direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Werklandschap Assen-Zuid - Groene Zoom
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.99BP2019100D-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aan de zuidzijde van Assen wordt het Werklandschap Assen-Zuid in fasen ontwikkeld. In 2011 is hiervoor een bestemmingsplan vastgesteld, waarin het noordelijk deel van het gebied 'bij recht' is geregeld en het overig deel een uit te werken bestemming 'bedrijventerrein' heeft. Medio 2019 heeft de gemeenteraad van Assen het bestemmingsplan Entreezone Werklandschap Assen-Zuid vastgesteld. Het betreft het meest zuidelijke deel van het Werklandschap Assen-Zuid.

Inmiddels is er voor het noordoostelijk deel een nieuwe, meer concrete invulling uitgewerkt en is er concrete belangstelling voor de vestiging van M&G/Burgerhout. Door de omvang van het bedrijf is het niet geheel in te passen in het landschappelijk raamwerk, zoals dat voor het gebied is beoogd. Daarom kan geen gebruik worden gemaakt van de uitwerkingsplicht. De gemeente Assen wil het bedrijf wel graag faciliteren. Hiervoor is een aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan op de uitgangspunten van het in 2011 vastgestelde bestemmingsplan Werklandschap Assen-Zuid.

Dit nieuwe bestemmingsplan is opgesteld om de vestiging van M&G/Burgerhout te faciliteren en gelijktijdig de afronding van dit deel van het werklandschap mogelijk te maken. Het oostelijk deel wordt vooralsnog ingevuld met een zonnepark, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven. Dit deel wordt buiten dit bestemmingsplan gelaten en behoudt een uit te werken bestemming 'bedrijventerrein'.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft het noordoostelijke deel van het Werklandschap Assen-Zuid. Dit gebied is aangeduid als 'Groene Zoom' langs de A28. Het gebied ligt globaal tussen de A28 (westzijde), het bestemmingsplan Entreezone Werklandschap Assen-Zuid (zuidzijde), Graswijk (oostzijde) en de N33 (noordzijde). De ligging en begrenzing van het plangebied is gevisualiseerd in figuren 1.1 en 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP2019100D-C001_0001.jpg"

Figuur 1.1 Globale Ligging en begrenzing plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP2019100D-C001_0002.jpg"

Figuur 1.2 Ligging plangebied met luchtfoto

1.3 Geldende bestemmingsplan

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan "Werklandschap Assen-Zuid" dat is vastgesteld op 27 oktober 2011. Voor het plangebied geldt een uit te werken bedrijventerrein-bestemming. Deze bestemming is bedoeld voor bedrijven, gedeeltelijk tot en met milieucategorie 3.2 en gedeeltelijk tot en met categorie 4.2. Het nieuw te realiseren grootschalige bedrijf past qua functie (gebouwd komt deels in de bestemming Groen) en afmetingen (grote dan toegestaan) niet binnen de regels van de uit te werken bestemming. Om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken, is daarom een nieuw bestemmingsplan nodig.

Naast de uit te werken bestemming gelden voor een kleiner deel van het plangebied de bestemmingen "Bedrijventerrein", "Bedrijf - Wonen", "Verkeer", "Verkeer - Verblijfsgebied" en "Groen". Conform deze bestemmingen mogen deze gronden gebruikt worden voor het realiseren van bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, wegen en straten en groenvoorzieningen inclusief waterlopen en waterpartijen. Ook geldt voor een klein deel van het plangebied de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2". Bij die bestemming geldt dat een archeologisch onderzoek nodig is wanneer bouwwerken groter worden dan 500 m2. Hoe met archeologie in dit bestemmingsplan wordt omgegaan, staat in paragraaf 4.7. In het zuidelijke deel van het plangebied is sprake van de dubbelbestemming "Leiding - Gas". De invloed hiervan op de ontwikkelingen in het plangebied is toegelicht in paragraaf 4.4.

Tot slot gelden voor het plangebied verschillende aanduidingen. Zo is het volledige plangebied aangeduid met de gebiedsaanduiding "geluidzone - industrie", vanwege het nabijgelegen TT circuit. Op het (zuid)oostelijk deel ligt de "vrijwaringszone - radiotelescoop". Voor de geluidzone geldt dat voorkomen moet worden dat de geluidbelasting op geluidgevoelige objecten te hoog is. Binnen de vrijwaringszone voor de radiotelescoop mogen geen bouwwerken en andere werken komen die mogelijke verstoring van de werking van de radiotelescoop kunnen veroorzaken.

Het plangebied is in figuur 1.3 geprojecteerd op een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP2019100D-C001_0003.jpg" Figuur 1.3 Fragment geldende bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven, waarbij ingegaan wordt op de huidige en op de gewenste situatie. De ontwikkeling wordt getoetst aan het beleid in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 toetst de milieu- en omgevingsaspecten die van toepassing zijn. Een uitleg van de plansystematiek en juridische regeling is opgenomen in hoofdstuk 5. De hoofdstukken 6 en 7 beschrijven vervolgens de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Dit hoofdstuk geeft een korte impressie van de huidige situatie en gaat meer diepgaand in op de toekomstige situatie. Daarbij wordt algemeen ingegaan op het bedrijventerrein en specifiek op de nieuwe grootschalige bedrijfslocatie aan de westzijde van het plangebied.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in een omgeving van agrarisch gebied. De Graswijk is een oude uitvalsweg van Assen naar het zuiden waaraan in de loop van de tijd verschillende functies zijn ontstaan. Deze functies betreffen onder meer een tuincentrum, woningen en agrarische bedrijven.

Het plangebied zelf is nog in gebruik als agrarische grond (akkerland of weiland). Tussen de landerijen zijn sloten aanwezig met af en toe struweel, een solitaire boom, of een kleine boomsingel. De landerijen worden ontsloten door een doodlopende weg die midden in het plangebied ligt. De noordelijke grens van het plangebied betreft de nieuwe aansluiting van de A28 op de N33.

Langs de Graswijk ligt een vrijliggend fietspad. Nabij het genoemde tuincentrum, in het zuidoosten en oosten van het plangebied is aan de Graswijk een bushalte aanwezig. De buslijn die hierlangs komt, komt direct vanaf het treinstation van Assen. De bereikbaarheid van het plangebied is ook met het openbaar vervoer goed.

Een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving, die is weergegeven in figuur 2.1, geeft de huidige inrichting en de landschappelijke context weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP2019100D-C001_0004.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied

2.2 Ontwikkeling bedrijventerrein

2.2.1 Beeldkwaliteitsplan Werklandschap Assen-Zuid - Groene Zoom

Het bedrijventerrein 'Werklandschap Assen-Zuid - Groene Zoom' (circa 42 hectare) wordt een bedrijventerrein met een gemengd karakter. Daarbij gaat het om gemengde bedrijven tot en met milieucategorie 4.2. De westelijke rand van het bedrijven wordt aangeduid als de 'Groene Zoom'. Dit verwijst naar de bedrijven die zijn gelegen in een groen kader langs de A28.


Voor de Groene Zoom geldt dat het oorspronkelijke stedenbouwkundig concept 'Het groene werklandschap' uit 2011 het uitgangspunt is. Voor de ontwikkeling van de Groene Zoom (fase 2 werklandschap Assen-Zuid) is het stedenbouwkundig plan verder uitgewerkt in het beeldkwaliteitsplan Werklandschap Assen-Zuid. Dit beeldkwaliteitsplan is als bijlage 2 (behorende bij de regels) toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

Stedenbouwkundig plan Werklandschap Assen-Zuid - Groene Zoom

In Assen-Zuid is een integrale gebiedsontwikkeling aan de orde met een toeristisch recreatieve zone, een TT-circuit, een recreatieplas en een groen werklandschap voor bedrijven. Het stedenbouwkundig plan betreft het concept van een werklandschap. De drager van het werklandschap is een robuust landschappelijk raamwerk. Het raamwerk definieert de bedrijfsvelden en bepaald in hoge mate de ruimtelijke kwaliteit en het landschappelijk karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP2019100D-C001_0005.png"

Figuur 2.2 De tweede fase van het stedenbouwkundig plan

Geactualiseerd beeldkwaliteitsplan

Voor het Werklandschap Assen-Zuid - Groene Zoom is het beeldkwaliteitsplan geactualiseerd. In dit beeldkwaliteitsplan wordt integraal de kwaliteit van de openbare ruimte en de gebouwen geregeld. De uitgangspunten voor de openbare ruimte zijn vastgelegd en er is een richtinggevend kader aangegeven voor de beeldkwaliteit van de op te richten bebouwing. De gewenste beeldkwaliteit van de bebouwing in de te ontwikkelen ‘bedrijvenvelden’ is beschreven, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen gebieden met een middel en hoog regime. Ook is de mate van sturing op de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing gedifferentieerd benoemd. Dit is een gedachte, die aansluit bij de structuur van het stedenbouwkundig plan. Niet alle bebouwing heeft eenzelfde presentatie en oriëntatie op het openbare gebied. Sommige zijn georiënteerd op Graswijk, de Burgemeester Masmanweg en de centrale ontsluitingsweg terwijl het westelijk deel zich langs A28 zal presenteren.

Het westelijk deel van de Groene Zoom valt binnen het panoramagebied van de A28. De rand van het bedrijventerrein bepaalt het blikveld vanaf de snelweg. De maatvoering en materialisering van de bouwblokken en de afstand tot de weg is hierbij van belang. Het landschappelijk beeld wordt hier gedomineerd door rietvelden.

In dit landschappelijk raamwerk komen bedrijven met een representatieve uitstraling. Hierbij is de relatie tussen het gebouw en de landschappelijke setting van belang. De afwisseling van gebouwen in deze zone valt samen met bestaande en nieuwe boswallen. Samen met de rietzones zorgen ze voor de groene beleving van de Groene Zoom vanaf de A28. Vanwege de ligging aan de A28 bieden de bouwvlakken in dit deelgebied bedrijven de kans zich met de vormgeving en uitstraling van hun gebouw te etaleren aan de autosnelweg.

De representatieve uitstraling stelt eisen aan de architectonische vormgeving van de bedrijfsgebouwen. Het bouwvolume is eenvoudig en heeft een heldere vorm. De gebouwen hebben een alzijdige representatieve uitstraling. De bedrijven zijn bereikbaar via de centrale ontsluitingsweg. Parkeren vindt plaats aan de wegzijde van het gebouw op het eigen bouwperceel.

Voor het gebied geldt een beeldkwaliteit met een 'hoog regiem'. Het blok van Burgerhout vormt 'het visitekaartje' van het Groene Zoom en is gelegen aan de zichtzijde langs de A28. Een kwalitatief hoogwaardige uitstraling is uitgangspunt. Het gaat hier om de presentatie van bedrijven naar een prominente landelijke hoofdweg toe.

Specifiek geldt dat groen, water en riet langs de A28 een belangrijke rol dient te spelen bij de beeldkwaliteit van het perceel.

2.3 Verkeer en parkeren

Bereikbaarheid

Voor de ontsluiting van het terrein is ten zuiden van het plangebied een nieuwe op- en afrit op de A28 aangelegd. Via de (nieuwe) Burgemeester Masmanweg sluit deze op- en afrit aan op de Graswijk. De Graswijk is de oude invalsweg van Assen vanaf het zuiden. De nieuwe ontsluitingsweg vanuit het plangebied sluit via een voorrangskruispunt aan op de Burgemeester Masmanweg. Het plangebied heeft daarmee een goede ontsluiting voor (vracht)autoverkeer.

Zoals in paragraaf 2.1 aangegeven is ook de ontsluiting voor de fietsers en via het openbaar vervoer goed. Langs de Graswijk is een vrijliggend fietspad aanwezig. Twee bushaltes zijn aanwezig in de directe nabijheid van het plangebied, ter plaatse van Graswijk 14 en 22.

Parkeren

Bij de berekening van de parkeerbehoefte voor het bedrijventerrein is gebruik gemaakt van de parkeerkencijfers van CROW (ASVV 2012). Bij de berekening voor het plangebied is uitgegaan van de gemiddelde parkeernorm.

2.4 Duurzaamheid

Ontwikkelen vanuit duurzaamheid is één van de ambities van het werklandschap Assen-Zuid, zo is te lezen in de Ontwikkelvisie uit 2011. In deze visie is onderscheid gemaakt tussen het toepassen van een duurzaam ruimtegebruik en duurzame bedrijfsprocessen. In deze paragraaf wordt de duurzaamheidsambitie verder uitgewerkt en vertaald in concrete kansen en maatregelen van duurzame ontwikkeling. Daarbij worden drie pijlers onderscheiden: een duurzame inpassing in het bestaande landschap, duurzaam ruimte- en materialengebruik en het duurzame karakter van nieuwe bedrijven.

Duurzame inpassing in bestaande landschap

De bestaande landschappelijke structuur van het plangebied vormt de basis en onderlegger voor het te ontwikkelen bedrijventerrein. Toekomstige bedrijven moeten als het ware landen in het landschap met open groene ruimten, rietvelden en houtwallen. Het landschap is dynamisch. Dat wil zeggen dat het landschap het resultaat is van historische ontwikkelingen en is opgebouwd uit diverse landschapslagen. De ontwikkeling van de Groene Zoom voegt hier een nieuwe landschappelijke laag aan toe. Er is dus ruimte voor aanpassing van de bestaande structuren, mits dit niet in een te grote mate ten koste gaat van de waardevolle historische structuren en het verwijderde groen elders in het plangebied wordt gecompenseerd. Het landschappelijk raamwerk wordt op deze manier enerzijds gevormd door de bestaande structuren en anderzijds aangevuld door nieuwe groene en blauwe elementen. Kansen die zich hierbij voordoen, zijn:

  • Diverse nieuwe houtwallen en grasbermen zullen worden aangelegd langs de randen van de bedrijfsvelden. Op deze manier ontstaat er een situatie waarin bedrijven altijd van elkaar worden gescheiden middels een groenstrook. Dit om het groene en landschappelijke karakter van het gebied te behouden en het zorgt ervoor dat de bedrijven op een natuurlijke wijze landen in het landschap.
  • De beplanting die in het plangebied wordt toegevoegd is gebiedseigen en sluit daarmee aan bij de omgeving. Dit biedt kansen voor diverse soorten fauna die in het gebied thuishoren. Bedrijven worden gestimuleerd om met de beplanting op hun eigen terrein hierbij aan te sluiten zodat bedrijvenlocaties en openbare gebieden op elkaar aansluiten. Op deze manier krijgen bomen, struiken en dieren de kans om zich optimaal te ontwikkelen.
  • De aanwezige watergangen wordt getransformeerd tot een rietveldzone en een zuiveringsmoeras. Het wordt daarmee onderdeel van de Rietlanden, die de nattere delen langs de A28 vormen en worden begrensd door rietvelden en houtwallen. Het plangebied krijgt daarmee een flinke impuls als het gaat om water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP2019100D-C001_0006.png"

Gelaagdheid van een landschap. Nieuwe ontwikkelingen zoals verstedelijking zorgen voor een nieuwe landschappelijke laag.

Duurzaam ruimte- en materialengebruik

In de aanleg van nieuwe verkeersstructuren in het plangebied speelt duurzaamheid een belangrijke rol. De nieuw aan te leggen hoofdontsluitingsweg is een belangrijk onderdeel van het landschappelijke raamwerk en krijgt daarom een inbedding met grasbermen en bomen. Dit sluit aan bij de hiervoor genoemde ambitie om nieuwe elementen zo goed mogelijk in te passen in het bestaande landschap. De hoofdontsluitingsweg wordt zo compact mogelijk ontworpen met een groene middenberm en groene zijbermen waarin bestaande en nieuwe houtwallen worden opgenomen. Het fiets- en voetverkeer wordt geconcentreerd aan één zijde van de weg waardoor de andere zijde van de weg direct aansluit op de bestaande groene structuur. Het tweerichtingsfietspad en het naastgelegen voetpad moeten de hoofdontsluitingsweg ontlasten en werknemers en bezoekers stimuleren om het bedrijventerrein met de fiets en lopend te bezoeken. Tevens biedt het mogelijkheden voor een wandeling tussen het werken door.

