direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Voormalige locatie Noordermaat Mr. Groen van Prinstererlaan
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.02BP20211000X-B001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Onder de naam 'Mijn Buurt Assen' werken bewoners, gemeente Assen, woningcorporatie Actium en professionals gebiedsgericht samen. Deze integrale samenwerking is gericht op het versterken van de fysieke en sociale woon- en leefomstandigheden in de buurten en wijken van Assen. Het gaat hier om verschillende projecten die vanuit de gemeente en Actium zijn opgezet, maar ook om projecten en initiatieven die vanuit bewoners worden gestart.

Vanuit een gezamenlijke visie hebben de gemeente Assen en Actium 'robuuste gebieden' in de stad benoemd: Assen-Oost, Noorderpark en De Lariks. Het is de ambitie om deze wijken zowel op fysiek vlak als op sociaal vlak te verbeteren.

Na een analyse van de verschillende gebieden, zijn de afgelopen jaren per gebied wijkvisies opgesteld. De bewoners uit de wijken waren daarbij vertegenwoordigd in een klankbordgroep en hebben hun bijdrage aan de visie op hun wijk geleverd. Ook de betrokken sociale en maatschappelijke partners hebben hun sociale agenda gedeeld. Vervolgens zijn op basis van de gedragen wijkvisies wens- en uitvoeringsprogramma’s opgesteld.

Het verbeteren van de verschillende gebieden gebeurt per buurt, maar is duidelijk gekoppeld aan de wijkvisie. Sociale en fysieke knelpunten worden integraal en waar mogelijk tegelijkertijd aangepakt. Een deel van de fysieke ingrepen is niet mogelijk binnen de regels van de geldende bestemmingsplannen. Dit betreft in hoofdzaak de sloop en nieuwbouw van woningen en de herinrichting van openbaar gebied. Voor deze locaties worden nieuwe bestemmingsplannen opgesteld.

Dit bestemmingsplan is opgesteld voor de herstructurering van de locatie op de hoek van de Meester Groen van Prinstererlaan en de Molenstraat in de wijk Noorderpark. In het plangebied is een verouderd kantoorpand gesloopt en vervangen door een appartementengebouw met 40 sociale woningen. Voorliggend bestemmingsplan vormt de juridische en planologische onderbouwing voor de herziening van het huidige bestemmingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Zoals aangegeven in paragraaf 1.1, ligt het plangebied in de wijk Noorderpark te Assen. Het plangebied wordt in het noorden, oosten en zuidwesten begrensd door respectievelijk de Meester Groen van Prinstererlaan, de Molenstraat en de Echtenstraat. Aan de overige zijden grenst het plangebied aan woonpercelen. De onderstaande figuur geeft de globale ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20211000X-B001_0001.png"

Figuur 1.1 Luchtfoto met globale ligging en begrenzing plangebied (bron: GoogleMaps).

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied valt binnen de werkingssfeer van de beheersverordening 'Assen Noord 2014' (vastgesteld 22 september 2016). In de verordening heeft het plangebied de bestemming 'Kantoor' en gedeeltelijk een archeologische dubbelbestemming (archeologische verwachtingswaarde). Daarnaast geldt een bouwvlak en een maximale bouwhoogte van 7 meter. Hieronder is een uitsnede van de verordening opgenomen, waarbij het plangebied rood is omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20211000X-B001_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede beheersverordening 'Assen Noord 2014' (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Voorts is de 'Facetbeheersverordening woningsplitsing en woningomzetting 2020' (vastgesteld op 19 november 2020) van toepassing, evenals de beheersverordening 'Assen - Facetbeheersverordening Parkeren' (vastgesteld op 15 april 2021). De regelgeving omtrent woningsplitsing, woningomzetting en parkeren wordt overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 licht het plan toe. De karakteristiek van het plangebied wordt kort beschreven en er wordt ingezoomd op de nieuwe ontwikkelingen/gewenste activiteiten. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst. Hoofdstuk 4 geeft een verantwoording ten aanzien van de relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 licht de juridische opzet van het bestemmingsplan toe, onder meer door artikelsgewijs de bij het plan behorende regels en de verbeelding daarvan toe te lichten. De hoofdstukken 6 en 7 gaan tenslotte in op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van de gewenste invulling van het plangebied beschreven. Het betreft onder andere de uitgangspunten met betrekking tot programma en de gewenste inrichting.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied bevindt zich in de stad Assen, specifiek in de wijk Noorderpark, in de buurt Veningerland. De buurt Veningerland is gebouwd eind jaren zestig, begin jaren zeventig van de vorige eeuw. Kenmerkend zijn de royale, doorgaande tangenten zoals de Nobellaan, de Thorbeckelaan of Meester Groen van Prinstererlaan. Aan deze hoofdroutes staat meestal de hogere bebouwing of zijn de voorzieningen gesitueerd. Deze doorgaande lanen zijn vaak royaal omzoomd met groen en water. De destijds aanwezige vooroorlogse bebouwingspatronen, zoals de uitvalswegen de Molenstraat, de Talmastraat en de Venestraat met veel vrijstaande lintbebouwing zijn opgenomen in de jaren zestig uitleg. De verkavelingsopzet tussen de tangenten is overwegend een klassieke voor- achterkant verkaveling met een openbare voorzijde met de voordeur en een privé achterzijde met de schuur en achtertuin.

Hieronder is een weergave van de ligging van het plangebied opgenomen, waarin de bovenbeschreven structuur herkenbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20211000X-B001_0003.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto; begrenzing plangebied (bron: GoogleMaps).

In het plangebied bevond zich een kantoorgebouw, dat onlangs is gesloopt. De locatie is georiënteerd op de Meester Groen van Prinstererlaan. Aan de oostkant is de Molenstraat gesitueerd. De locatie is aan de zuidzijde royaal in het groen gelegen, zie hiervoor ook de volgende paragraaf 2.3.

2.3 Beeldkwaliteitparagraaf

Op de locatie waar het kantoorgebouw reeds is gesloopt worden door Actium 40 sociale huurappartementen gerealiseerd, waarvan 32 appartementen en 8 studio's. De studio's zijn terugbouwbaar tot 4 appartementen. Het appartementengebouw heeft drie verdiepingen met plint. De maximale bouwhoogte is 13 meter (zie ook de planregels en verbeelding). Aan de voorzijde (westzijde) van het gebouw wordt een parkeerterrein aangelegd met in totaal 35 parkeerplaatsen.

Op onderstaande twee afbeeldingen zijn de situatietekening (met bomen) en het aanzicht van de westgevel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20211000X-B001_0004.png"

Figuur 2.2: Situatietekening (bron: Martini-Architecten).

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20211000X-B001_0005.png"

Figuur 2.3: Appartementengebouw Noordermaat westgevel (bron: Martini-Architecten).

De gevel aan de Meester Groen van Prinstererlaan ligt iets terug ten opzichte van de kopgevel van de eengezinswoningen, om zo ruimte te geven aan de buitenruimten in relatie tot het aanwezige fietspad. Het gebouw gaat daarnaast een interactie aan met de bestaande flatgebouwen aan de zuidzijde.

De boomwal aan de zuidoostkant blijft gehandhaafd. Ook het bestaande pad langs de boomwal blijft in stand. Het binnenterrein (in de oksel van het gebouw) blijft zo groen mogelijk. Waardevolle bomen blijven behouden.

In het kader van natuur-inclusief bouwen worden een aantal inbouwnestkasten gerealiseerd. Zie hiervoor paragraaf 4.13.

Het parkeren wordt gesitueerd tussen de nieuwbouw en de eensgezinswoningen. Als afscheiding wordt een steenkorfwand gehanteerd, om instraling van licht (autolampen) tegen te gaan bij woningen. Het parkeerterrein krijgt daarnaast zoveel mogelijk een "groene" uitstraling. De ontsluiting van het parkeerterrein is op de Mr. Groen van Prinstererlaan.

Het gebouw wordt in metselwerk uitgevoerd, in een lichte geelkleurige steen. De entree is een doorloop van voor naar achter. De 40 bergingen zijn aan de galerijzijde ontsloten, waarbij bewoners via de achteringang bij het lift/trappenhuis kunnen komen.

Daarnaast zal op de begane grond van het gebouw een (kleinschalig) zorgsteunpunt ten behoeve van de bewoners worden geëxploiteerd. Tot slot is gekozen voor uitpandige balkons.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Algemeen

Aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen liggen relevante beleidsdocumenten met beleidsuitgangspunten ten grondslag. Daarnaast dienen nieuwe ontwikkelingen passend te zijn binnen het beleid van de verschillende overheidsniveaus. In de navolgende paragrafen worden daarom de relevante beleidsuitgangspunten op rijksniveau, provinciaal niveau, regionaal niveau en gemeentelijk niveau beschreven.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.

3.2.2 Ladder voor duuzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 Bro) mogelijk maakt. De Ladder wordt doorlopen in paragraaf 4.2.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. Deze visie is in 2018 nogmaals geactualiseerd en vastgesteld op 3 oktober 2018. De Omgevingsvisie Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De volgende missie is geformuleerd: "het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is." De kernkwaliteiten dragen bij aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van deze kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Kaarten en doelstellingen

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Landschap

De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. Landschap is één van de zes kernkwaliteiten van Drenthe. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen. Het plangebied is gelegen binnen het esdorpenlandschap. De essen zijn van provinciaal belang. Deze voor het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes zijn veelal omgeven met esrandbeplanting. Het provinciaal beleid is gericht op het behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting.

Voorheen stond een kantoorgebouw in het plangebied. Dit kantoorgebouw is reeds gesloopt. De omgeving van het plangebied is bebouwd. In die zin verandert er voor het landschap niet veel. Er worden geen landschappelijke waarden aangetast.

Cultuurhistorie

Het cultuurlandschap, met daarin het gebouwde erfgoed als ankerpunten, is sterk bepalend voor hoe men de leefomgeving ervaart. Het geeft er betekenis aan en is zo direct verbonden met ons beeld van de Drentse identiteit. Daarom heeft de provincie de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), die het provinciaal belang vastlegt, met daarin drie sturingsniveaus. Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe.

Het terrein is gelegen binnen het deelgebied 2: 'Drenthse Aa - bakens in het beekdal'. De gave beekdalen van de Drentsche Aa zijn de drager van het kleinschalige esdorpenlandschap met de karakteristieke essen, dorpen en beplantingen. Assen heeft zich ontwikkeld van esgehucht met een klooster tot bestuursstad. De Vaart, de Hoofdlaan (en het Asserbos) vormen daarbij structurerende assen, gericht op het historische centrum, dat met zijn bebouwing de ontwikkeling van geestelijk centrum naar bestuurscentrum weerspiegelt. Bepalend voor dit deelgebied is een gaaf en kleinschalig cultuurlandschap met een duidelijke samenhang in tijd en ruimte.

Het sturingsniveau 'respecteren' is van toepassing. De provincie wil de cultuurhistorische samenhang veilig stellen voor de toekomst. Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen.

Paragraaf  4.12 motiveert dat de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast door de ontwikkeling.

Archeologie

Het provinciaal beleid voor de Drentse archeologie is gericht op instandhouding, bescherming, beleven en benutten. Het archeologisch erfgoed behoort tot het ruimtelijk erfgoed en is een belangrijke bouwsteen van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van Drenthe (kernkwaliteit archeologie). Het plangebied heeft het beschermingsniveau '1: Generiek'. Het beschermingsniveau Generiek richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardig archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.

In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Het projectgebied heeft een archeologische waarde, maar deze wordt niet aangetast. Dit wordt nader beschreven in hoofdstuk 4.11.

Aardkundige waarden

Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog wordt gewaardeerd. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend. Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het perceel heeft een Generiek beschermingsniveau. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwacht van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt.

