direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Assen - Jan Fabriciusstraat - Het Kanaal
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2014/2015 is een plan ontwikkeld voor de bouw van appartementen op het perceel aan de Jan Fabriciusstraat en Het Kanaal. Op onderhavig perceel was voorheen de brandweerkazerne gevestigd. In opdracht van Paas Vastgoed Ontwikkeling is een ontwerp opgesteld voor de herontwikkeling van deze locatie. De herontwikkeling houdt in dat de bestaande bebouwing wordt gesloopt en twee appartementengebouwen met bijbehorende parkeervoorzieningen worden gerealiseerd (zie ook hoofdstuk 2).

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied past niet binnen de geldende beheersverordening voor de Binnenstad van Assen (2014). Om deze reden is het onderhavige bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gesitueerd aan de noordelijke rand van de binnenstad van Assen. Het gebied wordt in grote lijnen begrensd door Het Kanaal, de Jan Fabriciusstraat, de Nijlandstraat en het verlengde van de Paul Krugerstraat. Het plangebied heeft een eigen parkeervoorziening en wordt ontsloten via de Nijlandstraat. In figuur 1 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001_0001.jpg"

Figuur 1 Begrenzing van het plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied geldt op dit moment de beheersverordening Assen - Binnenstad die op 19 juni 2014 is vastgesteld. In de beheersverordening wordt verwezen naar de onderliggende bestemmingsplannen. Voor het plangebied is daarmee de regeling van het 'onderliggende' bestemmingsplan Veemarktterrein (20 juni 2006) nog steeds relevant.

Op basis van het bestemmingsplan Veemarktterrein heeft de locatie de bestemming 'Gemengde doeleinden'. Functies als dienstverlening, kantoren en maatschappelijke voorzieningen worden binnen deze bestemming algemeen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen' mag ook worden gewoond. De bouwhoogte in het plangebied is in principe maximaal 15 meter, met uitzondering van de 'slangentoren' aan de zuidzijde, waar een bouwhoogte van 30 meter geldt. Het bouwplan past niet in de bouwvoorschriften van het bestemmingsplan, waardoor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan gewenst is. Dit nieuwe bestemmingsplan vervangt de vastgestelde beheersverordening en de 'onderliggende' bestemmingsplannen.

Voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het aangrenzende gebied is het 'onderliggende' bestemmingsplan Fabriciusstraat (18 november 1999) leidend. Op basis van dit bestemmingsplan geldt voor de openbare weg de bestemming 'Wegverkeer'. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

1.4 Systematiek van nieuwe bestemmingsplannen

Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een uniforme juridische-planologische regeling voor het gebruik van gronden en de bouwmogelijkheden. Het plan is in lijn met de overige (geactualiseerde) bestemmingsplannen van de gemeente en is opgesteld conform het gemeentelijk handboek. Kleine verschillen met het handboek zijn alleen het gevolg van specifieke situaties binnen het onderhavige plangebied.

Het nieuwe bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht van aard. Dit betekent dat er andere bouw- en gebruiksmogelijkheden worden geboden ten opzichte van de juridisch-planologische regeling die nu van toepassing is (zie paragraaf 1.3).

Het plan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening en is opgezet overeenkomstig de landelijk geldende standaard. Deze landelijke standaard wordt gevormd door de Standaard Vergelijkbare Plannen 2012 (SVBP2012) met de daarbij behorende bijlagen en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard voor de Toegankelijke Ruimtelijke Instrumenten (STRI).

Om de uniformiteit te waarborgen, heeft de gemeente ervoor gekozen deze landelijke standaardrichtlijnen uit te werken in een gemeentelijk Handboek Bestemmingsplannen. Dit handboek vormt de leidraad voor het opstellen van bestemmingsplannen voor de gemeente Assen.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 wordt het plan toegelicht. De karakteristiek van het plangebied wordt kort beschreven en er wordt ingezoomd op de nieuwe ontwikkelingen/gewenste activiteiten.
  • In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst. Er wordt ingegaan op het relevante beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau.
  • Hoofdstuk 4 geeft een verantwoording ten aanzien van de relevante omgevingsaspecten. Aan de orde komen onder andere bodem, water, milieuzonering, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, ecologie, archeologie etc.
  • Hoofdstuk 5 licht de juridische opzet van het bestemmingsplan toe, onder meer door (waar nodig) artikelsgewijs de bij het plan behorende regels toe te lichten.
  • De hoofdstukken 6 en 7 gaan tenslotte in op de uitvoerbaarheid. In deze hoofdstukken worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van de gewenste invulling van het plangebied beschreven. Het betreft onder andere de uitgangspunten met betrekking tot programma en de gewenste inrichting.