De ruimtelijke opbouw van Graswijk blijft behouden en daarmee blijft tevens een belangrijk historisch onderdeel van het plangebied behouden. Om het historische en landelijke karakter van de weg te behouden, wordt er tussen de bestaande weg en de toekomstige bedrijfsbebouwing een houtwal aangelegd. Dit zorgt ervoor dat de nieuwe bedrijven op duurzame en natuurlijke wijze in het landschap 'landen'.

Ook wordt er rekening gehouden met duurzaamheid door een minimale inzet van materialen en werkzaamheden toe te passen. In de toe te passen materialen zijn verschillende kansen om duurzaamheidselementen toe te passen. Criteria daarbij om de beheersinspanning te beperken, is rekening te houden met het materialenonderhoud en de co2-voetprint van het materiaal. Concrete mogelijkheden zijn bijvoorbeeld het toepassen van laagtemperatuurasfalt en het hergebruik van uitkomende gronden. Ook wordt er met het oog op sociale veiligheid gekeken naar de openbare verlichting op bepaalde plekken zoals het doelmatig verlichten van (fiets)rijbanen en kruisingen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het bestemmingsplan moet in overeenstemming zijn met het beleid van het Rijk, de provincie en natuurlijk de gemeente zelf. Om deze reden wordt hieronder kort aandacht geschonken aan dit beleid. De planuitgangspunten en vervolgens de bestemmingsregeling zijn hierop afgestemd.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De SVIR schetst de rijksambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.

De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor het landelijk en het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. Daarbij gaat het onder meer ook om bedrijventerreinen. De provincie heeft dit gedaan in haar beleid. Daarnaast zijn binnen de regio Groningen-Assen afspraken gemaakt.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking, Besluit ruimtelijke ordening

De ladder voor duurzame verstedelijking is als proces-vereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder is van toepassing op plannen voor bedrijventerreinen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij toetsing aan de Ladder moeten twee aspecten worden afgewogen, namelijk:

  • 1. Is er sprake van een behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 2. Ligt de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied?

Wel of geen stedelijke ontwikkeling

De voorvraag bij de ladder voor duurzame verstedelijking is of de ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in art. 3.1.6 lid 2 Bro. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen (ABRvS 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1155) dat bij onbenutte uitwerkingsplichten geldt dat de mate waarin de uitwerkingsplicht keuzemogelijkheden bood aan het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de in het uitwerkingsplan op te nemen functies en de omvang daarvan, bepalend is voor het antwoord op de vraag of het opvolgende bestemmingsplan, waarin één of meer van dergelijke functies in een bepaalde omvang bij recht worden opgenomen, een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

In dit geval zijn er geen ruime uitwerkingsmogelijkheden. De hoofdfunctie die moet worden uitgewerkt, is de bedrijfsfunctie. Het mogelijk maken van bedrijven die binnen de uitwerkingsregels passen, wordt daarom niet als stedelijke ontwikkeling gezien.

Wel of geen stedelijk gebied

De tweede vraag die moet worden beantwoord is of de locatie wordt beschouwd als bestaand stedelijk gebied.

In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:

'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'

Uit de definitie volgt dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat de kwalificatie bestaand stedelijk gebied afhangt van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.

Bij de beantwoording van deze vraag dient volgens de jurisprudentie van de Afdeling te worden beoordeeld of het voorgaande bestemmingsplan binnen het gebied al een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk maakt, of het gebied volgens het voorgaande plan kan worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur (uitspraken van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1340 (Veghel) en van 20 mei 2015, nr. ECLI:NL:RVS:2015:1581 (Papendrecht)).

Wanneer het voorgaande plan een zodanig samenstel van bebouwing mogelijk maakt, of het gebied als behorend bij zodanig bestaand stedenbouwkundig samenstel kan worden aangemerkt, ziet het nieuwe plan op een gebied dat als bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, en artikel 3.1.6, tweede lid, Bro is aan te merken. Daaraan doet niet af dat de bebouwing waarin het voorgaande plan voorzag tijdens de vaststelling van het nieuwe plan nog niet was gerealiseerd (uitspraak van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4654 (Lansingerland)).

In dit geval is sprake van bestaand stedelijk gebied omdat het voorgaande plan een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor met name bedrijvigheid mogelijk maakt.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is ervoor gekozen om toch stil te staan bij de locatiekeuze. In het kader van de uitvoerbaarheid van het plan wordt aandacht besteed aan de behoefte van het plan.

Motivering locatiekeuze en behoefte

Het Werklandschap Assen-Zuid is als prioritaire locatie voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein in beeld gekomen bij het opstellen van de Structuurvisie (en planMER) Stadsrandzone Assen. In de structuurvisie is o.a. aangegeven dat de economische en ruimtelijke ontwikkeling van Assen met name langs de noord-zuidas (de zogenaamde FlorijnAs) moet plaatsvinden. Dit is verder uitgewerkt is de structuurvisie FlorijnAs en uiteindelijk het bestemmingsplan 'Werklandschap Assen-Zuid' uit 2011. Het Werklandschap Assen-Zuid fungeert als zuidelijke entree van het nationaal stedelijk netwerk Groningen-Assen. Met Assen-Zuid wordt de aantrekkelijkheid van het vestigingsklimaat verbeterd waarbij ruimte geboden wordt aan gemengde bedrijvigheid tot en met milieucategorie 4 en een grotere oppervlakte (gemiddeld 2 à 3 hectare). Het grootste gedeelte van het terrein wordt ingevuld door de groeiende vraag van bedrijven die op zoek zijn naar grote bedrijfskavels. Ook wordt ruimte geboden voor bedrijven in de transport- en logistieksector. Bedrijventerrein Messchenveld leent zich hier minder goed voor. Op dat bedrijventerrein worden hoofdzakelijk bouwkavels verkocht die kleiner dan 1 hectare zijn. Daarnaast zorgt de transformatie en revitalisering van het Stadsbedrijvenpark en Havenkwartier voor vraag naar vervangingsruimte voor bedrijvigheid. Door de realisatie van een directe aansluiting op de A28 aan de zuidzijde van het bedrijventerrein is er sprake een optimale ontsluiting van het bedrijventerrein.

Onderhavig bestemmingsplan richt zich op de 2e fase van de ontwikkeling van Werklandschap Assen-Zuid. De inrichting van het werklandschap gebeurt vraaggericht waarbij het bedrijf wordt ingepast in het bestaande landschap. De opzet is flexibel om in te spelen op wisselende marktomstandigheden waarbij de landschappelijke kwaliteit, de hoge duurzaamheidsambitie voor het terrein en ruime opzet van het gebied als uitgangspunten worden genomen. Door de gekozen ontwikkelstrategie is er altijd sprake van een bedrijventerrein dat 'af' is. Hiermee - en met de ruimte voor bedrijven met een grotere oppervlakte en hogere milieucategorie - onderscheidt het Werklandschap Assen-Zuid zich in kwalitatieve zin van de andere bedrijventerreinen in Assen.

Een concrete vraag betreft de vestiging van Burgerhout die enkele bedrijfsvestigingen (Groningen, Assen, Barendrecht) wil concentreren op 1 locatie. Het gewenste bedrijfsgebouw heeft een dermate grote omvang (ca. 7 hectare) dat het zich niet laat inpassen op het bestaande bedrijventerrein Messchenveld. Binnen de 1e fase van het bedrijventerrein krijgen andere bedrijven, zoals de Energy Hub en snelweggebonden horeca, een plek en is er geen ruimte voor dit bedrijf. De ontwikkeling van de 2e fase moet hiervoor worden opgepakt. Daarmee is er ook in kwantitatieve zin behoefte aan de ontwikkeling van de 2e fase Werklandschap Assen-Zuid.

De conclusie is dat voor de gewenste ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, voldoende behoefte is in de regio. Voor zover er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt voorzien in een behoefte en is de ontwikkeling gepland binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de Ladder Duurzame Verstedelijking.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over 14 rijksbelangen.

Rijksbelang Hoofdwegen en hoofdspoorwegen

De A28, direct grenzend aan het plangebied, is een weg die aangewezen is als hoofdweg. Rond deze wegen moet een reserveringsgebied worden vrijgehouden. Dit is bedoeld om toekomstige uitbreiding van de hoofdweg mogelijk te maken. Voor de A28 heeft de reserveringszone een breedte van 38 meter aan weerszijden ervan. Een deel hiervan valt in het plangebied. Hiermee is in het stedenbouwkundige plan voor het Werklandschap Assen-Zuid rekening gehouden; binnen de genoemde zone is geen bebouwing gepland.

Rijksbelang Natuurnetwerk Nederland

Hoewel het plangebied zelf geen aangewezen natuurgebieden heeft, zijn direct in de omgeving wel gebieden aangewezen die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het rijk geeft in het Barro aan dat de aanwijzing van de NNN een taak is van de provincie. Meer over dit onderwerp is opgenomen in paragraaf 3.2.

Rijksbelang Defensie - militaire radarstations

In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is aangegeven dat het plangebied en haar omgeving deel uitmaken van een radarverstoringsgebied. Dit betekent dat bebouwing ter plaatse van het plangebied maximaal 89 meter hoog mogen zijn (ten opzichte van NAP). De bebouwing op het terrein wordt maximaal 12 meter hoog wordt en daarmee geen verstoring geeft voor de radarstations.

3.1.4 Verwerking in het bestemmingsplan

Het rijksbeleid leidt niet tot belemmeringen en/of uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018

De Omgevingsvisie Drenthe 2018 (vastgesteld 03-10-2018) beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Drenthe zet in op het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is.

Economische koers

De inzet van de provincie Drenthe op economisch terrein is uitgewerkt in de Economische Koers Drenthe 2015-2019. De Economische Koers Drenthe is bedoeld als handreiking aan de partners van de provincie Drenthe, om gezamenlijk initiatieven te ontwikkelen die de Drentse Economie de komende jaren gaan versterken. Dit gebeurt langs vier programmalijnen:

  • concurrentiekracht: versterken van de concurrentiepositie van het bedrijfsleven;
  • groene economie: realisatie van een duurzame en groene economie;
  • vestigingsklimaat: op de toekomst voorbereid; fysieke en digitale vestigingsvoorwaarden in relatie tot omgevingskwaliteit;
  • arbeidsmarkt: investeren in een duurzame arbeidsmarkt, waar vraag en aanbod goed in balans zijn.

Een belangrijke prioriteit binnen het Drentse ondernemersklimaat is het borgen van een aantrekkelijk aanbod van werklocaties. Dat aanbod moet inspelen op de veranderende vraag. De provincie maakt zich sterk voor bovenregionale afstemming over herontwikkeling en uitbreiding van bedrijfslocaties, gevoed door een reële, marktconforme inschatting van de toekomstige vraag. Daarnaast moet Drenthe inspelen op huisvestingswensen van doelgroepen als zzp'ers, starters en nieuw te vestigen bedrijven. Op dat gebied zet de provincie, naast levendige (binnen)steden met voorzieningen en aantrekkelijke woonomgeving, in op bereikbare, toegeruste werkomgevingen die goed passen bij sterke Drentse economische sectoren. Voor nieuwe en bestaande regionale werklocaties streeft de provincie naar kwaliteit die past bij het gewenste ruimtelijk-economisch profiel van de werklocatie. Om te voorzien in de ruimtevraag, wordt ingezet op het herstructureren en intensiveren van bestaande terreinen en op regionale afstemming van het aanbod aan nieuwe regionale werklocaties.

Een regionale werklocatie (bedrijventerrein of kantorenlocatie) biedt overwegend plaats aan bedrijven met een bovenlokale oriëntatie op de arbeidsmarkt en op toeleveranciers en afnemers en ligt binnen één van de drie afstemmingsregio’s (met uitzondering van het VAM/MERA-terrein in Wijster).

Afstemmingsregio Groningen-Assen

Regionale afstemming over regionale werklocaties is van belang om onderlinge concurrentie tussen gemeenten en overaanbod te voorkomen. De provincie onderscheidt drie afstemmingsregio’s: Groningen-Assen, Dutch Tech Zone (Emmen, Coevorden en Hoogeveen) en Meppel-Zwolle.

Vertrekpunt bij nieuwe werklocaties is de implementatie van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking en een actuele analyse van de kwantitatieve en kwalitatieve ruimtevraag voor de periode tot 2020 en 2030. Voor incidentele grote vestigers, met een stevige werkgelegenheidsimpuls, die niet op een regionale werklocatie ruimte kunnen vinden, kan Gedeputeerde Staten gemotiveerd afwijken. Meest wenselijke locaties hiervoor zijn gekoppeld aan bestaande of geplande werklocaties en stedelijke gebieden.

Kernkwaliteiten

De provincie heeft in de omgevingsvisie een zestal kernkwaliteiten opgenomen, namelijk: natuur, landschap, rust, aardkundige waarden, archeologie en cultuurhistorie. Niet alle kernkwaliteiten hebben invloed op het plangebied en de ontwikkeling daarin. Wel van belang zijn de volgende:

  • Kernkwaliteit landschap

De A28 is hierin aangewezen vanwege het wegpanorama en de harde grens tussen stad/land. Aan de hoofdinfrastructuur zet de provincie in op een zorgvuldige presentatie van Drenthe. De karakteristieken van de landschapstypen en het contrast tussen stad en land blijven zichtbaar. De stadsranden van Assen zijn daarnaast ook een visitekaartje voor de stad en het omliggende landschap. De randen moeten aantrekkelijke verbindingen tussen stad en land vormen. Deze uitgangspunten zijn in de ontwikkelingsvisie, het stedenbouwkundige plan en het beeldkwaliteitsplan voor het Werklandschap Assen-Zuid meegenomen en heeft geleid tot de inrichting zoals in hoofdstuk 2 beschreven.

  • Kernkwaliteit aardkundige waarden

Het westelijke deel van het plangebied is aangewezen als 'Middel beschermingsniveau: regisseren' binnen deze kernkwaliteit. Bij ontwikkelingen in deze gebieden vormen de aardkundige kenmerken een randvoorwaarde. In het kader van de planontwikkeling van het Werklandschap zijn deze inzichtelijk gemaakt en meegewogen.

  • Kernkwaliteit archeologie

Een deel van het plangebied valt binnen het gebied dat in deze kernkwaliteit is aangegeven met 'verwachting toetsen (beekdal)' en met 'generiek (archeologie)'. De provincie stuurt in deze gebieden op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Hoe hier in dit bestemmingsplan mee omgegaan is, is opgenomen in paragraaf 4.7.

  • Kernkwaliteit cultuurhistorie

Bij deze kernkwaliteit richt de provincie zich op het respecteren. Daarbij staat het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst voorop. De initiatiefnemers van ontwikkelingen in deze gebieden hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten. De provincie beoordeelt de plannen en initiatieven daarop. Hoe met cultuurhistorie in het plan is omgegaan, staat in paragraaf 4.8.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe

Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening opgesteld. De meest recente versie is op 3 oktober 2018 vastgesteld en partiële gewijzigd op 2 juli 2019. Met de partiële herziening is kaart D3 Natuurnetwerk Nederland (NNN) gewijzigd vastgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang.