De aardkundige waarden worden niet aangetast. In de huidige situatie is het gebied recentelijk bebouwd geweest. De nieuwe (vervangende) bebouwing zal de archiefwaarde van de bodem en de landvormen niet negatief aantasten.

Robuust sociaal-economisch systeem

Op deze kaart is het plangebied allereerst aangeduid als 'Regio Groningen - Assen'. De ruimtelijke en economische vraagstukken van vandaag en morgen stoppen niet bij de gemeente- of provinciegrenzen. Vanuit dit besef is de samenwerking in de Regio Groningen-Assen ontstaan. De hoofdopgave voor de Regio Groningen-Assen is in ogen van provincie het faciliteren van de te verwachten economische en demografische groei, met een adequaat verkeer- en vervoerssysteem. Dit systeem moet de bereikbaarheid garanderen van de binnensteden van Groningen en Assen en van de belangrijke woon- en werkgebieden in de regio. Daarnaast moet het de groeiende vervoersvraag opvangen. De geactualiseerde regiovisie Veranderende context, blijvend perspectief focust op drie speerpunten:

  • het economische kerngebied versterken;
  • de interne samenhang versterken;
  • de kwaliteit van stad en land behouden en versterken.

Wat betreft laatstgenoemde speerpunt wordt het volgende gezegd. De steden moeten zich verder kunnen ontwikkelen als centra voor werk, onderwijs, voorzieningen en wonen. Meer dan voorheen moet er aandacht zijn voor de kwaliteit van de bestaande omgeving en dan vooral voor de herstructurerings- en transformatieopgaven.

Ten tweede is het plangebied aangeduid als 'Assen'. Assen is een aantrekkelijke, groene woonstad. Assen is geleidelijk gegroeid tot zijn huidige grootte. Op internationaal niveau staat Assen bekend om de jaarlijkse TT. Assen is provinciehoofdstad en garnizoensstad. De ligging aan de A28, de N33 en de spoorlijn Zwolle-Groningen zorgen voor een goede bereikbaarheid. Als onderdeel van het samenwerkingsverband Regio Groningen - Assen wordt de ontwikkeling van Assen voor een groot deel bepaald door de relatie met de stad Groningen. De stad Assen heeft een verzorgingsgebied wat zich uitstrekt tot Smilde, Beilen en Gieten. Assen is samen met Groningen de motor van de noordelijke economie en biedt voldoende werk en voorzieningen voor de eigen inwoners en de regio.

Eén van de ambities hierbij is de leefomgeving voor generaties. De stad moet voor verschillende generaties aantrekkelijk blijven, ook in tijden van druk op de woningmarkt. Dat betekent dat er woningen en voorzieningen zijn voor alle leeftijden. Buurten en wijken bieden voldoende fysieke en sociale veiligheid, die het welzijn en de zelfstandigheid van inwoners bevorderen.

Onderhavig initiatief is gericht op het versterken van de fysieke en sociale woon- en leefomstandigheden in de buurten en wijken van Assen en sluit derhalve aan op de hierboven genoemde speerpunten en ambities.

Daarnaast is het plangebied aangeduid als 'gebiedsgericht grondwaterbeheer'. In Drenthe bevinden zich verontreinigingspluimen (spreiding) die een belemmering zijn voor andere functies voor de ondergrond, zoals de waterwinning, industriële onttrekkingen en bodemenergie. De beschikbaarheid van voldoende grondwater van goede kwaliteit is een nationaal belang. Provincies dienen als coördinerend bestuursorgaan daar uitvoering aan te geven. De provincie richt zich op het oplossen van de knelpunten en bedreigingen die er zijn met betrekking tot grond- en oppervlaktewater en proberen de regeldruk en kosten die daarmee samenhangen te verlagen. Waar dat meerwaarde en mogelijkheden heeft, zet zij het instrument Gebiedsgericht grondwaterbeheer uit de Wet bodembescherming in. Op onderhavig initiatief is dit niet van toepassing.

Overige waarden

Het perceel heeft tot slot nog een specifieke waarde ten aanzien van de milieukwaliteit (externe veiligheid en luchtkwaliteit) en het watersysteem. Deze thema's komen in Hoofdstuk 4 nader en gespecificeerd aan de orde.

3.3.2 Omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening (POV) vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar concrete regels. Op 3 oktober 2018 is de actualiseerde versie door Provinciale Staten vastgesteld. In de Omgevingsverordening is opgenomen (artikel 2.6) dat in een ruimtelijk plan uiteen wordt gezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. Het plan maakt daarbij geen activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten. In de vorige paragraaf is het plan hieraan getoetst.

Artikel 2.17 POV stelt dat een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw, mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied. De gemeentelijke woonvisie ten aanzien van de woningvoorraad:

  • draagt bij aan balans tussen vraag en aanbod in de gehele Drentse woningvoorraad op de lange termijn en is hiertoe afgestemd binnen de woningmarktregio's;
  • benoemt tenminste de kwaliteit, kwantiteit, doelgroepen, duurzaamheid en kernenstructuur.
  • schetst de opgaven in de bestaande woningvoorraad;
  • geeft aan op welke wijze balans op lange termijn wordt gerealiseerd.

Het plangebied is aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Het plan wordt in paragraaf 3.5.2 getoetst aan het gemeentelijke woonbeleid.

De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor het perceel en de gewenste ontwikkeling. Het initiatief is in lijn met de POV.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regiovisie Groningen - Assen 2013

De gemeente Assen werkt met twaalf gemeenten en de provincies Groningen en Drenthe samen op het vlak van onder andere woningbouw in het kader van de Regio Groningen-Assen. Het samenwerkingsverband omvat een woningmarktgebied met een sterke positie en circa 235.000 huishoudens en een belangrijke concentratie aan werkgelegenheid in het Noorden van het land.

Het samenwerkingsverband heeft voor de gewenste ontwikkeling van de regio tot 2030 in 2004 een visie op hoofdlijnen vastgesteld. Deze visie is in 2013 geactualiseerd met de publicatie "Veranderende context, blijvend perspectief, actualisatie regiovisie Groningen-Assen".

De oorspronkelijke hoofddoelstellingen voor de Regio blijven in de geactualiseerde visie overeind. Dit betreft het benutten en uitbouwen van economische kansen en het behouden en versterken van gebiedskwaliteiten. Van die hoofddoelstellingen zijn voor de komende periode nieuwe speerpunten afgeleid, namelijk het verder ontwikkelen van het economisch kerngebied, het versterken van de interne samenhang tussen steden en regio en het behouden en versterken van de kwaliteit van stad en land.

De Regio Groningen-Assen streeft naar een gezonde economische basis, een goede bereikbaarheid, een voldoende en gevarieerd woningaanbod. In dit kader zijn ook regionale woningbouwafspraken gemaakt, die destijds vooral een taakstellend karakter hadden om de woningproductie op een hoger niveau te krijgen. In 2012 zijn er binnen de RGA afspraken gemaakt over woningbouw om ervoor te zorgen dat de vraag en het aanbod van locaties in goede balans kwam.

In 2015 is besloten om onderzoek te doen naar de actuele trends en ontwikkelingen en zijn nieuwe prognoses opgesteld. Dit onderzoek bevestigde de enorme populariteit van het stedelijke wonen in Groningen. Tevens gaf het een geactualiseerd en genuanceerder beeld van de om de stad heen liggende regio. In het vervolg op dit onderzoek is tevens de vraag gesteld of de afspraken uit 2012 - tot stand gekomen ten tijde van crisis op de woningmarkt en sterk gericht op aantallen - ook niet herijkt zouden moeten worden. Hiertoe is een "Regionale woningmarktanalyse regio Groningen Assen 2017-2030". Deze analyse bevestigde dat de opgave op de woningmarkt anno 2017 anders is dan in 2012. In 2012 moest drastisch in het aantal nieuwbouwwoningen worden gesnoeid. De recente woningmarktmonitor laat zien dat er in 2017 een sterk toegenomen vraag naar woningen is.

Assen vormt een zelfstandige woningmarkt binnen de regio, met een sterke uitwisseling naar plaatsen in de directe omgeving (Rolde, Smilde, Beilen, Vries) en met de stad Groningen. Assen biedt een aantrekkelijk stedelijk woonklimaat in combinatie met een hoge kwaliteit aan stadsrand-wonen. Assen kiest qua woningmarktontwikkeling voor een ‘voorzichtig herstel’: tot 2025 circa 300 woningen per jaar, daarna circa 230 woningen per jaar. Dit komt voor de periode 2017-2030 overeen met iets meer dan 3.500 woningen. Dit woningbouwprogramma kan in Assen worden gerealiseerd binnen de beschikbare plancapaciteit van circa 3.900 woningen, waarvan een deel is vastgesteld en een deel onzeker.

De woonwensen richten zich beperkt op gestapeld wonen en vooral op het grondgebonden wonen. Volgens de woongedragsanalyse van Companen (2015) en conform een woonwensenenquête van KAW (2015) is er te weinig aanbod in het stedelijk woonmilieu en te veel in de moderne stadswijk (Kloosterveen). De praktijk leert echter dat stedelijk wonen in Assen ook kan betekenen: nabij voorzieningen, aan de rand van de stad. Marktpartijen bevestigen dat dit een juiste interpretatie is van de woonwensen van Assenaren. De conclusie is dat de balans tussen het woningaanbod in de stedelijke en stadsrandmilieus goed is.

Een punt van zorg vormt wel de kwaliteit van de woningvoorraad in enkele oudere, naoorlogse woonwijken. Door de relatief ruime woningmarkt wordt er vraaguitval gezien in deze wijken, met op termijn een risico van leegstand en verpaupering.

Het initiatief gaat uit van herstructurering van het plangebied in het kader van 'Mijn Buurt Assen'. De locatie is momenteel onbebouwd, omdat het kantoorgebouw recentelijk is gesloopt. Het perceel wordt opnieuw ingericht en geherstructureerd. Er worden goede en betaalbare sociale huurappartementen gebouwd. Hierdoor krijgt de plek een kwaliteitsimpuls en past het bij de woningvraag, in dit geval aan de rand van de binnenstad.

3.4.2 Waterschapsbeleid

Het plangebied ligt in het beheergebied van het waterschap Hunze en Aa's. In het beheerplan voor de periode 2016-2021 is door het waterschap op hoofdlijnen vastgelegd met welke ambities de ontwikkelingen en opgaven worden opgepakt. Hierbij gaat het om de taken, de waarden, de keuzen, de omgeving, de veiligheid, voldoende water, de waterkwaliteit, de waterketen en de interne organisatie van het waterschap.

3.4.3 Verwerking in het bestemmingsplan

Het plan maakt de herstructurering en kwaliteitsverbetering van bestaand bebouwd gebied mogelijk (waarvan de bebouwing onlangs is gesloopt). De hoeveelheid verharding zal zo ongeveer gelijk blijven ten opzichte van de situatie met het kantoorgebouw. Het aantal woningen neemt toe met 40 woningen. In de waterparagraaf (paragraaf 4.3) zijn de relevante beleidsaspecten voor het aspect water getoetst. Het plan is in overeenstemming met het regionale beleid.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie 2030

In februari 2010 is de integrale Structuurvisie Assen 2030 vastgesteld. Naar aanleiding van de economische crisis en de gemeentelijke bezuinigingsopgaven werd de visie in februari 2014 op hoofdlijnen geactualiseerd. Naast bijstelling van aantallen zijn bij de actualisatie ook prioriteiten gesteld.

