direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Mercuriushof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.02BP20161000N-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan Het Kanaal in het centrum van Assen staan, op een markante plek, twee gebouwen die binnenkort leeg komen staan: de voormalige Veningerlandschool en het voormalige Mercuriustheater. De gemeente wil deze prominente plek herontwikkelen met woningbouw.

De beoogde herontwikkeling van deze locatie is niet passend binnen het geldend planologisch kader. Om deze reden is besloten een nieuw bestemmingsplan op te stellen voor deze locatie. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De locatie is gelegen aan Het Kanaal in het centrum van Assen en bestaat uit percelen waar nu de gebouwen van de voormalige Veningerlandschool en het Mercuriustheater op staan. Een klein gedeelte (sectie T nummer 02845) is op dit moment in gebruik als parkeerplaats. Het plangebied wordt omsloten door de Venestraat (een oude radiaal van Assen), de Prins Bernhardstraat, de Dr. Scheapmanstraat en aan de zuidzijde door Het Kanaal. Het bouwblok ligt in het gebied Oude Molenbuurt; een deel van de woonwijk Noorderpark. De oude Molenbuurt bestaat voornamelijk uit woningen van net na de Tweede Wereldoorlog. Deze buurt wordt doorsneden door een tweetal historische linten waar woningen van circa 100 jaar oud tussen staan. Op de locatie bevinden zich rijenwoningen (sociale huur in eigendom bij Actium), de voormalige Veningerlandschool en het voormalige Mercuriustheater. Nu deze beide gebouwen hun functie hebben verloren, staat deze locatie op de nominatie om herontwikkeld te worden. De sociale huurwoningen van Actium zijn niet bij deze ontwikkeling betrokken.

Op navolgende figuur is de ligging van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding: behorende bij dit bestemmingsplan. De gronden zijn kadastraal bekend onder Gemeente Assen
T perceelnummers 2845, 2846, 2849, 3409, 3410 en 3625.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20161000N-C001_0001.jpg"

Figuur 1. Luchtfoto plangebied (bron: Google Earth)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Assen-Noord (vastgesteld 14-10-2004) dat door onderhavig bestemmingplan deels zal worden vervangen. Op dit moment is de beheersverordening Assen Noord 2014 in voorbereiding. Na vaststelling vervangt deze verordening het vigerende bestemmingplan "Assen Noord". Aangezien het voorliggende plan niet vóór de vaststelling van de beheersverordening Assen Noord 2014 zal worden vastgesteld, zal het plangebied buiten de grenzen van de beheersverordening van 2014 vallen.

1.4 Systematiek van nieuwe bestemmingsplannen

Het plan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening en is opgezet overeenkomstig de landelijk geldende standaard. Deze landelijke standaard wordt gevormd door de Standaard Vergelijkbare Plannen 2012 (SVBP2012) met de daarbij behorende bijlagen en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard voor de Toegankelijke Ruimtelijke Instrumenten (STRI).

Om de uniformiteit te waarborgen, heeft de gemeente ervoor gekozen deze landelijke standaardrichtlijnen uit te werken in een gemeentelijk Handboek Bestemmingsplannen. Dit handboek vormt de leidraad voor het opstellen van bestemmingsplannen voor de gemeente Assen.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst. Er wordt ingegaan op het relevante beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau.

In hoofdstuk 3 wordt het plan toegelicht. De karakteristiek van het plangebied wordt kort beschreven en er wordt ingezoomd op de nieuwe ontwikkelingen/gewenste activiteiten.

Hoofdstuk 4 geeft een verantwoording ten aanzien van de relevante omgevingsaspecten. Aan de orde komen onder andere bodem, water, milieuzonering, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, ecologie, archeologie etc.

Hoofdstuk 5 licht de juridische opzet van het bestemmingsplan toe, onder meer door (waar nodig) artikelsgewijs de bij het plan behorende regels en de verbeelding: daarvan toe te lichten.

De hoofdstukken 6 en 7 gaan ten slotte in op de uitvoerbaarheid. In deze hoofdstukken worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

Aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ligt beleid ten grondslag. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op relevante beleidsuitgangspunten op rijksniveau, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. De planuitgangspunten en vervolgens de bestemmingsregeling zijn hierop afgestemd.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie schetst de rijksambities tot 2040 en formuleert doelen, belangen en opgaven tot 2028. De structuurvisie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.

De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering.

Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven) lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's. Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.

Gezien de beperkte aard en omvang van de ontwikkeling vormt het SVIR geen concreet beoordelingskader voor het plan. Door decentralisatie van de bevoegdheden wordt het relevante beleidskader gevormd door de provincie Drenthe en de gemeente Assen. Hieraan zal het plan in komende hoofdstukken worden getoetst.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor het plangebied en het planvoornemen. In het bestemmingsplan zijn daarom geen nadere bepalingen vanuit het Barro opgenomen.

2.2.3 Crisis- en herstelwet

Sinds 25 april 2013 heeft de Crisis- en herstelwet (Chw) een permanent karakter gekregen. In deze wet zijn categorieën projecten aangewezen waarvoor de procedurele aspecten van deze wet van toepassing zijn. In bijlage 1 van de wet is als besluit opgenomen het bestemmingsplan waarmee de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden wordt mogelijk gemaakt. Voor een dergelijk bestemmingsplan zijn de procedurele bepalingen van afdeling 2 van de Chw van toepassing. Dit betekent bijvoorbeeld voor de beroepsprocedure dat de belanghebbende in het beroepschrift moet aangeven welke beroepsgronden hij aanvoert tegen het besluit. De bedoeling daarvan is om de bouwnijverheid als economisch vitale sector een stimulans te geven, middels een vergaande stroomlijning en vereenvoudiging van besluitvormingsprocessen. Het plan staat de herstructurering van een gebied met meer dan 11 woningen toe. De Crisis- en herstelwet is op het onderhavige bestemmingplan van toepassing.

2.2.4 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (NWP) geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met het NWP wordt proactief ingespeeld op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Met het NWP wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Er wordt gestreefd naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.

De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en verstandig handelen in extreme situaties.

In de waterparagraaf (paragraaf 4.4) zijn de relevante beleidsaspecten voor het aspect water getoetst.

2.2.5 Verwerking in het bestemmingsplan

Het plan is niet in strijd met rijksbelangen. Het rijksbeleid werkt wel door in het beleid van lagere overheden. Het rijksbeleid werkt tevens door in de verschillende omgevingsaspecten die in dit bestemmingsplan zijn getoetst.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Omgevingsvisie en Verordening

De provincie Drenthe heeft op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. In 2014 is de Omgevingsvisie geactualiseerd. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 9 maart 2012 door Provinciale Staten vastgesteld en in oktober 2015 geactualiseerd.

De missie uit de Omgevingsvisie is het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap, oorspronkelijkheid, naoberschap, menselijke maat, veiligheid en kleinschaligheid (Drentse schaal). In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten juridisch geborgd en doorvertaald als archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust, en natuur.

Om de missie te bereiken, wil de provincie vier robuuste systemen ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaal-economisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, natuur en landbouw) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.

Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

In de Omgevingsverordening is daarom opgenomen dat in een ruimtelijk plan uiteen wordt gezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. Het plan maakt daarbij geen activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

2.3.2 Verwerking in het bestemingsplan

Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische regeling voor de herstructurering van bestaand stedelijk gebied. Bij deze herstructurering is (nagenoeg) geen uitbreiding van het bebouwd oppervlak voorzien. Hierdoor is sprake is van een zorgvuldig ruimtegebruik.

Op de locatie worden twee gebouwen met een maatschappelijke bestemming gesloopt en vervangen door woningen en appartementen.

Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten Aardkundige waarden, Landschap, Cultuurhistorie en Archeologie van toepassing. Op grond van de kernkwaliteit Aardkundige waarden is voor het plangebied een generiek beschermingsniveau van toepassing. Gezien het feit dat het plan ingrepen in de bodem mogelijk maakt ter plaatse van in het verleden reeds verstoorde gronden, is er geen sprake van een significante aantasting van de kernkwaliteit.

Op grond van de kernkwaliteit Landschap ligt het plangebied in het esdorpenlandschap. In dit landschap zijn met name de essen en beekdalen van provinciaal belang. Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied en tast geen essen of beekdalen aan. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.

Met betrekking tot de kernkwaliteit Cultuurhistorie geldt het sturingsniveau 'respecteren'. In het plangebied en de omgeving is momenteel geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Van een ontwikkeling met negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden is dan ook geen sprake.

Op grond van de kernkwaliteit Archeologie ten slotte geldt voor het plangebied het generieke beleid. Uitgangspunt is daarbij dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK) staan en nieuw ontdekte (behoudenswaardige) vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen. Gezien het feit dat het plan ingrepen in de bodem mogelijk maakt ter plaatse van in het verleden reeds verstoorde gronden, worden er geen archeologische waarden aangetast.

Tevens vinden met het planvoornemen ingrepen plaats in de bodem. Hierbij wordt rekening gehouden met de verschillende aspecten van de bodem zoals archeologie, bodemkwaliteit en de beperkingen omtrent de diepteboringen en energiemogelijkheden. In het bestemmingsplan zijn voor (on)mogelijkheden rond deze aspecten waar nodig aanvullende regels opgenomen.

Gezien het voorgaande is de conclusie dat het plan in overeenstemming is met het provinciale beleid.

2.4 Regionaal beleid

2.4.1 Regiovisie Groningen-Assen 2030

De gemeente Assen werkt met twaalf gemeenten en de provincies Groningen en Drenthe samen op het vlak van onder andere woningbouw in het kader van de Regio Groningen-Assen. Het samenwerkingsverband omvat een woningmarktgebied met een sterke positie en circa 235.000 huishoudens en een belangrijke concentratie aan werkgelegenheid in het Noorden van het land.

Het samenwerkingsverband heeft voor de gewenste ontwikkeling van de regio tot 2030 in 2004 een visie op hoofdlijnen vastgesteld. Deze visie is in 2013 geactualiseerd met de publicatie "Veranderende context, blijvend perspectief, actualisatie regiovisie Groningen-Assen".

De Regio Groningen-Assen streeft naar een gezonde economische basis, een goede bereikbaarheid, een voldoende en gevarieerd woningaanbod. In dit kader zijn ook regionale woningbouwafspraken gemaakt , die destijds vooral een taakstellend karakter hadden om de woningproductie op een hoger niveau te krijgen. De stagnatie op de woningmarkt als gevolg van de economische crisis en nieuwe inzichten qua bevolkings- en huishoudensontwikkeling waren in 2012 aanleiding om de woningbouwbouwopgave in de regio te herzien en opnieuw af te stemmen. De vigerende woningbouwafspraken in de regio werden eind 2012 vastgesteld. De woningbouwplanningen in de regiogemeenten worden in het kader van de woningbouwafspraken jaarlijks gemonitord en opnieuw afgestemd. In 2015 is door bureau Companen een woningmarktonderzoek voor de regio uitgevoerd ten behoeve van een herijking van de regionale woonvisie en de woningbouwafspraken. Hieruit is gebleken dat de actuele woningbehoefte in Assen overeenkomt met de vigerende regionale woningbouwafspraken.

Voor Assen als tweede stad in de regio is een belangrijke rol weggelegd op het gebied van wonen, werkgelegenheid, voorzieningen en zorg. Voor het behoud van de kwaliteit van de stad wordt ingezet op herstructurering en transformatie van verouderde delen van de bestaande woningvoorraad, bedrijfsterreinen en -panden en winkels. Met het oog op de ruim opgezette stedenbouwkundige structuur, wordt in Assen in belangrijke mate ingezet op aanbod van (centrum)stedelijke woonmilieus.

De actuele regionale woningbouwopgave voor de gemeente Assen is vastgesteld op circa 300 woningen per jaar tot 2031. De gemeentelijke woningbouwplanning is in 2012 in lijn gebracht met de regionale woningbouwafspraken en bevat voor circa 50% plannen op binnenstedelijke locaties. De woningbouwafspraken voor de gemeenten Assen, Noordenveld en Tynaarlo in de Regio Groningen Assen zijn in 2012 onverkort overgenomen bij de afstemming van woningbouw in de regio Noord-Drenthe.

De voorgestane ontwikkeling op het voormalig Mercuriusterrein past binnen de inzet op behoud van de kwaliteit van de bestaande stad en een gevarieerd aanbod van woonmilieus. Het plan is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering en in die hoedanigheid ook afgestemd in het kader van de regionale woningbouwafspraken.

2.4.2 Waterschapsbeleid

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Hunze en Aa's. Binnen het beheergebied van Waterschap Hunze en Aa's is sprake van zes watersystemen. Voor het plangebied is het watersysteem Drentsche Aa van toepassing. In het beheerplan voor de periode 2016-2021 is door het waterschap op hoofdlijnen vastgelegd met welke ambities de ontwikkelingen en opgaven op het gebied van veiligheid, voldoende water en schoon en ecologisch gezond water worden opgepakt.

2.4.3 Verwerking in het bestemmingsplan

Het plan maakt de herstructurering van bestaand bebouwd gebied mogelijk en leidt daarmee tot een kwaliteitsverbetering van de stedenbouwkundige structuur en leefbaarheid van Assen. In de waterparagraaf (paragraaf 4.4) zijn de relevante beleidsaspecten voor het aspect water getoetst. Het plan is in overeenstemming met het regionale beleid.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Structuurvisie Assen 2030

Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Assen de Structuurvisie Assen 2030 vastgesteld. De structuurvisie bouwt voort op de visie "Assen Koerst" (2001) en het Structuurplan Stadsrandzone Assen (2008) welke de gewenste ontwikkelingen tot 2020 beschrijven (het structuurplan biedt ook een doorkijk naar de langere termijn). In de structuurvisie 2030 zijn ideeën uit eerder gemaakte plannen en visies op vergelijkbaar niveau verwerkt.