Bestaand stedelijk gebied

Het plangebied maakt volgens de omgevingsverordening nog geen deel uit van het bestaand stedelijk gebied. In paragraaf 3.1.2 hebben we echter aangetoond dat het Werklandschap Assen-Zuid wel deel uitmaakt van het bestaand stedelijk gebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen ecologische hoofdstructuur)

Rondom het plangebied zijn gebieden aangewezen als Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied grenst hier niet direct aan. Wel hebben de ontwikkelingen in het plangebied mogelijk gevolgen voor het NNN. Dit is beschreven in paragraaf 4.9.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn ook verankerd in de verordening. Deze schrijft voor dat de bijdrage van het plan aan het behoud en de ontwikkeling van de betrokken kernkwaliteiten in het plan moet worden getoetst. Dit is voor het plangebied gedaan in paragraaf 3.2.1.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De provincie heeft in het kader van het zorgvuldig ruimtegebruik (toepassen Ladder voor duurzame verstedelijking) voorwaarden opgenomen. Hierbij is aangegeven dat een plan alleen kan voorzien in woon-werklocaties, verblijfsrecreatie, detailhandel en infrastructuur wanneer blijkt dat dit plan vanuit de Ladder gerechtvaardigd is. In paragraaf 3.1.2 is een toets aan de Ladder doorlopen. Hieruit blijkt dat bij dit plan sprake is van een zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2.3 Verwerking in het bestemmingsplan

Het provinciaal beleid leidt niet tot belemmeringen en/of uitgangspunten voor dit bestemmingsplan. Mogelijk hebben het NNN en de kernkwaliteit archeologie invloed op de regeling van dit bestemmingsplan. Dit is beschreven in hoofdstuk 4.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Beleid waterschap Hunze en Aa's

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het werklandschap is gelegen binnen het stroomgebied van de Drentsche Aa. Het water uit de Drentsche Aa wordt bij Glimmen gebruikt voor de drinkwatervoorziening. Uitgangspunt van de Kaderrichtlijn is dat de waterkwaliteit niet mag verminderen.

Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben de waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. De beheerprogramma's die vanaf 2010 zijn vastgesteld, zijn één van de resultaten van deze samenwerking. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's. Het beleid van het waterschap Hunze en Aa's staat beschreven in het Beheerprogramma 2016-2021. In het beheerprogramma staat met welke ambities en maatregelen de ontwikkelingen en opgaven op het gebied van veiligheid, voldoende en schoon water wordt opgepakt. Er wordt onder andere ingespeeld op klimaatverandering en Europese normen voor schoon en gezond water. Het programma kwam tot stand na verschillende gebiedsbijeenkomsten en overleggen met diverse organisaties.

Bij het opstellen van het waterhuishouding- en rioleringsplan voor het plangebied wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de uitgangspunten uit het beheerprogramma en op welke wijze een verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit tegengegaan kan worden. Dit zal zowel op de inrichting van het plangebied van het (toekomstige) gebruik betrekking hebben. In paragraaf 4.1 is de waterparagraaf opgenomen en wordt nader beschreven hoe om wordt gegaan met het aspect water.

3.3.2 Regiovisie Groningen-Assen 2030

De Regio Groningen-Assen streeft naar een gezonde economische basis, een goede bereikbaarheid en een voldoende en gevarieerd woningaanbod. Groningen is de plek voor topvoorzieningen. Assen als tweede stad biedt aanvullende stedelijke woon- en werkmilieus en voorzieningen en intensiveert het gebruik van het bestaande stedelijke gebied, waarmee het stedelijke karakter van de stad wordt vergroot. In paragraaf 3.2.1 is reeds al ingegaan op dit regionale beleid.

3.3.3 Verwerking in het bestemmingsplan

Het regionaal beleid geeft geen directe belemmeringen en/of uitgangspunten voor de regeling in dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 is een nadere toelichting gegeven op de functie van het Werklandschap binnen de regio.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Assen 2030

In februari 2010 heeft de Raad van de gemeente Assen de Structuurvisie Assen 2030 (Hoofdstad Assen) vastgesteld. In deze integrale visie zijn de hoofdlijnen van het beleid aangegeven in woord en beeld.

In de structuurvisie wordt omschreven hoe de stad zich heeft ontwikkeld en wat de verwachtingen en ambities zijn voor de toekomstige ontwikkeling (tot 2030). Deze verwachtingen en ambities vormen de basis voor het beleid dat vervolgens wordt beschreven voor verschillende thema's en deelgebieden. Met betrekking tot Werklandschap Assen-Zuid is het volgende onder meer relevant:

  • Werk: Aan de noord-zuidas komen nieuwe zones voor werken, waaronder Assen-Zuid. De gemeente wil nieuwe representatieve bedrijventerreinen en kantoorlocaties aanbieden op goed bereikbare locaties. Werklandschap Assen-Zuid fungeert als zuidelijke entree van het nationaal stedelijk netwerk Groningen-Assen en als dé toplocatie van Noord-Nederland. Doel is om activiteiten aan te trekken uit (nieuwe) kansrijke sectoren (kenniseconomie, zorg en recreatie). Hiervoor wordt circa 40 hectare gereserveerd in een parkachtige omgeving, met een landschappelijke relatie naar de Drentsche Aa. Naast deze hoogwaardige bedrijven/instellingen komt er in Assen-Zuid (uiteindelijk) ruimte voor maximaal 60 hectare netto gemengd bedrijventerrein.
  • Duurzaamheid: Duurzaamheid en CO2-neutraliteit zijn uitgangspunten bij de gebiedsontwikkelingen van de gemeente Assen. Met haar energiebeleid gericht op energiebesparing en het (lokaal en/ of grootschalig) opwekken van duurzame energie is niet alleen grote milieuwinst te behalen, maar wordt tevens waardevastheid en kostenbesparing gerealiseerd. Er wordt gebouwd volgens de principes van ‘Duurzaam bouwen’ en ‘Stedelijke ecologie’.
  • Groen en landschap: Assen is een ‘stad in het groen’. Het plangebied is ook aangegeven als zoekgebied voor groen en natuur. Door het plangebied loopt een historische lijn (een weg) die zoveel mogelijk behouden moet worden. Ontwikkelingen moeten rekening houden met Nationaal landschap Drentsche Aa.
  • Verkeer: Met het oog op toekomstige ontwikkelingen vraagt de noord-zuidroute om verbetering (FlorijnAs voorziet hierin). Verbeteringen vinden onder andere plaats aan de N33 en A28 en er komt een nieuw treinstation (station Assen-Zuid).

Op de visiekaart van de structuurvisie is het Werklandschap Assen-Zuid aangegeven als een toekomstig werkgebied met een hoge duurzaamheidsstandaard. Verder zijn ook het station en de verbetering van de N33 en A28 aangegeven op deze kaart.

3.4.2 Structuurvisie FlorijnAs

Zoals aangegeven moet de economische en ruimtelijke ontwikkeling van Assen vooral langs de noord-zuidas (de zogenaamde FlorijnAs) plaatsvinden. Deze beleidslijn is uitgewerkt in de Structuurvisie FlorijnAs.

De visie is concreet op de korte termijn en flexibel op de lange termijn. De ontwikkeling van het Werklandschap Assen-Zuid en de realisatie van de ontsluitingswegen hierin en omheen zijn als concrete projecten opgenomen in deze visie. Het Werklandschap is aangewezen als gemengd bedrijventerrein.

Verder ontstaat bij Assen-Zuid, als gevolg van de nieuwe aansluitingen op de A28, de verdubbeling van de N33 van Assen naar Zuidbroek (A7) en het nieuwe NS station Assen-Zuid, een nieuwe entree naar de stad. Assen-Zuid wordt hiermee de poort van de regio Groningen-Assen.

Bereikbaar

Om het werklandschap optimaal via de weg te ontsluiten, wordt geïnvesteerd in de verbetering van de aansluitingen op de A28 en N33. Grenzend aan het werklandschap wordt het knooppunt van de A28 en de N33 als onderdeel van de verdubbeling van de N33 gereconstrueerd (is inmiddels uitgevoerd). Het Werklandschap Assen-Zuid zelf wordt voorzien van een ringstructuur, die aangesloten wordt op de verknoping A28/N33. Ook krijgt de zuidzijde van het Werklandschap een directe aansluiting op de A28. De aanpassing van het knooppunt en de nieuwe aansluiting zijn inmiddels gerealiseerd.

Economische ontwikkeling

Met Assen-Zuid wil de gemeente de aantrekkelijkheid van hun vestigingsklimaat verbeteren. Hierbij wordt bijzondere aandacht besteed aan de groeisectoren zorg, onderwijs en sensortechnologie. Verder moet het werklandschap ruimte bieden aan gemengde bedrijvigheid tot en met milieucategorie 4. Het grootste gedeelte van het terrein wordt ingevuld door de groeiende vraag van bedrijven. Daarnaast zorgt de transformatie en revitalisering van het Stadsbedrijvenpark en Havenkwartier voor vraag naar vervangingsruimte voor bedrijvigheid. Het aanbod van bedrijfsruimte in het Werklandschap bestaat voornamelijk uit de sectoren wonen en werken, gemengd grootschalig en gemengd midden.

Sociaal

Door uitbreiding van (het aantal) bedrijven wordt er meer werkgelegenheid gecreëerd in Assen en de regio. Dit aanbod bestaat uit diverse banen op allerlei niveaus.

Duurzaam

De inrichting van het werklandschap gebeurt vraaggericht. Een bedrijf dat zich er wil vestigen, wordt ingepast in het bestaande landschap. Er wordt dus niet meer een nieuw bedrijventerrein aangelegd waarna gewacht wordt op bedrijven. De opzet is flexibel om in te spelen op wisselende marktomstandigheden. Bij de ontwikkeling van het Werklandschap wordt de landschappelijke kwaliteit en de ruime opzet van het gebied als uitgangspunt genomen. Vanuit de bestaande landschappelijke kwaliteit en het extensieve gebruik is een ontwikkelstrategie opgezet. Deze gaat uit van de vorming van kleinschalige en compacte clusters van werken, recreëren en wonen die zich in het landschap voegen. Op deze manier is er op ieder moment een bedrijventerrein dat ‘af’ is.

Deze beleidsuitgangspunten zijn overgenomen in de ontwikkelingsvisie en het stedenbouwkundig plan voor het Werklandschap Assen-Zuid. Hierover is meer toegelicht in hoofdstuk 2.

3.4.3 Strategienota Ruimte 2016

Op 24 november 2016 heeft de gemeenteraad van Assen de Strategienota Ruimte 2016 vastgesteld. Deze nota bouwt voort op - en is een actualisering op onderdelen – van eerdere ambities uit de eerder aangehaalde Structuurvisie Assen 2030 en de Structuurvisie FlorijnAs.

Met deze nota wordt ingespeeld op de gewijzigde economische omstandigheden die hebben geleid tot een lagere groei van het aantal nieuwe woningen en een behoorlijke leegstand op bedrijventerreinen en in de binnenstad. Ook biedt de nota een kader om snel en flexibel te kunnen reageren op nieuwe ontwikkelingen. De uitkomsten van onderzoek naar de toekomstige (regionale) behoefte aan woningen, bedrijfshuisvesting en toerisme en recreatie zijn voor deze nota vertaald in keuzes voor gebiedsontwikkelingen. Daarbij zijn ook verbanden tussen deze ontwikkelingen in kaart gebracht en wordt getoond hoe ontwikkelingen elkaar kunnen versterken.

De rol van de gemeente is in deze strategie minder sturend en vooral gericht op het bij elkaar brengen van partijen en het faciliteren van kansrijke initiatieven en geen actieve rol bij bijvoorbeeld aankoop van gronden of vooraf (her)inrichten van de openbare ruimte.

De nota is een tussenstap naar een nieuwe Omgevingsvisie op grond van de Omgevingswet. Met deze stap worden de bestaande plannen en besluiten tegen het licht gehouden en aangepast waar dit nodig is. De gemaakte keuzes worden vastgelegd in aangepaste projectopdrachten. De afgewogen keuzes uit de Strategienota worden vervolgens in de Omgevingsvisie opgenomen.

3.4.4 Visie Mobiliteit

De gemeenteraad heeft in 2017 de Visie Mobiliteit vastgesteld. Hiermee geeft zij een kader voor beleid en investeringen in mobiliteit. Daarnaast wordt met deze visie een basis gegeven voor de nieuw op te stellen omgevingsvisie voor Assen. Met een goede bereikbaarheid wil de gemeente de economie stimuleren en met meer veiligheid een bijdrage leveren aan een vermindering van het aantal ongevallen.

Voor het beïnvloeden van mobiliteit wordt ingezet op drie instrumenten. Het gaat om aanpassingen in de infrastructuur, gedragsverandering en het benutten van nieuwe technologie. Bij de meeste maatregelen is een combinatie van deze instrumenten van toepassing.

In de visie heeft de gemeente verschillende opgaven geformuleerd, namelijk:

  • 1. Stimuleren duurzaam en veilig verkeer.
  • 2. Innovatie en innovatieve technieken.
  • 3. Veiligheid en kwaliteit van de infrastructuur.
  • 4. Flexibel inspelen op nieuwe ontwikkelingen.

Binnen deze opgaven zijn verschillende maatregelen opgenomen. Deze hebben voor het plangebied een directe en/of indirecte doorwerking. Voor het plangebied is bijvoorbeeld het aanbieden van voldoende elektrische laadpalen en waterstofvulpunten om het gebruik van schone voertuigen mogelijk te maken een maatregel die van toepassing is (bij opgave 1). Maar bijvoorbeeld ook het optreden van de gemeente als launching customer in waardevolle innovatieve projecten die bijdragen aan een verbetering van de mobiliteit of de maatschappelijke doelstellingen (bij opgave 2). Met de realisatie van de Energy Hub wordt direct ingespeeld op deze beleidsopgaven. Maar ook bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein spelen de opgaven een rol. Een voorbeeld daarvan is een goed beheer en onderhoud van gemeentelijke infrastructuur en voorzieningen, wat bijdraagt aan verkeersveiligheid en een goede uitstraling (bij opgave 3). 

3.4.5 Beleidsvisie Omgevingsveiligheid Gemeente Assen 2017

Deze in november 2017 vastgestelde beleidsvisie beschrijft de gemeentelijke ambitie in relatie tot veiligheidsrisico's bij ruimtelijke ontwikkeling van de stad. Daarbij zijn gebiedsgerichte ambitieniveaus gekozen. Drie gebieden worden onderscheiden: woonwijken, buitengebied en bedrijventerreinen. Het onderhavige plangebied valt binnen 'bedrijventerreinen'. Assen kiest voor een grotere flexibiliteit om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. Bevolkingsdichtheden zijn vaak minder groot en de verblijfstijden in vergelijking met woonwijken korter. Per gebied zijn de ambities vertaald in randvoorwaarden met betrekking tot plaatsgebonden risico en groepsrisico. De ambitie van de gemeente met betrekking tot (het uitbannen van) deze risico's, is opgenomen in de volgende tabel. Welke uitwerking dit heeft op dit plangebied is opgenomen in paragraaf 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP2019100D-C001_0007.png"

Tabel ambities veiligheidsbeleid Assen

3.4.6 Archeologische beleidsadvieskaart

Voor de gemeente Assen is de archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld. De kern van het beleid is een beantwoording van de vragen: waar, wanneer en hoe archeologische resten beschermd of onderzocht moeten worden. Het gemeentelijk beleid richt zich primair op behoud in situ (in de bodem) van waardevolle archeologische vindplaatsen. Bij ruimtelijke ingrepen met een groot maatschappelijk belang en als er geen alternatieven zijn om de vindplaats te behouden, moeten de archeologische waarden worden opgegraven (behoud ex situ). De archeologische beleidsadvieskaart wordt opgenomen in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Hiermee is het bestemmingsplan het centrale juridische beleidsinstrument in het nieuwe archeologiebestel.

De archeologische beleidsadvieskaart is het instrument om in het geval van ruimtelijke ingrepen te bekijken of er archeologisch onderzoek moet plaatsvinden voordat een vergunning kan worden afgegeven. Het voorgestelde beleid (vrijstellingsgrenzen en randvoorwaarden) zelf is in de toelichting op de beleidsadvieskaart uitgewerkt. In de volgende afbeelding staat een uitsnede van de beleidsadvieskaart voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP2019100D-C001_0008.png"

Fragment archeologische beleidsadvieskaart

Uit het beleid bij de beleidsadvieskaart blijkt dat het oostelijke deel van het plangebied is aangewezen met een hoge of middelhoge verwachting (oranje). Hieraan is een onderzoeksnoodzaak gebonden bij ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld. Deze omvangseis geldt ook voor het gebied dat een hoge of middelhoge verwachting (beekdal) heeft. In het westelijk deel van het plangebied heeft een deel een lage verwachting (gele kleur), een onderzoek is daar niet noodzakelijk. Tot slot zijn in het plangebied twee depressie/laagte aanwezig, waarvoor ook een onderzoeksnoodzaak is aangegeven. Op het aspect archeologie wordt in paragraaf 4.7 dieper ingegaan.