De structuurvisie is een belangrijk instrument om vorm te geven aan de toekomst van de stad. In de structuurvisie en bijbehorende actualisatie op hoofdlijnen zijn de volgende gemeentelijke ambities en prioriteiten benoemd:

  • Assen groei- en toekomstbestendig: Assen telt in 2030 circa 75.000 inwoners. Geprobeerd wordt deze groei zoveel mogelijk binnen de bestaande grenzen te realiseren. Assen blijft overzichtelijk. Het behoud van de kwaliteit van de 'bestaande stad' is een basisopgave en de binnenstad is prioritair aandachtsgebied;
  • Assen werkt: Assen is samen met Groningen de motor van de noordelijke economie en biedt voldoende werk en voorzieningen voor de eigen inwoners en regio;
  • Assen is Assen: Assen is een stad met een herkenbare eigen identiteit: de hoofdstad van Drenthe;
  • Assen sociaal: Assen is een stad waar iedereen meedoet en zich kan ontplooien. Een stad waar mensen zich veilig en prettig voelen;
  • Assen woont: Assen biedt voor alle inwoners een passende, gevarieerde huisvesting in een prettige en veilige woonomgeving;
  • Assen leeft: Assen is een dynamische stad met veel activiteiten voor inwoners en bezoekers. De binnenstad is aantrekkelijk en geliefd. De inwoners zijn actief op het gebied van cultuur, sport, uitgaan en recreatie;
  • Assen duurzaam en groen: Assen is een duurzame en groene stad. Duurzaamheid wordt breed opgevat: het gaat over hoe wordt omgaan met de (groene) omgeving en met elkaar. Assen moet ook voor toekomstige generaties mooi en aantrekkelijk blijven. Assen wil daarnaast CO2-neutraal worden. Dat houdt in dat zoveel mogelijk energie wordt bespaard en via duurzame energie in de resterende energiebehoefte wordt voorzien;
  • Assen bereikbaar: Assen is voor iedereen bereikbaar met alle vormen van vervoer. De meeste verplaatsingen gaan per fiets, openbaar vervoer en te voet. Deze ambitie wordt grotendeels ingevuld met uitvoering van het programma Florijnas.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20211000X-B001_0006.png"

Figuur 3.1: Structuurvisiekaart (bron: gemeente Assen).

Op basis van de structuurvisiekaart maakt het plangebied onderdeel uit van de 'Intense stad' met als aanduiding 'aandachtsgebieden/wijkverbetering'. Ten aanzien van het aspect ruimte is één van de hoofdmaatregelen voor de intense stad het vormgeven door intensivering, zowel het rood als het groen, van het bestaand stedelijk gebied, met name het gebied dat gelegen is binnen de Europaweg. Met betrekking tot wonen is één van de hoofdmaatregelen een wijkverbetering op basis van wijkanalyses en wijkvisies.

Het voorliggend bestemmingsplan, dat uitgaat van herstructurering van het plangebied in het kader van 'Mijn Buurt Assen', sluit hierop aan. De wijk wordt verbeterd op basis van de wijkvisie.

3.5.2 Woonvisie Assen

In de Woonvisie Assen 'Van binnenuit beter' (vastgesteld op 15 april 2021) geeft de gemeente richting aan het wonen in Assen, met aandacht voor de opgaven, kansen en kwaliteiten van de binnenstad en van de verschillende wijken. Onder andere is gebruikgemaakt van het Woningmarktonderzoek uit 2019. Met de woonvisie kiest de gemeente ervoor om haar met name richten op de bestaande stad. Daar ligt de grootste behoefte aan wonen en daar ligt ook de urgentie om plekken te vernieuwen en te verbeteren. Dat doet de gemeente op de ‘ontspannen stedelijke’ manier. De woonvisie is uitgewerkt in vijf opgaven:

  • 1. Woningbouw maakt plekken beter;
  • 2. Prettig wonen met zorg;
  • 3. Met energie aan de slag;
  • 4. Goed wonen voor elke portemonnee;
  • 5. Elke wijk een eigen aanpak.

Assen speelt een hoofdrol in de regionale woningmarkt en bedient een grote lokale en regionale doelgroep. Steeds meer (en steeds meer verschillende) mensen weten Assen te vinden als hun woonplek. Dat vraagt om de bouw van nieuwe woningen. Hiermee worden (nieuwe) Assenaren in hun woonvraag, maar wordt tegelijkertijd ervoor gezorgd dat de doorstroom vergroot. In de periode 2020-2030 moet Assen netto 2.500 tot 3.000 woningen toevoegen om de woonvraag te beantwoorden. Volgens woningmarktonderzoek is een kwart van de vraag gericht op de binnenstad (450-525 woningen), met vooral appartementen. Het grootste deel van de woningzoekenden vraagt echter een vorm van ontspannen stedelijk wonen in de bestaande stad (1.250-1.550 woningen), nabij de binnenstad, in een variatie aan appartementen en grondgebonden wonen.

In de bestaande stad zijn in potentie veel kansen om woningen toe te voegen. Dit is ook nodig; plekken verouderen en verliezen soms hun functie. Die ruimte benutten sluit aan bij de verstedelijkingsstrategie van de regio Groningen-Assen. De uitdaging voor Assen is op die plekken op tijd woningen te bouwen, van goede en betaalbare kwaliteit. De gemeente steekt daar de komende tien jaar extra energie in, zodat ze nieuwe woonmilieus realiseren en er tegelijk voor zorgen dat deze plekken een kwaliteitsimpuls krijgen. De opgave in het uitbreiden en vernieuwen van het aanbod zit zowel in de (sociale) huur als in de particuliere sector. Er ligt dus een vraag bij marktpartijen en woningcorporaties. In de sociale huur gaat het, naast een kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad, urgent om de bouw van minstens 600 sociale huurwoningen voor kleine huishoudens ten opzichte van de voorraad begin 2020.

Betaalbaarheid krijgt ook speciale aandacht. In de huursector is sprake van een achterstand in het aanbod. Er is de laatste jaren veel gesloopt en niet zoveel terug gebouwd. Er ligt dus een inhaalslag bij de corporaties. Die gaan zij ook maken: er staat de komende jaren veel nieuwbouw op het programma.

Daarbij neemt de gemeente in acht dat elke wijk in Assen anders is. Kwaliteiten benut en vergroot de gemeente. Er worden de komende jaren wijkuitvoeringsplannen opgesteld. De vernieuwing in Assen-Oost en Noorderpark belanden met de projecten voor de komende jaren in een afrondende fase.

Onder de noemer 'Mijn Buurt Assen' werkt de gemeente sinds 2012, samen met woningcorporatie Actium, Vaart Welzijn en vele andere organisaties, ook de komende jaren aan verbetering in bestaande wijken:

  • Vernieuwing van huurwoningen door de corporaties (renovatie, vervanging);
  • Vernieuwing van de openbare ruimte door de gemeente;
  • Met bewoners en Vaart Welzijn organiseren van activiteiten en sociale projecten die de leefbaarheid vergroten.

'Mijn Buurt Assen' is de ingang om in alle wijken te komen met sociale of fysieke plannen voor verbetering van de leefbaarheid. Op dit moment is 'Mijn Buurt Assen' het meest zichtbaar in de wijken Assen Oost, Noorderpark en De Lariks – de drie zogenoemde ‘robuuste gebieden’. In Oost en Noorderpark is grootschalige renovatie en vervanging van woningen en omgeving al in een vergevorderd stadium. In De Lariks wordt dat in de komende jaren steeds beter zichtbaar.

Het voorliggend bestemmingsplan, dat uitgaat van herstructurering van het plangebied in het kader van 'Mijn Buurt Assen', sluit hierop aan. De locatie is momenteel onbebouwd, omdat het kantoorgebouw recentelijk is gesloopt. Het perceel wordt opnieuw ingericht en geherstructureerd. Er worden goede en betaalbare sociale huurappartementen gebouwd. Hierdoor krijgt de plek een kwaliteitsimpuls, maar draagt het ook bij aan het uitbreiden van het aanbod van sociale huurwoningen.

3.5.3 Visie Energietransitie

In de Visie Energietransitie 2016-2020 is beschreven welke rol de gemeente kan en wil nemen, zodat samen met de bewoners en de bedrijven in de gemeente Assen de energietransitie gestalte gegeven wordt.

  • Visie: Lokaal verantwoordelijkheid nemen
  • Ambitie 2050: Assen CO2-neutraal
  • Focus: Besparen en transitie naar duurzaam
  • Inzet: Versnellen en opschalen: doelen voor 2020


Het stellen van heldere doelen geeft duidelijkheid in afweging van mogelijkheden in bijvoorbeeld gebiedsontwikkeling, handhaving, vergunningverlening en stimuleringsregelingen. Assen wordt nu al herkend als een groene, duurzame stad. De duurzame ambities bekrachtigen dit beeld en geven duidelijkheid.


Stad Assen:

  • 10% energiebesparing in 2020
  • 14% duurzame energie in 2020
  • Gebouwde omgeving klimaatneutraal in 2040
  • Gehele gemeente klimaatneutraal in 2050.

De energiepotentiekaart (zie onderstaande figuur) geeft een beeld welke duurzame energievorm de meeste potentie heeft. Op basis van de energiepotentiekaart bestaan voor het plangebied vooral kansen voor warmte- en koudeopslag en het benutten van zonne-energie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20211000X-B001_0007.png"

Figuur 3.3: Energiepotentiekaart (bron: gemeente Assen).

3.5.4 Strategienota Ruimte 2016

De Strategienota Ruimte (2016) biedt een flexibel kader waarbinnen nieuwe ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken en recreëren mogelijk kunnen worden gemaakt. Voor het onderdeel wonen zijn de volgende keuzes gemaakt:

  • Bouwen voor de behoefte. Deze behoefte dient flexibel en stapsgewijs ontwikkeld te worden waarbij de bestaande wijken aantrekkelijk moeten blijven.
  • Meer dan de helft van de nieuwbouw wil de gemeente realiseren in de bestaande stad. Daarnaast wordt ingezet op de uitleggebieden.
  • Inzet in het Havenkwartier verschuift naar het behouden van de aantrekkelijkheid van het gebied.
  • Mogelijkheden voor transformatie van leegstaande panden benutten in een groter gebied rondom de binnenstad.

Hiernaast zijn per ontwikkelingsgebied nieuwe uitgangspunten opgesteld. Het plangebied is gelegen in het ontwikkelingsgebied bestaande woonwijken. Voor dit ontwikkelingsgebied zijn de nieuwe uitgangspunten onder andere:

  • Voor inbreiding is de Woonvisie het vertrekpunt;
  • Ontwikkelingen van inbreidingslocaties moeten een aantoonbare positieve bijdrage leveren aan de aantrekkelijkheid van Assen of het behoud van de leefbaarheid in de wijk;
  • Er is veel ontwikkelruimte in de bestaande wijken.

Het voorliggend bestemmingsplan, dat uitgaat van herstructurering van het plangebied in het kader van 'Mijn Buurt Assen', sluit hierop aan. Het draagt bij aan de aantrekkelijkheid en leefbaarheid van de wijk.

3.5.5 Visie mobiliteit, Nota parkeernormen en Facetplan parkeren

Visie mobiliteit

Om relevante trends en ontwikkelingen voor de gemeente Assen op het gebied van verkeer en vervoer beleidsmatig in beeld te brengen, is in 2017 een visie Mobiliteit vastgesteld. Deze visie beschrijft de plannen voor mobiliteit en schetst een kader voor beleid en investeringen tot ongeveer 2030. De visie beschrijft een aantal doelen, die integraal geformuleerd zijn. Mobiliteit heeft niet alleen als doel om zo snel mogelijk van A naar B te komen, maar moet daarnaast ook sterk bijdragen aan diverse andere maatschappelijke doelen die bijdragen aan verbetering van het leefkwaliteit. Te weten:

  • 1. Assen is een goed bereikbare stad en blijft dit ook. Onze voorzieningen houden we bereikbaar, ook voor de regio;
  • 2. Assen is een veilige stad;
  • 3. Assen is een fitte en actieve stad met gezonde inwoners;
  • 4. Assen is een duurzame stad.


