in driehoeksformatie leggen van kabels of het toepassen van driefasenkabels bij een nieuwe ondergrondse kabelverbinding. De bronmaatregelen zorgen er voor dat de magneetvelden in sterkte verminderen en de magneetveldcontour smaller wordt. Daarmee volgt TenneT het herijkte voorzorgbeleid. Overigens adviseert de Minister het bevoegd gezag voor de ruimtelijke ordening om geen specifieke afstanden tot bestemmingen waarin mensen langdurig verblijven te berekenen bij ondergrondse kabelverbindingen en hoogspanningsstation. De Minister acht het voldoende om in deze gevallen enkel de bronmaatregelen te treffen.
Conclusie
Het planvoornemen voldoet aan het huidige beleidsadvies (beleidsadvies van de Minister voor Klimaat en Energie van 21 april 2023, kenmerk DGKE-DRE / 26746813; Voorzorgbeleid voor magneetvelden bij elektriciteitsvoorzieningen). Het aspect magneetvelden vormen geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
Na de Tweede Wereldoorlog zijn op diverse plekken in Nederland ontplofbare oorlogsresten (verder OO genoemd) achtergebleven. Deze OO vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd, zoals graven. Voorafgaand aan deze bodemroerende werkzaamheden dient de aanwezigheid van deze OO uitgesloten te worden of dienen eventuele OO verwijderd te worden.
Onderzoek
Antea Group heeft in samenwerking met AVG en in opdracht van TenneT een vooronderzoek ontplofbare oorlogsresten uitgevoerd voor het onderzoeksgebied TenneT Netversterking Noordoost Nederland 110 kV (bijlage). In het rapport 'Vooronderzoek ontplofbare oorlogsresten, netversterking Noordoost Nederland 110kV, d.d 29 maart 2023' zijn de resultaten hiervan beschreven. Dit rapport is als bijlage 5 aan deze toelichting toegevoegd. Onderstaand zijn de conclusies weergegeven van dit onderzoek.
Op basis van de beoordeelde feiten is geconcludeerd dat er onvoldoende, of te globale, indicaties zijn voor de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten in het onderzoeksgebied. Het plangebied is niet verdacht op de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten.
Conclusie
Op basis van het bureauonderzoek OO kan geconcludeerd worden dat het plangebied niet verdacht is op OO.
Een bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de onderbouwing, achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang en kan anderzijds van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in deze toelichting, hebben in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen en aanduidingen met bijbehorende planregels. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht. Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van een kadastrale kaart en van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT).
In hoofdstuk 1 'Inleidende regels' bestaat uit twee artikelen:
Begrippen (artikel 1)
Artikel 1 van de planregels bevat beschrijvingen van begrippen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschil in interpretatie mogelijk is.
Wijze van meten (artikel 2)
In artikel 2 wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moet worden.
Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels' omvat regels die betrekking hebben op het gebruiksdoel van de gronden. Ten behoeve van een logische en eenduidige opbouw wordt conform de SVBP2012 het navolgende opbouw voor de bestemmingsregelingen aangehouden:
Bestemmingsomschrijving:
Hierin wordt een omschrijving van de bestemming gegeven, alsmede welk gebruik binnen deze bestemming is toegestaan.
Bouwregels:
Hierin wordt bepaald aan welke voorwaarden de gebouwen en bouwwerken moeten voldoen.
Nadere eisen:
Geeft aan dat het college van Burgemeester en Wethouders nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken, indien dit noodzakelijk is indien zulks in verband met een of meer van de volgende aspecten:
Afwijken van de bouwregels:
Geeft aan van welke bouwregels, en binnen welke grenzen, door het college van Burgemeester en Wethouders middels een omgevingsvergunning kan worden afgeweken.
Specifieke gebruiksregels:
Geeft aan welk gebruik van de gronden of de daarop aanwezige gebouwen of bouwwerken in ieder geval als strijdig gebruik moet worden aangemerkt.
De in het plan opgenomen bestemmingen wordt hierna nader toegelicht:
Enkelbestemmingen
Bedrijf- Opstijgpunt
Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - Opstijgpunt' wordt een opstijgpunt gerealiseerd. Deze bestemming is gelegd op de gronden die de overgang markeren van de bovengrondse lijnverbindingen naar de ondergrondse 110kV-kabelverbindingen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde toegestaan.