3.4.7 Welstands- en reclamenota 2012

In de nota, vastgesteld in 2012, is het welstandsbeleid van de gemeente uitgewerkt. Daarbij is in eerste instantie sprake van algemeen welstandsbeleid, maar ook is het per gebiedstype verder uitgewerkt. Naast de gebiedstypen zijn in de nota ook (her)ontwikkelingsgebieden opgenomen, waaronder het Bedrijventerrein Assen-Zuid. In de welstandsnota is al aangegeven dat hiervoor een eigen beeldkwaliteitsplan geldt, hierover staat in paragraaf 3.4.8 meer aangegeven.

Specifiek zijn ook criteria voor reclame in deze nota opgenomen. Deze reclamecriteria zijn gebaseerd op het beleid dat de gemeente hiervoor in de nota beschrijft. Bij dit beleid worden vijf gebieden onderscheiden, namelijk binnenstad, winkelcentra, bedrijventerreinen, sportterreinen en overig. Na realisatie van het Werklandschap Assen-Zuid zijn de criteria van 'bedrijventerreinen' hier van toepassing. In de reclamecriteria is een onderscheid gemaakt tussen vrijstaande reclame-uitingen en reclame-uitingen aan de gevel. Voor beide zijn criteria opgenomen die over de plaatsing en de maatvoering van de reclame-uitingen bij bedrijven (op de bedrijfsgebouwen of -kavels) gaan. Deze geven echter geen uitgangspunten voor de regeling binnen de bestemming "Bedrijventerrein". De reclame-uitingen zijn qua maatvoering en plaatsing mogelijk binnen de bouwregels van die bestemming.

3.4.8 Beeldkwaliteitplan Werklandschap Assen-Zuid

Het beeldkwaliteitsplan voor Assen-Zuid (2011) is een document, waarin integraal voor het hele plangebied de kwaliteit van de openbare ruimte en de gebouwen wordt geregeld. Hierin worden de uitgangspunten voor de openbare ruimte vastgelegd en wordt een richtinggevend kader aangegeven voor de beeldkwaliteit van de op te richten bebouwing. Dit beeldkwaliteitsplan is als wijziging van de Welstands- en reclamenota 2012 vastgesteld en daarmee het nieuwe welstandsbeleid voor het Werklandschap.

In het beeldkwaliteitsplan wordt voor het plangebied van dit bestemmingsplan aangegeven dat sprake is van 2 regimes, namelijk beeldkwaliteit 'hoog' voor het westelijk deel en beeldkwaliteit 'middel' voor het oostelijk deel. De beleidsuitgangspunten hierbij zijn als volgt:

  • Middel: Afstemming in de bouwmassa's en aandacht voor de naar de weggekeerde zijde van de bebouwing vormen de belangrijkste punten.
  • Hoog: Massa, situering, presentatie, materialisatie, dakvormen en de overgang tussen privé en openbaar zijn onderhevig aan eisen en richtlijnen. Daarmee wordt in deze gebieden sterk op kwaliteit gestuurd.

Het beeldkwaliteitsplan is voor de verschillende (deel)gebieden verder uitgewerkt. Zoals eerder aangegeven gaat het daarbij voor het plangebied om het deelgebied de Rietlanden 1 en De Velden 2 (zie paragraaf 2.2). De uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan krijgen zo veel mogelijk een directe doorwerking in de regeling van dit bestemmingsplan.

3.4.9 Gemeentelijk waterplan

In het Gemeentelijk Water en Rioleringsplan Assen 2013 - 2018 (GWRP) wordt het beleid uit de eerdere water- en rioleringsplannen op de ingeslagen weg voortgezet, versterkt en verbreed. Het beleid is gericht op behoud en verbetering van een gezonde, veilige en duurzame leef- en werkomgeving voor de lange termijn (2030). De belangrijkste uitdagingen daarbij zijn: opvangen klimaatverandering, bekostiging van de toename van renovatie en vervanging, vergroten van duurzaamheid en samenwerking in de afvalwaterketen.

De missie van de gemeente Assen hierbij is “Schoon, heel, veilig en duurzaam riolering en watersysteem tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten”.

De uitvoering van dit beleid voor dit plangebied vindt plaats in overleg met het waterschap door middel van het uitvoeren van de wettelijk verplichte watertoets die in paragraaf 4.1 is opgenomen.

3.4.10 Verwerking in het bestemmingsplan

De beleidsuitgangspunten vanuit het gemeentelijk beleid hebben vooral een doorwerking gekregen in de toekomstige inrichting van het Werklandschap. Dit is beschreven in paragraaf 2.2. Voor archeologie is een nadere motivering opgenomen in paragraaf 4.7. Wanneer nodig wordt voor dit aspect een specifieke regeling in dit bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

Bij het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het gebied. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de fysieke omgeving, beschreven. In dit hoofdstuk komen onder meer water, bedrijven en milieuzonering, ecologie, archeologie en externe veiligheid, aan bod.

4.1 Water

Om invulling te geven aan de sturende rol van water in ruimtelijke ordeningsprocessen is de Handreiking Watertoets opgesteld. Hierin is aangegeven hoe de betrokken partijen (initiatiefnemer, waterbeheerder en planbeoordelaar) tot een betere samenwerking kunnen komen. Met de watertoets kunnen waterhuishoudkundige aspecten vroegtijdig in de ruimtelijke planvorming worden betrokken. Daarbij gaat het onder meer om veiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit, volksgezondheid, bodemdaling en betreffen alle wateren in Nederland. De watertoets is een procesinstrument waarmee alle belangen ten aanzien van waterhuishoudkundige aspecten kunnen worden afgewogen.

Het plangebied valt geheel binnen het beheergebied van het waterschap Hunze en Aa's. Het huidige bestemmingsplan Werklandschap Assen-Zuid, waar onderhavig plangebied een deelgebied van is, is in 2011 voorgelegd aan het waterschap en waterleidingbedrijf. Voor het plangebied van het bestemmingsplan Groene Zoom Werklandschap Assen-Zuid wordt het plan op onderdelen anders dan het oorspronkelijke bestemmingsplan Werklandschap Assen-Zuid. Het plan is daarom opnieuw via de digitale watertoets voorgelegd aan het waterschap Hunze en Aa's (zie bijlage). Tevens zijn in het watertoetsproces Waterleidingbedrijf Groningen, provincie Drenthe en gemeente Assen geraadpleegd.

4.1.1 Waterkwaliteit

Ter hoogte van Glimmen (ten zuiden van stad Groningen) wordt drinkwater gewonnen uit het oppervlaktewater van de Drentsche Aa door Waterbedrijf Groningen.

De Drentsche Aa, inclusief Witterdiep en Anreperdiep, heeft binnen de Kaderrichtlijn Water (KRW) een aparte status omdat het 'water voor menselijke consumptie' betreft. De KRW stelt dat drinkwater met een 'eenvoudige zuivering' bereid moet kunnen worden (art. 7). In de KRW, Drinkwaterwet en Omgevingswet staat dat overheden zorgdragen voor de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening. In dit geval zal dat zijn: zorgdragen dat de Drentsche Aa als bron geschikt blijft voor de drinkwaterbereiding (zorgplicht). Dit betekent strengere normen. Deze zijn vastgelegd in de 'BKMW tabellen' (Besluit kwaliteitseisen monitoring water) voor water voor menselijke consumptie.

Bovengenoemde status van Witterdiep/Anreperdiep als bovenloop van de Drentsche Aa is van belang voor de ontwikkeling van Werklandschap Assen-Zuid. Kort samengevat komt het er op neer dat de ontwikkeling van Werklandschap Assen-Zuid niet mag leiden tot een verslechtering van de waterkwaliteit (en waterkwantiteit) in Witterdiep/Anreperdiep (zorgplicht).

4.1.2 Huidige situatie Werklandschap Assen-Zuid

Waterhuishouding

Voor het gehele Werklandschap Assen-Zuid (WAZ) geldt waterhuishoudkundig het volgende:

  • het valt geheel binnen het beheergebied van het Waterschap Hunze en Aa's;
  • de afwatering verloopt via (schouw)sloten en hoofdwatergangen naar het Witter-/Anreperdiep, als hoofd-afwateringstructuur;
  • er is geen verbinding met het oppervlaktewaterstelsel van natuurgebied Geelbroek, het beekdal ten oosten van de spoorlijn Groningen-Zwolle;
  • in WAZ varieert het maaiveld tussen de 12,50 m+NAP (oranje) en 10,00 m+NAP (donkerblauw) (zie onderstaande figuur voor de hoogtekaart (AHN2) van het WAZ en de directe omgeving). Het laagste deel, behorend tot het beekdal van het Witterdiep, ligt aan de noordwestzijde van het WAZ (direct naast knooppunt N33/A28). Overigens hebben hier door de herinrichting van het knooppunt enkele jaren geleden (deels) wijzigingen in het maaiveld plaatsgevonden. Het beekdal van het Witterdiep, tussen de A28 en het TT-circuit, is duidelijk herkenbaar op de kaart. Zo ook het hogere deel in het WAZ, de “kop”, tussen het beekdal van het Witterdiep en het direct oostelijk van het plangebied gelegen Geelbroek;
  • de “kop” in WAZ fungeert als waterscheiding hetgeen betekent dat het deel ten noordwesten van de “kop” in het noordwesten, via duikers in het knooppunt A28/N33, afwatert naar het Witter-/Anreperdiep (peil 8,55+NAP). Het deel ten zuiden, zuidoosten en zuidwesten van de “kop” watert via een hoofdwatergang en duiker onder de A28 in westelijke richting af naar het Witterdiep (zomerpeil 10,15+NAP en winterpeil 9,85+NAP). Het deel ten noordoosten van de “kop” watert via een duiker onder de N33 in noordelijke richting af naar het Anreperdiep (peil 8,45+NAP). Daarmee komt al het water terecht in (de bovenloop van) de Drentsche Aa (zie onderstaande figuur voor uitsnede uit de legger van het waterschap);
  • het gebied kent vrije afstroming (geen gemalen/polders). Het waterpeil wordt niet zozeer bepaald door het (zomer- en winter)peil in het corresponderende peilvak van het Witter-/Anreperdiep, maar eerder door de hoogteligging van de afvoerende duikers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP2019100D-C001_0009.png"

Uitsnede Groene Zoom Werklandschap Assen-Zuid uit AHN2

Bodemopbouw en grondwater

Voor het WAZ geldt qua bodemopbouw en grondwater het volgende:

  • kenmerkend voor het WAZ en de directe omgeving is de ondiep in de bodem aanwezige slecht doorlatende keileemlaag (formatie van Drenthe). De verticale doorlatendheid van deze keileemlaag bedraagt 0,01 tot 0,005 m/dag en de hydraulische weerstand 100 tot 1.000 dagen (TNO Geologische Dienst van Nederland, rapportnr. TNO 2013 R10107, d.d. 6 mei 2013). Op deze leemlaag is veelal een dunne deklaag aanwezig van 0,5-1,5 meter dik bestaande uit dekzand (formatie van Boxtel) of veenafzettingen (holoceen). Dit pakket heeft een geringe berging. Onder de leem wordt zand aangetroffen van de Formatie van Peelo. Onder deze zandlaag, op een diepte van circa 10 à 15 meter beneden maaiveld, ligt een slecht doorlatende laag uit eveneens de Formatie van Peelo (potklei) met een dikte van circa 10 tot 30 meter. In het beekdal van het Witterdiep/Anreperdiep, ten noorden van N33 en ten westen van A28, is door de erosie van de beek de keileem verdwenen;
  • Medusa Explorations BV heeft in opdracht van de gemeente onderzoek gedaan naar de exacte diepteligging en dikte van de leemlaag en naar de diepteligging van de potkleilaag. Dit is gebeurd aan de hand van boorprofielen en met behulp van een grondradar. Zoals aangegeven in het rapport van Medusa is de betrouwbaarheid van de diepte en dikte sterk afhankelijk van de meetdichtheid. Voor het bepalen van de leemdiepte en -dikte zijn in het deel ten westen van de Graswijk voldoende metingen uitgevoerd om een goed beeld te kunnen geven. Uit het onderzoek blijkt dat, behalve in de noordwestelijk top van het WAZ, keileem onder praktisch het gehele plangebied voorkomt. De dikte van de leemlaag varieert tussen 1 en 3 meter met lokaal enkele uitschieters tot 4 meter. In het noordwestelijk deel (stroomdal Witterdiep ter hoogte van knooppunt) is de leem weg geërodeerd en wordt de potklei als eerste stagnerende laag aangetroffen;

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP2019100D-C001_0010.png"

Uitsnede Groene Zoom Werklandschap Assen-Zuid uit leggerkaart Hunze en Aa's (met hoofdwatergangen (blauw), schouwsloten (rood), bermsloten (groen) en stromingsrichtingen (pijltjes))

  • ter plaatse van het WAZ is, behalve langs de (hoofd)watergangen, sprake van wegzijging. Waarbij in praktijk het regenwater vooral over de leemlaag zal afstromen naar de dichtstbijzijnde (hoofd)watergangen of gaten in de leemlaag;
  • door een aanwezige spoorsloot is er geen grondwaterstromingscomponent boven de keileem vanuit het WAZ naar het oostelijk gelegen Geelbroek of vice versa. Een ecohydrologische relatie tussen WAZ en Geelbroek is er daarmee ook niet;
  • op basis van de aanwezige bermsloten van de A28 en de bodemopbouw is er ook geen ecohydrologische relatie tussen het WAZ en het Witterdiep aanwezig;
  • in het WAZ is eind 2010 gestart met de inrichting van een grondwatermeetnet op basis van een door Tauw voorgestelde meetnetinrichting (N001-4735391EEB-afr-V01, d.d. 13 augustus 2010). De peilbuizen hebben veelal filters onder en boven de leemlaag. De peilbuizen zijn deels gemonitord met behulp van handpeilingen door de gemeente Assen en deels met behulp van meetH2O-sensoren. Verslaglegging van de resultaten heeft plaatsgevonden in februari 2015 (Tauwrapport N001-1226766EEB-rrt-V01). Uit de metingen volgt dat de gemiddelde grondwaterstand in het noordwestelijke deel van het plangebied circa 0,8 m -mv bedroeg. De laagste grondwaterstand in dit gebied bedroeg circa 1,7 m -mv. Op een aantal plekken is er een grondwaterstand aan maaiveld gemeten. Opvallend is dat de nattere gebieden niet uitsluitend beperkt zijn tot de laagste delen. De aanwezige leemlaag zal hier niet vreemd aan zijn. Verder blijkt dat de grondwaterstand (stijghoogte) boven de leemlaag gemiddeld enkele centimeters tot een aantal decimeters hoger ligt dan de stijghoogte onder deze laag. Dit betekent een netto infiltratie (wegzijging) vanuit het pakket boven de leemlaag naar het pakket eronder. Verder betekent dit dat de leemlaag daadwerkelijk zorgt voor een laagscheiding en dat de fluctuaties van de grondwaterstand boven de leemlaag groter zijn dan die onder de leemlaag. Infiltrerend hemelwater stagneert door de leemlaag waardoor na een neerslaggebeurtenis de grondwaterstand boven deze laag snel kan stijgen en er pieken optreden in de grondwaterstanden.

Waterkwaliteit

Het huidige landgebruik in het WAZ bestaat uit grasland, akkerbouw, boerderijen, bosjes, bewoning en een tuincentrum. Het van de aanwezige bebouwing vrijkomende huishoudelijk afvalwater (grijs en zwart) wordt via een drukriool onder de Graswijk (bemalingsgebied 79) verpompt naar uiteindelijk de afvalwaterzuiveringsinstallatie op het Stadsbedrijvenpark in Assen. Het regenwater van de daken en bestrating wordt, voor zover het niet direct of indirect (via de bodem) is aangesloten op sloten, afgevoerd via het drukriool naar de zuivering.