Uitvoeringsprogramma mobiliteit

Bij de oplevering van de visie is toegezegd dat er een uitvoeringsprogramma zal worden geschreven met daarin een uitwerking van de beschreven koers. De gemeente Assen heeft in oktober 2018 het Uitvoeringsprogramma mobiliteit 2018-2022 'Onderweg in Assen' vastgesteld. In het uitvoeringsprogramma worden onder meer de opgaven besproken. De gemeente heeft 19 opgaven verdeeld over 5 thema's. De thema's luiden als volgt:

  • 1. De Fiets op één: Assen als fitte en vitale stad;
  • 2. Beter Benutten: Assen als slim bereikbare stad;
  • 3. Goede bereikbaarheid en regiovervoer: Assen als toegankelijke stad voor de gehele regio;
  • 4. Schoon vervoer: Assen als gezonde en duurzame stad;
  • 5. Verkeersveiligheid.

Facetplan Parkeren en Nota Parkeren

De gemeente Assen heeft voor onderhavig plangebied de beheersverordening 'Assen - Facetbeheersverordening Parkeren' op 15 april 2021 vastgesteld. Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige bepalingen in de gemeentelijke Bouwverordening vervallen. Een belangrijk gevolg hiervan is dat de daarin specifiek geregelde parkeerregels eveneens zijn vervallen. Middels de facetbeheersverordening Parkeren wordt de parkeerregelgeving van toepassing verklaard op de vigerende beheersverordeningen. Aan de hand van de parkeernormen in de Nota Parkeernormen Gemeente Assen bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.


Conclusie

Verkeer en parkeren komt in paragraaf 4.4 nader aan bod. Aan de parkeernorm wordt voldaan. De regelgeving uit het facetplan Parkeren wordt overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

3.5.6 Gemeentelijk water- en rioleringsplan 2019 - 2024

Het Gemeentelijk Water en Rioleringsplan (GWRP) 2019-2024 verwoordt de strategische visie op het gebied van waterbeheer en riolering voor de komende jaren. Dit plan vormt ook de grondslag voor de rioolheffing.

De aanleg van riolering en het beheer ervan is een gemeentelijke taak. Die vindt zijn wettelijke basis in de Wet milieubeheer (artikel 10.33) en is geformuleerd als: “zorgen voor een doelmatige inzameling en een doelmatig transport van het stedelijk afvalwater”. Afvalwater is hierbij al het water waar we van af willen. Dit kan dus ook afvloeiend hemelwater of overtollig grondwater zijn. Rioleringszorg mag niet leiden tot structurele overlast voor de omgeving en gezondheidsrisico’s voor mens en dier. Verder moet de gemeente streven naar rioleringszorg tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten.

Het GWRP bevat beleidsafwegingen voor de inrichting en het beheer van de openbare ruimte, de bescherming van de bodem en de waterkwaliteit, de zorg voor het totale watersysteem en de rioleringszorg. Ook wordt ingegaan op het financiële beleid, inzet van middelen en toenemende lastendruk.

Bij riool- en oppervlaktewaterbeheer gaat het om de lange termijn. Watersystemen leggen we immers voor lange tijd aan. Dit betekent ook dat het beheer vanuit dit perspectief gebeurt. Dit maakt dat veel zaken uit het GWRP 2013-2018 in dit geactualiseerde plan terugkeren. Uitgangspunt blijft een schoon, heel, veilig en duurzaam riolering- en watersysteem tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten. De belangrijkste uitdagingen daarbij zijn: inspelen op klimaatverandering (extreme buien, verdroging en hittestress), betaalbaarheid (risico-gestuurd beheer, samenwerking in de (afval)waterketen) en het vergroten van de duurzaamheid.

Bij het opstellen van het Gemeentelijke Water en Rioleringsplan is overleg gevoerd met de waterschappen Noorderzijlvest, Hunze en Aa’s en Drents Overijsselse Delta en onze buurgemeenten in het samenwerkingsverband waterketen cluster Kop van Drenthe.


In het plan worden de volgende vijf hoofdbeleidsthema’s van de gemeentelijke watertaken beschreven:

  • 1. Droge voeten in een veranderend klimaat;
  • 2. Waterkwaliteit;
  • 3. Doelmatig beheer van voorzieningen;
  • 4. Duurzaamheid;
  • 5. Beleving van water, betrokken inwoner.

Het aspect water wordt in paragraaf 4.3 middels de digitale watertoets getoetst.

3.5.7 Nota bodembeheer

De Nota Bodembeheer (2016) geeft invulling aan de bodemambities van de gemeente Assen met betrekking tot hergebruik van grond en baggerspecie. De gemeente Assen heeft voor gebiedsspecifiek beleid gekozen. Het grootste deel van de gemeente Assen heeft een diffuse bodemkwaliteit gelijk aan de achtergrondwaarde (schone grond). Het gebiedsspecifieke beleid houdt in dat binnen bedrijventerreinen categorie wonen grond (LMW2) kan worden toegepast. Binnen woonwijken mag alleen schone grond (achtergrondwaarde, LMW1) worden toegepast. De navolgende figuur toont de toepassingskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20211000X-B001_0008.png"

Figuur 3.4: Toepassingskaart (bron: gemeente Assen).

Het plangebied betreft een woonwijk, waarvoor het toepassingsregime LMW1 (achtergrondwaarde) geldt. In de bodemparagraaf (4.10) vindt nadere toetsing in verband met de haalbaarheid ten aanzien van het aspect bodem plaats.

3.5.8 Beleidsvisie externe veiligheid

In 2017 heeft de gemeente Assen de Beleidsvisie Omgevingsveiligheid vastgesteld. Het beleidsveld omgevingsveiligheid (voorheen genoemd externe veiligheid) houdt zich bezig met de beheersing van activiteiten die een risico voor de omgeving met zich mee kunnen brengen. De gemeente Assen streeft naar een hoogwaardige kwaliteit van de leefomgeving. Een van de aspecten daarbij is veiligheid. In die zin draagt de gemeente Assen een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om omgevingsveiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen dient de gemeente een heldere visie op omgevingsveiligheid binnen haar gemeentegrenzen te hebben. Tegelijkertijd moet er een afweging zijn tussen de ambities enerzijds en de maatschappelijke kosten anderzijds.

Om zowel ruimte te bieden aan de ruimtelijke ontwikkeling van de stad als ervoor te zorgen dat er geen onnodige of onacceptabele veiligheidsrisico's worden gelopen is het wenselijk om sturing te geven aan de situering van bedrijven met een risicocontour en aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaande risicocontouren of aandachtsgebieden. Daarom kiest de gemeente Assen voor gebiedsgerichte ambitieniveaus. Door onderscheid te maken in verschillende gebieden met verschillende ruimtelijke functies en daaraan gebiedsgerichte ambities te koppelen, combineert de gemeente Assen de gewenste veiligheidsniveaus optimaal met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In de Omgevingsveiligheidvisie worden de volgende gebieden onderscheiden:

  • 1. Woonwijken;
  • 2. Buitengebied;
  • 3. Bedrijventerreinen.


Voor woonwijken kiest Assen voor een maximaal veiligheidsniveau. In woonwijken wonen en verblijven vrijwel continue mensen, zij het dat er wel verschil is in het verblijf van personen tussen dag en nacht. Daar bevinden zich vaak ook de (zeer) kwetsbare objecten als scholen, winkelcentra, bejaardentehuizen, en dergelijke.

Op bedrijventerreinen kiest Assen voor een grotere flexibiliteit om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. Bevolkingsdichtheden zijn vaak minder groot en de verblijfstijden in vergelijking met woonwijken korter.

Voor het buitengebied van het gemeentelijk grondgebied kiest Assen voor een veiligheidsniveau dat voor een groot deel gelijk is aan dat van bedrijventerreinen. Het grootste deel van het buitengebied is primair een (agrarisch) productiegebied. Enkele recreatie- en sportterreinen maken onderdeel uit van het buitengebied.

Per gebied zijn de ambities vertaald in randvoorwaarden met betrekking tot plaatsgebonden risico en groepsrisico. Dat leidt tot het overzicht (vlekkenkaart), zoals woonwijken (geel) en bedrijventerreinen (paars). De rest van de ondergrond betreft het buitengebied. Het plangebied is op de kaart aangeduid als 'woonwijken'.


Tabel 3.1: Ambitieniveaus per gebiedstype.

  Wettelijke norm   Afwijking norm   Verantwoording groepsrisico   Verantwoording groepsrisico  
  Overschrijding grenswaarde PR 10-6 voor kwetsbare objecten   Overschrijding richtwaarde PR 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten   Overschrijding oriëntatiewaarde groepsrisico   Toename groepsrisico
 
Woonwijken   Niet acceptabel   - Bestaande objecten: Risico's zoveel mogelijk beperken
- Nieuwe objecten: Niet acceptabel  
Niet acceptabel   Niet wenselijk  
Bedrijventerreinen   Niet acceptabel   Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn   Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn   In beginsel acceptabel  
Buitengebied   Niet acceptabel   Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn   Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn   In beginsel acceptabel  

In de paragraaf externe veiligheid (4.8) vindt nadere toetsing in verband met de haalbaarheid ten aanzien van dit aspect plaats. Alle risicovolle functies, transportroutes en leidingen zijn op voldoende afstand gelegen. Daarnaast maakt het initiatief geen risicobron mogelijk.

3.5.9 Archeologiebeleid

De gemeente Assen heeft als onderdeel van het archeologiebeleid een beleidskaart (2011) opgesteld. Op basis van de archeologische verwachtingskaart, de geïnventariseerde vindplaatsen, het overzicht van alle (archeologisch) onderzochte terreinen en de beleidsrichtlijnen van de provincie Drenthe voor de terreinen die als "provinciaal belang archeologie" zijn aangemerkt is de beleidsadvieskaart opgesteld. Op de beleidsadvieskaart zijn de beleidskeuzes van de gemeente Assen weergegeven. Alle elementen hebben een eigen kleurcode gekregen. In de legenda van de kaart zijn hieraan archeologische adviezen gekoppeld. De kaart is dus het instrument om in het geval van ruimtelijke ingrepen te bekijken of archeologisch onderzoek dient plaats te vinden voordat een vergunning kan worden afgegeven.

Onderzoeksplicht

Archeologisch onderzoek altijd verplicht

In een aantal zones is in alle gevallen onderzoek verplicht. De vrijstellingsgrens is daar in principe dus op 0 m2 gelegd. In Assen is in de volgende gebieden archeologisch onderzoek in alle gevallen noodzakelijk:

  • een zone van 50 m (een buffer met een straal van 50 m) rond bekende archeologische vindplaatsen, bekend door archeologische waarnemingen;
  • AMK-terreinen van zeer hoge archeologische waarde (waaronder de rijksmonumenten), hoge archeologische waarde en archeologische waarde, inclusief een bufferzone van 50 m (uitgezonderd de historische kernen, die ook als AMK-terrein zijn aangewezen);
  • een zone van 50 m rond voordes en bruggen, die potentieel zijn voortgekomen uit voorden;
  • depressies en laagten;
  • dekzandkopjes in beekdalen;
  • celtic fields.

Archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 1.000 m²

Er geldt een onderzoeksvrijstelling van 1.000 m2 voor alle gebieden met een hoge of middelhoge verwachting op de archeologische beleidsadvieskaart waar geen andere grenzen gelden door de aanwezigheid van bekende vindplaatsen of andere bijzondere bepalingen. Dezelfde ondergrens geldt voor essen en beekdalen, uitgezonderd de dekzandkopjes die zich daarin bevinden. Onderzoek hoeft niet plaats te vinden bij bodemingrepen ondieper dan 0,3 m onder het maaiveld, uitgezonderd (natuur) terreinen zonder bouwvoor, zoals heideterreinen. Het ontbreken van een bouwvoor kan betekenen dat de archeologische resten zich direct aan of onder het oppervlak bevinden.