Dubbelbestemmingen
Leiding - Hoogspanning
Deze dubbelbestemming maakt de realisatie van een ondergrondse 110 kV-kabelverbinding mogelijk. Daarnaast zorgt deze dubbelbestemming ervoor dat deze, na aanleg, wordt beschermd. Om dit laatste doel te bewerkstelligen zijn bouw- en aanlegregels opgenomen. De bijbehorende belemmeringsstrook is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding van de ondergrondse 110 kV-hoogspanningsverbinding. Dat ruimtebeslag wordt bij ondergrondse kabelverbindingen gevormd door de buitenste kabel plus een beschermingszone. Daarbij is rekening gehouden met veiligheidseisen, onder andere om veilig (onderhouds)werkzaamheden uit te kunnen voeren en ongestoord functioneren van de kabel te kunnen garanderen.
Hoofdstuk 3 van het bestemmingsplan bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan. Hieronder worden de algemene regels van dit bestemmingsplan toegelicht.
Anti-dubbeltelregel
Deze standaardbepaling strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels wordt een voor (vrijwel) alle bestemmingen geldende nadere uitwerking van de op grond van de Wro geldende algemene gebruiksregel gegeven. Het gaat om een verbod om gronden te gebruik voor het storten van puin en afvalstoffen, het verbod om gronden en gebouwen te gebruiken als seksinrichting. Daarnaast gaat het om een verbod om gronden te gebruiken als opslag van schroot, afbraak- en bouwmateriaal, de stalling en opslag van niet meer in gebruik zijnde voer-, vaar- en vliegtuigen.
Overige regels
In de overige regels is de verhouding geregeld tussen dit bestemmingsplan en de onderliggende vigerende bestemmingsplannen en beheersverordeningen. Ter plaatse van de enkelbestemmingen in dit bestemmingsplan komen de enkelbestemmingen uit de vigerende bestemmingsplannen dan wel beheersverordeningen te vervallen. Ter plaatse van de dubbelbestemmingen in dit bestemmingsplan prevaleren de dubbelbestemmingen en blijven de onderliggende bestemmingen op basis van de vigerende bestemmingsplannen dan wel beheersverordeningen van kracht voor zover zij niet strijdig zijn met de dubbelbestemmingen.
Overgangs- en Slotregels
In het bestemmingsplan is het overgangsrecht opgenomen ten aanzien van bouwwerken en gebruik. De formulering is overgenomen uit de standaardbepaling van het Besluit ruimtelijke ordening. Tevens is een slotregel opgenomen welke conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 is geformuleerd.
De kosten van het gehele project, inclusief procedure, zijn volledig voor rekening van de initiatiefnemer, TenneT. TenneT is zowel financieel als organisatorisch verantwoordelijk voor de aanleg en het beheer van de masten en kabelverbindingen. De leveringszekerheid is een wettelijke taak van TenneT op grond van de Elektriciteitswet 1998, waarin TenneT is aangewezen als netbeheerder van het hoogspanningsnet van Nederland. Dit betekent dat TenneT verantwoordelijk is voor de aanleg en het beheer van het transportnet, het transporteren van elektriciteit en het borgen van de energiebalans (het evenwicht tussen vraag en aanbod). In dat kader stelt TenneT financiële middelen beschikbaar voor uitvoering van dit bestemmingsplan.
TenneT voert vrijwel uitsluitend gereguleerde taken uit. De kaders waarbinnen deze activiteiten uitgevoerd worden, zijn vastgelegd in de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Omdat TenneT zowel in Nederland als in een aantal regio's in Duitsland een monopolie heeft als netbeheerder, worden de kerntaken gereguleerd door onafhankelijke toezichthouders, namelijk de Nederlandse Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Duitse Bundesnetzagentur (BNetzA). Het is hun taak om de belangen van consumenten, bedrijven en netbeheerders af te wegen tegen de doelstellingen van betaalbaarheid, leveringszekerheid en duurzaamheid.
Voor de aanleg, de instandhouding en het beheer en onderhoud van de 110 kV kabelverbinding en bijbehorende opstijgpunten en masten moet TenneT gebruik kunnen (blijven) maken van een strook grond ter plaatse van de hoogspanningsverbinding. Deze strook (de zakelijk recht strook) is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg, instandhouding, beheer, onderhoud en goed functioneren. Daarbij is tevens rekening gehouden met veiligheidseisen. Om gebruik te kunnen (blijven) maken van de grond in deze strook is TenneT voornemens een zakelijk recht overeenkomst (ZRO) (inclusief gebruiksovereenkomst) af te sluiten met de eigenaar, de eventuele overige zakelijk gerechtigden (erfpachters, opstalhouders, et cetera) en de eventuele persoonlijk gerechtigden (huurder, pachters, et cetera). In deze overeenkomsten worden de afspraken vastgelegd over het gebruik van de grond en welke vergoeding en welke rechten op toekomstige vergoedingen de rechthebbende van TenneT zal ontvangen. Het zakelijk recht betreft een opstalrecht en is een zelfstandig recht dat een inbreuk vormt op het exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar en de overige zakelijk gerechtigden.