In de visie is verwoord op welke manier de stad in de komende 20 jaar gaat doorgroeien tot 80.000 inwoners, welke rol de stad inneemt in het stedelijk netwerk Groningen-Assen en op welke manier de identiteit als hoofdstad van Drenthe kan worden versterkt. De visie is integraal van aard: naast aspecten met een ruimtelijke component zoals wonen, verkeer en groenbeleid, wordt de inzet op het gebied van onderwijs, zorg, welzijn en vrije tijd beschreven. Voor het aspect "werken" wordt de ambitie uitgesproken om voldoende werkgelegenheid te bieden voor een groeiende stad en regio. Om nieuwe bedrijven naar Assen te halen, wil de gemeente zorgen voor aantrekkelijke vestigingsplekken op strategische locaties. Voor het huidige aanbod aan kantoorlocaties en bedrijventerreinen wordt een kwaliteitsimpuls beoogd. Dit kan door bijvoorbeeld de verbetering van de bereikbaarheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20161000N-C001_0002.png"

Figuur 2. Structuurvisiekaart structuurvisie Assen 2030

Op basis van de structuurvisiekaart maakt het plangebied onderdeel uit van de "Intense stad", met een stedelijk woonmilieu. De locatie is aangeduid als "Aandachtsgebieden/wijkverbetering". Ten aanzien van het aspect ruimte is één van de hoofdmaatregelen voor de intense stad het vormgeven door intensivering, zowel het rood als het groen, van het bestaand stedelijk gebied, met name het gebied dat gelegen is binnen de Europaweg. Met betrekking tot wonen is één van de hoofdmaatregelen een wijkverbetering op basis van wijkanalyses en wijkvisies.

2.5.2 Structuurvisie FlorijnAs

De Structuurvisie FlorijnAs is opgesteld op grond van de Crisis- en herstelwet. De FlorijnAs is het belangrijkste ontwikkelingsgebied van de gemeente Assen. Tot 2030 vinden hier de meeste ontwikkelingen plaats die de groei naar 80.000 inwoners faciliteren. De FlorijnAs voorziet in een breed programma en omvat uiteenlopende ruimtelijke interventies: herontwikkeling, transformatie, revitalisering, intensivering van het ruimtegebruik, infrastructurele ingrepen, een nieuw bedrijventerrein en landschapsontwikkeling.

In de FlorijnAs zijn zes deelprojecten te onderscheiden met elk een eigen karakter en specifieke (her)ontwikkelkansen:

  • 1. Assen Zuid
  • 2. Havenkwartier
  • 3. Revitalisering Stadsbedrijvenpark
  • 4. Assen aan de Aa
  • 5. Stationsgebied en Stadsboulevard
  • 6. Tweede fase Blauwe As

Deze zes ontwikkelingsgebieden moeten in samenhang beschouwd worden als onderdeel van een groter geheel, de FlorijnAs. De Structuurvisie FlorijnAs brengt samenhang aan in de deelprogramma's en biedt het beleidsmatig kader voor het versneld realiseren hiervan. De structuurvisie is concreet op de korte termijn en flexibel op de lange termijn.

Met het deelproject de Blauwe As wordt Het Kanaal weer bevaarbaar gemaakt, waarbij kades en aanliggende openbare ruimte vernieuwd worden. Met het doortrekken van het Kanaal vanaf de Havenkade naar der Vaart wordt een stimulans gegeven aan de recreatie. Het centrum van Assen wordt hiermee een aantrekkelijke bestemming op de vaarroute Meppel - Assen - Groningen. Tegelijkertijd wordt de openbare ruimte opnieuw ingericht en ontstaan locaties voor woningbouw.

2.5.3 Woonvisie Assen 2016

In de actuele Woonvisie Assen 2016 wordt vanuit het leidmotief 'aantrekkelijke woonstad' de koers van het gemeentelijk woonbeleid en de ambities met betrekking tot het onderwerp wonen en gerelateerde beleidsthema's vastgelegd (vastgesteld op 26 mei 2016). Op grond van de woonvisie wordt ingezet op een uitbreiding van de woningvoorraad met gemiddeld 290 woningen per jaar voor de verwachtte toekomstige groei van de stad naar 75.000 inwoners en 35.250 huishoudens in 2035. Tegelijkertijd speelt in Assen een herstructureringsopgave van gemiddeld circa 50 woningen per jaar om de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad te verbeteren. De totale Assense nieuwbouwopgave voor de komende jaren bedraagt daarom circa 340 woningen per jaar (290 uitbreiding en 50 vervangende nieuwbouw). Vanuit de ambities op het vlak van duurzaamheid wil de gemeente inzetten op energieneutrale nieuwbouw van woningen.

De Woonvisie Assen 2016 is regionaal afgestemd met de gemeenten in zowel de regio Groningen - Assen als de regio Noord-Drenthe.

De nieuwe Woonvisie Assen 2016 is gebaseerd op het Woningmarktonderzoek Assen 2015 (KAW), waarin zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte is bepaald aan de hand van recente bevolkings- en huishoudensprognoses en actueel inzicht in de woonwensen.

In Assen is een grote diversiteit aan huishoudens en woonwensen te onderscheiden. Ook in de toekomst is hierdoor een gevarieerd aanbod van woningen en woonmilieus van belang. Uit het woningmarktonderzoek blijkt voor de komende jaren een duidelijke behoefte aan stedelijk wonen met zowel grondgebonden woningen als appartementen.

Bij uitbreiding van de woningvoorraad is de gedachte van een compacte stad leidend en worden het groene karakter van de stad en de omgeving gekoesterd. Hiermee zet de gemeente in op een duurzame benutting van beschikbare ontwikkellocaties in de bestaande stad. Ruim 50% van de nieuwbouwopgave zal binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd. Met de ontwikkeling op het Mercuriusterrein wordt het aanbod centrum stedelijk wonen in Assen verrijkt.

Voor woningbouw is de gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering een sturingsinstrument en uitvoeringsprogramma voor de woonvisie. Deze bevat een totaaloverzicht met concrete woningbouwlocaties, op zowel binnenstedelijke als nieuwe uitleglocaties, in verschillende stadia van ontwikkeling en hardheid (van potentieel plan tot en met in aanbouw zijnde plannen). De woningbouwontwikkeling op het voormalig Mercuriussterrein is hierin opgenomen. De actuele woningbouwplanning en -programmering is in lijn met de woningbouwafspraken in de regio Groningen - Assen en is in die zin regionaal afgestemd.

De woningbouwontwikkeling Mercuriusterrein voorziet in de realisatie van een stedelijk woonmilieu, met zowel grondgebonden woningen als appartementen, door herontwikkeling van een bestaand deel van de stad. Hiermee wordt voorzien in de waargenomen behoefte aan gevarieerd woningaanbod in stedelijke woonmilieus en wordt de beschikbare ruimte in de stad duurzaam gebruikt.

De ontwikkeling is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering en past binnen het gemeentelijk woonbeleid en de vigerende regionale afspraken.

2.5.4 Duurzaamheidsvisie

De duurzaamheidsvisie 2009-2015 is een kaderstellende visie voor aanpalende beleidsvelden. In de visie wordt aangegeven op welke terreinen in het gemeentelijke beleid aandacht wordt besteed aan de bredere duurzaamheidsdoelstelling en wordt verwezen naar de ambities in deze beleidsterreinen. In een aantal gevallen zijn de ambities aangescherpt, vooral met het oog op de ambitie om CO2-neutraal te worden als gemeente. Enerzijds gaat het om maatregelen/ambities met betrekking tot de gemeentelijke organisatie en anderzijds om een duurzame ruimtelijke inrichting. Hoog op de agenda staan de volgende duurzame doelen:

  • 1. energiebesparing in gebouwen;
  • 2. ontwikkeling van groene, energiezuinige woonwijken en bedrijventerreinen;
  • 3. milieuthema's: water, bodem, lucht, geluid, afval en veiligheid.

De gemeente Assen streeft ernaar om duurzaam te bouwen met zo min mogelijk (milieu)kwaliteitsverlies in leefomgeving, natuur en landschap. Daarnaast bestaat het streven uit structurele toepassing van duurzaamheidsprincipes in de bouw en bij stedelijke ontwikkeling. Hierbij worden woningen en voorzieningen zo veel mogelijk op duurzame wijze gebouwd en de omgeving wordt duurzaam ingericht. De principes van duurzaam bouwen en de principes van het bevorderen van een hoogwaardige stedelijke ecologie zijn van toepassing.

Vanuit de 'Provinciale Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid' wordt een duidelijke afweging ten aanzien van provinciale beleidsdoelen voor WKO (warmte-koudeopslag) en geothermie verwacht. De milieukundige en economische voordelen van het gebruik van bodemenergie rechtvaardigen - ook binnen de kaders van het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid en de gemeentelijke bodemvisie - een dergelijke afweging.

De gemeente Assen wil een duurzame, CO2-neutrale gemeente zijn. De energiepotentiekaart (zie onderstaande figuur) geeft een beeld welke duurzame energievorm de meeste potentie heeft. Op basis van de ambities uit de duurzaamheidsvisie en het energiebeleid bestaan op basis van de energiepotentiekaart voor dit plangebied vooral veel kansen voor warmte- en koudeopslag en het benutten van zonne-energie. Deze energievormen stimuleert de gemeente door zongericht te verkavelen, ontwikkelaars in contact te brengen met de provinciale WKO-coach en te adviseren over economische haalbaarheid. Bovendien bestaan hulpmiddelen om bodemenergie en zonne-energie lokaal te toetsen op haalbaarheid [http://www.wkotool.nl/ en http://www.drentsenergieloket.nl].

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20161000N-C001_0003.png"

Figuur 3. Energiepotentiekaart

Volgens de energiepotentiekaart heeft het plangebied potentie voor zonnepanelen en/of -collectoren op dakoppervlak. Verder heeft het potentie voor een geothermie-cluster op basis van grote warmtevragers en woningen.

De initiatiefnemer heeft een visie op duurzaamheid wat betreft bouwconcepten die onder andere gebaseerd is op de Trias Energetica. Dus, bespaar zoveel mogelijk energie en fossiele grondstoffen door een goede opzet van het stedenbouwkundig plan, waarbij gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden van actieve en passieve zonenergie en bewuste materiaalkeuzes. Het uiteindelijke energieverbruik wordt vervolgens beperkt door het toepassen van installaties met een hoog rendement.

Duurzaamheid op planniveau

Het ontwikkelen van duurzame woningen begint op planniveau. Op planniveau worden de mogelijkheden voor duurzaamheid op woningniveau bepaald. Hieronder worden enkele gekozen duurzaamheidaspecten op planniveau verder toegelicht.

ORIËNTATIE VAN HOOFDVOLUMES EN DAKVORMEN IN HET PLAN

De hoofdvolumes van het plan zijn noord - zuid georiënteerd, de entrees van de woningen en parkeren bevinden zich aan de noordzijde en de leefgedeeltes in de woningen bevinden zich voornamelijk met grotere glaspartijen aan de zuidzijde van de woningen. Hierdoor kan in de woningen via de glaspartijen direct gebruik gemaakt worden van de zonne-energie. Aan de noordzijde bevinden zich relatief kleine glasoppervlakken waardoor het transmissieverlies beperkt wordt.

Er is naast de stedenbouwkundige argumenten gekozen voor platte daken. Hierdoor is het mogelijk om op alle woningtypen, ongeacht de oriëntatie, P.V. panelen op het dak te plaatsen voor de eigen energieopwekking van de woningen en algemene, bij de woningen behorende en niet openbare voorzieningen, zoals liften en gebouwgebonden verlichting.

De voorkeur heeft onderhoudsarme recyclebare materialen. Dit geldt zoveel voor de woningen als voor het openbaar gebied.

Duurzaamheid op woningniveau

BESPARING ENERGIEVERBRUIK

Door het toepassen van een goed geïsoleerde en luchtdichte schil, worden de transmissieverliezen en daardoor ook het verbruik in energie van de woning beperkt.

De initiatiefnemer werkt bij haar eigen woningconcepten met eigen bouwdetailleringen. Deze detaillering zijn gekenmerkt door een hoge mate van luchtdichtheid en lage koudebrugwaarden. De gehanteerde Qv-10 waarde (mate van luchtdichtheid) is ook een stuk lager dan de waarde volgens het Bouwbesluit. De initiatiefnemer werkt met een Qv-10 waarde van 0,4. De haalbaarheid van deze luchtdichtheidswaarde is bewezen bij de gerealiseerde projecten.

Een verdere bezuiniging in het energieverbruik wordt bereikt door de installatiekeuze, namelijk het toepassen van een verwarming- en warm tapwaterinstallatie met een hoog rendement en het toepassen van een vraaggestuurde mechanische ventilatie met natuurlijke toevoer. Op deze wijze wordt een woning gerealiseerd met lage transmissieverliezen en een hoog rendement op de gebruikte energie.

De vereiste EPC wordt inclusief bovengenoemde uitgangspunten vervolgens behaald door energieopwekking met P.V. panelen.

De hierboven omschreven energetische maatregelen in schil en installaties moeten een bij elkaar passend geheel vormen om een aangenaam wooncomfort te bereiken. In het Programma van Eisen is vastgelegd dat de luchttoevoer van de mechanische ventilatie op een natuurlijke wijze via roosters moet plaatsvinden. Deze niet voorverwarmde luchtstroom moet niet als hinderlijk worden ervaren en daarom worden er winddrukgestuurde zelfregelende ventilatieroosters toegepast. Een andere comfort voorwaarde is dat de Rc-waarde van de buitengevels niet hoger moeten zijn dan Rc=5,0, want anders zal ook dan de in te voeren lucht als een hinderlijke koudeval ervaren worden.