Archeologisch onderzoek en diepte van de ingrepen

De vraag is hier of bij álle bodemingrepen wel archeologisch onderzoek zou moeten worden uitgevoerd. Bij gebieden met een vrijstellingsgrens van 1.000 m2 geldt namelijk dat men naast een minimale omvang ook een bepaalde diepte de grond in moet gaan om de verplichting opgelegd te krijgen. Zo is geen archeologisch onderzoek nodig voor ploegwerkzaamheden op een es met een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 en met een diepte van 25 cm. De bouwvoor is hier immers al eeuwenlang gemengd. In de gebieden met een vrijstellingsgrens van 0 m2 ligt dit anders. Veel van deze gebieden zouden sterk te lijden hebben onder reguliere ploegwerkzaamheden, ook al gaan ze maar 25 cm de bodem in. De wallen van celtic fields kunnen door ploegen op den duur bijvoorbeeld helemaal verdwijnen. In principe geldt hier dat behoud in situ altijd voorop staat en dat ook ingrepen ondieper dan 30 cm onwenselijk zijn. Slechts wanneer duidelijk is dat in het betreffende gebied reeds lange tijd regelmatig wordt geploegd en het type vindplaats hiervan niet te lijden heeft, bijvoorbeeld door de diepteligging van de sporen, kunnen werkzaamheden tot 30 cm -Mv zonder onderzoek plaatsvinden.

In het geval van (deels) bovengrondse sporen (zoals celtic fields en grafheuvels) of van vuursteenvindplaatsen aan het maaiveld, kan uiteraard geen vrijstelling worden verleend en staat behoud voorop.

Geen onderzoeksplicht, wel meldingsplicht

In een aantal gevallen geldt geen onderzoeksverplichting. Het gaat om de volgende zones:

  • gebieden met een lage archeologische verwachting;
  • gebieden met een bekende diepe bodemverstoring;
  • gebieden die reeds eerder zijn onderzocht en waar voor het betreffende deelgebied geen vervolgonderzoek nodig werd geacht of waar onderzoek reeds definitief is afgerond;
  • plangebieden waarvan het oppervlak aan ingrepen beneden een vrijstellingsgrens valt.

De vrijstelling van archeologisch onderzoek ontslaat iemand niet van de plicht archeologische vondsten te melden conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet. Als bij het uitvoeren van de ingrepen toch grondsporen en/of archeologische vondsten worden aangetroffen, dan moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de provinciaal archeoloog. De archeologische (verwachtings-)waarden zijn vertaald in regels en komen terug op de verbeelding. Op grond hiervan is het, afhankelijk van de archeologische (verwachtings-)waarde verboden om zonder omgevingsvergunning bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren.

In paragraaf 4.11 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

3.5.10 Cultuurhistorisch beleid

Het cultuurhistorisch beleid voor de gemeente Assen is neergelegd in de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Assen. Deze is in december 2015 vastgesteld.

Monumentale steden doen het de laatste jaren beter dan andere steden. Deze steden groeien harder en hebben minder last van vergrijzing. Ook de huizenprijzen ontwikkelen zich gunstiger in de monumentale stad. Met de Beleidsregels cultuurhistorie kan de gemeente zorgen voor verder behoud en versterking van de cultuurhistorie en daarmee versterking van de aantrekkelijkheid van de gemeente Assen. Daarnaast is één van de pijlers uit de Modernisering Monumentenzorg van het Rijk het opnemen van cultuurhistorische waarden in de ruimtelijke ordening.

Met het opstellen van deze beleidsregels cultuurhistorie, de cultuurhistorische waardenkaart en de doorvertaling hiervan in bestemmingsplannen kan de gemeente aan die wettelijke verplichting voldoen. De cultuurhistorische waardenkaart dient als toetsingsinstrument voor aanvragen of nieuwe plannen, maar vooral ook om al in een voorstadium ter inspiratie in te zetten. Met het opstellen van de cultuurhistorische waardenkaart heeft de gemeente de randvoorwaarden gecreëerd om cultuurhistorische waarden op een goede manier mee te nemen bij ontwikkelingen en andere beleidsterreinen.

In paragraaf 4.12 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie.

3.5.11 Welstands- en reclamenota

Het welstandsbeleid voor de gemeente Assen is neergelegd in de Welstands- en reclamenota Assen, welke in 2012 is vastgesteld. De nota is ervoor bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit in Assen te behouden en versterken. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer de gebouwen en bouwwerken, het totaalbeeld van de gebouwen en bouwwerken en de erfinrichting. De welstandstoets is een belangrijk instrument voor de sturing van deze kwaliteiten. Het hele gemeentelijke grondgebied is ingedeeld in verschillende gebiedstypen. Voor elk type zijn op het gebied afgestemde gebiedscriteria opgesteld. Een gebiedstype vertoont samenhang in de verschijningsvorm van de bebouwing, in de stedenbouwkundige opzet of in het landschap. De gebiedscriteria dagen de planindieners uit zich te laten inspireren door de omgeving.

Het plangebied ligt in het gebiedstype 'planmatig opgezette wijken'. Het beleid is hier gericht op het bieden van mogelijkheden voor het aanpassen en vernieuwen van bebouwing binnen de samenhang van het bouwblok, de straat of het cluster. De verandering moet passen binnen het grotere geheel en rekening houden met verwachte ontwikkelingen in de omgeving. Daarnaast moet de verandering passen bij de specifieke plek. Aan een hoofdweg is de uitstraling van de bebouwing van groter openbaar belang dan aan een woonstraat.

Het initiatief dient te voldoen aan de welstandscriteria die voor dit gebiedstype is opgesteld in de Welstandsnota.

3.5.12 Verwerking in bestemmingsplan

Op basis van het hierboven besproken beleid kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het relevante gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Meer concreet wordt beoordeeld hoe het plan zich verhoudt tot de diverse milieukaders (zoals archeologie, bodem, externe veiligheid, geluid, flora en fauna, luchtkwaliteit en water).

4.2 Ladder van duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister ervoor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?


Ad 1. Stedelijke ontwikkeling

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Op basis van jurisprudentie geldt voor wonen dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

Het bouwplan bestaat uit 40 woningen. Gelet op de omvang van het planvoornemen in relatie tot de omgeving is het plan aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.

Ad 2. Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Ten opzichte van de vigerende beheersverordening worden er met onderhavig plan 40 extra appartementen mogelijk gemaakt. In de huidige situatie is een kantoorbestemming toegestaan, waar tot op heden een kantoorgebouw werd geëxploiteerd. De ontwikkeling is qua bestemming en bouwafmetingen niet passend in het huidige planologische regime. Er is aldus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Ad 3. Ruimtelijk verzorgingsgebied

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig project beperkt tot de gemeente Assen. De huurwoningen zullen voor het grootste gedeelte worden bewoond door inwoners uit de gemeente Assen.

Ad 4. Behoefte
Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende 10 jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Zoals is besproken bij de Regiovisie Groningen - Assen 2013 en de nieuwe concept Woonvisie van de gemeente Assen (paragraaf 3.4.1 en 3.5.2) speelt Assen een hoofdrol in de regionale woningmarkt en bedient een grote lokale en regionale doelgroep. Uit de Regiovisie volgt dat voor de periode 2017-2030 iets meer dan 3.500 woningen in het woningbouwprogramma op de planning staan. De Woonvisie stelt dat in de periode 2020-2030 Assen netto 2.500 tot 3.000 woningen moet toevoegen om de woonvraag te beantwoorden. Volgens woningmarktonderzoek vraagt het grootste deel van de woningzoekenden een vorm van ontspannen stedelijk wonen in de bestaande stad (1.250-1.550 woningen), nabij de binnenstad, in een variatie aan appartementen en grondgebonden wonen. In onderhavig geval heeft de huidige locatie haar functie verloren. Het past in de lijn van de Woonvisie om deze ruimte te benutten. Hierdoor krijgt de locatie een kwaliteitsimpuls. Voorts stelt de Woonvisie dat het in de sociale huur, naast een kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad, urgent gaat om de bouw van minstens 600 sociale huurwoningen voor kleine huishoudens ten opzichte van de voorraad begin 2020. In de huursector is bovendien sprake van een achterstand in het aanbod. Er is de laatste jaren veel gesloopt en niet zoveel terug gebouwd. Er ligt dus een inhaalslag bij de corporaties. De vernieuwing in Assen-Oost en Noorderpark belanden met de projecten voor de komende jaren in een afrondende fase.

Het voorliggend bestemmingsplan, dat uitgaat van herstructurering van het plangebied in het kader van 'Mijn Buurt Assen', sluit aan op de behoefte aan nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er worden goede en betaalbare sociale huurappartementen gebouwd. Hierdoor krijgt de plek een kwaliteitsimpuls, maar draagt het ook bij aan het uitbreiden van het aanbod van sociale huurwoningen. Omdat het om een (relatief) beperkt aantal woningen gaat, te weten 40 appartementen, past dit initiatief in de aanwezige woningbehoefte.

Ad 5. Bestaand stedelijk gebied
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Het plangebied ligt in de wijk Noorderpark in Assen en is omringd door woonwijken en bebouwing van onder meer maatschappelijke functies. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Het plan voorziet in een behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.

4.3 Water

Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is het verplicht ruimtelijke plannen te toetsen op waterhuishoudkundige aspecten: de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden daarbij expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen binnen deze ruimtelijke plannen en besluiten. Het watersysteem wordt hierbij op een integrale wijze benaderd. Daarbij gaat het naast de kwantiteit ook om de kwaliteit. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen waterneutraal vorm te geven en om het watersysteem op orde te krijgen.

Onderzoek

Het plangebied van het bestemmingsplan ligt binnen het beheersgebied van waterschap Hunze en Aa's. Voor het plan is op 31 mei 2021 een watertoets uitgevoerd. Deze watertoets is als bijlage 1 opgenomen. De beantwoording van de vragen in de watertoets heeft er toe geleid dat de normale procedure moet worden doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap Hunze en Aa's een voorlopige uitgangspuntennotitie heeft opgesteld. In het kader van het watertoetsproces heeft op 8 juli 2021 tevens een overleg plaatsgevonden van initiatiefnemer (Actium), ruimtelijk adviesbureau (BugelHajema), waterschap Hunze en Aa's en gemeente.

VERHARD OPPERVLAK

Oude situatie

In de onderstaande tabel is het verhard oppervlak in de oude situatie weergegeven.

Onderdeel   Oppervlakken (m2)  
School   1.117  
Verharding en parkeren   704  
Pad   -  
Totaal   1.821  

Toekomstige situatie

In de onderstaande tabel is het verhard oppervlak in de toekomstige situatie weergegeven.

Onderdeel   Oppervlakken (m2)  
Appartementencomplexen   1.020  
Verharding en parkeren   960  
Pad   -  
Totaal   1.980  

Toename verhard oppervlak

De toename van het verhard oppervlak bedraagt 159 m2 (van 1.821 m2 naar 1.980 m2). Voor de toename aan verhard oppervlak is compenserende waterberging nodig om, door versnelde afstroming, toename van wateroverlast bij extreme neerslag te voorkomen.

COMPENSATIE

Op basis van de compensatienorm van 80 liter berging ten opzicht van elke 1 m2 extra oppervlak, dient 13 m3 berging gerealiseerd te worden.

In het plan is rekening gehouden met de realisatie van berging in de vorm van water doorlatende tegels met een onderliggende drainage. De water doorlatende tegels zullen voldoen aan de benodigde bergingscapaciteit. Op dit moment wordt het bovenstaande nader uitgewerkt en gekeken welke waterhuishoudkundige maatregelen extra genomen kunnen worden. Het waterschap en de gemeente worden hiervan tezijnertijd in kennis gesteld. In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de minimale compensatie te borgen.