TenneT hanteert bij de vestiging van een zakelijk recht het principe van schadeloosstelling (volledige schadevergoeding) zoals de Belemmeringenwet Privaatrecht die kent. Schadeloosstelling betekent dat de rechthebbenden vóór en na de vestiging van het zakelijk recht in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie dienen te verkeren. Schadeloosstelling geschiedt in beginsel ongeacht het moment waarop schade zich voordoet. De schade dient wel een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg te zijn van de vestiging van het zakelijk recht. De schade wordt onderscheiden in vier hoofdcomponenten: vermogensschade op het moment van afsluiten van de ZRO; inkomensschade; bijkomende schade op het moment van afsluiten van de ZRO en schade die op het moment van afsluiten van de ZRO onvoorzienbaar en/of onbepaalbaar is (toekomstschade). De grondeigenaren zijn geïnformeerd door TenneT over het voornemen het kabeltracé planologisch te verankeren in het voorliggende plan. Met de grondeigenaren wordt een ZRO gesloten.
Grondverwerving
Indien het noodzakelijke gebruik van de grond voor de aanleg en instandhouding van de benodigde hoogspanningsverbindingen en de overige projectonderdelen benodigd voor het functioneren van de hoogspanningsverbinding leiden tot een inbreuk op het exclusieve gebruiksrecht die de functionaliteit van het object voor het actuele gebruik wezenlijk aantast, kan niet worden volstaan met de vestiging van een zakelijk recht zoals hiervoor vermeld. De belangen van een rechthebbende vorderen in een dergelijke situatie redelijkerwijs eigendomsoverdracht van het betreffende object. In dergelijke gevallen wenst TenneT het betreffende object dan ook te verwerven.
Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd. Aangezien de kosten volledig bij TenneT liggen hoeft er geen grondexploitatieplan te worden opgesteld.
Door wijzigingen van de planologische bestemming en de bijbehorende regels, kan er voor belanghebbenden (eigenaren, overige zakelijke gerechtigden en persoonlijk gerechtigden) in de nabijheid van de hoogspanningsverbinding of het koppelpunt schade ontstaan. Deze schade wordt planschade genoemd. De grondslag voor de tegemoetkoming in planschade wordt gevormd door afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Tegemoetkoming is aan de orde indien schade ontstaat in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak door een wijziging van het planologisch regime, die leidt tot een planologisch nadeel voor een belanghebbende.
Overigens leidt niet ieder planologisch nadeel tot (voor vergoeding in aanmerking komende) schade. Een tegemoetkoming wordt toegekend voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins verzekerd is. Dit laatste is bijvoorbeeld aan de orde bij de vestiging van zakelijke rechten en de verwerving van objecten. In deze gevallen is sprake van een volledige schadeloosstelling dus inclusief een tegemoetkoming in planschade. De planschade is op die manier anderszins verzekerd.
Met de gemeente wordt door TenneT een plankostenovereenkomst gesloten. Onderdeel van deze plankostenovereenkomst is ook de planschade.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Borger-Odoorn vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning.
Uitvoering van bestemmingsplannen dient strikt te worden toegepast en gehandhaafd, omdat met het bestemmingsplan het waarborgen en verbeteren van het leefmilieu kan worden aangestuurd. Een recent bestemmingsplan met duidelijke en hanteerbare regels maakt handhaving eenvoudiger. Wat hierbij wel noodzakelijk is zijn eenduidige en eenvoudige bestemmingsplanbepalingen die goed werkbaar zijn. De doeleindenomschrijving is daarbij belangrijk. Een duidelijke uitleg in de toelichting van het bestemmingsplan van de voorkomende bestemmingen kan verwarring en interpretatieverschillen voorkomen
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zijn. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden.
De belanghebbende overheid is in ieder geval het bevoegde gezag gemeente Coevorden. De gemeente is bestuurlijk akkoord en participeert in dit project. Ook zijn de provincie Drenthe en het Waterschap Vechtstromen in het kader van vergunningverlening bij de ontwikkeling betrokken. In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het conceptbestemmingsplan toegezonden aan de relevante overlegpartners.