Een continue mechanische ventilatie betekent een continue uitblaas van warme lucht en dus ook energieverlies. Bij deze woningen wordt een vraaggestuurd mechanisch ventilatiesysteem toegepast, er wordt dus alleen in een bepaalde mate geventileerd wanneer dit door continue metingen nodig blijkt te zijn. Ook dit betekent een verhoging van het wooncomfort.

Voor de verwarminginstallatie is gekozen voor een L.T. ( lage temperatuur) verwarming. Op de begane grond met vloerverwarming en op de verdieping met radiatoren waardoor hier een snellere opwarmtijd mogelijk is. De appartementen worden voorzien van L.T. vloerverwarming.

MATERIAALKEUZE

Duurzaamheid van de keuze in materialisatie wordt onder andere bepaald door onderhoud, levensduur en herbruikbaarheid van de materialen. Ook is de wijze van detaillering afgestemd op een langere levensduur een beperking van de onderhoudslasten. Wat hout betreft, hecht de initiatiefnemer grote waarde aan het toepassen van "goed hout " afkomstig van bekende, betrouwbare bronnen. De initiatiefnemer is FSC en PEFC gecertificeerd.

AANPASBAARHEID VOOR DE GEBRUIKER

Door de gekozen constructieve opzet van de woningen, waarbij er geen dragende separatiewanden toegepast worden, is het mogelijk om direct bij de nieuwbouw of in een latere fase de grondgebonden woning en appartementen eenvoudig aan te passen aan de persoonlijke behoeften van de bewoners. Extra energiebesparing voor de individuele bewoner is o.a. mogelijk door meer PV panelen op de daken van de woningen te plaatsen.

2.5.5 Strategienota Gemeentelijk Verkeer- en vervoersplan

Met de strategienota Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan (2005) is een visie ontwikkeld op de bereikbaarheid van Assen in de komende jaren. Belangrijk onderdeel van de nota is het integreren van het concept "Duurzaam Veilig" in het verkeer en vervoersbeleid van de gemeente. Uitgangspunt van "Duurzaam Veilig" is het scheiden van verkeersstromen en het inrichten van wegen overeenkomstig het functiegebruik. Daarbij is het wegennet ingedeeld in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erf- toegangswegen (verblijfsgebied). In het plangebied komen alleen erf- en toegangswegen voor. Deze hebben de bestemming Verkeer- Verblijfsgebied gekregen.

In 2016 wordt het verkeers- en vervoerbeleid van de gemeente geactualiseerd met de Nota Mobiliteit. Daarin worden verkenningen en ontwikkelingen opgenomen op het gebied van verkeer en vervoer. Het plangebied van dit bestemmingsplan blijft verblijfsgebied.

2.5.6 Gemeentelijk Water en Rioleringsplan Assen 2013-2018

De gemeente heeft een wettelijke taak uit te voeren in het stedelijk waterbeheer. De gemeente heeft vanuit de Wet milieubeheer de plicht een gemeentelijk rioleringsplan (GRP) op te stellen. Dit plan vormt de grondslag voor de rioolheffing. In 2013 zijn het waterplan en verbreed GRP gecombineerd in één nieuw plan. Het Gemeentelijk Water en Rioleringsplan Assen verwoordt de strategische visie op het gebied van waterbeheer en riolering voor de komende jaren. Voor de totstandkoming van dit plan is overleg gevoerd met de Waterschappen Hunze en Aa's, Noorderzijlvest en Reest en Wieden.

Het beleid is gericht op behoud en verbetering van een gezonde, veilige en duurzame leef- en werkomgeving voor de lange termijn (2030). De belangrijkste uitdagingen daarbij zijn: opvangen klimaatverandering, bekostiging van de toename van renovatie en vervanging, kostenefficiëntie, vergroten van duurzaamheid en samenwerking in de afvalwaterketen.

In het plan worden de volgende vijf thema's beschreven.

  • 1. Droge voeten in een veranderend klimaat: Assen streeft ernaar om geen overlast ten gevolge van water op straat te hebben. De afvoer- en bergingscapaciteit van het rioolstelsel moet voldoende groot zijn om wateroverlast te voorkomen, uitgezonderd in extreme omstandigheden en overmacht situaties. Onder extreme weersomstandigheden is "water op straat" acceptabel zolang het effect hiervan beperkt blijft tot enige hinder. Het mag in geen geval leiden tot ernstige overlast of schade.

  • 2. Behouden en verbeteren waterkwaliteit: Assen streeft naar schoon en ecologisch gezond stadswater. Het voorkomen van vervuiling van afstromend hemelwater staat aan de basis van een duurzame invulling van stedelijke waterhuishouding en bescherming van de grondwaterkwaliteit en natuurgebieden als de Drentsche Aa (tevens bron van drinkwater).

  • 3. Doelmatig beheer van voorzieningen (assetmanagement): De voorzieningen voor de inzameling en verwerking van afvalwater, regenwater en grondwater hebben meestal een lange levensduur en zijn kostbaar. Het in stand houden van deze voorzieningen vormen een belangrijke dienst van de gemeente aan burgers en bedrijven. Om deze voorzieningen ook in de toekomst betaalbaar te houden wordt samengewerkt met de buurgemeenten en de drie inliggende waterschappen.

  • 4. Vergroten Duurzaamheid: Voor het functioneren van de waterketen (pompen, gemalen, et cetera) is energie nodig. Gezocht wordt naar mogelijkheden om energie te besparen (geringe opvoerhoogtes, energiezuinig en slim pompen). Samen met Waterschap Hunze en Aa's vindt onderzoek plaats naar de mogelijkheid om de rioolwaterzuivering Assen als energie- en grondstoffenfabriek te gaan benutten.

  • 5. Beleving van water, betrokken burger: Water moet een toegevoegde waarde hebben voor de kwaliteit van de leefomgeving en levert tegelijkertijd een bijdrage aan het voorkomen van wateroverlast. Door samenwerking met de andere waterpartners wil Assen de communicatie richting burger verbeteren. Burgers moeten niet belast worden met de vraag bij wie ze aan moeten kloppen voor bepaalde problemen.
2.5.7 Nota Bodembeheer

De Nota Bodembeheer (2009) geeft invulling aan de bodemambities van de gemeente Assen met betrekking tot hergebruik van grond en baggerspecie. De gemeente Assen heeft voor gebiedsspecifiek beleid gekozen. Het grootste deel van de gemeente Assen heeft een diffuse bodemkwaliteit gelijk aan de achtergrondwaarde (schone grond). Het gebiedsspecifieke beleid houdt in dat binnen bedrijventerreinen categorie wonen grond (LMW2) kan worden toegepast. Binnen woonwijken mag alleen schone grond (achtergrondwaarde, LMW1) worden toegepast. De navolgende figuur toont de toepassingskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20161000N-C001_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20161000N-C001_0005.png"

Figuur 4. Toepassingskaart: Nota Bodembeheer

Het plangebied betreft een woonwijk, waarvoor het toepassingsregime LMW1 (achtergrondwaarde) geldt. In de bodemparagraaf (4.11) vindt toetsing in verband met de haalbaarheid ten aanzien van het aspect bodem plaats.

2.5.8 Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Assen

Om ruimte te bieden aan de ruimtelijke ontwikkeling van Assen en om ervoor te zorgen dat geen onnodige of onacceptabele veiligheidsrisico's worden gelopen, is het wenselijk om sturing te geven aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaande risicocontouren. Assen kiest voor gebiedsgerichte ambitieniveaus. Voor woonwijken kiest Assen voor een maximaal veiligheidsniveau. Op bedrijventerreinen kiest Assen voor een grotere flexibiliteit om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. In de navolgende tabel zijn de ambitieniveaus per type gebied weergegeven. Op de figuur bij de tabel zijn de gebiedstypen verbeeld. Het plangebied valt in het gebiedstype Wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20161000N-C001_0006.png"

Figuur 5. Ambitieniveaus per gebiedstype (Bron: Beleidsvisie externe veiligheid)

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20161000N-C001_0007.png"

Figuur 6. Overzicht gebiedstypen (Bron: Beleidsvisie externe veiligheid)

Uit het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid volgt dat bestaande Bevi-inrichtingen bij nieuwe of te herziene bestemmingsplannen (indien gewenst) positief worden bestemd en dat nieuwe risicobedrijven worden uitgesloten. Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen zal de sturingsfilosofie uit de Beleidsvisie Externe Veiligheid tot uiting moeten komen. De vestiging van nieuwe kwetsbare objecten binnen risicocontouren in het gebied moet worden uitgesloten. Dit uitgangspunt is gehanteerd voor het bestemmingsplan. In de paragraaf externe veiligheid vindt nadere toetsing in verband met de haalbaarheid ten aanzien van dit aspect plaats.

2.5.9 Archeologiebeleid

De gemeente Assen heeft als onderdeel van het archeologiebeleid een beleidskaart (2011) opgesteld. Op basis van de archeologische verwachtingskaart, de geïnventariseerde vindplaatsen, het overzicht van alle (archeologisch) onderzochte terreinen en de beleidsrichtlijnen van de provincie Drenthe voor de terreinen die als "provinciaal belang archeologie" zijn aangemerkt is de beleidsadvieskaart opgesteld. Op de beleidsadvieskaart zijn de beleidskeuzes van de gemeente Assen weergegeven. Alle elementen hebben een eigen kleurcode gekregen. In de legenda van de kaart zijn hieraan archeologische adviezen gekoppeld. De kaart is dus het instrument om in het geval van ruimtelijke ingrepen te bekijken of archeologisch onderzoek dient plaats te vinden voordat een vergunning kan worden afgegeven.

Onderzoeksplicht

Archeologisch onderzoek altijd verplicht

In een aantal zones is in alle gevallen onderzoek verplicht. De vrijstellingsgrens is daar in principe dus op 0 m2 gelegd. In Assen is in de volgende gebieden archeologisch onderzoek in alle gevallen noodzakelijk:

  • een zone van 50 m (een buffer met een straal van 50 m) rond bekende archeologische vindplaatsen, bekend door archeologische waarnemingen;
  • AMK-terreinen van zeer hoge archeologische waarde (waaronder de rijksmonumenten), hoge archeologische waarde en archeologische waarde, inclusief een bufferzone van 50 m (uitgezonderd de historische kernen, die ook als AMK-terrein zijn aangewezen);
  • een zone van 50 m rond voordes en bruggen, die potentieel zijn voortgekomen uit voorden;
  • depressies en laagten;
  • dekzandkopjes in beekdalen;
  • celtic fields.

Archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 1.000 m²

Er geldt een onderzoeksvrijstelling van 1.000 m2 voor alle gebieden met een hoge of middelhoge verwachting op de archeologische beleidsadvieskaart waar geen andere grenzen gelden door de aanwezigheid van bekende vindplaatsen of andere bijzondere bepalingen. Dezelfde ondergrens geldt voor essen en beekdalen, uitgezonderd de dekzandkopjes die zich daarin bevinden. Onderzoek hoeft niet plaats te vinden bij bodemingrepen ondieper dan 0,3 m onder het maaiveld, uitgezonderd (natuur) terreinen zonder bouwvoor, zoals heideterreinen. Het ontbreken van een bouwvoor kan betekenen dat de archeologische resten zich direct aan of onder het oppervlak bevinden.

Archeologisch onderzoek en diepte van de ingrepen

De vraag is hier of bij álle bodemingrepen wel archeologisch onderzoek zou moeten worden uitgevoerd. Bij gebieden met een vrijstellingsgrens van 1.000 m2 geldt namelijk dat men naast een minimale omvang ook een bepaalde diepte de grond in moet gaan om de verplichting opgelegd te krijgen. Zo is geen archeologisch onderzoek nodig voor ploegwerkzaamheden op een es met een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 en met een diepte van 25 cm. De bouwvoor is hier immers al eeuwenlang gemengd. In de gebieden met een vrijstellingsgrens van 0 m2 ligt dit anders. Veel van deze gebieden zouden sterk te lijden hebben onder reguliere ploegwerkzaamheden, ook al gaan ze maar 25 cm de bodem in. De wallen van celtic fields kunnen door ploegen op den duur bijvoorbeeld helemaal verdwijnen. In principe geldt hier dat behoud in situ al-tijd voorop staat en dat ook ingrepen ondieper dan 30 cm onwenselijk zijn. Slechts wanneer duidelijk is dat in het betreffende gebied reeds lange tijd regelmatig wordt geploegd en het type vindplaats hiervan niet te lijden heeft, bijvoorbeeld door de diepteligging van de sporen, kunnen werkzaamheden tot 30 cm -Mv zonder onderzoek plaatsvinden.

In het geval van (deels) bovengrondse sporen (zoals celtic fields en grafheuvels) of van vuursteenvindplaatsen aan het maaiveld, kan uiteraard geen vrijstelling worden verleend en staat behoud voorop.

Geen onderzoeksplicht, wel meldingsplicht

In een aantal gevallen geldt geen onderzoeksverplichting. Het gaat om de volgende zones:

  • gebieden met een lage archeologische verwachting;
  • gebieden met een bekende diepe bodemverstoring;
  • gebieden die reeds eerder zijn onderzocht en waar voor het betreffende deelgebied geen vervolgonderzoek nodig werd geacht of waar onderzoek reeds definitief is afgerond;
  • plangebieden waarvan het oppervlak aan ingrepen beneden een vrijstellingsgrens valt.