WATEROVERLAST

Uit de WOLK-kaart van (de omgeving van) het plangebied blijkt dat er, bij een bui van 100 mm in 2 uur losgelaten op de AHN2, sprake is van water op straat ter plaatse van het laaggelegen deel van de Echtenstraat direct ten zuiden van het plangebied. Tevens blijkt dat als betreffende laagte in de Echtenstraat gevuld is met water het surplus aan water via een stroombaan over het voetpad tussen de Noordermaatlocatie en de appartementengebouwen ten zuidoosten van het plangebied noordoostelijk stroomt naar de GvP-laan (zie figuur 4.1). Ook loopt er een stroombaan aan water via de GvP-laan aan de noordzijde van het plangebied oostwaarts. Eerstgenoemde stroombaan is zeker een aandachtspunt voor het plangebied. Met de gemeente wordt naar mogelijke oplossingen gekeken. De gemeente onderzoekt of eventuele maatregelen (elders) in het openbaar gebied noodzakelijk zijn om de stroombaan langs de GvP-laan en het noordelijk deel van de Molenstraat op te lossen. Overigens worden stroomopwaarts namelijk langs de Nobellaan en ook langs de Molenstraat de eerste maatregelen om het water de vijvers in te geleiden al gepland. Aandachtspunt voor het plangebied zelf is het maaiveld zeker niet te gaan verlagen.

Naast het advies om het maaiveld niet te verlagen wordt geadviseerd om een minimaal vloerpeil op te nemen om wateroverlast te voorkomen. Het vloerpeil is in de regels van dit bestemmingsplan geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20211000X-B001_0009.png"

Figuur 4.1: WOLK-kaart omgeving plangebied (bron: gemeente Assen).

WATERAFVOER

Aan de westzijde van het plangebied is een vuilwater- en een regenwaterriool aanwezig. In die nieuwe situatie dient in het plangebied het regenwater gescheiden te worden aangeleverd van het vuil water. Het regenwater wordt rechtstreeks naar de wadi en vervolgens naar het regenwaterriool afgevoerd.

Het vuilwater van de appartementen wordt aangesloten op het vuilwaterriool.

GRONDWATER

Bij de gemeente Assen is de bodemopbouw ter plaatse van het plangebied niet bekend. Gezien de ondiepe slecht doorlatende leemlaag onder een groot deel van Assen wordt geadviseerd na te gaan of het niet zinvol is om een ringdrainage rond het gebouw aan te leggen en onder eventuele parkeerplaatsen en andere bestrating drainage aan te leggen. Deze drainage dient aangesloten te worden op het regenwatersysteem en geadviseerd wordt deze zo aan te leggen dat die in de toekomst ook onderhouden kan worden.

HITTESTRESS

Hittestress is een steeds relevanter onderwerp. Om hittestress zo veel mogelijk te voorkomen wordt in dit plan zo veel als mogelijk gebruik gemaakt van water doorlatende tegels en worden bestaande bomen zo veel als mogelijk behouden. Dit geldt voor de bomen in het plangebied en de omliggende terreinen. Deze maatregelen hebben tevens een positief effect op de biodiversiteit.

WATERKWALITEIT

Bij de nieuwbouw moet de invloed van diffuse bronnen op hemelwater zoveel mogelijk worden beperkt door het hanteren van de beleidsuitgangspunten in het landelijk emissiebeleid. Dit gaat volgens de trits voorkomen, scheiden en zuiveren. Door het gebruik van preventieve/brongerichte maatregelen komt hemelwater met zo weinig mogelijk vervuilende stoffen of uitlogende materialen in aanraking en blijft het zo schoon mogelijk. Bij nieuwbouw en renovatie dienen zo weinig mogelijk uitlogende materialen zoals zink, koper en lood gebruikt te worden. Alternatieven gebruiken heeft de voorkeur. De nationale pakketten duurzaam bouwen geven handvatten voor alternatieven.

Voor de openbare ruimte geldt als preventieve/brongerichte maatregel dat deze zodanig ingericht wordt dat onkruidgroei zo weinig mogelijk kans krijgt. Aangezien de gemeente Assen al meer dan tien jaar geen onkruidbestrijdingsmiddelen meer gebruikt, maar alternatieve methoden (borstelen en hitte), dient de inrichting ook dusdanig te zijn dat deze methoden eenvoudig toegepast kunnen worden.

De initiatiefnemer maakt tijdens de bouw geen gebruik van uitlogende materialen, èn bij het beheer en onderhoud van verhardingen en groen geen gebruik van bestrijdingsmiddelen.

Conclusie

In dit bestemmingsplan zijn water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan binnen de bestemmingen "Groen" en "Verkeer - Verblijfsgebied". Beleidsdoelstellingen ten aanzien van de waterkwantiteit en kwaliteit zijn binnen deze bestemming mogelijk. De waterhuishoudkundige gevolgen van het plan zijn in beeld en ook zijn in het plan afdoende maatregelen opgenomen om nadelige waterhuiskundige effecten te voorkomen.

4.4 Verkeersaspecten

Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). Het parkeer- en mobiliteitsbeleid van de gemeente Assen is besproken in paragraaf 3.5.5.

Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Voor de berekening van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de parkeernormen van de gemeente Assen. Dit gebied is geclassificeerd als sterk stedelijk en ligt in de rest bebouwde kom. Het gaat om de bouw van 40 appartementen (sociale huur). Op basis van de parkeernormen van de gemeente Assen wordt voor sociale huurappartementen kleiner dan 60 m2 een parkeernorm van 0,7 gehanteerd (buiten het centrum). Voor sociale huurappartementen groter dan 60 m2 wordt een parkeernorm van 0,9 gehanteerd.

In totaal worden 8 studio's kleiner dan 60 m2 en 32 appartementen groter dan 60 m2 gerealiseerd. Voor het initiatief komt dit neer op 35 parkeerplaatsen in totaal. In totaal worden 35 parkeerplaatsen gerealiseerd, dus hiermee wordt voldaan aan de parkeernormen.

De appartementen leiden tot een verkeersgeneratie van minimaal 3,2 en maximaal 4,0 verkeersbewegingen per dag (CROW Toekomstbestendig parkeren, 2018, nr. 381). De weg waarop het plangebied is ontsloten (Meester Groen van Prinstererlaan) heeft voldoende capaciteit om deze generatie aan te kunnen. Bewust is het verkeer niet ontsloten op de Echtenstraat, om daarmee de woonbuurt te ontlasten.

Het planvoornemen leidt kortom niet tot een verslechtering van de verkeerssituatie in het plangebied en de parkeerbehoefte wordt opgelost op eigen erf. Wat betreft verkeerseffecten wordt het planvoornemen dan ook uitvoerbaar geacht.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.

Onderzoek

Het plan voorziet in de realisatie van woningen. Deze woningen leiden van zichzelf niet tot milieuhinder voor omliggende functies, maar zijn andersom als woonfunctie wel gevoelig voor milieuhinder van omliggende bedrijven. De woningen kunnen ook een belemmering vormen voor deze bedrijven.

De directe omgeving van het plangebied bestaat uit woningen en maatschappelijke bestemmingen zoals een basisschool, sporthal Olympus, zorgpraktijken, sporthal De Timp, een kerk en Accolade Zorggroep. De afstanden worden hieronder getoetst.

Functie   Categorie   Grootste afstand categorie o.b.v. VNG-uitgave   Daadwerkelijke afstand t.o.v. plangebied  
Basisschool Maria in Campis   2   30 m   20 m  
Sporthal Olympus   3.1   50 m   70 m  
Diverse zorg- praktijken(fysio, apotheek, huisarts)   1   10 m   60 m  
Sporthal De Timp   3.1   50 m   310 m  
Maranathakerk   2   30 m   230 m  
Zorggroep Accolade   2   30 m   300 m  

Met uitzondering van de basisschool is de afstand tussen het woongebied en overige functies voldoende. Omdat er sprake is van 'gemengd' gebied (stedelijk gebied met meerdere functies) kan de milieuzone van de school met één stap verminderd worden. Dan dient de afstand tussen school en wooncomplex minimaal 10 m te zijn. Deze afstand wordt gehaald.

Ook begint op circa 700 meter ten oosten van het plangebied het Stadsbedrijvenpark van Assen, met een maximale bedrijfscategorie 3.2. De grootste richtafstand op basis van de VNG is 100 meter. Hieraan wordt eveneens voldaan.

Alle functies liggen op voldoende afstand. Bovendien geldt voor de hierboven genoemde functies dat op kortere afstand van deze functies al andere woningen staan. Kortom, de woningen belemmeren niet de functies in de omgeving. Andersom belemmeren de functies niet de woningen.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan. De RUD stemt hiermee in.

4.6 Geluid

Wettelijk kader

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.

De Wgh is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.

Onderzoek

Het initiatief voorziet in het oprichten van geluidgevoelige bebouwing in de zin van de Wgh, namelijk woningen. Gezien de functie van de Mr. Groen Van Prinstererlaan, gecombineerd met de kruising met de Molenstraat en de ingeschatte verkeersbewegingen, is akoestisch onderzoek verricht. Het onderzoek is als Bijlage 2 opgenomen. Hieronder worden de uitkomsten van het onderzoek besproken.

In deze rapportage is een akoestisch onderzoek verricht met betrekking tot de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai afkomstig van de Groen van Prinstererlaan en Molenstraat op de gevels van de te realiseren appartementen.

De in de nabijheid van de locatie gelegen Groen van Prinstererlaan en Molenstraat kennen een maximum snelheid van 30 km/uur. Deze wegen kennen formeel gezien geen zone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie is naar deze wegen akoestisch onderzoek verricht omdat aangetoond moet worden dat gevolge van deze wegen sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Bij gebrek aan een wettelijk kader wordt bij de beoordeling van deze weg aangesloten bij de normstelling die de Wgh kent voor gezoneerde wegen.

Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren appartementen voldoen aan de eisen van de Wgh en dat daarmee een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het plan. De RUD stemt hiermee in. De hoogste geluidsbelasting bedraagt 48 dB, daarmee is sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat.

4.7 Geur

Wettelijk kader

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft op twee wijzen betrekking op procedures op basis van de Wro. Ten eerste moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij zoals een agrarisch bedrijf niet onevenredig in haar (bedrijfs)belangen wordt geschaad door de realisatie van een bestemmingsplan. Ten tweede speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Geurhinder afkomstig van bedrijven is een integraal onderdeel van het aspect milieuzonering dat in de paragraaf ´Bedrijven en milieuzonering´ wordt behandeld.

Onderzoek

In dit bestemmingsplan zijn geurgevoelige objecten toegestaan, in de vorm van woningen. Het betreft sloop en nieuwbouw. Gezien de ligging in de kern Assen vormt de Wgv geen relevant beoordelingskader. In paragraaf 4.5 (milieuzonering) is reeds aangetoond dat voldaan wordt aan de richtafstanden met betrekking tot geur.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het plan.

4.8 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Onderzoek

Volgens de risicokaart (risicokaart.nl) ligt het plangebied niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, spoor-, water- en wegtransportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen.

De spoorweg Beilen-Assen-Haren (intercitylijn) en de A28 liggen op circa 1,3 kilometer ten oosten en westen van het plangebied. Ten westen ligt op circa 270 meter een gasdistributiestation en ten noordoosten ligt op circa 700 meter een gasdrulregel- en meetstation. Ten oosten van het plangebied ligt op circa 1 kilometer Swedish match B.V. (een BEVI-inrichting). Op circa 1 kilometer ligt ten noordoosten van het plangebied een Shell tankstation.

Alle risicovolle functies, transportroutes en leidingen zijn op voldoende afstand gelegen. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Het plangebied is globaal blauw omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20211000X-B001_0010.png"

Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart, het plangebied bevindt zich globaal in het blauwe kader (bron: risicokaart.nl).