Het regenwater van de weilanden, akkers en van het tuincentrum zal direct of indirect in het slotenstelsel terecht komen en via het slotenstelsel in het Witter-/Anreperdiep. Gezien dit landgebruik mag ervan uitgegaan worden dat het uit het WAZ afstromende water landbouwkwaliteit heeft, dat wil zeggen in ieder geval meststoffen als fosfaat en nitraat en bestrijdingsmiddelen bevat. Voor zover bekend is vanuit het waterschap in het verleden nooit onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het oppervlaktewater vanuit dit plangebied.

4.1.3 Toekomstige situatie Werklandschap Assen-Zuid

Waterhuishouding, waterberging, waterkwaliteit en grondwater

In het ontwerp van het WAZ zijn de volgende grondslagen aan de orde:

  • aanleg van een gescheiden regenwater- en vuilwaterrioleringsstelsel;
  • het oppervlaktewaterstelsel maakt onderdeel uit van het regenwaterstelsel;
  • het regenwater afkomstig van de daken van nieuwe bebouwing wordt rechtstreeks aangesloten op het nieuwe regenwaterstelsel (sloot, vijver of regenwaterriool);
  • het regenwater afkomstig van bestrating (openbaar en particulier) wordt via een bodempassage aangesloten op het regenwaterstelsel. Onder een bodempassage wordt ook een berm verstaan. Indien dit niet mogelijk is en het afstromend water verontreinigd is, zullen andere zuiveringsstappen aan de orde zijn dan wel directe aansluiting op het vuilwaterriool;
  • vuilwater (grijs en zwart) van bedrijven en woonhuizen wordt aangesloten op de (nieuwe) vuilwaterriolering dan wel bestaande drukriolering;
  • proceswater van nieuwe bedrijven wordt direct of via de benodigde zuiveringsstappen (omgevingsvergunning) aangesloten op de vuilwaterriolering;
  • oppervlakten met verhoogd risico op verontreiniging, zoals bij voorbeeld laad- en losstations waar mogelijk verontreinigende stoffen worden overgeslagen, zullen worden aangesloten op het vuilwaterriool, of dat specifieke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat bij lekkage de oppervlaktewaterkwaliteit hierdoor negatief wordt beïnvloed;
  • de afvoer van regenwater uit het gebied via het oppervlaktewaterstelsel mag niet toenemen ten opzichte van de oude situatie;
  • het benodigde bergingsoppervlak als gevolg van de toename van verharding zal volledig in het openbaar gebied in het Werklandschap gerealiseerd worden. Toekomstige bedrijven in het Werklandschap worden daarmee ontzorgd;
  • er moet voor voldoende drooglegging gezorgd worden voor de nieuwe infrastructuur en bebouwing (aanleg noodzakelijke drainage dan wel ophoging maaiveld);
  • de vijvers met riet en andere oeverplanten langs de A28, spelen niet alleen een rol in de benodigde waterberging van het Werklandschap, maar ook in de nazuivering van het regenwater;
  • ten behoeve van calamiteiten (b.v. branden) dient in het regenwaterstelsel, bijvoorbeeld in de afvoer van elke vijver in het gebied, een afsluitvoorziening worden aangebracht;
  • langs de schouwsloten en vijvers/hoofdwatergangen in het gebied dient ruimte gereserveerd te worden voor onderhoud van deze watergangen (3 meter voor schouwsloten en 5 meter voor vijvers/hoofdwatergangen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP2019100D-C001_0011.png"

Uitsnede Groene Zoom uit schetsontwerp Werklandschap Assen-Zuid

4.1.4 Huidige situatie Groene Zoom

Voor wat betreft de waterhuishouding, bodemopbouw en waterkwaliteit zijn uit bovenstaande verhaal inzake de gehele WAZ, de volgende items te destilleren die van essentieel belang zijn voor de Groene Zoom:

  • de Groene Zoom ligt ten noordwesten van eerder genoemde “kop” in het WAZ en watert via een schouwslotensysteem en duikers onder het knooppunt A28/N33 in noordwestelijke richting af naar het Witter-/Anreperdiep (peil 8,55+NAP);
  • enkele jaren geleden is het knooppunt A28/N33 direct ten noordwesten van de toekomstige Groene Zoom heringericht. Op dit moment (en in de toekomstige situatie) watert de Groene Zoom via een duiker (rond 700 mm) onder de nieuwe oprit naar de N33 af naar een schouwsloot in het knooppunt;
  • de Groene Zoom kent vrije afstroming in noordwestelijke richting. Het waterpeil wordt niet bepaald door het peil van 8,55+NAP in het corresponderende peilvak van het Witter-/Anreperdiep, maar door de hoogteligging van de afvoerende duikers;
  • onder een 0,5-1,5 meter dikke laag dekzand van de formatie van Boxtel bevindt zich een 1-3 meter dikke slecht doorlatende leemlaag van de formatie van Drenthe en vervolgens weer een zandlaag van de formatie van Peelo. In het noordwestelijk deel (stroomdal Witterdiep ter hoogte van knooppunt) is de leem weg geërodeerd en wordt de potklei als eerste stagnerende laag aangetroffen;
  • het stijghoogteverschil tussen het grondwater boven en onder de leemlaag laat zien dat sprake is van wegzijging in de Groene Zoom. Echter de slechte doorlatendheid van dezelfde leemlaag zorgt ervoor dat deze wegzijging in de praktijk niet tot nauwelijks plaatsvindt en dat bij neerslaggebeurtenissen de grondwaterstand snel kan stijgen tot aan het maaiveld. Vervolgens zal dit regenwater veelal over de leemlaag afstromen naar de dichtstbijzijnde watergang;
  • gezien het huidige landgebruik in de Groene Zoom mag ervan uitgegaan worden dat het afstromende water landbouwkwaliteit heeft, dat wil zeggen in ieder geval meststoffen als fosfaat en nitraat en bestrijdingsmiddelen bevat. Dit staat op gespannen voet met de functie van de Drentse Aa als drinkwaterbron. Het wettelijke uitgangspunt bij het beheer van bedrijvenparken is dat hier geen bestrijdingsmiddelen/gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. De nieuwe bedrijven zullen hieraan moeten voldoen. Dit zal de waterkwaliteit ten goede komen.
4.1.5 Toekomstige situatie Groene Zoom

De Groene Zoom heeft een oppervlakte van circa 42 hectare en faciliteert de vestiging van het bedrijf Burgerhout en bedrijven op het gebied van transport en logistiek en langs de Graswijk kavels voor bedrijven met bijbehorende bedrijfswoning.

Waterhuishouding

  • De Groene Zoom watert ook in de toekomstige situatie af in noordwestelijke richting via de duiker onder de oprit naar de N33 (rond 700 mm) naar het Witter-/Anreperdiep (peilvak 8,55+NAP). Voor de duiker onder de oprit bevindt zich een stuwput met een drempelhoogte van 10,20+NAP die voorzien is van een knijpconstructie die het waterpeil in de meest noordelijke vijver van de Groene Zoom op een vast peil van 9,60+NAP houdt. Voor genoemde stuwput komt een schuif voor de instroombak, die in geval van calamiteiten (vervuilingen) in het oppervlaktewater van de noordelijke vijver eenvoudig en snel gesloten kan worden.
  • Het (noord)westelijk deel van de Groene Zoom wordt langs de A28 voorzien van twee vijvers waarvan de zuidelijke (peil 9,75+NAP) met de noordelijke (peil 9,60+NAP) verbonden wordt door een afsluitbare stuwconstructie. De zuidelijke vijver is ca. 415 bij 35 tot 70 meter (van insteek tot insteek) en de noordelijke vijver globaal 370 bij 50 tot 110 meter. De bodemhoogte van de vijvers is respectievelijk 8,75+NAP en 8,60+NAP. Aan de oostzijde en zuidzijde hebben deze vijvers een plasberm van 5 meter breed met riet en andere oeverplanten. Vanaf insteek tot plasberm is het talud 1:2 en van plasberm tot bodem van de watergang eveneens. De oever aan de westzijde dan wel noordzijde van de vijvers heeft een talud van 1:5.
  • De bestaande sloten blijven voor een groot deel behouden. Deze zorgen in de toekomstige situatie voor de afvoer richting de vijvers.
  • Aan weerszijden van de nieuwe ontsluitingsweg wordt voor de afwatering van deze weg een sloot gegraven, die uiteindelijk aan de noord- en zuidzijde wordt aangesloten op de vijvers.
  • De kavels ten oosten van de Graswijk, onderdeel van een ander peilgebied, zullen in de toekomstige situatie afwateren in westelijke richting naar de vijvers. Het water komt via een duiker onder de Graswijk in het slotensysteem ten westen van deze weg, en komt zo terecht in de meest noordelijke vijver.

Waterkwaliteit

  • Grijs en zwart water

Het grijs en zwart water van de nieuwe bedrijven en woon-/werklocaties zal via het vuilwatersysteem op perceelniveau en de “huisaansluitingen” aangesloten worden op het nieuwe gemeentelijke vuilwaterriool (DWA) ter plaatse van de nieuwe ontsluitingsweg dan wel het bestaande vuilwaterriool onder de Graswijk en uiteindelijk afgevoerd worden naar de RWZI op het Stadsbedrijvenpark.

  • Proceswater

Het vrijkomende proceswater van bedrijven zal via de door het Activiteitenbesluit vereiste voorwaarden gezuiverd worden en vervolgens op het vuilwaterriool worden geloosd. Het regenwater van toekomstige laad- en losdoks van transportbedrijven zal op de vuilwaterriolering worden gepompt.

  • Oppervlakten met een verhoogd risico op verontreiniging

Oppervlakten met verhoogd risico op verontreiniging, zoals bij voorbeeld laad- en losstations waar mogelijk verontreinigende stoffen worden overgeslagen, zullen worden aangesloten op het vuilwaterriool, of dat specifieke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat bij lekkage de oppervlaktewaterkwaliteit hierdoor negatief wordt beïnvloed.

  • Dakwater

Regenwaterafvoer vanaf (bedrijfs)daken kan rechtstreeks op het oppervlaktewater afgevoerd worden of, wanneer dat niet in de directe omgeving aanwezig is, op de regenwaterriolering. De RWA staat weer in verbinding met het oppervlakte watersysteem. In het bijbehorende beeldkwaliteitsplan is een zinsnede opgenomen dat uitlogende materialen niet toegepast mogen worden op het bedrijfsterrein.

  • Regenwater bestrating

Het regenwater afkomstig van de bestrating rond de bedrijven watert af naar de onverharde perceelsranden (greppels). Een deel van het water infiltreert in de bodem om vervolgens via het grondwater in het oppervlaktewatersysteem te komen. Een ander deel stroomt via watergangen naar de bergingsvijvers.Het regenwater van de nieuwe ontsluitingsweg en bijbehorende fiets-/voetpad infiltreert eerst via de bermen in de bodem om vervolgens in de bermsloten terecht te komen. Via de bermsloten zal het regenwater noordwaarts worden afgevoerd naar de noordwestelijke vijver.

  • Nazuivering door waterbergingsvijvers

Uiteindelijk zal al het regenwater van bestrating (indirect via bodempassage) en van daken (direct) in de waterbergingsvijvers komen. Mochten er nog restverontreinigingen in het lozingswater zitten dan zullen deze in de vijver neerslaan dan wel gezuiverd worden door de oeverplanten in de plasberm dan wel waterplanten in de vijver.

  • Onkruidbestrijdingsmiddelen op bestrating en in groen

De gemeente Assen maakt sinds circa 2000, ruim voordat het wettelijk niet meer is toegestaan, al geen gebruik meer van onkruidbestrijdingsmiddelen op bestrating en onverhard oppervlak in de openbare ruimte. Op de terreinen van afzonderlijke bedrijven of op bedrijfsterreinen in het algemeen (parkmanagement) is het vanaf 2017 bij wet verboden om op verhard en onverhard oppervlak bestrijdingsmiddelen toe te passen.

De gemeente Assen is voornemens met de nieuwe bedrijven in gesprek te gaan over bovengenoemde items om hen daarmee bewust te maken van het belang van een goede waterkwaliteit van het oppervlakte water. Dit kan direct maar ook indirect (via Parkmanagement).

Bodemopbouw en grondwater

Gemeente Assen hanteert voor bebouwing een minimale ontwatering van 0,90 m- mv en voor infrastructuur een minimale ontwatering van 1,10 m- mv. De gemeente Assen zal op voorhand met de nieuwe bedrijven in gesprek gaan om hen bewust te maken van de ondiep aanwezige leemlaag en het belang van een goede ontwatering d.m.v. drainage. Drainagewater kan aangesloten worden op de dichtstbijzijnde watergang dan wel regenwaterriolering.


Waterberging

De Groene Zoom heeft de volgende kentallen:

Huidige situatie:

  • Oppervlakte gehele plangebied: 418.853 m2 (41,88 hectare).
  • Oppervlakte verharding (particulier en openbaar): 15.363 m2.
  • Totale lengte sloten, die gedempt gaan worden: 2.811 m.
  • Totale berging sloten, die gedempt gaan worden: 4.217 m3 (uitgaande van 1,5 m3/m).

Toekomstige situatie:

  • Oppervlakte gehele plangebied: 418.853 m2 (41,88 hectare).
  • Oppervlakte openbare verharding (wegen, voetpaden, fietspaden): 24.005 m2.
  • Oppervlakte particuliere verharding (daken plus bestrating; 100% verharding): 187.977 m2.
  • Oppervlakte totale verharding (particulier plus openbaar): 211.981 m2.
  • Oppervlakte water en groen (openbaar terrein): 162.372 m2.
  • Oppervlakte watervijvers (op waterlijn (peil 9,75+NAP (zuid) en 9,60+NAP (noord)): 44.500 m2.

Berekening toekomstige berging:

Uitgaande van een wateroppervlak van 44.500 m2, een waterpeil van 9,75+NAP (zuidelijke vijver) en 9,60 m+NAP (noordelijke vijver), een maximaal mogelijke peilstijging van 0,6 meter (maximale hoogte 10,35 m+NAP (zuid) en 10,20+NAP (noord)) is sprake van een minimale berging van 26.700 m3 (gerekend op waterlijn dus mogelijke berging op taluds niet meegerekend). Daarnaast is er 5.548 m3 bergingsruimte in de nieuwe sloten, uitgaande van 3 m3/m.


De bergingstoename = berging nieuwe situatie - berging oude situatie = 26.700 + 5.548 - 4.217 = 28.031 m3.


De bergingsopgave = toename verharding gehele Graswijkzone. * 80 l/m2 = 199.514 * 80 = 15.961 m3.


Conclusie

Aangezien de bergingstoename in de Groene Zoom (28.031 m3) minimaal 1,76 maal de bergingsopgave (15.961 m3) is, kan geconcludeerd worden dat die meer dan toereikend is.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Voor de milieuzonering worden indicatieve afstanden gebruikt op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Deze zoneringsindeling is geen wettelijk kader, maar vormt voor de ruimtelijke indeling van het werklandschap een goed uitgangspunt.

Een bedrijventerrein moet door zijn hinderveroorzakende functie rekening houden met gevoelige objecten als woningen, maar ook de natuur of het buitengebied is als gevoelig te betitelen. Op basis van de ontwikkelingsvisie en het stedenbouwkundig plan wordt in het plangebied rekening gehouden met bedrijven met een categorie van ten hoogste 4.2 (grootste afstand voor hinder). Deze bedrijven komen vooral langs de A28. Hiermee wordt op de omliggende natuurgebieden (vooral ten zuidoosten van het plangebied) en nabijgelegen gevoelige functies (langs de Graswijk) zo veel mogelijk beperkt.

4.2.1 Gevolgen voor het bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de zoneringsafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Dit is verwerkt in de bestemmingen, aanduidingen, bestemmingsgrenzen en daarbij horende regels. De regeling is gebaseerd op het bestemmingsplan Werklandschap Assen-Zuid (2011). Door een goede inrichting van het terrein worden ongewenste situaties voorkomen.