De vrijstelling van archeologisch onderzoek ontslaat iemand niet van de plicht archeologische vondsten te melden conform de Monumentenwet 1988, artikel 53. Als bij het uitvoeren van de ingrepen toch grondsporen en/of archeologische vondsten worden aangetroffen, dan moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de provinciaal archeoloog. De archeologische (verwachtings-)waarden zijn vertaald in regels en komen terug op de verbeelding. Op grond hiervan is het, afhankelijk van de archeologische (verwachtings-)waarde verboden om zonder omgevingsvergunning bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren.

In onderstaand figuur is een fragment van de Kaart Archeologisch beleidsadvies opgenomen. Hierop is te zien dat in het plangebied een hoge of middelhoge verwachting geldt (oranje kleur). Een archeologisch onderzoek is nodig bij ingrepen van meer dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm. Het zuidwesten van het plangebied valt in een bufferzone voor voordes en bruggen. Archeologisch onderzoek is ook hier noodzakelijk. Het archeologisch onderzoek is opgenomen in paragraaf 4.3.2 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20161000N-C001_0008.png"

Figuur 7. Fragment Kaart Archeologisch beleidsadvies

2.5.10 Cultuurhistorisch beleid

Het cultuurhistorisch beleid voor de gemeente Assen is neergelegd in de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Assen. Deze is in december 2015 vastgesteld.

Monumentale steden doen het de laatste jaren beter dan andere steden. Deze steden groeien harder en hebben minder last van vergrijzing. Ook de huizenprijzen ontwikkelen zich gunstiger in de monumentale stad. Met deze Beleidsregels cultuurhistorie kunnen we zorgen voor verder behoud en versterking van onze cultuurhistorie en daarmee versterking van de aantrekkelijkheid van de gemeente Assen. Daarnaast is één van de pijlers uit de Modernisering Monumentenzorg van het Rijk het opnemen van cultuurhistorische waarden in de ruimtelijke ordening.

Met het opstellen van deze beleidsregels cultuurhistorie, de cultuurhistorische waardenkaart en de doorvertaling hiervan in bestemmingsplannen kunnen wij aan die wettelijke verplichting voldoen. De cultuurhistorische waardenkaart dient als toetsingsinstrument voor aanvragen of nieuwe plannen, maar deze willen we vooral ook al in een voorstadium ter inspiratie inzetten. Met het opstellen van de cultuurhistorische waardenkaart hebben we de randvoorwaarden gecreëerd om cultuurhistorische waarden op een goede manier mee te nemen bij ontwikkelingen en andere beleidsterreinen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20161000N-C001_0009.png"

Figuur 8. Fragment Cultuurhistorische waardenkaart

Op de cultuurhistorische waardenkaart heeft het plangebied een gemiddelde stedenbouwkundige waardering. Dit betreft gebieden die van enig belang zijn voor de geschiedenis van de stedenbouw in het algemeen en de ontwikkeling van Assen in het bijzonder en/of met enige relatie met de historische en landschappelijke hoofdstructuren en/of met een redelijk herkenbaar c.q. gaaf bewaard gebleven stedenbouwkundig concept en/of met een gemiddelde ruimtelijke kwaliteit in de samenhang tussen bebouwing, openbare ruimte en beplanting. De hiërarchie en het ruimtelijke verband tussen de kleine schaal van de woonomgeving en de grote schaal van de stad en het landschap zijn in potentie aanwezig of nog herkenbaar, maar aangetast. Hiernaast zijn de Venestraat, als oude radiaal, en Het Kanaal aangewezen als cultuurhistorische waardevol. In paragraaf 4.3.1 wordt verder ingegaan op het aspect cultuurhistorie.

2.5.11 Welstands- en reclamenota Assen

Het welstandsbeleid voor de gemeente Assen is neergelegd in de Welstands- en reclamenota Assen, welke in 2011 is vastgesteld. De nota is ervoor bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit in Assen te behouden en versterken. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer de gebouwen en bouwwerken, het totaalbeeld van de gebouwen en bouwwerken en de erfinrichting. De welstandstoets is een belangrijk instrument voor de sturing van deze kwaliteiten. Het hele gemeentelijke grondgebied is ingedeeld in verschillende gebiedstypen. Voor elk type zijn op het gebied afgestemde gebiedscriteria opgesteld. Een gebiedstype vertoont samenhang in de verschijningsvorm van de bebouwing, in de stedenbouwkundige opzet of in het landschap. De gebiedscriteria dagen de planindieners uit zich te laten inspirereren door de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20161000N-C001_0010.png"

Figuur 9. Uitsnede Welstandskaart

Het plangebied ligt in het gebiedstype 'Historische lintbebouwing'. Historische linten zijn in de eerste plaats waardevol vanwege de karakteristieke en herkenbare architectuur. Verder zijn de historische linten van waarde vanwege de afleesbaarheid van de ontwikkelingsgeschiedenis. Behoud van de linten is daarom inzet van het beleid. Nieuwe invullingen dienen een hedendaagse aanvulling op de karakteristiek en de ontwikkelingsgeschiedenis te geven. Bovendien houden nieuwe ontwikkelingen rekening met eventueel verwachte ontwikkelingen in de omgeving. Eventuele grootschalige ontwikkelingen mogen geen 'bres' slaan in de karakteristiek van bebouwing en structuur.

2.5.12 Verwerking in bestemmingsplan

De ontwikkeling uit voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid. Het plan leidt tot een verbetering van de stedenbouwkundige structuur van het stedelijke karakter van de omgeving en is passend binnen het relevante gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van de gewenste invulling van het plangebied beschreven. Het betreft onder andere de uitgangspunten met betrekking tot programma en de gewenste inrichting.

3.2 Beschrijving van de huidige situatie

De wijk Oude Molenbuurt tussen de Nobellaan, de Thorbeckelaan, de Groningerstraat en Het Kanaal is divers van opzet en schaal. Zo vinden we er een mix van appartementen, duplexwoningen, rijen, 2 onder 1 kap en vrijstaande woningen, halfgesloten bouwblokken en enkele prachtige autonome gebouwen (veelal schoolgebouwen). Binnen deze wijk ligt het terrein voor het Mercuriushof. Veel woningen zijn gesitueerd rond grote groene hoven.

Het plangebied ligt direct aan Het Kanaal, tussen de Venestraat en de Prins Bernhardstraat en aan de noordzijde grenst het aan de Dr. Schaepmanstraat. Het is terecht dat de gemeente Assen aandacht vraagt voor deze locatie want dat is juist de plek waar deze wijk aan een van de belangrijkste openbare ruimtes van de binnenstad gekoppeld is. Momenteel is de koppeling langs Het Kanaal met de binnenstad lichtelijk verwarrend: enerzijds staan er semi-openbare gebouwen in een groene setting terwijl elders de grens van de openbare ruimte bepaald wordt door de achterkanten van duplexwoningen met hun tuin op het zuiden.

Aan de kanaalzijde ligt een fiets-/wandelbrug. De brug is een zeer belangrijk knooppunt van langzaam verkeer stromen is. Zowel vanuit de binnenstad via de brug naar het veilige fietspad/route aan de noordzijde van Het kanaal alsook naar de bewoners in de wijk.

De karakteristieken van de beide toevoerstraten, de Venestraat en de Prins Bernhardstraat zijn nogal verschillend. De Venestraat is een oude radiaal en kent vele, individuele kavels. De woningen kennen ondiepe voortuinen en er wordt veel op straat geparkeerd. Het dwarsprofiel lijkt redelijk symmetrisch, de oostkant is echter gemiddeld een laag hoger (2 lagen met kap). Er komen vele kapvormen voor; overwegend zadeldaken met de nok zowel in langsrichting en haaks op de weg gericht, maar ook schilddaken, afgeplatte schilddaken en mansarde kappen. De richting van de kappen is daarbij zeer divers. Daar waar de Venestraat Het Kanaal raakt is juist sprake van een asymmetrische doorsnede: aan de oostzijde een schoolgebouw in het groen (speelplein, grote glaspuien, overstekend dak) terwijl juist aan de westzijde een bijna gesloten gevelwand met winkelpuien op de erfgrens staat. Een weinig toegankelijke (zij-)gevelwand precies op het hoekpunt omlijst het zichtvenster op Het Kanaal.

Het dwarsprofiel van de Prins Bernhardstraat is geheel asymmetrisch. Ten noorden van de kavel vormt een meerlaags schoolgebouw (2 forse lagen met een zadeldak), met daarvoor een schoolplein, een terugliggende gevelwand terwijl de tegenoverliggende gevelwand gevormd wordt door een ritme van zelfstandige woonblokjes (twee onder één kap). De kappen staan parallel aan de straat. Aan de Prins Bernhardstraat op het kavel naast het theatergebouw staat een woonblokje met daarin een viertal woningen.

Van beide toevoerwegen naar de locatie zijn de karakteristieken wel bekend en zullen zeker betekenis hebben voor het uiteindelijke plan. Lastiger is het omschrijven van de specifieke kwaliteiten van de Doctor Schaepmanstraat. Aan de Doctor Schaepmanstraat is een weinig gestructureerde opbouw aanwezig, een mix van hoekwoningen, een groen plein met daarachter een relatief groot woongebouw en een bijna 100 jaar oud schoolgebouw aan de noordzijde. De zuidzijde krijgt nu de kans om meer structuur te brengen, doordat zowel de school als het theater, maar ook het rijtje duplexwoningen worden gesloopt en vervangen door nieuwe woningen.

Aan de kanaalzijde wordt een nieuwe wand gemaakt, die door een fietspad wordt gescheiden van het water. Voor het weer bevaarbaar maken van het kanaal is de openbare ruimte hier heringericht, met voor de boten een steiger aan weerszijden van de fietsbrug. Daarmee is de verblijfswaarde van het gebied vergroot.

3.3 Beoogde ontwikkeling

De nieuwe ontwikkeling behelst de herontwikkeling van de locatie van de voormalige Veningerlandschool en het voormalige Mercuriustheater. De locatie wordt ingevuld met woningbouw. Hierbij wordt een relatie aangaan met het verkeersplein aan de overzijde van het Kanaal met bebouwing rondom 4-6 lagen en een hoogteaccent van ca. 20 meter. De totale openbare ruimte (aan beide zijden) vereist een afsluiting aan de noordzijde enerzijds (4 laags), maar de locatie zal ook aan moeten sluiten bij de bebouwing van de Molenbuurt (kleinere korrel, 2-3 laags).

De locatie is vanaf het kanaal niet toegankelijk voor auto's, parkeren in het plangebied wordt toegankelijk gemaakt via zowel de noord- als oostzijde. Zicht op het kanaal is een uitgangspunt bij de inrichting van het gebied.

Planbeschrijving

De gemeente Assen heeft in 2015 een prijsvraag uitgeschreven voor de woningbouwontwikkeling in het plangebied. Het nu voorliggende plan wijkt als gevolg van latere afspraken/wijzigingen op een aantal punten af van het winnende plan dat door initiatiefnemer was ingediend.

Er is in beginsel gekozen voor een hofopzet/gesloten bouwblok opzet, waarbij de woningen op het omliggende publieke domein georiënteerd zijn: de voorkanten, de adressen zijn gekoppeld aan de buitenkant van het hof, met een grote doorsnijding in het verlengde van de brug. Hierdoor wordt een groene doorgang gecreëerd en ontstaat een zichtrelatie tussen Het Kanaal en de Doctor Schaepmanstraat. Deze verbinding tussen de achterliggende wijk en Het Kanaal en de binnenstad is erg belangrijk. Deze groene ader loopt via het binnenhof, dat wordt ingezet als collectief groen met daarin ondergebracht het parkeren. Auto- en fietsontsluitingen van alle woningen zijn vanuit het hof geprojecteerd. De woningen aan de Doctor Schaepmanstraat hebben daar ook de eigen tuin op het zuiden. Het maken van een groene ruimte in het bouwblok sluit indirect aan bij de structuur die meer in de wijk voorkomt.

De open ruimte van Het Kanaal, met daarin hier en daar groepen van waardevol groen, wordt via de groene doorsnijding verbonden met het groene plein aan de Doctor Schaepmanstraat. Vervolgens vervluchtigen de routes in het bestaande patroon van de wijk.

Het hof is permeabel vanuit alle hoeken zodat er 'natuurlijke' looplijnen door het binnen gebied zullen ontstaan. Deze routing is daarnaast erg belangrijk voor de sociale veiligheid van deze collectieve ruimte. De detaillering van deze doorgangen is erg belangrijk.

De aanwezige straatprofielen worden gehandhaafd: aan de westzijde is een woningvolume gepland in 2 lagen met een halve derde laag. Het hoogste gedeelte van het volume is van de straat afgekeerd. Aan de noordzijde is een woningvolume voorzien, ook in twee lagen met een extra halve derde laag, met het hoogste gedeelte aan de straatzijde. De woningen zijn allemaal grondgebonden.

De dwarsdoorsnede over het kanaal is van een grotere schaal. De grondgebonden kadevilla's aan de oostzijde kennen over de volle diepte een hoogte van 3 bouwlagen. De westelijk gelegen appartementvleugel is in 3 volledige bouwlagen ontworpen. De kruising van de bebouwing aan de kade (oost west) met de groene doorgang (noord zuid) wordt benadrukt door het toepassen van een tweetal hoogte accenten: Het westelijke accent is in zes bouwlagen ontworpen, het oostelijke in een viertal bouwlagen. De entrees van beide appartementgebouwen gebouwen zijn georiënteerd op de kade en groene doorgang.