Conclusie

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid treden er geen belemmeringen op. Het plan is op dit punt uitvoerbaar. De RUD stemt hiermee in.

4.9 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.


In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Plan
De CROW-publicatie 381 (2018) heeft voor verschillende variabelen kerncijfers. Dit gebied is geclassificeerd als sterk stedelijk en ligt in de rest bebouwde kom. Er worden in totaal 40 appartementen (sociale huur) mogelijk gemaakt. Voor de verkeersgeneratie van een sociale huuappartement is een kental van minimaal 3,2 en maximaal 4,0 verkeersbewegingen per etmaal opgenomen.

Onderzoek nibm-tool

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool 2020 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20211000X-B001_0011.png"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.

Onderzoek achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het besluitgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20211000X-B001_0012.png"

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijnstof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het gebied de achtergrondniveaus voor NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden liggen.

Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het besluitgebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.10 Bodem

Wettelijk kader

Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Onderzoek

Het initiatief heeft betrekking op het realiseren van bebouwing, waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (langer dan twee uur per dag) zullen verblijven. Daarom is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (mei 2021). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Hieronder volgt een samenvatting.

Toetsing onderzoekshypothese

  • Bovengrond: De onderzoekshypothese onverdacht dient te worden verworpen. Niet alle analyseresultaten voldoen aan de achtergrondwaarden of de detectiegrens.
  • Bovengrond: De onderzoekshypothese verdacht voor asbest (VED-HE) dient te worden aanvaard. Niet alle analyseresultaten voldoen aan de achtergrondwaarden of de detectiegrens.
  • Ondergrond: De onderzoekshypothese onverdacht kan worden aanvaard. Alle onderzochte parameters voldoen aan de achtergrondwaarden of de detectiegrens.
  • Grondwater: De onderzoekshypothese onverdacht dient te worden verworpen. Niet alle gemeten concentraties voldoen aan de streefwaarden.

Beoordeling asbest in de grond

Ter plaatse van de gaten 16 en 16A zijn alle visueel verdachte plaatmaterialen middels handpicking opgeruimd en ter analyse aangeboden. In de toplaag was nog een gehalte van ca. 18 mg/kgds aanwezig. In de laag direct onder de toplaag werd nog een gehalte van ca. 8,4 mg/kgds aangetroffen. Daarnaast ligt de asbestconcentratie van alle overige geanalyseerde mengmonsters ver beneden de 50 mg/kgds gewogen (0,5 x interventiewaarde).

Toch is besloten om de toplaag aanvullend met behulp van elektronenmicroscopie (SEM analyse) te onderzoeken om na te gaan of er respirabele vezels aanwezig zijn. Hierbij zijn geen vezels aangetroffen. Aangezien de SEM analyse is uitgevoerd in het meest verontreinigd asbestmonster (MM4 toplaag) kan worden aangenomen dat er in de onderliggende bodemlaag (MM5 onder toplaag) eveneens geen respirabele vezels aanwezig zijn. Nader onderzoek naar asbest in de bodem kan op basis hiervan achterwege blijven.

Beoordeling algemene grondkwaliteit

De lichte verontreiniging met PAK en zware metalen in de bovengrond hangt vermoedelijk samen met de aanwezige puinresten.


Indicatieve beoordeling Besluit bodemkwaliteit (generiek kader)

De onderzochte boven- en ondergrond is geschikt voor hergebruik. Omdat PFAS ligt tussen de bepalingsgrens en voorlopige Achtergrondwaarden mag de boven grond niet worden toegepast in grondwaterbeschermingsgebieden en in oppervlaktewater.

Lood in bodem en gezondheid

Lood in de bodem kan al bij lage gehalten (beneden de interventiewaarde) een gezondheidsrisico vormen voor jonge kinderen in de leeftijd van circa 0 tot 6 jaar. Bij gevoelige locaties zoals wonen met tuin, plaatsen waar kinderen spelen en moestuinen dient hier rekening mee te worden gehouden.

Op basis van het toekomstig bodemgebruik van de onderhavige locatie (wonen met tuin) en het gemeten loodgehalte in de onverharde bovengrond is er sprake van een voldoende bodemloodkwaliteit.


Beoordeling grondwaterkwaliteit

In het grondwater is een lichte verontreiniging aan barium aangetroffen. Deze verhoogde waarden komen echter veelvuldig van nature voor in de noordelijke gebieden.

Aanbevelingen

Omdat het gehalte aan asbest overal kleiner is dan de helft van de interventiewaarde is verder onderzoek naar asbest niet noodzakelijk. Wel wordt aanbevolen om de toplaag (geel zand) nabij de gaten 16 en 16A tot ca. 0,3 m-mv te ontgraven en deze grond af te voeren naar een erkende verwerker. De grondlaag waar asbest onder de norm is aangetroffen is reeds ontgraven en naar een erkend verwerker afgevoerd.

De aangetroffen verhoogde concentraties vormen geen onaanvaardbare risico's voor de volksgezondheid, het milieu en/of het ecosysteem. Uit milieuhygiënisch oogpunt is er geen bezwaar tegen een voorgenomen eigendomsoverdracht en de voorgenomen nieuwbouwplannen. Gesteld kan worden dat de aangetroffen overschrijdingen geen aanleiding geven tot het instellen van een vervolgonderzoek.

Bij graafwerkzaamheden dient rekening te worden gehouden met verschillen in bodemkwaliteit. Grond dient voor zover mogelijk per bodemkwaliteitsklasse gescheiden te worden ontgraven en afgevoerd of te worden hergebruikt.

Conclusie

Met inachtneming van bovenstaande treden ten aanzien van het aspect bodem geen belemmeringen op. De RUD stemt hiermee in. De aangetroffen verhoogde concentraties vormen geen onaanvaardbare risico's voor de volksgezondheid, het milieu en/of het ecosysteem. Op basis van de actuele bodemkwaliteit van de locatie is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen.

4.11 Archeologie

Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.12. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

Onderzoek

Het plangebied heeft gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' in de beheersverordening 'Assen Noord 2014'. De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m2 en de bodemingrepen dieper gaan dan 0,3 meter onder het maaiveld moet de aanvrager een onderzoek overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft voldoende is vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20211000X-B001_0013.png"

Figuur 4.3: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart 2020 (bron: gemeente Assen).

Uit de hierboven staande uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart blijkt dat een groot deel van het plangebied een lage verwachtingswaarde heeft, waardoor een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Daarnaast staat/stond op een groot deel van dit deel van het plangebied al bebouwing, waardoor de grond al geroerd is. Ook om deze reden is een archeologisch onderzoek niet nodig. Mocht er toch archeologisch waardevolle vondsten worden aangetroffen tijdens de bouwwerkzaamheden dan dient dat gemeld te worden bij het bevoegd gezag (gemeente Assen).


Een klein strook ten noorden van het plangebied (gelegen in de groene kleur) heeft hoge of middelhoge verwachting (beekdal). Volgens de legenda behorende bij deze verwachting is een bureauonderzoek/archeologische begeleiding alleen nodig bij bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 30 cm. Gelet op de omvang van deze strook en de omvang van het initiatief, is de ingreep niet groter dan 1.000 m². Daarom kan een archeologisch onderzoek achterwege blijven.


De conclusie luidt dat archeologie geen belemmering vormt voor de realisatie van woningen op deze locatie. De dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachting 1" blijft behouden.


Conclusie

Vanuit het aspect archeologie is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.12 Cultuurhistorie

Wettelijk kader

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van wijzigingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.

Onderzoek 

De gemeente Assen heeft een kaart waarop de cultuurhistorische waardering is aangegeven. Hieronder is een uitsnede van de kaart opgenomen, waarop het plangebied globaal is aangeduid.

Het perceel is aangeduid als 'oude heideontginningen', met het subtype 'onregelmatige kampontginning met gevarieerd landgebruik'. Als opmerking is hierbij gemaakt dat de locatie overbouwd is.

Omdat het perceel reeds bebouwd (is geweest) en de omgeving van het plangebied eveneens is bebouwd, worden er geen cultuurhistische waarden aangetast door het initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20211000X-B001_0014.png"

Figuur 4.4: Uitsnede cultuurhistorische waarderingskaart Assen (bron: gemeente Assen).

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.13 Ecologie

4.13.1 Wettelijk kader

WET NATUURBESCHERMING

Onderdeel van de Wet natuurbescherming is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Ook de bescherming van specifieke natuurgebieden is in de Wet natuurbescherming geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

NATUURNETWERK NEDERLAND

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

4.13.2 Ecologische inventarisatie

Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen voor het aspect ecologie, is een quick scan uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De inventarisatie is uitgevoerd in 2017 ten behoeve van de sloop van het kantoorgebouw (dat recentelijk gesloopt is). Het rapport van de inventarisatie is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder worden de resultaten kort benoemd.

Er zijn tijdens het veldbezoek geen huismussen waargenomen binnen het onderzoeksgebied. Daarnaast waren de gierzwaluwen tijdens het veldbezoek al onderweg naar het zuiden waardoor deze soort eveneens niet is waargenomen. Echter worden nestlocaties van deze soorten ook niet verwacht binnen het pand, aangezien het kantoorpand voorzien is van een plat dak en er geen openingen gevonden zijn die groot genoeg waren voor vogels om in te vliegen. Deze locatie is daarmee ongeschikt voor huismussen en gierzwaluwen.

Tijdens het veldbezoek zijn er rondom het gehele kantoorpand verscheidende potentiele invliegopeningen waargenomen voor vleermuizen. De zijde die de meeste kansen bied is de zuidzijde van het pand. Aan deze zijde zijn diepe stootvoegen waargenomen die vleermuizen als ingang kunnen gebruiken. Verder zijn er rondom het pand verschillende spleten bij losse/scheve trespa platen en de (gele) gevelbetimmering aangetroffen. Aangezien de omgeving veel bosschage, struiken, bomen en open ruimtes (grasvelden en vijvers) biedt is de locatie ook geschikt als foerageergebied. Derhalve was nader onderzoek naar vleermuizen nodig. Dit nadere onderzoek naar vleermuizen is opgenomen als Bijlage 6. Hieruit komt naar voren dat het gebouw niet wordt gebruikt als verblijfplaatsen. Er zijn geen in- en uitvliegende vleermuizen waargenomen. Wel zijn foeragerende of doortrekkende vleermuizen waargenomen. Gezien de lage aantallen gaat het hier niet op essentieel foerageergebied of essentiële vliegroutes. Bovendien zijn er in de directe omgeving voldoende alternatieven aanwezig. Bij de voorgenomen werkzaamheden (sloop van de gebouwen binnen de aangegeven onderzoekslocaties) worden geen verblijfplaatsen aangetast. Een ontheffing van de Wnb ten aanzien van vleermuizen is daarom niet nodig.

Daarnaast kunnen in de bomen en bosschage rond de onderzochte panden algemene broedvogels nestelen. Alle in gebruik zijnde nesten zijn binnen het broedseizoen beschermd. Indien er geen kap- of snoeiwerkzaamheden plaatsvinden binnen het broedseizoen (globaal 1 maart t/m 1 september) wordt er geen overtreding van de Wet natuurbescherming verwacht wat betreft nestlocaties voor vogels. Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen plaatsvinden moet voorafgaand hieraan de locatie worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog. Indien bij de controle nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is.

Tot slot blijft de zorgplicht uit de Wnb te allen tijde gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet.

4.13.3 Stikstofdepositie

Voor het initiatief is de depositie van stikstof ten gevolge van de aanleg en het gebruik van het appartementencomplex berekend. De depositie van stikstof in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van deze ontwikkeling, alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend met het programmapakket AERIUS. Het rapport is opgenomen als Bijlage 7. De bijbehorende berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 8.