4.3 Geluid

4.3.1 Algemeen

Het aspect geluid wordt geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh) voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en geluidgezoneerde industrieterreinen. Gewerkt wordt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en hogere grenswaarden. De Wgh is gericht op het voorkomen en beperken van geluidhinder in nieuwe en bestaande situaties. Daarnaast zijn er saneringsregelingen in opgenomen.

De geluidemissie vanwege bedrijven is geregeld in het Activiteitenbesluit of de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (type C bedrijven).

Bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Ook zijn de geluidszoneringen industrielawaai getoetst. De resultaten uit dit akoestisch onderzoek en de bevindingen uit de beoordeling van de geluidszones zijn verwerkt in de memo 'akoestisch onderzoek en beoordeling industrielawaai'. Deze memo is als bijlage 1 toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

4.3.2 Onderzoek

Algemeen

In en nabij het plangebied bevinden zich verschillende geluidbronnen. Het plangebied ligt (deels) binnen de geluidzone van wegen die zijn opgenomen in het geluidregister N33/A28, de Graswijk en het Circuit van Drenthe (industrielawaai). Ook de nieuwe ontsluitingsweg op het bedrijventerrein wordt een 50 km-weg en heeft daarmee een wettelijke geluidzone.

Het oorspronkelijke plangebied ligt buiten de geluidzone van het spoor Groningen-Zwolle. Op basis van de heersende GPP's bedraagt de zonebreedte 300 m (art. 1.4a Besluit geluidhinder).

Voor het geldend bestemmingsplan Werklandschap Assen-Zuid is in het kader van het MER een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai als gevolg van de ontwikkeling van het Werklandschap. Het onderzoeksgebied betrof daarbij het hele Werklandschap en een zone van 1 km daar omheen. Alle geluidbronnen en geluidgevoelige objecten zijn in dat onderzoeksgebied beschouwd. Ook de geluidbelasting op de Natura 2000-gebieden is berekend. Uit het onderzoek komt naar voren dat er sprake is van een kleine toename van het aantal adressen in de hogere geluidbelastingklassen. Dit komt logischerwijs door de realisatie van het Werklandschap en bijbehorende activiteiten.

Er worden in het plangebied niet meer woningen en andere geluidgevoelige gebouwen (zoals bedrijfswoningen) mogelijk gemaakt dan nu al in het geldende bestemmingsplan zijn toegestaan. Voor de nieuwe bedrijfswoningen zijn in het kader van het geldend bestemmingsplan al hogere waarden vastgesteld vanwege de Graswijk. Omdat de ligging van de ontsluitingsrondweg is gewijzigd t.o.v. de voorgenomen situatie in 2011 en de Graswijk naar verwachting een hogere intensiteit zal hebben in de plansituatie dan eerder aangenomen, is het aspect verkeerslawaai nader bekeken (zie bijlage).

De conclusies t.a.v. geluid uit de bijlage zijn hieronder samengevat:

TT-Circuit Assen

De geluidzone wordt consoliderend vastgesteld in een nieuw facet bestemmingsplan. De ligging verandert niet. Voor bestaande bedrijfswoningen en de nieuw te realiseren bedrijfswoningen zijn hogere waarden vastgesteld en is e.e.a. afdoende geregeld.

Wegverkeerslawaai ontsluitingsrondweg bestaande bedrijfswoningen Graswijk 10/23

De in 2011 vastgestelde hogere waarden zijn afdoende omdat de voorgenomen wegstructuur verandert t.o.v. 2011.

Wegverkeerslawaai ontsluitingsrondweg nieuwe bedrijfswoningen

Voor de nieuwe bedrijfswoningen dient een generieke hogere waarde te worden vastgesteld van Lden = 49 dB.

Wegverkeerslawaai Graswijk nieuwe bedrijfswoningen

Voor de nieuwe bedrijfswoningen dient een generieke hogere waarde te worden vastgesteld van Lden = 57 dB.

Wegverkeerslawaai N33/A28

Vanwege de N33 zijn nu hogere grenswaarden vastgesteld van 53 dB. In lijn met artikel 83, lid 4 van de Wgh heeft de gemeente ervoor gekozen een maximale ontheffingswaarde van Lden = 58 dB te verlenen. Alle nieuwe bedrijfswoningen liggen binnen de Lden = 58 dB-contour (inclusief 2 dB aftrek artikel 110g Wgh).

4.3.3 Gevolgen voor het bestemmingsplan

Omdat in het plangebied plan geen nieuw geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, is de Wet geluidhinder geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied. Een aantal hogere waarden wordt opnieuw vastgesteld binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder.

Omdat "grote lawaaimakers" binnen de 4.2 aanduiding uitgesloten gaan worden, heeft dit formele gevolgen, in die zin dat er wordt gedezoneerd. Praktisch gezien levert dit geen belemmeringen op, omdat de grens van het gezoneerde industrieterrein en de zonegrens zelf in het huidige bestemmingsplan niet zijn vastgelegd.

4.4 Externe veiligheid

Het bedrijventerrein Werklandschap Assen-Zuid wordt in fasen ontwikkeld. Voor het zuidelijke deel - de entreezone - is in 2019 een nieuw bestemmingsplan vastgesteld en van kracht geworden. Nu wordt voor het noordwestelijke deel een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Voor dit gebied geldt op dit moment een uit te werken bedrijventerrein-bestemming. Het bedrijf Burgerhout, onderdeel van de M&G Group, dat nu is gevestigd in het noordoosten van Assen is voornemens samen te gaan met de vestiging in Groningen en zoekt een nieuwe locatie. Het bedrijf heeft interesse in een groot deel van het westelijk gelegen middengebied van het Werklandschap Assen-Zuid.

Door de omvang van het bedrijf is het niet geheel in te passen in het landschappelijk raamwerk, zoals dat voor het gebied is beoogd. Daarom kan geen gebruik worden gemaakt van de uitwerkingsplicht en is een aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk. In dit nieuwe bestemmingsplan (werktitel: “Werklandschap Assen-Zuid (Noordelijk deel)”) moet ook het aspect externe veiligheid onderzocht worden.

Beleidsvisie Omgevingsbeleid Gemeente Assen 2017

Deze in november 2017 vastgestelde beleidsvisie beschrijft de gemeentelijke ambitie in relatie tot veiligheidsrisico's bij ruimtelijke ontwikkeling van de stad. Daarbij zijn gebiedsgerichte ambitieniveaus gekozen. Drie gebieden worden onderscheiden: woonwijken, buitengebied en bedrijventerreinen. Het onderhavige plangebied valt binnen 'bedrijventerreinen'. Assen kiest voor een grotere flexibiliteit om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. Bevolkingsdichtheden zijn vaak minder groot en de verblijfstijden in vergelijking met woonwijken korter. Per gebied zijn de ambities vertaald in randvoorwaarden met betrekking tot plaatsgebonden risico en groepsrisico. De ambitie van de gemeente met betrekking tot (het uitbannen van) deze risico's is beschreven in paragraaf 3.4.5.

4.4.1 Veiligheidsstudie RUD en verantwoording groepsrisico

Ten behoeve van de beoordeling van het aspect Externe Veiligheid heeft de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) een veiligheidsstudie uitgevoerd. Dit onderzoek bestaat uit de volgende onderdelen:

  • inventarisatie van de risicobronnen in en nabij het plangebied;
  • analyse van de invloed van risicobronnen op de veiligheid;
  • toetsing van de veiligheidssituatie aan de geldende veiligheidsnormen;
  • uitvoering van een kwantitatieve risicoanalyse;
  • beoordeling van de noodzaak voor een verantwoording van het groepsrisico.

Het volledige rapport is als bijlage 2 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Hieronder volgen kort de belangrijkste conclusies en aanbevelingen.

Transport A28 en N33 (BEVT)

Binnen het plangebied moet met betrekking tot transport van gevaarlijke stoffen en externe veiligheid rekening worden gehouden met de A28 en N33. Omdat deze nieuwe ontwikkeling gedeeltelijk binnen een afstand van 200 meter vanaf de rijksweg plaatsvindt, is een risicoanalyse uitgevoerd.

Plaatsgebonden risico transport

Van de A28 en N33 ligt het plaatsgebonden risico 10-6 respectievelijk op het midden van de weg en op 15 meter van het midden van de weg. Het plangebied ligt buiten de contour van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar van de N33. Het plan voldoet hiermee aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico 10-6  per jaar.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)

Op grond van het Bevt geldt op basis van het Basisnet Weg voor de A28 en N33 bij Assen-zuid een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Het plangebied ligt op meer dan 30 meter vanaf de beide wegen. Het PAG geldt dus niet voor deze ontwikkeling.

Groepsrisico transport

Het groepsrisico is met behulp van het rekenprogramma RBMII, versie 2.3 bepaald. Uit deze analyse is gebleken dat het groepsrisico ten aanzien van de A28 en N33 ruim beneden de oriëntatiewaarde van het groepsrisico ligt.

Uit de berekening van het groepsrisico is gebleken dat door de toename van het aantal personen in het plangebied (bedrijventerrein met een deel woon-werkkavels), een toename van het groepsrisico binnen het invloedsgebied van bij de A28 laat zien. Het groepsrisico langs de relevante transportroute bedraagt minder dan 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

 

Daar er een geringe toename van het groepsrisico plaatsvindt en het groepsrisico minder dan 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico bedraagt, kan op grond van artikel 8 van het Bevt in dit geval worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Hierdoor is het niet noodzakelijk om maatregelen te onderzoeken die kunnen leiden tot een lager groepsrisico. Evenmin is een onderzoek naar alternatieve locatie noodzakelijk.

In de toelichting van het bestemmingsplan dient het groepsrisico te worden verantwoord. Voor die verantwoording kan de inhoud van hoofdstuk 3 van dit rapport als input dienen. Kort samengevat komt dit op het volgende neer:

Buisleidingen (Bevb)

Voor dit plan is in deze risicoanalyse rekening gehouden met de hoge druk aardgasleidingen de 000132 en de 000142 van de NAM. De NAM-leiding 000142 is de meest relevante leiding voor de berekening van het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico buisleidingen

De buisleidingen in het ruimtelijk plan hebben ter hoogte van de planlocatie in de zuidwestelijke hoek een kleine risicocontour PR10-6 per jaar en deze ligt ruim van de bouwvlakken. Hierdoor wordt de richt- en grenswaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar niet overschreden.

Belemmeringenstrook

De belemmeringenstrook bedraagt 5 meter voor beide buisleidingen met een druk van meer dan 40 bar en in onderhavig geval valt de belemmeringenstroken binnen het ruimtelijk plan. In de huidige situatietekening ligt het bouwvlak (zuidoostelijk punt) van het meest zuidelijk gelegen geprojecteerde bedrijventerrein op de NAM-leidingen. Bij de definitieve situering van dat bedrijventerrein dient met de belemmeringenstrook rekening te worden gehouden.

Invloedsgebied buisleidingen

De meest bepalende hogedruk aardgasleiding heeft een invloedsgebied van circa 225 meter. Het invloedsgebied wordt niet op de verbeelding van het bestemmingsplan geplaatst. Het zuidelijke deel van het bedrijventerrein ligt volledig of deels binnen het invloedsgebied. Een gedeelte van het bedrijventerrein ligt zelfs volledig binnen de 100% letaliteitszone van de buisleiding.

Groepsrisico buisleidingen

Het groepsrisico is met behulp van het rekenprogramma Carola bepaald. Uit deze analyse is gebleken dat het groepsrisico vanwege de projectie van het bedrijventerrein en woon-werkkavels iets toeneemt. Echter de oriëntatiewaarde wordt voor de nieuwe situatie niet overschreden. Het groepsrisico bedraagt circa 0,04% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Daarbij bedraagt de toename van het groepsrisico beduidend minder dan 10% ten opzichte van de bestaande situatie.

Het meest zuidelijk deel van het bedrijventerrein ligt deels binnen de 100% letaliteitszone en de zuidkant van het bedrijventerrein ligt binnen de 1% letaliteitszone.

Er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Er zijn geen beperkingen voor het bouwen van bedrijfsgebouwen (beperkt kwetsbaar) binnen de 100% letaliteitszone. Hierdoor is het niet noodzakelijk om maatregelen te onderzoeken die kunnen leiden tot een lager groepsrisico. Evenmin is een onderzoek naar alternatieve locatie noodzakelijk.

Propaantank en multifueltankstation

De geprojecteerde bouwvlakken liggen ruimschoots buiten deze veiligheidscontour van de propaantank en vormt dus geen belemmering voor het ruimtelijk plan. Het invloedsgebied van het multifueltankstation ligt net buiten het bouwvlak van de meest zuidelijk gelegen deel van het geprojecteerde bedrijventerrein en vormt dus geen belemmering voor het ruimtelijk plan.

4.4.2 Advies Veiligheidsregio Drenthe (VRD)

De VRD heeft op 10 januari een schriftelijk advies uitgebracht. In dit advies toetsen zij het voorliggende bestemmingsplan op externe veiligheid en geven zij advies over de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid/beheersbaarheid indien een scenario zich voor zou doen met gevolgen voor de op het bedrijventerrein aanwezige mensen.

Scenario's

Gezien de korte afstand tussen A28 en het plangebied kan de VRD ten aanzien van een scenario waarbij sprake is van een exploderend brandend gas bij een leidingbreuk en de effecten van een zeer licht toxische vloeistof geen extra maatregelen bedenken die of de zelfredzaamheid of de bestrijdbaarheid zouden kunnen verbeteren.

Een erg kleine kans dat een tankwagen op de A28 een kan exploderen is wel aanwezig. Hiervoor is de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid/beheersbaarheid getoetst.

Zelfredzaamheid

De personen in het plangebied zijn zelfredzaam. Hierdoor is men in staat, wanneer men bij een dergelijk scenario snel wordt gewaarschuwd, te vluchten. Gezien de wegenstructuur is het zeker mogelijk om van het incident af te vluchten.

Wat in het plan ten aanzien van omgevingsveiligheid prima is uitgewerkt, is de situering van de woon-werk locaties ten opzichte van de A28 en de hoge druk aardgastransportleidingen. Het bedrijventerrein zelf vergroot de afstand tot deze woon-werk locaties en hiermee wordt de kans op effect verkleind.

Bestrijdbaarheid/beheersbaarheid

Bij een dergelijk scenario is het zaak hulpdiensten snel te alarmeren waardoor er nog kans is om de autobrand te bestrijden. Na alarmering heeft de brandweer nog zo'n 15 minuten nodig om ter plaatse te komen en in totaal zo'n 25 minuten om te beginnen met de bestrijding. Tijdige alarmering is hierbij dus cruciaal.

Advies VRD

Het advies van de VRD ziet op 2 onderwerpen: het realiseren van een geboorde put met een capaciteit van minimaal 90 m3/uur en het tegengaan van de oprichting van (beperkt) kwetsbare objecten. Het realiseren van een geboorde put wordt meegenomen bij de inrichting van het gebied en hierover loopt apart overleg met de VRD. Het heeft echter geen invloed op het bestemmingsplan zelf. Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten is overleg geweest met de VRD en geldt voor dit plan dat deze op basis van de bedrijvenlijst niet zijn toegestaan. Zo zijn afzonderlijke kantoorgebouwen (zonder bedrijfsmatige/industriële werkzaamheden) niet toegestaan. Een kantoor als onderdeel van een bedrijf worden niet aangemerkt als beperkt kwetsbaar object, dus daar heeft het advies van de VDR geen betrekking op.

4.4.3 Gevolgen voor het bestemmingsplan

De PR-contour van de hogedruk gasleiding valt voor een klein deel binnen het plangebied. Deze is aangeduid en hieraan is een regeling gekoppeld die de realisatie van kwetsbare objecten binnen deze aanduiding uitsluit.

Op grond van artikel 14 van het Bevb is in het bestemmingsplan de buisleiding en de zogenaamde belemmeringenstrook van de hogedruk aardgastransportleidingen weergegeven. De belemmeringenstrook bedraagt 5 meter voor beide buisleidingen. Binnen de belemmeringenstrook mogen geen bouwwerken worden opgericht. Daarnaast geldt een vergunningenstelsel voor werken of werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding, niet zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de WIBON. Voor graafwerkzaamheden geldt een zogenaamde Klic-melding.