In onderstaand figuur is de inrichtingsschets van de locatie weergegeven. Deze is ook opgenomen in Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20161000N-C001_0011.png"

Figuur 10. Situatieschets inrichting plangebied

Openbare ruimte

Het hofconcept versterkt de bestaande ruimtelijke structuur. Het aanwezige dwarsprofiel van de Venestraat wordt in de zuidelijke richting gecontinueerd. De westelijke inrit van de Doctor Schaepmanstraat krijgt een nieuw dwarsprofiel, het westelijke woonblok is op de straat georiënteerd. De gevelhoogte met de derde additionele laag is aan de straatzijde ontworpen. De bebouwing manifesteert zich aan Het Kanaal als een voortzetting van de aanwezige, flankerende bebouwing.

Deze buitenranden van het complex worden vormgegeven als private voorkanten aan een openbare ruimte. Alle voorgevels worden ingeleid door een private voortuin, de kadewoningen kennen daarnaast een privaat, laag omheind terras om een heldere afscheiding tussen openbaar en privé te realiseren.

De groene doorgang door het woonhof wordt vormgegeven door een hoger bouwelement. De entrees van de appartementsgebouwen zijn gesitueerd in de gebouwoksels aan de hofzijde en zijn niet georiënteerd op de kade maar zijn gericht op de aanwezige collectieve ruimte.

De westelijke hof is een collectieve ruimte met parkeerruimte voor de bewoners en ontsluit daarnaast de achtertuinen van de grondgebonden woningen. De hof is toegankelijk, de opzet zal echter voornamelijk collectief gebruik door de bewoners organiseren.

De oostelijke hof kent diverse variaties van openbare en collectieve ruimte. De langgerekte ruimte wordt aan de noordzijde omsloten door het terrein van Actium. De aanwezige duplexwoningen zullen op termijn geamoveerd worden; vervangende nieuwbouw zal de voorkant kwaliteit aan de Doctor Schaepmanstraat behouden. Dat impliceert dat in dit gedeelte van de hof een vergelijkbare ruimte zal ontstaan als in de westelijke hof. Parkeerplaatsen voor bewoners en individuele ontsluitingen van privé domeinen zullen de ruimte functioneel bepalen. De kadewoningen kennen een hoofdentree vanuit de hof. De overgang tussen de collectieve ruimte in de hof en de privé ruimte wordt vormgegeven door de plaatsing van hagen op de erfgrens en onderling gekoppelde bergingen met pergola op ca 1,5 meter van de erfgrens.

Het gemeentelijke stedenbouwkundige plan voorziet in een groene as parallel aan de Prins Bernhardstraat. De aantakking van deze groene ruimte aan Het Kanaal wordt vormgegeven als een groene koffer met daarin opgenomen de parkeerplaatsen voor de bezoekers van het complex.

Terreininrichting

De overgangen van openbaar naar privé worden vormgegeven door middel van hagen. De overgangen van openbaar naar de privé terrassen van de kadewoningen worden vormgegeven door middel van gemetselde tuinmuren. De doorgaande voetpaden sluiten aan bij de maatvoering en het materiaalgebruik van de aanwezige openbare voetpaden. Alle voetpaden in het plangebied liggen circa 150 mm hoger dan de straat. De overige collectieve ruimten worden voorzien van een eenduidige bestrating met een subtiele verwijzing naar het parkeerstramien. De terreininrichting wordt vormgegeven als erfinrichting, die toegankelijk blijft voor de tijdelijke bezoeker. Het openbare terrein wordt onderdeel van de Vereniging van Eigenaren. Er komt een eigen parkeerregime, waarvoor bij de ingangen een afsluitsysteem komt. Hierdoor hebben alleen bewoners of bezoekers met de auto toegang tot het terrein. Vanwege dit parkeerregime is het voor bewoners en bezoekers niet mogelijk in de directe omgeving te parkeren, omdat het daar een zone voor vergunningparkeren betreft. Parkeren in de parkeergarages is voor bezoekers wel mogelijk.

De parkeerplaatsen worden aangelegd met betonklinkers in kleur/verband, evenals de bestrating van de beide hofdelen. De as in noord - zuidelijke richting heeft een eigen afwijkende en herkenbare bestrating (betonklinkers) en splitst de hof in oost versus west. Het streven is om het bestaande kunstwerk bij de Veningerlandschool in dit openbare gebied terug te plaatsen, achter het linkerappartementen terrein (blok 1).
De verlichting van de hoven vindt zoveel als mogelijk plaats vanuit de om- en aanliggende bergingen. Alleen op de verschoven kruising binnen de hof en in de parkeerkoffer wordt, in verband met de sociale veiligheid, verlichting vanaf 4 meter hoogte aangebracht.

Aandacht aan de fauna krijgt invulling door de integratie van vogelnestkasten en vleermuizenkasten in de gevels van de woningen. Voor de collectieve ruimte zal een groenplan uitgewerkt worden.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Meer concreet wordt beoordeeld hoe het plan zich verhoudt tot de diverse milieukaders (zoals archeologie, bodem, externe veiligheid, geluid, flora en fauna, luchtkwaliteit en water).

4.2 Ladder van duurzame verstedelijking

Inleiding

Overheden dienen op grond van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) nieuwe stedelijke ontwikkeling te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen, ook wel 'de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling' genoemd. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent.

Nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten worden gemotiveerd met oog voor de onderliggende vraag in de regio (trede 1), de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied (trede 2) en multimodale ontsluiting (trede 3).

Onderzoek

De ontwikkeling Mercuriushof is een stedelijke ontwikkeling en daarom wordt toepassing gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking:

Trede 1: vraag in de regio

De eerste trede betreft de motivatie van de ontwikkeling vanuit de regionale ruimtevraag voor stedelijke ontwikkelingen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Met de regionale ruimtevraag in beeld, kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Het begrip 'regio' is niet begrensd, maar is afhankelijk van de ontwikkeling. In geval van een lokale ontwikkeling kan het ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte.

De voorgestane ontwikkeling op het voormalige Mercuriusterrein past binnen de recentelijk vastgestelde Woonvisie Assen 2016. Deze woonvisie is afgestemd met de regiogemeenten.

Assen maakt deel uit van de woningmarktregio Groningen-Assen. De invulling van de regionale woningbehoefte door de verschillende regiogemeenten tot en met 2030 is met de regionale woningbouwafspraken 2012 afgestemd. Hierbij zijn ook de gemeentelijke woningbouwplanningen en -programmeringen vastgesteld. Deze worden jaarlijks door de regio gemonitord. Toevoeging van nieuwe plannen dienen ter afstemming aan de regio te worden voorgelegd.

De beoogde woningbouwontwikkeling op het voormalig Mercuriusterrein is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering en maakt ook deel uit van de planningslijst die jaarlijks in het kader van de regionale woningbouwafspraken wordt afgestemd en vastgesteld. In die zin voorziet voorliggende ontwikkeling in de regionale behoefte en is in dat verband ook afgestemd.

Trede 2: de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijke gebied

Bij deze trede dient te worden gemotiveerd of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte 'in te vullen', een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.

Aan de tweede trede van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt voldaan, omdat de ontwikkeling plaatsvindt door herontwikkeling van een vrijgekomen locatie binnen bestaand stedelijk gebied.

Trede 3: multimodaal ontsloten

In trede 3 gaat het om stedelijke uitleg en wel op een zodanige locatie dat het uitleggebied (in potentie) multimodaal ontsloten is of kan worden.

Omdat wordt voldaan aan trede 1 en 2, hoeft niet naar een nieuwe locatie buiten bestaand stedelijk gebied te worden gezocht. De locatie wordt overigens passend ontsloten en voorzien van voldoende parkeerplaatsen.

Conclusie

De ontwikkeling op het voormalig Mercuriusterrein voldoet aan de ladder van duurzame verstedelijking.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Cultuurhistorie

Inleiding

De rijksmonumenten worden beschermd door de Erfgoedwet. Met monumenten worden alle "onroerende zaken" bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen, die tenminste vijftig jaar oud zijn. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van de respectievelijk provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening.

Onderzoek

Het plangebied heeft een gemiddelde stedenbouwkundige waardering en binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig (zie ook paragraaf 2.5.10). De aan het plangebied grenzende Venestraat, als oude radiaal, en Het Kanaal zijn wel aangemerkt als cultuurhistorische waardevol. Bij de inrichting van het plangebied is rekening gehouden met deze structuren en deze worden waar mogelijk versterkt.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3.2 Archeologie

Inleiding 

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht geworden. In hoofdstuk 5 van deze wet is de archeologische monumentenzorg geregeld. De kern van de deze wetgeving is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, dat de archeologische resten intact moeten blijven.

Onderzoek 

In het plangebied is archeologisch onderzoek verricht. MUG ingenieursbureau heeft een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek 'Archeologisch bureau- en booronderzoek aan de Doctor Schaepmanstraat te Assen, gemeente Assen (DR)', is opgenomen in Bijlage 2. Uit het booronderzoek blijkt dat er in het overgrote deel van het plangebied op het dekzand sprake is van een laag eerdgrond. Onder de laag eerdgrond kunnen archeologische sporen aanwezig zijn. Omdat de basis van de eerdlaag ligt tussen de 0,6 en 1,9 meter onder het maaiveldniveau (m-mv), wordt voor het gehele plangebied archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven aanbevolen, indien bij de nieuwbouw sprake is van bodemingrepen dieper dan 0,6 m-mv. Om uitvoering van dit onderzoek te borgen, is dit als voorwaardelijke bepaling opgenomen in de bouwregels van de bestemmingen 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' en 'Wonen - Appartementen'. Dit betekent dat bij bodemingrepen dieper dan 0,6 meter beneden het maaiveld pas een omgevingsvergunning wordt verleend nadat een proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd.

Conclusie

Met bovenstaande is geborgd dat de archeologische waarden in het plangebied zorgvuldig worden onderzocht en waar nodig bewaard.

4.4 Water

Inleiding
Sinds 1 november 2003 is het verplicht ruimtelijke plannen te toetsen op waterhuishoudkundige aspecten: de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Waterhuishoudkundige doelstellingen worden daarbij expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen binnen deze ruimtelijke plannen en besluiten. Het watersysteem wordt hierbij op een integrale wijze benaderd. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater worden dus (in samenhang) in beschouwing genomen. Daarbij gaat het naast de kwantiteit ook om de kwaliteit. De integrale benadering van het watersysteem betekent ook dat het watersysteem wordt benaderd in samenhang met andere beleidsvelden. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen waterneutraal vorm te geven en om het watersysteem op orde te krijgen.

Onderzoek
Het plangebied valt in het beheergebied van het Waterschap Hunze en Aa's. Op 6 april 2016 is middels de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) melding gedaan bij het Waterschap Hunze en Aa's over dit plan (1e stap watertoetsprocedure). Uit de opgegeven gegevens bleek dat het planvoornemen een dusdanig effect op de waterhuishouding had dat de normale procedure diende te worden doorlopen. Dit hield in dat het Waterschap Hunze en Aa's een maatwerk wateradvies voor het plan maakte (zie hiervoor Bijlage 3). De voorlopige standaard uitgangspuntennotitie, zoals eveneens opgenomen in Bijlage 3, diende hiervoor als basis.
Op 1 juni 2016 heeft, eveneens als onderdeel van de watertoetsprocedure, overleg over het planvoornemen plaatsgevonden tussen het waterschap, de gemeente en de initiatiefnemer. Belangrijke aandachtspunten in dit overleg waren watercompensatie (waterberging en vertraagde afvoer) op de locatie als gevolg van toename verharding, gescheiden afvoer van regenwater en vuilwater van de woonpercelen, waterkwaliteit en de te volgen procedure. Op 2 december 2016 is van het Waterschap Hunze en Aa's een overlegreactie op het plan ontvangen. Deze overlegreactie is in zijn totaliteit opgenomen in Bijlage 11 van deze toelichting.
In deze paragraaf zijn de verschillende waterhuishoudkundige aspecten verder omschreven.

Waterberging
In verband met de waterhuishouding dient te worden gezorgd voor watercompensatie voor de toename van het verhardoppervlak in het plangebied.
Hiervoor houdt het waterschap de vuistregel aan dat per m2 toename verhard oppervlak 80 liter extra waterberging gerealiseerd moet worden. Het planvoornemen leidt tot een toename van +/- 1.130 m2 verhard oppervlak (5.003 m2 bestaand - 6.131 m2 nieuw), waardoor ongeveer 90 m3 watercompensatie in het plangebied nodig is. Hierin zou b.v. kunnen worden voorzien door de aanleg van bergingskratten onder de verharding van parkeerplaatsen, de rioleringsdiameters van het regenwaterstelsel in het plangebied eerst over te dimensioneren, om vervolgens geknepen af te voeren op het gemeentelijk regenwaterstelsel of door de aanleg van een komvorminge bestrating ter plaatse van de parkeerplaatsen. Ook zou compensatie kunnen plaatsvinden door i.p.v. klinkers graskeien ter plaatse van de parkeerplaatsen te gebruiken, maar dan dient wel onderzocht te worden of de ondergrond geschikt is voor doorlaat en berging!

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20161000N-C001_0012.png"

Afwatering
In de nieuwe situatie dient in het plangebied het regenwater gescheiden te worden aangeleverd van het vuil water aan het huidige gemeentelijke rioleringstelsel. Het plangebied kan in zuidelijke en westelijke richting afwateren op het aanwezige of toekomstige gescheiden systeem langs het Kanaal Noordzijde en de Venestraat. Bij afwatering op het gescheiden systeem dient het regenwater binnen het plangebied vertraagd dan wel geborgen te worden, alvorens lozing op het gescheiden systeem plaatsvindt. Zodat overbelasting van het systeem wordt voorkomen.