Uit de berekeningen volgt dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie van de aanleg- gebruiksfase geen negatief effect op in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie is niet nodig.

4.13.4 Conclusie

Uit het nadere ecologische onderzoek volgt dat bij de voorgenomen werkzaamheden geen verblijfplaatsen van vleermuizen worden aangetast. Een ontheffing van de Wnb ten aanzien van vleermuizen is niet nodig.

Alle in gebruik zijnde nesten zijn binnen het broedseizoen beschermd. Indien er geen kap- of snoeiwerkzaamheden plaatsvinden binnen het broedseizoen wordt geen overtreding van de Wnb verwacht wat betreft nestlocaties voor vogels. Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen plaatsvinden moet voorafgaand hieraan de locatie worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog. Indien bij de controle nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is.

Voor de stikstofdepositie geldt dat geen negatief effect optreedt in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden. Er is geen vergunning nodig.

De zorgplicht uit de Wnb blijft te allen tijde gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet.

4.13.5 Natuur-inclusief bouwen

De gemeente Assen werkt op dit moment aan een beleidsnota voor natuur-inclusief bouwen. Onderdeel hiervan zijn inbouwnestkasten voor dieren. In de omgeving van het te realiseren appartementencomplex zijn zowel vleermuizen, gierzwaluwen als huismussen waargenomen. Deze dierensoorten zijn afhankelijk van gebouwen voor het maken van hun nest (huismus en gierzwaluw) en het gebruik als verblijf- en kraamplaats (vleermuizen). Om achteruitgang van deze soorten tegen te gaan, kunnen er nestplaatsen in nieuwbouw en bestaande bouw worden gecreëerd. De gemeente heeft voor onderhavig initiatief een advies uitgebracht voor het realiseren van inbouwnestkasten. Dit advies is opgenomen in Bijlage 4. Bij het bouwen van het appartementengebouw wordt hier rekening mee gehouden.

4.14 Overige aspecten

Masten, kabels en leidingen

In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van de ruimtelijke ontwikkeling zal de KLIC-melding toegevoegd worden aan de betreffende stukken behorend bij het onderdeel 'bouwen'.

Vergunningplichtige masten voor GSM en UMTS zijn niet bij recht toegestaan in het bestemmingsplan. Voor wat betreft het plaatsingsbeleid volgt Assen het nationale beleid.

4.15 M.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie situaties. Ten eerste zijn activiteiten benoemd waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is en waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht). In bijlage C van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-plicht geldt.

Ten tweede zijn activiteiten benoemd waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure wel of niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Hierbij zijn per type activiteiten drempelwaarden opgenomen.

Ten derde moet voor ontwikkelingen die onder de drempelwaarden blijven zoals genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r, wel beoordeeld worden of de geplande activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Voor deze motivering/toets wordt een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling geschreven. Uit de aanmeldingsnotitie kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure worden gevolgd. Op basis van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit.

Voor activiteiten die niet zijn opgenomen in de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r geldt geen vorm van een m.e.r. verplichting.

Onderzoek

Voor het voorliggende bestemmingsplan heeft de initiatiefnemer een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De aanmeldnotitie is als Bijlage 9 opgenomen.

Gelijktijdig met het vrijgeven van het ontwerp-bestemmingsplan voor tervisielegging zal het college besluiten of een milieueffectrapport noodzakelijk is.

Conclusie

Voor het onderhavig plan hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.16 Conclusie

Vanuit de omgevingsaspecten zijn geen belemmeringen naar voren gekomen. Realisatie van voorgenomen initiatief is voor wat betreft de omgevings- en milieuaspecten haalbaar.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Inleiding

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat vooral om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder enzovoorts), soms onder voorwaardelijke voorwaarden, toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van "werken, overige bouwwerken, en werkzaamheden" (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op verschillende manieren nader worden ingevuld:

  • 1. enkelbestemming;
  • 2. dubbelbestemming;
  • 3. aanduiding;
  • 4. gebiedsaanduiding.

Ten eerste geldt dat er altijd een enkelbestemming is. Ten tweede kan er op een plek ook een dubbelbestemming gelden. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die -naast de enkelbestemming- ook aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één enkelbestemming (dat is de bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs verscheidene). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.

Ten derde kan er via een aanduiding gebruiksmogelijkheden aan een bepaalde plek worden toegevoegd. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode enzovoorts. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Bij dat 'iets' kan het dan gaan om een maatvoering, gebouwhoogte, functies enzovoorts. Deze aanduidingen hebben dan betrekking op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

Tot slot kunnen er ook gebiedsaanduidingen van kracht zijn. Deze aanduidingen kunnen voor een bepaald gebied, ongeacht de enkel- of dubbelbestemming, nog een aantal zaken extra regelen. Omdat deze gebiedsaanduidingen niet zijn gekoppeld aan een enkel- of dubbelbestemming, zijn ze opgenomen in de algemene regels van het bestemmingsplan.

5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Hoofdstuk 1 Inleidende regels : In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (Artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (Artikel 2).
  • 2. Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels: In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Tenslotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Hoofdstuk 3 Algemene regels: In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene aanduidingsregels, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  • 4. Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels: In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen. Het overgangsrecht komt direct voort uit artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bestemmingen

Het bestemmingsplan heeft meerdere bestemmingen, te weten:

Groen

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, voet- en fietspaden en bermen. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) zijn onder voorwaarden toegestaan.

Verkeer - Verblijfsgebied

De voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wegen en straten en paden met hoofdzakelijk een ontsluitingsfunctie voor de aanliggende erven. De parkeerplaatsen zijn aangeduid op de verbeelding. Op gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" mogen geen gebouwen worden gebouwd. Overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) zijn onder voorwaarden toegestaan.

Wonen - Appartementen

De voor "Wonen - Appartementen" aangewezen gronden zijn bestemd voor woongebouwen. Het hoofdgebouw moet binnen het bouwvlak worden gebouwd . Er geldt een maximum aantal wooneenheden van 40. De maximum bouwhoogte is 13 meter. Er is een minimaal vloerpeil vastgelegd voor de hoofdgebouwen (+10,7 m NAP). Bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan. Overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) zijn onder voorwaarden toegestaan.

Er is een plicht in de regels opgenomen dat ten minste 13 m³ waterberging wordt gecreëerd.

Woningsplitsing en/of woningomzetting is verboden en slechts bij omgevingsvergunning toegestaan. Kamerverhuur is eveneens verboden. Tot slot is het uitoefenen van een vrij beroep onder voorwaarden mogelijk.

Tot slot is een zorgsteunpunt met kantoorfunctie toegestaan.

Waarde - Archeologie verwachting 1

De voor "Waarde - Archeologische verwachting 1" aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Behoudens uitzonderingen, moet bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m2 en bodemingrepen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld een onderzoek worden overlegd, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft voldoende is vastgesteld. Eveneens geldt voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een vergunning- en onderzoeksplicht.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels welke in het gehele plangebied van dit bestemmingsplan gelden.

Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.

Overige regels

In de overige regels is de regeling voor parkeergelgenheid en los- en laadmogelijkheden opgenomen conform het gemeentelijke facetbestemmingsplan parkeren.

Daarnaast stellen de overige regels dat de wettelijke regelingen (en begrippen) waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

5.2.3 Overgangs- en slotregels

Tot slot bevat dit bestemmingsplan ook overgangs- en slotregels. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij het vaststellen van een bestemmingsplan tevens een exploitatieplan te worden vastgesteld om het verhaal van de plankosten zeker te stellen.

Tussen de gemeente en Actium is afgesproken dat Actium de kosten draagt voor uitwerking van de plannen en de realisatie van de opstallen. De kosten voor de uitwerking van de plannen voor de openbare ruimte en het woonrijp maken van het gebied zijn voor rekening en risico van de gemeente. Hiermee is het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar.

6.2 Verantwoording over inzet van een exploitatieplan

Een exploitatieplan dient te worden vastgesteld wanneer:

  • kosten niet anderszins zijn verzekerd;
  • er nadere eisen worden gesteld aan de inrichting en/of:
  • sprake is van een fasering in de uitvoering.


De kosten zijn anderszins verzekerd via een overeenkomst tussen Actium en de gemeente binnen het samenwerkingsverband "Mijn buurt Assen". De economische uitvoerbaarheid van dit project is hiermee voldoende gewaarborgd. De vaststelling van een exploitatieplan kan daarom achterwege blijven. Eventuele nadere eisen aan de inrichting of fasering van de uitvoering spelen bij dit plan eveneens geen rol.

6.3 Planschadeaspecten

Ingevolge artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kent het college van burgemeester en wethouders aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden welke niet is verjaard, als gevolg van een in het tweede lid van artikel 6.1 genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voorzover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Voor eventuele waardemindering geldt een eigen risico van in ieder geval 2%. Genoemde oorzaken zijn o.a. een bepaling van een bestemmingsplan of inpassingsplan, een planwijziging of een planuitwerking, onderscheidenlijk een afwijking of een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 Wro (binnenplanse wijziging of afwijking).

De criteria voor de toekenning van planschadevergoeding zijn ontwikkeld in de jurisprudentie. Daaruit blijkt dat sprake kan zijn van voor vergoeding in aanmerking komende planschade ingeval van bijvoorbeeld:

  • het ontstaan van een onevenredige inbreuk op de privacy van belanghebbende door nabije (woon)bebouwing;
  • het vervallen dan wel onevenredig beperken van een voor de onroerende zaak waardebepalend vrij uitzicht;
  • een onevenredige verslechtering van de bereikbaarheid; een onevenredige beperking van de mogelijkheden tot uitoefening van een beroep of bedrijf;
  • een beperking van de bouwmogelijkheden;
  • de uit een planologische mutatie voortvloeiende blijvende verslechtering van milieuomstandigheden (geluid, geur, trilling of andere overlast);
  • een algemene verslechtering van de situeringwaarde van een onroerende zaak veroorzaakt door omgevingsverslechtering.

Het perceel waarop de ontwikkeling plaatsvindt is eigendom van de initiatiefnemer. De eventuele schade als gevolg van de realisatie van het project komt dan ook voor de rekening van de initiatiefnemer. Deze afspraak is tussen gemeente en de initiatiefnemer in een planschadeovereenkomst/anterieure overeenkomst vastgelegd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De gemeente Assen heeft een inspraakverordening waarin is opgenomen dat per ruimtelijk plan kan worden afgewogen of inspraak wordt verleend. Ten aanzien van dit bestemmingsplan is besloten geen inspraakmogelijkheid te geven op het voorontwerpbestemmingsplan en het bestemmingsplan meteen als ontwerp in procedure te brengen. Door de initiatiefnemer is enige malen contact gezocht en overlegd met omwonenden en overige belanghebbenden. Wel vindt, conform het gestelde in het Besluit ruimtelijke ordening, vooroverleg plaats.

7.1 Overleg

In het kader van de watertoets is met het waterschap Hunze en Aa's (mondeling) overleg gepleegd. Dit heeft ertoe geleid dat de waterparagraaf is aangevuld met de door het waterschap gewenste gegevens.

7.2 Wettelijk vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpplan toegezonden aan een aantal vaste overleg- en adviesinstanties. Eventuele vooroverlegreacties worden te zijner tijd uitgewerkt.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De bekendmaking van het bestemmingsplan vindt plaats door middel van een publicatie in het gemeentelijke huis-aan-huisblad en in de Staatscourant. Het ontwerpplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder is in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Eventuele zienswijzen worden te zijner tijd in het plan verwerkt.

7.4 Vervolg

De bekendmaking van het vaststellingsbesluit vindt plaats door middel van een publicatie in het gemeentelijke huis-aan-huisblad en in de Staatscourant. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn van 6 weken is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij een voorlopige voorziening bij de voorzitter van de ABRvS is aangevraagd.