De provincie Drenthe heeft aangegeven dat ze akkoord zijn met de inhoud van het bestemmingsplan en dat deze in overeenstemming is met provinciale belangen. Er is een inhoudelijke reactie ontvangen van de Veiligheidsregio Drenthe en de Regionale uitvoeringsdienst (RUD).
Reactie Veiligheidsregio Drenthe
De Veiligheidsregio geeft aan dat op ongeveer 220 meter ten zuiden van mast 209 een hogedrukaardgastransportleiding van de Gasunie is gelegen. De leiding betreft de A-605, 30”en max 80 bar. Ondanks dat de voorgenomen ontwikkeling op grote afstand van deze leiding ligt, is alsnog het verzoek om wel met de leidingbeheerder contact op te nemen of er nog aanvullende acties noodzakelijk zijn.
Reactie gemeente:
TenneT en de gemeente zijn op de hoogte van de aanwezigheid van deze gasleiding. Zoals de Veiligheidsregio ook al aangeeft vormt deze geen beperking voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De werkzaamheden die nodig zijn vinden in het meest noordelijke deel plaats op circa 400 meter afstand van de gasleiding. Op de genoemde 220 meter afstand is sprake van een bestaande situatie die bestemd moet worden. TenneT heeft al contact gehad met de Gasunie.
De Gasunie heeft aangegeven dat van wederzijdse beïnvloeding tussen deze buisleiding en de ondergrondse kabel van TenneT gezien de afstand (300m) en onderlinge parallelloop (200m) buiten de curve van inductieve beïnvloeding valt . Daarmee vormt de ligging van de gasleiding geen probleem voor de uitvoerbaarheid. TenneT zal ook in de toekomst de Gasunie blijven informeren over deze plannen en met name de uitvoeringsfase.
Regionale uitvoeringsdienst (RUD)
De regionale uitvoeringsdienst (RUD) geeft op basis van de toegestuurde stukken aan dat er nog geen vormvrije m.e.r.-beoordeling is toegevoegd aan de stukken van het bestemmingsplan. Daarnaast geven ze aan dat als er bemaling dient plaats te vinden tijdens de realisatiefase er eerst contact opgenomen moet worden met Waterschap Vechtstromen.
Reactie gemeente
Ten tijde van het toesturen van het voorontwerp was er nog geen vormvrije m.e.r.-beoordeling toegevoegd. Bij de stukken van het ontwerp bestemmingsplan is deze beoordeling inmiddels opgesteld en daaruit blijkt dat er geen nadelige milieugevolgen verwacht worden waarvoor verdere stappen nodig zijn. Mocht er bij de realisatie inderdaad sprake zijn van bemaling dan zal er vooraf afstemming gezocht worden en indien van toepassing ook vergunningen aangevraagd worden met het Waterschap.
Tenslotte zijn er op verzoek van TenneT nog een aantal aanpassingen gedaan aan de verbeelding doordat de ondergrondse kabel iets verschoven is en er daardoor een iets aangepast bestemmingsvlak nodig is ter plekke van de opstijgpunten.
De omwonenden en grondeigenaren in en rondom het plangebied belanghebbend. Deze zijn tijdens het proces betrokken. Omwonenden zijn geïnformeerd middels een brief, de projectwebsite http://www.tennet.eu/nl/projecten/netversterking-noordoost-nederland en kregen de mogelijkheid om per mail te reageren. Met de grondeigenaren zijn meerdere gesprekken gevoerd waarin zorgen, wensen en ideeën zijn opgehaald. De resultaten zijn besproken bij het interne TenneT projectteamoverleg, het overleg tussen TenneT en de gemeente Coevorden en in het overleg tussen TenneT en waterschap Vechtstromen. Dit heeft geleid tot dit ontwerp bestemmingsplan dat ter inzage gelegd wordt.
Bij het project worden omwonenden en belanghebbenden via diverse kanalen geïnformeerd en betrokken, waaronder via informatieavonden en de projectwebsite. Op de projectwebsite wordt ingegaan op het project, de beoogde planning en het laatste nieuws. Ook zijn er antwoorden op veelgestelde vragen te vinden. Daarnaast vinden 1-op-1 gesprekken plaats met eigenaren en bewoners met wie specifieke zaken af te stemmen zijn. Ten tijde van de bekendmaking van het ontwerpbestemmingsplan is de ter inzagelegging ook volgend de in de Wet bepaalde manier aangekondigd.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 23 december 2023 tot en met 2 februari 2024 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze termijn kon iedereen een zienswijze indienen. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.