Waterkwaliteit
Bij de sloop en nieuwbouw moet de invloed van diffuse bronnen op hemelwater zoveel mogelijk worden beperkt door het hanteren van de beleidsuitgangspunten in het landelijk emissiebeleid. Dit gaat volgens de trits voorkomen, scheiden en zuiveren. Door het gebruik van preventieve/brongerichte maatregelen komt hemelwater met zo weinig mogelijk vervuilende stoffen of uitlogende materialen in aanraking en blijft het zo schoon mogelijk. Bij nieuwbouw en renovatie dienen zo weinig mogelijk uitlogende materialen zoals zink, koper en lood gebruikt te worden. Alternatieven gebruiken heeft de voorkeur. De nationale pakketten duurzaam bouwen geven handvatten voor alternatieven. In zijn algemeenheid geldt dat lozing van hemelwater op het oppervlaktewaterlichaam niet mag leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van dat oppervlaktewaterlichaam.
De initiatiefnemer heeft bij de bouw, qua eventueel gebruik van uitlogende materialen, èn bij het beheer en onderhoud van verhardingen en groen, qua gebruik van bestrijdingsmiddelen, te maken met hetgeen wettelijk vastgelegd is.

Conclusie

Het waterschap en gemeente worden in het vervolgtraject betrokken bij de technische uitwerking van de verschillende waterhuishoudkundige maatregelen die in het plangebied nodig zijn, zodat geen nadelige waterhuishoudkundige effecten optreden vanwege de realisatie van dit plan in of buiten het plangebied. In de toelichting op dit bestemmingsplan en in de bestemmingsomschrijving van de verschillende bestemmingen is ook water genoemd. Binnen alle woonbestemmingen bestaat de mogelijkheid voor realisatie van watervoorzieningen. Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' wordt ruimte geboden voor water, watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Omdat de toelichting juridisch niet bindend is, en om te waarborgen dat de benodigde watercompensatiemaatregelen daadwerkelijk worden uitgevoerd en het waterschap bij de invulling van deze maatregelen wordt betrokken, voordat het plan wordt uitgevoerd, wordt onder de bouwregels behorende bij alle woonbestemmingen en de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hiermee biedt dit bestemmingsplan mogelijkheden voor het implementeren en uitvoeren van het waterbeleid en het realiseren van de waterhuishoudkundige maatregelen die nodig zijn. Beleidsdoelstellingen ten aanzien van de waterkwantiteit en -kwaliteit kunnen hierdoor worden gerealiseerd. Het plan is hierdoor voor wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.5 Verkeer en parkeren

Inleiding

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

Woningbouw leidt tot een toename van de verkeersgeneratie. Het gaat hierbij om een toename van het aantal motorvoertuigbewegingen van en naar het plangebied. Daarnaast neemt de parkeerbehoefte in het plangebied als gevolg van het planvoornemen toe.

Onderzoek

Voorliggend planvoornemen maakt de herinrichting van het plangebied met woningbouw mogelijk. Het plangebied valt binnen de 30 km/uur zone van de wijk Noorderpark. De Nobellaan, Thorbeckelaan en Groningerstraat zijn de gebiedsontsluitingswegen die deze wijk bereikbaar maken. Het plangebied is te bereiken via de erftoegangswegen Prins Bernhardstraat, Doctor Schaepmanstraat en Venestraat. De Doctor Schaepmanstraat is een eenrichtingsweg waar verkeer mag rijden naar de Bernhardstraat.

De bestaande bebouwing in het plangebied heeft zijn functie verloren en wordt gesloopt. De voormalige stedelijke functies, een school en een theater, zorgden reeds voor verkeersgeneratie van en naar het plangebied. Hierop zijn de ontsluitingswegen in de huidige situatie berust. De beoogde woningbouw brengt ook verkeersgeneratie met zich mee. Vanwege het verdwijnen van de voormalige stedelijke functies met bijbehorende verkeersgeneratie uit het plangebied, is het aannemelijk dat de realisatie van de woningbouw ten opzichte van de huidige situatie niet tot een onevenredige toename van het verkeer van en naar het plangebied zal leiden. Er kan daarom van uit worden gegaan dat de ontsluitingswegen berust zijn op de verkeersgeneratie voortkomend uit het planvoornemen.

De voorgenomen woningbouw in het plangebied brengt tevens een vraag naar parkeervoorzieningen met zich mee. Om antwoord te geven op de vraag of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, is aansluiting gezocht bij de CROW-publicatie nr. 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" (2012), waarin de parkeercijfers zijn vermeld. Op basis van deze CROW-publicatie kan worden berekend hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn per type woningen en locatie. De uitwerking hiervan voor dit planvoornemen is opgenomen in Bijlage 4. Het benodigd aantal parkeerplaatsen hangt af van het soort woningen dat wordt gerealiseerd. Voor dit planvoornemen geldt een maximale vraag naar 75 (74,4) parkeerplaatsen. De realisatie van deze parkeerplaatsen wordt in de ontwikkeling van het plangebied meegenomen.

Conclusie

Het planvoornemen is voor wat betreft verkeerseffecten uitvoerbaar.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Inleiding

Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.

Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. De VNG-handreiking geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen.

In de handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de bouw van nieuwe woningen mogelijk. In de omgeving van het plangebied bevinden zich in hoofdzaak woningen. Op de hoek van de Prins Bernhardstraat en de Doctor Schaepmanstraat, ten noorden van het plangebied is de Basisschool De Cirkel gevestigd. Voor basisscholen geldt een richtafstand van 30 meter (milieucategorie 2) vanwege het aspect geluid. Ten westen van het plangebied, aan de Venestraat, is detailhandel toegestaan. Hier is een fietsenwinkel gevestigd en bevindt zich een locatie voor dagbesteding. Deze bedrijvigheid is in te delen in milieucategorie 1. Voor zulke activiteiten geldt een richtafstand van 10 meter (voor de aspecten geur en geluid). De nieuwe woningen zijn geprojecteerd op een voldoende afstand van zowel de basisschool in het noorden als de bedrijvigheid ten westen van het plangebied. Deze activiteiten vormen daarmee geen belemmering voor de bouw van de appartementen. Omgekeerd belemmert de bouw van de, milieugevoelige, woningen het functioneren van het winkelcentrum niet.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.

4.7 Geluid

Inleiding

De Wet geluidhinder (Wgh) regelt de mate waarin het geluid veroorzaakt door wegen, spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen geluidgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen, scholen e.d.) mag belasten. Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB in principe niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeurgrenswaarde van 55 dB in principe niet worden overschreden. Voor industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen mag de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in principe niet worden overschreden. Wanneer geen nieuwe geluidsgevoelige functies worden ontwikkeld, geldt op basis van artikel 76 lid 3 Wgh geen onderzoeksverplichting.

Onderzoek

Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van een spoorlijn en een gezoneerd bedrijventerrein. Binnen het plangebied is wel sprake van wettelijke geluidszones vanwege wegverkeerslawaai. Bij oprichting van geluidsgevoelige bebouwing, zoals woningen, binnen deze zones verplicht de Wet geluidhinder aandacht te besteden aan de geluidssituatie door middel van akoestisch onderzoek. Voor de planlocatie is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai. Dit onderzoek is als Bijlage 5 aan het plan toegevoegd.

Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting van een aantal appartementen een te hoge geluidsbelasting kent vanwege Het Kanaal. Voor deze woningen dient een hogere waarde bij het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Assen aangevraagd te worden. In het onderzoek is tevens gemotiveerd waarom een hogere waarde procedure niet kan worden vermeden.

Conclusie

Door de gemeente Assen zal een procedure hogere grenswaarde worden gevolgd. Daarbij wordt gewaarborgd dat de binnenwaarde van de op te richten appartementen niet wordt overschreden. Dit betekent zwaardere eisen aan de gevelisolatie, die bij het verlenen van de Wabo-vergunning(en) voor bouwen van de appartementen moet worden meegenomen. Op deze manier wordt een voldoende binnenklimaat gegarandeerd en kan voorliggend bestemmingsplan uitvoerbaar worden geacht voor wat betreft het aspect geluid.

4.8 Geur

Inleiding

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft op twee wijzen betrekking op procedures op basis van de Wro. Ten eerste moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij zoals een agrarisch bedrijf niet onevenredig in haar (bedrijfs)belangen wordt geschaad door de realisatie van een bestemmingsplan. Ten tweede speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Geurhinder afkomstig van bedrijven is een integraal onderdeel van het aspect milieuzonering dat in de paragraaf "Bedrijven en milieuzonering" wordt behandeld.

Onderzoek

In dit bestemmingsplan zijn geurgevoelige objecten toegestaan, in de vorm van woningen. Het betreft de nieuwbouw van grondgebonden woningen en appartementen. Gezien de ligging in de kern Assen vormt de Wgv geen relevant beoordelingskader. In paragraaf 4.6 'Bedrijven en milieuzonering' is reeds aangetoond dat voldaan wordt aan de richtafstanden met betrekking tot geur. In de omgeving van het plangebied zijn geen relevante geurbronnen die een onaanvaardbare belasting van de beoogde bestemming kunnen veroorzaken.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het plan.

4.9 Externe veiligheid

Inleiding

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen moeten tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt. Hiervoor zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regels gesteld. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.

Bij de beoordeling van externe veiligheid in relatie tot de ruimtelijke ordening worden twee soorten risico's onderscheiden; plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt als een kans per jaar en wordt verbeeld in een vaste norm (PR 10-6). Bij het groepsrisico gaat het om de cumulatieve kansen per jaar dat een aantal personen overlijdt als gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of een transportas, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico bestaat geen wettelijke norm waaraan getoetst wordt. In plaats daarvan wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen moet onderzocht worden of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds vanwege het plaatsgebonden risico. Tevens moet onderzocht worden of (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen liggen, en zo ja, wat dan de bijdrage is aan het groepsrisico.

Onderzoek

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen, buisleidingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Het initiatief betreft een herstructurering van bestaand bebouwd gebied, waarbij geen nieuwe risicovolle inrichtingen mogelijk worden gemaakt.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.10 Luchtkwaliteit

Inleiding

Voor luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2)en fijnstof (PM10) In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Bijzondere aandacht verdient verder het op 16 januari 2009 in werking getreden Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de buurt van rijks- en provinciale wegen beperkt. Daarvoor voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is. Aan weerszijden van rijkswegen 300 meter en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg). Waar in een dergelijk onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden. Dat gebeurt al in de context van de goede ruimtelijke ordening. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.

Onderzoek

Assen heeft een eigen milieuverkeerskaart. Uit het model blijkt dat nergens in Assen overschrijding van de grenswaarden optreedt. De jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide ter plaatse bedraagt 13 µg/m3 (de norm is 40 µg/m3). De jaargemiddelde concentratie fijn stof ter plaatse bedraagt 18 µg/m3 (de norm is 40 µg/m3). De omvang van het plangebied zelf is dusdanig beperkt dat met de beoogde bestemming deze niet-in-betekenende-mate zal bijdragen aan de luchtkwaliteit ter plaatse. De beoogde bestemming van het plangebied valt bovendien niet onder de criteria voor gevoelige bestemmingen als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Er bestaat geen aanleiding voor een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.11 Bodem

Inleiding 

Voordat een bestemmingsplan kan worden vastgesteld, moet aangetoond zijn dat de bodem- en grondwaterkwaliteit geschikt zijn voor het toekomstige gebruik.

Onderzoek 

In het plangebied is bodemonderzoek en asbestonderzoek naar de bebouwing uitgevoerd, zoals opgenomen in bijlage 6 t/m 9. De resultaten van de onderzoeken worden in deze paragraaf kort besproken.

Bodemonderzoek

Voor de gronden aan de Prinsbernhardstraat 1 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In het onderzoeksrapport is de volgende conclusie opgenomen:

"De hypothese dat de onderzoekslocatie onverdacht is ten aanzien van het voorkomen van verontreinigingen is met het onderhavige onderzoek niet bevestigd. In de grond en het grondwater zijn lichte verontreinigingen met diverse zware metalen, minerale olie, PAK en PCB’s aangetoond. De aangetoonde lichte verhogingen in de grond en het grondwater geven geen aanleiding tot de uitvoering van een nader bodemonderzoek of sanerende maatregelen.

Daarnaast is in de bodemlaag van 0,50-1,00 m-mv van boring 07 asbesthoudend materiaal aanwezig. Het is onbekend wat de mate en ernst van de verontreiniging is. Daarnaast is onbekend of de hergebruiksnorm voor asbest (100 mg/kg ds) in grond wordt overschreden. Dit dient met nader onderzoek vastgesteld te worden.

Vooralsnog is er alleen asbesthoudend materiaal ter plaatse van boring 07 aangetroffen. Gezien de vele bijmengingen met o.a. puin is de locatie asbestverdacht en kan niet met zekerheid worden gezegd of dit een toevalstreffer is geweest.

Zolang de omvang en daarmee de mate van de aanwezigheid van asbest in de bodem niet is vastgesteld, is het niet toegestaan grondverzet of andere graafwerkzaamheden uit te voeren op het perceel. Tot slot dient opgemerkt te worden dat de conclusie is gebaseerd op het vooronderzoek en de onderzoeksresultaten van dit onderzoek. Dit verkennend bodemonderzoek schetst een algemeen beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem."

Dit betekend dat voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden ter plaatse moet inzicht worden gekregen in de omvang van asbest in de bodem. Deze verplichting zal als eis gelden voor het verlenen van een omgevingsvergunning.