2.2 Geschiedenis

Assen: van kloosternederzetting tot bestuurlijk centrum

Assen is gegroeid vanuit een kloosternederzetting. Deze kloosternederzetting ontstond circa 1000 jaar geleden langs het kerkpad tussen Witten en Rolde. Het kloosterterrein werd aan de westzijde begrensd door het regenriviertje de Weiersloop en werd verder omsloten door de singelgrachten. Rond 1600 werden de kloostergebouwen in gebruik genomen als vergaderruimte door bestuurders. Daarna groeide Assen uit tot bestuurscentrum en hoofdstad van de provincie. Bebouwing werd in eerste instantie vooral gerealiseerd langs de uitvalswegen. In 1809 verkreeg Assen stadsrechten. In de periode daarop vonden verschillende stedelijke uitbreidingen plaats, die mogelijk waren omdat Assen nooit een vestingstad is geweest

De brandweerkazerne

Langs de oorspronkelijke uitvalswegen, zoals de Rolderstraat en de Groningerstraat, is vanaf halverwege de 19de eeuw lintbebouwing gerealiseerd. Hier komt van oorsprong een menging van functies voor. In de straten daaromheen is vanaf 1880 sociale woningbouw gerealiseerd. Een groot deel van de woningen in de binnenstad is in de jaren '70 gesaneerd en vervangen door grootwinkelbedrijven en parkeerplaatsen.

De brandweerkazerne aan de Jan Fabriciusstraat werd gerealiseerd in 1981. Na 32 jaar voldeed de kazerne niet meer aan de wensen van de brandweer. Ook was de locatie in het centrum door de groei van de Asser gemeenschap niet meer ideaal. Begin 2014 werd daarom een nieuwe kazerne geopend aan de Mien Ruysweg op de Groene Dijk. 

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied

Verkeersstructuur

Het Kanaal en de Jan Fabriciusstraat maken deel uit van de parkeerring van de binnenstad en hebben als zodanig een belangrijke functie in de verkeerstructuur (zie onderstaande figuur). De maximum snelheid op deze straten is 50 km/uur. Een voldoende breed profiel voor de openbare ruimte op de parkeerring is gewenst. Daarmee kan de hiërarchie van de verkeersstructuur beter tot uiting komen. De Nijlandstraat maakt deel uit van een 30 km-zone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001_0002.jpg"

Figuur 2 Verkeersstructuur in de Binnenstad

Bebouwingsstructuur

In de onderstaande figuren is het bebouwingsbeeld ter plaatse van de planlocatie en de directe omgeving weergegeven. De bestaande bebouwing ter plaatste van de brandweerkazerne bestaat uit één tot twee bouwlagen (zie figuur 3), met een bebouwingsaccent op de hoek van de Nijlandstraat en de Paul Krugerstraat (zie figuur 5). Naast de planlocatie is een paar jaar geleden een appartementengebouw gereed gekomen met een hoogte van zeven bouwlagen (zie figuur 3 en figuur 5). Deze stedelijke maat komt ook langs de Jan Fabriciusstraat voor, al is de bebouwing hier over het algemeen vijf of zes bouwlagen hoog (zie figuur 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001_0003.jpg"

Figuur 3 Bebouwingsbeeld langs Het Kanaal

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001_0004.jpg"

Figuur 4 Bebouwingsbeeld in de Jan Fabriciusstraat in noordelijke richting

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001_0005.jpg"

Figuur 5 Bebouwingsbeeld vanuit de Paul Krugerstraat in noordelijke richting

Water- en groenstructuur

Het Kanaal vormt de belangrijkste structuurdrager voor de noordzijde van de binnenstad. Op dit moment wordt gewerkt aan het bevaarbaar maken van het Kanaal (zie paragraaf 3.6). Direct langs het water ligt de parkeerring van de binnenstad, waardoor de kade niet echt toegankelijk is vanuit het plangebied. Als gevolg van het bevaarbaar maken van het kanaal en de herinrichting van de Jan Fabriciusstraat wordt er een nieuwe groenstructuur aangelegd. (zie figuur 3 en 4).