4.5 Luchtkwaliteit

Het kader ten aanzien van luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer. Een onderdeel van deze wet betreft het aspect luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Bij luchtkwaliteit wordt voorzien in onder meer een gebiedsgerichte aanpak via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • 1. er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • 2. een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • 3. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • 4. een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Uit onderzoek in het kader van het MER voor het Werklandschap Assen-Zuid blijkt dat de grenswaarden voor NO2 en PM10 door de realisatie van het bedrijventerrein niet worden overschreden. De hoogste (jaargemiddelde) concentraties doen zich voor langs de A28 en bedragen ongeveer de helft van de toegestane concentraties volgens de Wet Milieubeheer.

Fijnstof-emissie is bij dit plan alleen het gevolg van de verkeerstoename. Uitgangspunt is dat dit bestemmingsplan per saldo niet méér mogelijk maakt dan het geldende bestemmingsplan. In dat opzicht heeft het ten opzichte van de in het MER onderzochte situatie geen groter effect op de luchtkwaliteit. De effecten van verkeer en industrie op de luchtkwaliteit zijn eerder kleiner, door strengere emissie-eisen.

De huidige luchtkwaliteit langs wegen wordt bepaald aan de hand van de NSL-monitoringstool van de Rijksoverheid. Onder andere langs de A28 is hierin de luchtkwaliteit weergegeven. Langs deze weg is sprake van een NO2 concentratie van 17 à 18 ug/m3 en een PM10 van 15 à 16 ug/m3. Dit is de minimale waarde. De fijne fractie PM2,5 is bepaald op ongeveer 9 ug/m3. De norm voor fijnstof is 40 ug/m3 voor de PM10 en 25 ug/m3 voor de PM2,5.

Aan de hand van de voorgaande gegevens blijkt dat de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied zeer goed is (maximaal 45% van de norm). Het plan draagt in zeer beperkte mate bij aan een verslechtering daarvan. Daarmee is met zekerheid gewaarborgd dat de luchtkwaliteit ruim binnen de norm van 40 ug/m3 blijft.

4.5.1 Gevolgen voor het bestemmingsplan

Vanuit het planologische aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het voornemen tot de ontwikkeling van de Groene Zoom, zoals mogelijk wordt gemaakt in dit bestemmingsplan.

4.6 Bodem

4.6.1 Inleiding

Het landelijke toetsingskader ten aanzien van bodem is de Wet bodembescherming en het Besluit Bodemkwaliteit. Het doel van de Wet bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Het Besluit Bodemkwaliteit kent bescherming en duurzaam beheer van de bodemkwaliteit als uitgangspunt en beschrijft beleid voor bouwstoffen, grond en baggerspecie.

De gemeente Assen heeft de Nota Bodembeheer vastgesteld. In de nota bodembeheer wordt invulling gegeven aan de bodemambities van de gemeente Assen met betrekking tot hergebruik van grond en baggerspecie. De gemeente Assen heeft voor gebiedsspecifiek beleid gekozen.

In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Het bestemmingsplan laat naast een functiewijziging, ook nieuwe bebouwing toe. Om deze reden is onderzoek naar de bodemkwaliteit aan de orde.

Voor het werklandschap is de bodemkwaliteit van dat gebied via verschillende onderzoeken in kaart gebracht. Het werklandschap valt onder het bestemde gebruik 'Ander groen, bebouwing, infrastructuur en industrie (niet nagenoeg geheel verhard)'. De gemiddelde bodemkwaliteit voldoet over het algemeen aan de achtergrondwaarde. De Graswijk en een aantal percelen aan deze weg voldoen net niet aan de achtergrondwaarde, maar wel voor de functie 'wonen' (en daarmee ook voor 'bedrijventerrein').

In het plangebied van dit bestemmingsplan is een NAVOS-locatie aanwezig. Dit is één van de locaties die eerder is onderzocht. Het onderzoek is echter verouderd en daarom opnieuw uitgezet. In paragraaf 4.6.2 staan de resultaten.

4.6.2 Onderzoek

Er is een verkennend (actualiserend) bodem- en asbestonderzoek voor het plangebied uitgevoerd. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie voor de verkoop van de (bedrijfs)percelen. Daarnaast dient het onderzoek als inhoudelijke input bij de aanvraag van de omgevingsvergunning Bouwen. Indirect is het ook een actualisatie in relatie tot dit bestemmingsplan.

Kwaliteit van de bodem

In het gebied is in het verleden bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek komen een aantal aandachtspunten die in een nog uit te voeren actualisatie bodemonderzoek worden geactualiseerd. De uitvoering van dit onderzoek zal binnenkort plaatsvinden.

Huidige en toekomstige functie

Er zijn een aantal locaties die aandacht behoeven en die door middel van vorenstaand onderzoek in beeld worden gebracht. Hieruit zal moeten blijken of de toekomstige functie (industrie) wel of niet in de weg wordt gestaan.

Bekend is dat in het gebied een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is. Deze verontreiniging bevindt zich tussen de percelen Graswijk 14 en 28 in. Op het geval is door de provincie Drenthe een besluit genomen (1 juli 2019 met kenmerk DO/2009008388). De verontreiniging is tevens geactualiseerd door Tauw (rapport van 8 juli 2019 met kenmerk R001-1269956EBS-V02-rrt-NL). Uit het onderzoek blijkt dat de omvang van de verontreiniging niet veranderd is. Voor de nieuwe functie die het gebied krijgt moet rekening met een bodemsanering worden gehouden.

Voorjaar 2020 heeft Tauw een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Gebleken is dat er, naast het reeds bekende geval van bodemverontreiniging met PAK, sprake is van een aantal verontreinigingsspots. Deze worden deels nog nader in kaart gebracht. De verontreinigingen worden voor realisatie tot bedrijvenpark door de gemeente Assen gesaneerd.

  • 1. Oude toegangsweg verontreinigd met asbest: zg. asbestweg.
  • 2. Spot met asbest, lood en zink (<25 m3).
  • 3. Depot (ca. 10 m3) sterk verontreinigd met koper.
  • 4. Vaste waterbodem sterk verontreinigd met koper (uitsplitsing van mengmonster loopt nog).
  • 5. Op 3 plaatsen is asbest boven de interventiewaarde aangetoond: nader onderzoek wordt uitgevoerd.

Financiële haalbaarheid

De gemeente heeft aangegeven de financiële middelen te hebben om een bodemverontreiniging op te ruimen.

Daarnaast is nog het volgende van belang: niet in het gehele gebied wordt momenteel een actualisatie onderzoek uitgevoerd. Enkele deelgebieden worden nu niet onderzocht. Met bodemonderzoek dient in deze gebieden dan ook nog rekening te worden gehouden (er zijn verdachte locaties op bodemverontreiniging aanwezig). In deze gebieden verandert de bestemming niet wezenlijk, waardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.7 Archeologie

Vanuit de wetgeving is een toetsing aan de archeologische waarden bij ontwikkelingen verplicht. De gemeente Assen heeft dit gespecificeerd in haar archeologische beleid (zie ook paragraaf 3.4.6). Hieruit blijkt dat in het plangebied gebieden aanwezig zijn waar een archeologisch onderzoek nodig is bij ontwikkelingen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 centimeter onder maaiveld.

4.7.1 Onderzoek

In januari 2010 is voor het bestemmingsplan Werklandschap Assen-Zuid een archeologisch vooronderzoek (inventariserend veldonderzoek) uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3. Het voorliggende bestemmingsplan Groene Zoom maakt deel uit van het destijds onderzochte plangebied.

Voor het grootste gedeelte van het plangebied Groene Zoom wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. In het noorden van het plangebied zijn percelen nog niet onderzocht. Daarom is de archeologische dubbelbestemming uit het geldende bestemmingsplan opnieuw in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen. In de planregels wordt bescherming van eventuele archeologische waarden vastgelegd.

Voor het beekdal van het Anreeper Diep is de verwachting zeer laag dat hier nog behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Ter hoogte van de mogelijk aanwezige voorde zijn geen beekdal afzettingen (meer) aanwezig. Archeologische begeleiding van het beekdal wordt daarom niet zinvol geacht. In de twee dobben die liggen in het plangebied Groene Zoom is veen aangetroffen. Gezien de geringe dikte en omvang van de veenlaag heeft deze geen tot weinig paleobotanische en archeologische waarde. Voor de dobben VIII en IX wordt daarom geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.

4.7.2 Gevolgen voor het bestemmingsplan

Vrijwel het gehele plangebied is inmiddels archeologisch onderzocht. De gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart is voor dit plangebied niet meer actueel. De dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' hoeft aan het plangebied niet meer toegekend te worden, met uitzondering van het niet onderzochte deel. Hier vinden geen bodemingrepen plaats die mogelijk schade toebrengen aan archeologische resten. Nader onderzoek is niet meer nodig. De conclusies uit de reeds uitgevoerde onderzoeken zijn in paragraaf 4.7.1 weergegeven.

4.8 Cultuurhistorie

Naast archeologie hebben ook andere cultuurhistorische waarden een belangrijke rol gekregen bij de ontwikkeling van plannen. De Erfgoedwet regelt hiervan een deel (bijvoorbeeld monumenten). Ook het bestemmingsplan moet voorzien in een toelichting op het aspect cultuurhistorie.

Voor de gemeente Assen is cultuurhistorisch beleid (2016) opgesteld. Hieruit blijkt dat het plangebied van dit bestemmingsplan deels een hoge en deels een gemiddelde cultuurlandschappelijke waardering heeft. Daarnaast loopt door het plangebied de oude markegrens en zijn in en om het plangebied oude wegen aanwezig die zijn aangelegd tussen 1832 en 1950.

In gebieden met een hoge en middelhoge waardering streeft de gemeente naar behoud en/of inpassing. Voor het Werklandschap is zo veel mogelijk rekening gehouden met de inpassing van de ontwikkeling in de bestaande landschapsstructuren. Dit is vertaald in onder meer het stedenbouwkundig plan uit 2019 en het beeldkwaliteitsplan Burgerhout (zie ook paragraaf 2.2). Een verandering aan de bestaande landschapsstructuren is niet uit te sluiten, maar bij de inpassing van het nieuwe plan is rekening gehouden met de bestaande structuren. Voorbeelden hiervan zijn de nieuw aangelegde Burgemeester Masmanweg die langs de verkavelingsgrens loopt en het behoud van het oude weggetje aan de noordzijde van het plangebied.

4.9 Ecologie

Het aspect ecologie gaat over de bescherming van natuurgebieden en soorten bij nieuwe ontwikkelingen. De bescherming is geregeld in de Wet natuurbescherming voor Natura 2000-gebieden en soorten. Bij het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de provinciale verordening het toetsingskader.

4.9.1 Soortenbescherming

In het plangebied is de aanwezigheid van beschermde soorten niet uit te sluiten. In 2019 heeft een actualisatie van de eerdere onderzoeken voor Werklandschap Assen-Zuid plaatsgevonden. In de actualisatie (bijgevoegd in bijlage 4) is het plangebied, beschouwd. De invloeden van de ontwikkeling in dat gebied ten opzichte van beschermde gebieden en soorten onderzocht.

Onderzoek

In het projectgebied zijn mogelijk vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. In veel van de aanwezige bebouwing kunnen de dieren bijvoorbeeld onder de dakpannen en in de spouwmuur komen.

Daarnaast zijn ook diverse forse bomen met voor vleermuizen geschikte boomholten aanwezig. Uit eerdere onderzoeken is ook bekend dat de laanbeplanting langs de Graswijk onderdeel vormt van een vliegroute voor vleermuizen, een verbinding met de stad Assen. Afhankelijk van de situering van verblijfplaatsen in het projectgebied kunnen ook andere opgaande elementen in het projectgebied onderdeel vormen van een vliegroute.

In de bebouwing bevinden zich mogelijk verblijfplaatsen van steenmarter. Verder kan de in Nederland oprukkende grote bosmuis zich inmiddels in het projectgebied hebben gevestigd.

Diverse gebouwen, met name woningen, zijn geschikt als broedlocatie voor huismus. Ook bevindt zich een bezet nest van ooievaar in het projectgebied. In de aanwezige bomen kunnen buizerd, ransuil of sperwer broeden en in aanwezige schuren op een erf is mogelijk kerkuil aanwezig. De nesten van deze soorten zijn jaarrond beschermd. Verder zijn diverse algemeen voorkomende broedvogelsoorten in het projectgebied te verwachten.

Uit eerdere onderzoeken is de aanwezigheid van alpenwatersalamander bekend in het projectgebied. Verder is een aantal algemene amfibieën in het projectgebied te verwachten, zoals bruine kikker en gewone pad, waarvoor vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen.

Vaste verblijfplaatsen van beschermde reptielen, vissen, ongewervelden en weekdieren of standplaatsen van beschermde planten zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook uitgesloten in het projectgebied.

Gelet op het bovenstaande is het noodzakelijk om voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen op de locatie gericht onderzoek uit te voeren naar de precieze actuele functie van het projectgebied voor diverse beschermde soorten en minimaal naar de effecten. Afhankelijk van de aard en locatie van de ingreep vragen verblijfplaatsen/nestlocaties/leefgebied van respectievelijk vleermuizen, steenmarter, grote bosmuis, huismus, ooievaar, roofvogels en alpenwatersalamander hier aandacht.

Bij negatieve effecten op genoemde beschermde soorten zijn vervolgstappen in het kader van de Wet

natuurbescherming nodig. Hiertoe behoort veelal het aanvragen van een ontheffing bij de provincie en

het nemen van mitigerende en soms ook compenserende maatregelen.

Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het projectgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

4.9.2 Gebiedsbescherming

Bij de gebiedsbescherming zijn vooral de effecten van de ontwikkeling op de rondom aanwezige Natura 2000-gebieden van belang. De Natura 2000-gebieden Drentsche Aa en Witterveld liggen binnen 5 km van het plangebied. In het kader van het bestemmingsplan Werklandschap Assen-Zuid en de daarbij horende planMER is een onderzoek uitgevoerd. Ook dit onderzoek is inmiddels verouderd en de beschermde natuurgebieden zijn dan ook meegewogen in de actualisatie van het onderzoek (zie paragraaf 4.9.1).

Beschermde gebieden

Gezien de afstand en de tussenliggende bebouwing en infrastructuur worden geen directe negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten, Nationaal Natuurnetwerk (NNN) en overige belangrijke natuurwaarden buiten de NNN verwacht. Indirecte effecten kunnen niet worden uitgesloten. Hierbij moet vooral gedacht worden aan negatieve effecten van de voorgenomen ontwikkelingen in relatie tot een toename van emissie (als gevolg van verkeersbewegingen en -uitstoot van bedrijven).

In het kader van het besluit MER Werklandschap Assen-Zuid (mei 2011) zijn stikstofdepositieberekeningen uitgevoerd. Op basis van deze stikstofdepositieberekeningen is in de Passende Beoordeling geconcludeerd dat de toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de huidige situatie niet zal leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van de beïnvloede habitattypen of de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelrichtlijnsoorten. Op basis daarvan is toen geconcludeerd dat de toename daarmee niet zal leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingdoelstellingen voor de beïnvloedde habitattypen en vogelrichtlijnsoorten.

De uitwerking van dit plangebied maakt deel uit van het gebied waarvoor het Besluit MER is opgesteld. Gelet op het feit dat de inrichting van het plangebied past binnen de destijds gehanteerde uitgangspunten die zijn gehanteerd bij het besluit MER, kan worden geconcludeerd dat er geen (significant) negatieve effecten op de instandhoudingdoelstellingen voor de beïnvloede habitattypen en vogelrichtlijnsoorten optreden.