Voor de locatie Venestraat 88 in een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit betreft een actualisatie van het in 2009 uitgevoerde verkennend en aanvullend bodemonderzoek. Als conclusie met betrekking tot de actuele situatie is opgenomen:

"De hypothese dat de onderzoekslocatie verdacht is ten aanzien van het voorkomen van verontreinigingen is met het onderhavige onderzoek bevestigd. In de grond zijn lichte verontreinigingen met diverse zware metalen, minerale olie, PAK en PCB’s aangetoond. De sterke verhogingen met lood, nikkel en PAK in de ondergrond van peilbuis 40 uit het onderzoek van 2009 is ter plaatse van de omliggende boringen 04 en 05 niet aangetoond. Hiermee lijkt er sprake van een beperkte omvang van de sterke verontreiniging.

Doordat de geplande inpandige boringen en peilbuizen niet geplaatst konden worden, kan op basis van dit onderzoek geen uitspraak worden gedaan over de bodemkwaliteit ter plaatse van de bebouwing. Hiermee kan ook geen uitspraak worden gedaan over de omvang van de sterke verontreiniging met lood, nikkel en PAK in de ondergrond ter plaatse van peilbuis 40. Wij raden aan om na de sloop van de bebouwing de bodemkwaliteit onder de bebouwing vast te stellen.

Daarnaast is met indicatief onderzoek asbest aangetoond. Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bodemlaag van 0,00 - 0,50 m-mv een gehalte van 460 mg/kg ds aan asbest is aangetoond. Het betreft niet-hechtgebonden serpentijn (chrysotiel) in de vorm van asbestkoord chrysotiel. De hergebruiksnorm voor asbest (100 mg/kg ds) in grond wordt hiermee overschreden.

Voor het bepalen van de daadwerkelijke asbestconcentratie dient een (nader) asbestonderzoek conform NEN 5707 uitgevoerd te worden. Zolang de omvang en daarmee de mate van de aanwezigheid van asbest in de bodem niet is vastgesteld, is het niet toegestaan grondverzet of andere graafwerkzaamheden uit te voeren op het perceel. Tot slot dient opgemerkt te worden dat de conclusie is gebaseerd op het vooronderzoek en de onderzoeksresultaten van dit onderzoek. Dit bodemonderzoek schetst een algemeen beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem."

Dit betekend dat ook hier voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden inzicht moet worden gekregen in de omvang van asbest in de bodem. Deze verplichting zal als eis gelden voor het verlenen van een omgevingsvergunning.

Asbestonderzoek bebouwing

Uit het asbestonderzoek aan de Prins Bernhardstraat 1 komt naar voren dat er "een redelijk vermoeden" bestaat op niet direct-waarneembare aanwezigheid van asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object. Aan de Venestraat 88 zijn asbesthoudende en asbestverdachte materialen aangetroffen.

Op grond van het uitgevoerde onderzoek wordt derhalve voor beide locaties geadviseerd voorafgaand aan de werkzaamheden (sloop) ter plaatse aanvullend onderzoek d.m.v. een Type-B inventarisatie uit te laten voeren om de aanwezigheid van asbest volledig in beeld te hebben. Om uitvoering van dit vervolgonderzoek te borgen, wordt hiervoor in de te verlenen omgevingsvergunning een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Conclusie

In het plangebied is asbest aangetroffen. Hierdoor kan niet op voorhand worden gezegd dat de bodem een voldoende milieuhygiënische kwaliteit heeft voor de beoogde nieuwbouw. Middels het stellen van aanvullende eisen voor het verlenen van een omgevingsvergunning, wordt voorkomen dat de woningen kunnen worden gebouwd op een asbesthoudende ondergrond. In het bestemmingsplan is geen specifieke regeling in verband met de bodemkwaliteit opgenomen.

4.12 Ecologie

Wet- en regelgeving

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 6 april 2016 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Plangebied

Het plangebied bestaat uit het voormalige Mercuriustheater en de voormalige school Veningerland en het Stedelijk museum Assen voor hedendaagse kunst (SMAHK). Tussen en om deze gebouwen liggen groenstroken met gazons en groepen bomen en struiken. Het plangebied wordt begrensd door de Venestraat in het westen, de Doctor Schaepmanstraat in het noorden, de Prins Bernardstraat in het oosten en Het Kanaal in het zuiden. De twee huizenblokken ten noorden van het Mercuriustheater behoren niet tot het plangebied (figuur 12). De plannen bestaan uit sloop van de bestaande bebouwing en realisatie van woningen op de vrijgekomen locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20161000N-C001_0013.png"

Figuur 12. Luchtfoto plangebied (bron: GoogleEarth)

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02BP20161000N-C001_0014.png"

Figuur 13. Het theater Mercurius aan de oostkant van het plangebied

Onderzoek

Soortenbescherming

  • Wet natuurbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • 1. alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • 2. dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • 3. nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

  • Inventarisatie

Ten aanzien van de aanwezigheid van beschermde soorten is, naast het afgelegde veldbezoek, via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 31 maart 2016, 09:33:15) soorteninformatie uit de Nationale Database Flora en Fauna opgevraagd. Uit de omgeving van het plangebied zijn waarnemingen van diverse beschermde planten- en diersoorten bekend. Op basis van de terreinomstandigheden in en direct rond het plangebied kan worden gesteld dat het plangebied een beperkte natuurwaarde kent.

In de gazons om het Mercuriustheater zijn plantensoorten als Engels raaigras, gewone paardenbloem, ridderzuring en witte klaver aanwezig. Deze soorten duiden op voedselrijke omstandigheden. Hier zijn ook enkele struiken aanwezig. In de groenstrook tussen de middelbare school Veningerland en Het Kanaal staan enkele grote lindebomen, met daaronder struiken, zoals laurierkers en hulst.

In de groenstroken om het SMAHK groeien verschillende inheemse en uitheemse struiken, zoals hulst, klimop, laurierkers, mahonia en verschillende coniferensoorten. In de gazons zijn soorten als Engels raaigras, gewone paardenbloem en madeliefje aanwezig. Het terrein van het SMAHK wordt aan de zuid- en westzijde begrensd door een haag met klimop en zuurbes. Ten noorden van het gebouw staat een rij gewone esdoorns en prunusbomen. Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde plantensoorten waargenomen. Deze zijn gezien de inrichting ook niet te verwachten.

In de gebouwen kan de aanwezigheid van vleermuizen niet worden uitgesloten, omdat er geschikte invliegopeningen aanwezig zijn in de vorm van open stootvoegen in de spouwmuren, ruimte onder het daklood en ruimte tussen de boeiboorden en de muren. Te verwachten zijn soorten als gewone dwergvleermuis en laatvlieger, die ook in de omgeving zijn waargenomen (quickscanhulp.nl). De bomen in het plangebied hebben geen geschikte holtes die als verblijfplaats voor vleermuizen kunnen dienen. Delen van het plangebied vormen mogelijk onderdeel van het foerageergebied van vleermuizen.

In de opgaande beplanting in en rond het plangebied kunnen algemene vogels als roodborst, merel, vink, boomkruiper en winterkoning tot broeden komen. Voor streng beschermde vogels met een jaarrond beschermd nest, zoals huismus en gierzwaluw, is het plangebied ongeschikt. Tijdens het veldbezoek zijn huismussen waargenomen in en rond het plangebied. Deze nestelen naar verwachting onder pannendaken van omliggende woningen. Het plangebied vormt voor deze mussen een klein deel van het foerageergebied. Gezien de beperkte omvang gaat het niet om een essentieel onderdeel van het leefgebied van deze soort. Bovendien is in de tuinen nabij het plangebied in ruime mate geschikt foerageergebied aanwezig.

In het plangebied zijn verder algemene beschermde zoogdieren (als bosmuis en huisspitsmuis) te verwachten. Er zijn geen (sporen van) streng beschermde zoogdieren, zoals steenmarters, in het plangebied aangetroffen. Deze worden door het ontbreken van geschikte verblijfplaatsen ook niet verwacht.

Daarnaast is het terrein geschikt voor algemene beschermde amfibieën, zoals gewone pad en kleine watersalamander. Beschermde soorten uit de overige soortengroepen (reptielen, ongewervelden en vissen) zijn vanwege het ontbreken van geschikt biotoop uitgesloten in het plangebied.

  • Toetsing

Voor het realiseren van de plannen wordt de bebouwing gesloopt. Hiermee gaan mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen verloren. Bij onzorgvuldig handelen, kunnen door de sloop tevens enkele exemplaren worden verstoord of gedood. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn op basis van de Wet natuurbescherming jaarrond streng beschermd, ook als deze tijdelijk niet in gebruik zijn. Er is daarom in het daarvoor geschikte seizoen aanvullend veldonderzoek nodig om vast te stellen of daadwerkelijk verblijfplaatsen aanwezig zijn. Dit onderzoek (conform het vleermuizenprotocol Netwerk Groene Bureaus) is uitgevoerd van half mei tot half oktober 2016. De resultaten van dit aanvullend onderzoek zijn uitgewerkt in de 'Notitie nader onderzoek vleermuizen Mercuriuis, Assen (zie Bijlage 10). In dit rapport wordt geconcludeerd dat het aannemelijk is dat in het SMAHK-gebouw een paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis aanwezig is, die naar alle waarschijnlijkheid ook dienst doet als winterverblijfplaats. Bij sloop van de bebouwing gaat deze mogelijke verblijfplaats verloren. Daarom is het noodzakelijk om een ontheffing van de Wet natuurbescherming aan te vragen voor het vernietigen van een verblijfplaats van gewone dwergvleermuis. Verblijfplaatsen van andere vleermuissoorten zijn niet aangetroffen (zie Bijlage 10).

Ten aanzien van broedvogels dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedgevallen van vogels dient te worden voorkomen. Voor de in en direct rond het plangebied te verwachten vogelsoorten kan dit plaatsvinden door werkzaamheden buiten de broedperiode van aanwezige soorten uit te voeren. Tevens kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat vogels tot broeden kunnen komen binnen het plangebied. Voor het broedseizoen wordt in het kader van de Wet natuurbescherming geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van enkele algemene beschermde amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en/of vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Drenthe. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wet natuurbescherming en de Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

  • Wet natuurbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

  • Ecologische Hoofdstructuur

De EHS (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. De EHS is voor de provincie Drenthe als beleidsdoel opgenomen in de Nota Ruimte en uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).

  • Inventarisatie

Het plangebied is geen onderdeel van een beschermd gebied in het kader van de Wet natuurbescherming en de gronden zijn niet aangewezen als EHS of natuur buiten de EHS. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Drentsche Aa-gebied gelegen op een afstand van ruim 2 km ten oosten van het plangebied. De meest nabijgelegen gebieden die onderdeel zijn van de EHS liggen op een afstand van 1 tot 2 km ten zuidwesten, noordwesten en oosten van het plangebied. Het dichtstbijzijnde EHS-gebied is het Asserbos op ongeveer 800 m afstand. Daarnaast ligt een beschermd natuurgebied buiten de EHS op ruim 800 m van het plangebied. Het plangebied heeft gezien de ligging in stedelijk gebied geen belangrijke ecologische relaties met deze beschermde gebieden.

  • Toetsing

Gezien de terreinomstandigheden en de ligging van het plangebied (ten opzichte van beschermde gebieden) en de aard van de ontwikkeling worden met betrekking tot het voorgenomen plan op voorhand geen negatieve effecten op beschermde (natuur)gebieden verwacht. Het plan heeft in het kader van de Wet natuurbescherming geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Het plan is daarnaast niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Uit de ecologische inventarisatie en het aanvullend onderzoek komt naar voren dat in het kader van de soortbescherming van de Wet natuurbescherming een noodzaak bestaat voor het aanvragen van een ontheffing voor het vernietigen van een paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis.

Bij de planning en de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met nestelende vogels. Verstoring van broedgevallen (in gebruik zijnde nesten) van vogels dient te worden voorkomen.

Uit de ecologische inventarisatie is verder naar voren gekomen dat er geen noodzaak bestaat een Voortoets in het kader van de Wet natuurbescherming, dan wel een analyse van natuurwaarden in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid uit te voeren. Voor deze activiteit is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming beschermde gebieden nodig. De activiteit is op het punt van natuur niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

4.13 M.e.r.-beoordeling

Inleiding

Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie.

Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Onderzoek

In onderdeel D 11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn de drempelwaarden voor een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Voor woningbouw zijn die drempelwaarden een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. De beoogde ontwikkeling uit voorliggend bestemmingsplan blijft naar schaal en omvang ruimschoots onder de drempelwaarden van de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het planvoornemen geen significant effecten op de omgeving heeft.

Conclusie

Voor het onderhavig plan hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.14 Conclusie

Vanuit de omgevingsaspecten zijn geen belemmeringen naar voren gekomen. Realisatie van voorgenomen initiatief is wat betreft de omgevings- en milieuaspecten haalbaar.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Inleiding

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat vooral om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.), soms onder voorwaardelijke voorwaarden, toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van "werken, overige bouwwerken, en werkzaamheden" (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding: wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding: aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één "enkel" bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding:. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels "iets" geregeld. Dat "iets" kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene aanduidingsregels, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding:, regels en een toelichting. De verbeelding: en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding: zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bestemmingen

Verkeer - Verblijfsgebied

Voor de 30 km/uur zones, parkeervoorzieningen, fiets- en wandelpaden, woonstraten en woonerven is de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen. De gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bedoeld als ontsluitingsfunctie voor aanliggende gronden met een andere bestemming. Ten aanzien van de verkeersfunctie is het plan voldoende flexibel ingericht om toekomstige verkeerskundige aanpassingen van beperkt ingrijpende aard, zoals het aanpassen van kruispunten of het herinrichten van straten, zonder planwijziging te kunnen realiseren. Om ervoor te zorgen dat ter plaatse van het plangebied voldoende mogelijkheden zijn voor openbaar groen en watervoorzieningen, zijn ook deze functies binnen deze bestemming toegestaan.