Een uitgebreide beschouwing/oplegnotitie bij de Passende Beoordeling uit 2011 voor het aspect stikstof is bijgevoegd in Bijlage 5. De conclusies daaruit zijn:

  • In het kader van het BesluitMER Werklandschap Assen-Zuid is het aspect stikstofdepositie in principe voldoende beoordeeld en afgewogen.
  • Emissies vanwege verkeersgeneratie zijn in de beoordeling meegenomen en er mag worden verwacht dat deze in de toekomst verder afnemen (aan te scherpen emissie-eisen, elektrisch rijden).
  • Wanneer de toekomstige bedrijfsemissies binnen de berekeningsuitgangspunten blijven, is dit in principe afdoende. Er is geen significant effect op omliggende Natura 2000-gebieden. Omdat het plangebied t/m milieucategorie 4.2 kleiner wordt, is er sprake van verminderde depositie.
4.9.3 Gevolgen voor het bestemmingsplan

Ten aanzien van het aspect stikstofemissie geldt voor het bestemmingsplan dat per bedrijfsontwikkeling inzicht kan worden gevraagd naar de te verwachten stikstofemissie. Wanneer gebouwen zo veel mogelijk duurzaam/gasloos worden gebouwd en er geen bijzondere procesemissies zijn, mag worden verwachten dat er ruimschoots binnen de kavelemissies van 210/635 kg NOx/ha/jaar wordt gebleven. In geval van overschrijding hiervan moet in het kader van de vergunningverlening beoordeeld worden of een bedrijf maatregelen moet treffen om de stikstofemissie te beperken, dan wel te salderen. De Wet natuurbescherming waarborgt dit. Wanneer de kavelemissies lager zijn, dan is in beginsel aangetoond dat een bedrijf geen significant negatief effect op de beschermde natuurgebieden heeft en vervalt de vergunningplicht.

4.10 Lichthinder

Voor lichthinder als gevolg van ruimtelijke plannen is geen wettelijk toetsingskader beschikbaar. Wel is duidelijk dat er tijdens de realisatiefase van de ontwikkelingen in het plangebied en tijdens de uitvoering van de uiteindelijke bedrijfswerkzaamheden in de nachtelijke uren sprake kan zijn van verstoring als gevolg van kunstmatige lichtbronnen. De exacte effecten zijn echter pas duidelijk wanneer de exacte ruimtelijke en functionele inrichting van plangebied meer concreet is uitgewerkt.

Voor het bestemmingsplan Werklandschap Assen-Zuid is het aspect lichthinder in het MER beoordeeld. Hieruit komt naar voren dat, wanneer de verstoring door licht beperkt blijft tot in het plangebied zelf, geen negatieve effecten verwacht worden.

4.10.1 Gevolgen voor het bestemmingsplan

De juridische regeling van het bestemmingsplan regelt de toelaatbare functies en toelaatbare bouwwerken. Het aspect licht wordt daarom niet rechtstreeks in de regels van het bestemmingsplan opgenomen.

Via de milieuzonering wordt in dit bestemmingsplan rekening gehouden met milieukwaliteit. De zware bedrijfscategorieën in het plangebied zijn gepland langs de A28 en daarmee niet aan de 'lichtgevoelige' oostkant. Lichthinder is niet waarschijnlijk vanuit het plangebied.

Het aspect lichthinder geeft geen uitgangspunten voor een specifieke regeling in dit bestemmingsplan.

4.11 MER-beoordeling

Voor de ontwikkeling van het Werklandschap Assen-Zuid is een milieueffectrapport opgesteld (zie voor het MER en daarbij horende onderzoeken ook: http://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0106.99BP20091003-C001 /t_NL.IMRO.0106.99 BP20091003-C001_index.html). In het MER is een aantal ontwikkelingsvarianten onderzocht die zijn gebaseerd op de stedenbouwkundige visie, waarbij uitgegaan wordt van de totale ontwikkeling van het gebied. Het in het MER beschreven voorkeursalternatief (zie volgende afbeelding) is de basis geweest voor het bestemmingsplan Werklandschap Assen-Zuid. De ontwikkeling in het plangebied van dit bestemmingsplan is gebaseerd op het bestemmingsplan voor het gehele werklandschap. De resultaten van het MER zijn dan ook een goede basis voor dit bestemmingsplan. Het opnieuw uitvoeren van een MER of een m.e.r.-beoordeling is voor het plangebied van dit bestemmingsplan dan ook niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP2019100D-C001_0012.jpg"

Het voorkeursalternatief uit het MER

Hoofdstuk 5 Toelichting op de juridische regeling

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. Daarbij wordt een algemene toelichting gegeven op de opzet van de regels en wordt daarna dieper ingegaan op de bestemmingen en aanduidingen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen.

5.1 Opzet regels

Voor de opzet van de regels is zo veel mogelijk het Handboek bestemmingsplannen van de gemeente Assen (versie 11-2011) gevolgd.

De regels zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken:

  • hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

De inleidende regels bevatten:

  • de begrippen (artikel 1). In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd;
  • wijze van meten (artikel 2). Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

De bestemmingsregels bevatten de juridische vertaling van de bestemmingen die in het plangebied voorkomen (artikel 4 tot en met artikel 8).

De algemene regels bestaan uit:

  • anti-dubbeltelregel (artikel 10). De anti-dubbeltelregel is opgenomen om er voor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten;
  • algemene bouwregels (artikel 11). Deze regels gelden algemeen en naast de specifieke bouwregels die in de bestemmingen zijn opgenomen;
  • algemene gebruiksregels (artikel 12). In dit artikel is aangegeven welke vormen van gebruik strijdig zijn met de aan de grond gegeven bestemming;
  • algemene aanduidingsregels (artikel 13). De regels van de aanduidingen die over verschillende bestemmingen en vlakken heen gaan staat in dit artikel;
  • algemene afwijkingsregels (artikel 14). Ten aanzien van ondergeschikte punten wat betreft de maatvoering kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels.

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels (artikel 16 en artikel 17). De overgangsbepalingen zijn standaardbepalingen die uit het Bro zijn overgenomen.

5.2 Nadere toelichting op de regels

Het bestemmingsplan heeft de volgende bestemmingen:

  • Bedrijf - Wonen.
  • Bedrijventerrein.
  • Groen.
  • Verkeer.
  • Water.
  • Leiding - Gas.
  • Waarde - Archeologie 2.
5.2.1 Bedrijf - Wonen

De voor 'Bedrijf - Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor lichte bedrijvigheid (milieucategorieën 1 en 2) en (bedrijfs)woningen al dan niet in combinatie met aan huis gebonden beroep of bedrijf.

Per bouwperceel mag 70% worden bebouwd. Op de plankaart is met een gebiedsaanduiding een strook aangegeven waarbinnen bedrijfswoningen (1 per bedrijf) mogen worden opgericht. Ruimte voor bedrijfsgebouwen is daarmee automatisch verder achter op het perceel. Alleen daar is de functie wonen toegestaan. Voor de overige aanduidingen is wonen expliciet als strijdig gebruik benoemd. Daarmee kunnen er dus geen nieuwe woningen worden gebouwd.

In afwijking van dit gebruik kunnen middels omgevingsvergunning andere bedrijven worden toegestaan mits die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan de wel toegestane bedrijfscategorieën, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven. De afwijkingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast met een in de planregels vastgelegd afwegingskader.

Met een wijzigingsbevoegdheid is ten slotte onder voorwaarden de mogelijkheid opgenomen de bestemming te wijzigen in 'Bedrijventerrein' teneinde flexibiliteit te waarborgen.

5.2.2 Bedrijventerrein

Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming "Bedrijventerrein". De regels van de bestemming "Bedrijventerrein - uit te werken" van het bestemmingsplan "Werklandschap Assen-Zuid" zijn daarbij de belangrijkste basis voor de inhoud.

Ook zijn de milieucategorieën gebaseerd op de zonering uit het voorheen geldende bestemmingsplan. Aan de oostkant van het plangebied zijn lichtere bedrijfsvormen (tot en met categorie 3.2) toegestaan dan aan de westzijde (zijde van de A28). Hier zijn bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 toegestaan.

Eveneens zijn binnen deze bestemming parkeer, groen, verkeer en waterhuishoudkundige doeleinden met de daarbij behorende voorzieningen toegestaan. Deze (bijbehorende) voorzieningen zijn ondergeschikt aan de hoofdbestemming Bedrijventerrein. Hiermee wordt het bestemmingsplan flexibeler in relatie tot de verkaveling en uitgifte van de gronden.

Indien een dergelijke voorziening deel uitmaakt van een hoofdstructuur en daardoor niet meer ondergeschikt is, worden die percelen specifiek bestemd (artikel 4 t/m 7).

Voor dit bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In de specifieke gebruiksregels wordt hiermee een juridische koppeling gemaakt (artikel 3.4). Gesteld wordt:

  • Goedgekeurd inrichtingsplan is een vereiste. Hierin wordt het maaiveld ontworpen en ingericht. Onderdelen hierin zijn o.a. parkeren, inritten, laden en lossen, eventuele opslag, en erfafscheidingen. Deze algemene vereisten staan in het beeldkwaliteitsplan.
  • Parkeren op eigen terrein.
  • Parkeervoorzieningen worden afgeschermd door middel van een haag of andere vorm van groene omheining van tenminste 1 m hoog.
5.2.3 Groen

De groenstructuur heeft de bestemming "Groen", zodat dit gebied groen blijft. Naast groenvoorzieningen zijn voor de flexibiliteit ook waterhuishouding voorzieningen en nutsvoorzieningen bij recht toegestaan. Bebouwing is uitgesloten, met uitzondering van overige bouwwerken, zoals hekwerken. Aan de plaats en afmetingen van de bouwwerken kunnen nadere eisen worden gesteld.

5.2.4 Verkeer

De entree en de ontsluitingsweg van het terrein zijn bestemd als "Verkeer". Daarnaast zijn binnen de bestemming onder meer parkeer- en groenvoorzieningen mogelijk gemaakt. Gebouwen zijn niet toegestaan. Bebouwing is alleen mogelijk als dit ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer is. Aan de inrichting van de bestemming kunnen nadere eisen worden gesteld.

5.2.5 Water

De aan te leggen waterstructuur rond het bedrijventerrein is als "Water" bestemd. Dit water is primair bedoeld voor waterlopen, waterpartijen en waterhuishouding voorzieningen, maar heeft ook een functie in de ruimtelijke kwaliteit van het bedrijventerrein (zichtzone, landschappelijke inpassing).

5.2.6 Leiding - Gas

Aan de zuidzijde van het plangebied liggen twee hoofdgastransportleidingen. Ter bescherming is rondom de leidingen de bestemming "Leiding - Gas" aangegeven. In verband met de druk die door de buisleidingen loopt (< 40 bar) is voor deze bestemming aan weerszijden een zone van 4 meter aangehouden.

De regeling bij deze bestemming verbiedt het bouwen van gebouwen. Bouwwerken (bijvoorbeeld hekwerken) zijn wel toegestaan, omdat deze geen (beperkt) kwetsbare objecten zijn en niet diep reiken en de onderliggende leidingen dan ook niet schaden. Voor werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen. De regels maken werken en werkzaamheden mogelijk, waarbij aangegeven is dat voor bepaalde werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is. De voorwaarden hierbij zijn ook bedoeld om schade aan de leidingen te voorkomen.

5.2.7 Waarde - Archeologie 2

In het noordelijk deel van het plangebied bevinden zich een gebied dat nog archeologisch onderzocht moeten worden. Deze terrein krijgt de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’. In de planregels is bescherming van eventuele archeologische waarden middels een onderzoeksplicht en een vergunningstelsel geborgd.

5.2.8 Aanduidingen

Geluidzone - industrie

Voor de geluidzone vanuit het TT-circuit ligt over het gehele plangebied de aanduiding "geluidzone - industrie". Hierin is nieuwe geluidgevoelige bebouwing alleen mogelijk wanneer aangetoond is dat de gevelbelasting op die bebouwing als gevolg van de industrie de grenswaarden niet overschrijdt. Meer informatie hierover staat in paragraaf 4.3.

Vrijwaringszone - radiotelescoop

Een gedeelte van het plangebied ligt onder invloed van de zone van de radiotelescoop Westerbork. Deze beschermingszone is in de Provinciale Omgevingsverordening vastgelegd en heeft als doel te voorkomen dat binnen deze zone bebouwings- en gebruiksmogelijkheden worden toegelaten waarbij elektromagnetische straling ontstaat die een storend effect heeft op de waarnemingen van de radiotelescoop. Vooral hoge bebouwing en gemotoriseerd verkeer kunnen daarop van invloed zijn. Dit is op het gehele plangebied aangeduid met "vrijwaringszone - radiotelescoop" en met de aanvullende regeling wordt er rekening mee gehouden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt bepaald door de financiële haalbaarheid en de grondexploitatieregeling (uit de Wro).

6.1 Financiële haalbaarheid

Dit bestemmingsplan biedt de planologische mogelijkheden voor de realisatie van een bedrijventerrein. De gemeente Assen ontwikkelt zelf het bedrijventerrein Werklandschap Assen-Zuid, waaronder ook dit deelgebied. Dit betekent dat de gemeente de gronden aankoopt, zelf bouwrijp maakt en dan de kavels verkoopt aan de bedrijven die zich daar willen vestigen. Daartoe heeft de gemeenteraad in 2011 de gemeentelijke grondexploitatie 'werklandschap Assen-Zuid' vastgesteld om te komen tot realisatie van de beoogde ontwikkeling. De gemeentelijke grondexploitatie wordt jaarlijks geactualiseerd. De aanleg van de (westelijke) hoofdontsluiting en het bouwrijp maken van bedrijfskavels waarvoor een actuele vraag bestaat, zijn opgenomen in de grondexploitatie. Het plan is daarmee haalbaar.

6.2 Kostenverhaal

In de regeling kostenverhaal zoals opgenomen in de Wro (afdeling 6.4 grondexploitatie) is aangegeven dat de gemeente een exploitatieplan dient vast te stellen als het bestemmingsplan nieuwe bouwmogelijkheden bevat op grondeigendom van private partijen. In dit plan was daar destijds sprake van. Bij de vaststelling van het bestemmingplan Werklandschap Assen-Zuid in 2011 is daarom gelijktijdig een exploitatieplan vastgesteld. De gemeente voert in dit geval actief grondbeleid; verwerft gronden, maakt deze bouwrijp en geeft vervolgens bedrijfskavels uit. Via de verkoop van bouwrijpe kavels worden de kosten van deze gebiedsontwikkeling verhaald. Met het voorliggende bestemmingsplan ontstaan geen (nieuwe) bouwmogelijkheden op grond van private eigenaren, omdat de gemeente de betreffende gronden reeds allemaal heeft verworven. Herzien van het exploitatieplan is daarmee op dit moment niet aan de orde.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van een plan kan worden aangetoond door op een goede manier de planologische procedure te doorlopen. In deze procedure zijn namelijk verschillende momenten waarop door verschillende partijen gereageerd kan worden op het plan. De bestemmingsplanprocedure kent daarbij de volgende onderdelen:

7.1 Overleg

Op basis van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn diverse (overheids-) instanties in het kader van vooroverleg verzocht om (als dit noodzakelijk wordt geacht) te reageren op het concept van het bestemmingsplan. Gedurende deze periode zijn er 8 overlegreacties ingediend. De overlegreactie van het waterschap heeft geleid tot een tekstuele aanpassing van het concept. In bijlage 6 zijn deze reacties samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie.

7.2 Zienswijzen

Naar aanleiding van het overleg is het voorontwerpbestemmingsplan aangepast tot een ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan heeft de uniforme voorbereidingsprocedure doorlopen zoals opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht in die zin dat het ontwerpplan met ingang van 10 juni 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Daarbij is een ieder in de mogelijkheid een zienswijze in te dienen. Er zijn twee zienswijzen ingediend, welke zijn beoordeeld door de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Het standpunt op de zienswijzen is opgenomen in bijlage 7.

7.3 Beroep

De gemeenteraad heeft op 1 oktober 2020 besloten het bestemmingsplan ongewijzigd vast te stellen. Op dit besluit staat vervolgens gedurende 6 weken beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.