Wonen - 1

De bestemming 'Wonen - 1' is in het onderhavige plan opgenomen voor de beoogde rijwoningen. Qua functies is de bestemming flexibel doordat het een variëteit aan gebruiksfuncties mogelijk maakt. Naast wonen zijn onder andere watervoorzieningen, groenvoorzieningen, bijgebouwen en tuinen binnen deze bestemming toegestaan. Bij de hoekwoningen wordt voorzien in een parkeerplaats op eigen erf. Om grip te houden op de ontwikkeling van het gebied zijn er diverse aanduidingen opgenomen die de locatie, bouwhoogte en gevellijn van de woningen regelen. Voorts is door middel van aanduidingen het gewenste aantal woningen in het plangebied vastgelegd. Kleine afwijkingen qua gebruik en bebouwing worden opgevangen door de afwijkingsbevoegdheden die zijn opgenomen in de bestemming waardoor het plan hiervoor niet gewijzigd hoeft te worden.

Wonen - 2

De bestemming 'Wonen - 2' is in het onderhavige plan opgenomen voor de beoogde kadewoningen. Qua functies is de bestemming flexibel doordat het een variëteit aan gebruiksfuncties mogelijk maakt. Naast wonen zijn onder andere watervoorzieningen, groenvoorzieningen, bijgebouwen en tuinen binnen deze bestemming toegestaan. Bij de woningen kunnen parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd, maar ze zijn niet meegeteld in de parkeerbalans. Op de verbeelding is de bouwhoogte aangeduid.

Wonen - Appartementen

De gronden met de bestemming 'Wonen - Appartementen' zijn bedoeld voor de in het plan opgenomen appartementen. Daarnaast kunnen de gronden onder andere gebruikt worden voor functies als watervoorzieningen, groenvoorzieningen, bijgebouwen en tuinen. Gekozen is voor een flexibele insteek om zo toekomstige ontwikkelingen binnenplans te kunnen opvangen. Dit wil zeggen, zonder dat het plan hiervoor aangepast moet worden. In dit kader is geen maximum aantal woningen opgenomen. Wel is ervoor gekozen om aanduidingen op te nemen ten aanzien van de bouwhoogte van hoofdgebouwen. Ook met betrekking tot bijgebouwen zijn afmetingen opgenomen in de planregels.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene aanduidingen, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Algemene bouwregels

De algemene bouwregels zijn opgenomen om het onbedoeld onder het overgangsrecht laten vallen van bestaande, feitelijke en legale bouwwerken die afwijken van de nieuwe bestemmingsregeling te voorkomen. Het gaat bijvoorbeeld om afwijkende maten ten aanzien van oppervlakte, afstand tot de perceelsgrens en bouwhoogte. Van het bestemmingsplan afwijkende maten die in overeenstemming met de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gerealiseerd worden hierdoor als toegestane maten worden beschouwd.

Hoofdstuk 6 Financële uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij het verlenen van een omgevingsvergunning tevens een exploitatieplan te worden vastgesteld om het verhaal van de plankosten zeker te stellen.

6.2 Verantwoording over inzet van een exploitatieplan

Een exploitatieplan dient te worden vastgesteld wanneer:

  • kosten niet anderszins zijn verzekerd;
  • er nadere eisen worden gesteld aan de inrichting en/of:
  • sprake is van een fasering in de uitvoering.

De kosten zijn anderszins verzekerd via een koopovereenkomst met de initiatiefnemer. Hierin zijn afspraken opgenomen over de te verrichten activiteiten, de verdeling van de kosten en risico's. De economische uitvoerbaarheid van dit project is hiermee voldoende gewaarborgd. De vaststelling van een exploitatieplan kan daarom achterwege blijven.

6.3 Planschadeaspecten

Ingevolge artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kent het college van burgemeester en wethouders aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden welke niet is verjaard, als gevolg van een in het tweede lid van artikel 6.1 genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Voor eventuele waardemindering geldt een eigen risico van 2%. Genoemde oorzaken zijn o.a. een bepaling van een bestemmingsplan of inpassingsplan, een planwijziging of een planuitwerking, onderscheidenlijk een afwijking of een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 Wro (binnenplanse wijziging of afwijking).

De criteria voor de toekenning van planschadevergoeding zijn ontwikkeld in de jurisprudentie. Daaruit blijkt dat sprake kan zijn van voor vergoeding in aanmerking komende planschade ingeval van bijvoorbeeld:

  • het ontstaan van een onevenredige inbreuk op de privacy van belanghebbende door nabije (woon)bebouwing;
  • het vervallen dan wel onevenredig beperken van een voor de onroerende zaak waardebepalend vrij uitzicht;
  • een onevenredige verslechtering van de bereikbaarheid;
  • een onevenredige beperking van de mogelijkheden tot uitoefening van een beroep of bedrijf;
  • een beperking van de bouwmogelijkheden;
  • de uit een planologische mutatie voortvloeiende blijvende verslechtering van milieuomstandigheden (geluid, geur, trilling of andere overlast);
  • een algemene verslechtering van de situeringwaarde van een onroerende zaak veroorzaakt door omgevingsverslechtering.

De eventuele schade als gevolg van de realisatie van het project komt voor de rekening van de initiatiefnemers. Deze afspraak is tussen gemeente en de initiatiefnemers in een anterieure overeenkomst vastgelegd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden, voor zover beschikbaar, de resultaten van het overleg op grond van artikel 3.1.1. Bro uiteengezet. Ook de resultaten van de zienswijzefase worden hier uiteengezet wanneer deze beschikbaar zijn.

7.2 Overleg en Inspraak

Overleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpplan op 3 november 2016 toegezonden aan een aantal vaste overleg- en adviesinstanties. Voor een periode van 6 weken, lopend tot en met 19 december 2016, zijn zij in de gelegenheid gesteld om op het plan te reageren. In deze periode is door het Waterschap Hunze en Aa's een overlegreactie ingediend. De ingediende overlegreactie, alsmede de beantwoording hiervan de overlegreactie worden in het navolgende besproken.

Waterschap Hunze en Aa's

Op 2 december 2016 is van het Waterschap Hunze en Aa's een overlegreactie op het plan ontvangen. Deze overlegreactie is in zijn totaliteit opgenomen in Bijlage 11 van deze toelichting.

De overlegreactie richt zich enerzijds op de omschrijving van het afstemmingsproces wat in het kader van de watertoets heeft plaatsgevonden tussen de initiatiefnemer, het waterschap en de gemeente en anderzijds op de uitwerking van de verschillende aandachtspunten en te nemen maatregelen ten aanzien van de waterhuishouding. Het waterschap geeft aan "Tot onze spijt moeten wij constateren dat in het voorontwerp bestemmingsplan dit afstemmingsproces niet is beschreven in de waterparagraaf. Ook zijn de zorgpunten die wij eerder naar voren hebben gebracht nu nog niet voldoende verwerkt en zijn de maatregelen, benodigde om nadelige effecten te voorkomen, nog niet voldoende concreet uitgewerkt."

Het waterschap kan hierdoor de "de gevolgen van de realisatie van het plan onvoldoende beoordelen en [...] vooralsnog geen positief wateradvies geven voor het plan."

Als reactie op de door het waterschap ingediende overlegreactie kan worden aangegeven dat de waterparagraaf in de toelichting is aangepast/uitgebreid met een korte omschrijving van het doorlopen afstemmingsproces. De concrete maatregelen die moeten worden genomen ter voorkoming van nadelige waterhuishoudkundige effecten ten gevolgen van de realisatie van het plan zijn in dit bestemmingsplan nog niet uitgewerkt. De mogelijke oplossingen zijn echter wel opgesomd. Zie hiervoor paragraaf 4.4 onder het kopje waterberging.

In de toelichting op dit bestemmingsplan en in de bestemmingsomschrijving van de verschillende bestemmingen is ook water genoemd. Binnen alle woonbestemmingen bestaat de mogelijkheid voor realisatie van watervoorzieningen. Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' wordt ruimte geboden voor water, watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen". Omdat de toelichting juridisch niet bindend is, en om te waarborgen dat de benodigde watercompensatiemaatregelen daadwerkelijk worden uitgevoerd en het waterschap bij de invulling van deze maatregelen wordt betrokken, voordat het plan wordt uitgevoerd, wordt onder de bouwregels behorende bij alle woonbestemmingen en de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hiermee biedt dit bestemmingsplan mogelijkheden voor het implementeren en uitvoeren van het waterbeleid en het realiseren van de waterhuishoudkundige maatregelen die nodig zijn. Beleidsdoelstellingen ten aanzien van de waterkwantiteit en -kwaliteit kunnen hierdoor worden gerealiseerd.

Inspraak

Voor dit bestemmingsplan is geen formele inspraakgelegenheid geboden. Dit omdat in het bestemmingsplan "Assen Noord" voor het plangebied een wijzigingsbevoedheid is opgenomen op basis waarvan woningbouw op het betreffende terrein voorzienbaar is. Daarnaast is op 15 juni 2016 een inloopavond georganiseerd voor de omwonenden en andere belangstellenden. Tijdens deze inloopavond is het planvoornemen gepresenteerd en antwoord gegeven op de gestelde vragen van de bezoekers. De omwonenden hebben ook na de inloopavond, via de wijkbeheerder, de mogelijkheid gekregen tot inzage in en uitleg over de voorgenomen plannen op het plangebied.

7.3 Ambtshalve wijzigingen

Naast de aanpassingen als gevolg van het overleg zijn een aantal ambtshalve aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan doorgevoerd. In deze paragraaf worden de ambtshalve aanpassingen besproken.

Toelichting

  • In de beschrijving van de huidige situatie (paragraaf 3.2) is de zinsnede over de kapvormen aan de Venestraat aangepast naar: overwegend zadeldaken met de nok zowel in langsrichting en haaks op de weg gericht, maar ook schilddaken, afgeplatte schilddaken en mansarde kappen.
  • Er is voor gekozen om de bestemming 'Wonen' te specificeren naar twee woontypen, omdat de regels voor de kadewoningen langs het Kanaal op een aantal punten afwijken van de regels met betrekking tot de grondgebonden woningen aan de Venestraat en de Dr. Schaepmanstraat. Als gevolg van deze wijziging in de regels is de juridische toelichting aangepast.
  • Paragraaf 7.2 is uitgebreid met het thema inspraak en tekstueel aangepast met betrekking tot het gedane overleg.
  • De parkeernormering uit bijlage 4 is aangepast conform de meest recente situatietekening.

Regels

  • In de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is lid 3.2.2 sub a over de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen geschrapt omdat deze niet zijn voorzien.
  • De bestemming 'Wonen' is gesplitst in een bestemming 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' (zie uitleg onder kopje 'Toelichting'). De bestemming 'Wonen - 2' wijkt in de bouwregels op een aantal punten af van 'Wonen - 1', onder andere dat de bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd.
  • In de bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' en 'Wonen - Appartementen' zijn in de bestemmingsomschrijving in sub b (vrije beroepen) in de opsomming twee criteria toegevoegd: 3. het gebruik geen onevenredige parkeerdruk met zich meebrengt; en 4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden door hinder en/of gevaar;. Deze waren abusievelijk niet opgenomen.
  • In de bestemming 'Wonen - 1' is het bebouwingspercentage gewijzigd in 60%, zodat de toegestane maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken kan worden gerealiseerd.
  • In de bestemming 'Wonen - 1' is lid 4.2.2 sub f gewijzigd in: ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient het hoofdgebouw met minimaal één gevel in één van de naar de openbare ruimte gekeerde bouwgrenzen te worden gebouwd.
  • In de bestemming 'Wonen - 1' is lid 4.4.1 sub a over de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens geschrapt.
  • In de bestemming 'Wonen - Appartementen' is in lid 6.2.2 sub c toegevoegd: ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient het hoofdgebouw met minimaal één gevel in één van de naar de openbare ruimte gekeerde bouwgrenzen te worden gebouwd.
  • In de Algemene bouwregels is een tabel toegevoegd met de parkeernormen (CRWO) die voor het plangebied van toepassing zijn.
  • In de Overige Regels is de voorwaardelijke verplichting toegevoegd dat voordat het SMAHK gebouw mag worden gesloopt, eerst een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming moet zijn verleend.

Verbeelding

  • De bestemming 'Wonen' is gesplitst in een bestemming 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2'.
  • Het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen - 2' is aan de zijde van de Prins Bernhardstraat aangepast.
  • In de bestemmingen 'Wonen - 2' en 'Wonen - Appartementen' zijn gevellijnen toegevoegd in verband met de stedenbouwkundige voorwaarden.

7.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De bekendmaking van het bestemmingsplan vindt plaats door middel van een publicatie in het gemeentelijke huis-aan-huisblad en in de Staatscourant.

Het ontwerpplan heeft van18 mei tot en met 28 juni 2017 ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Gedurende de termijn van de terinzagelegging zijn er geen zienswijzen ingebracht.

7.5 Vervolg

De gemeenteraad beslist over de (al dan niet gewijzigde) vaststelling van het bestemmingsplan. De bekendmaking van het vaststellingsbesluit vindt plaats door middel van een publicatie in het gemeentelijke huis-aan-huisblad en in de Staatscourant. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij een voorlopige voorziening bij de voorzitter van de ABRvS is aangevraagd.