2.4 Beschrijving van de ontwikkeling

Programma

In het kader van dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar een geschikte invulling van de locatie (zie paragraaf 4.1). In eerste instantie was voor de ontwikkeling van deze locatie een zorgverlener in beeld, die een deel van de beoogde bebouwing wilde invullen met zorgappartementen. Omdat besluitvorming over dit plan uitblijft, is ook gekeken naar een alternatieve invulling van de locatie. Daarbij is geconstateerd dat een invulling met huurappartementen het meest voor de hand ligt. Er wordt daarbij uitgegaan van de realisatie van 36 startershuurappartementen en 36 appartementen in de vrije huursector. Naar de behoefte aan dergelijke woningen is onderzoek gedaan (zie Bijlage 2).

Bebouwing

Het plan bestaat uit de realisatie van twee gekoppelde appartementengebouwen (5 bouwlagen en 6 bouwlagen) in een gesloten wand langs het Kanaal en de Jan Fabriciusstraat. De gebouwen sluiten daarmee aan op de naastgelegen gebouwen en zorgen voor een meer stedelijke profiel dan de huidige brandweerkazerne. Beide gebouwen zijn onderling met elkaar verbonden en kennen een gezamenlijke entree. Zowel aan de straatzijde van de bebouwing als op het binnenterrein wordt buitenruimte gemaakt in de vorm van balkons (voorzijde) of een verbrede galerij (binnenterrein). In de onderstaande figuren wordt een impressie gegeven van de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001_0006.png"

Figuur 6 Impressie van de beoogde ontwikkeling, gezien vanaf het Kanaal

Op het binnenterrein worden de benodigde parkeervoorzieningen gerealiseerd. Naast het gebouw komen een aantal bergingen te staan. Het parkeerterrein en de parkeerplaatsen worden deels overdekt door een sedumdak (zie figuur 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001_0007.jpg"

Figuur 7 Inrichting van het terrein (begane grond)

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001_0008.jpg"

Figuur 8 Overzicht eerste verdieping (met sedumdak)

Verkeer en parkeren

Net als in de huidige situatie wordt het terrein ontsloten via de Nijlandstraat. Omdat dit een relatief rustige straat is, worden geen knelpunten verwacht met betrekking tot de verkeersafwikkeling.

Het uitgangspunt is dat een ontwikkeling voorziet in de eigen parkeerbehoefte. In overleg met de gemeente wordt uitgegaan van een gemiddelde parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning. Op eigen terrein is realisatie van circa 108 parkeerplaatsen mogelijk. Het perceel voorziet daarmee in de benodigde parkeerbehoefte. Door een beperkte aanpassing van het plan (ten opzichte van het voorontwerp) worden de langsparkeerplaatsen in de Nijlandstraat gehandhaafd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ligt beleid ten grondslag. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op relevante beleidsuitgangspunten op Europees niveau, rijksniveau, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. De planuitgangspunten en vervolgens de bestemmingsregeling zijn hierop afgestemd.

3.2 Europees beleid

Vanuit Europa zijn verschillende richtlijnen opgesteld die vertaald zijn in de Nederlandse wetgeving. Daarbij gaat het onder andere om de volgende richtlijnen:

  • de Europese richtlijn voor luchtkwaliteit;
  • de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • de richtlijn voor Milieueffectrapportage.

De hieruit voortvloeiende wetgeving en toetsing is opgenomen in Hoofdstuk 4 van deze toelichting.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie schetst de rijksambities tot 2040 en formuleert doelen, belangen en opgaven tot 2028. De structuurvisie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.

De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering.

Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven) lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's. Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Met betrekking tot het voorgenomen bouwplan bevat de SVIR geen concrete uitgangspunten. Wel is in algemene zin een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking van belang. Deze is opgenomen in paragraaf 4.2.

3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

In het Barro zijn verder geen regels opgenomen die van belang zijn voor het plangebied.

3.3.3 Nationaal Waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. In 2014 is als gevolg van het Deltaprogramma een tussentijdse wijziging voor het Nationaal Waterplan vastgesteld.

Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem, zowel oppervlaktewater, grondwater als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Het Nationaal Waterplan zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort waaronder integraal waterbeheer en de watersysteembenadering. Daarnaast kijkt het waterplan verder vooruit om tot een klimaatbestendige aanpak te komen. In het kader van het Deltaprogramma is daar een nieuwe normering van waterkeringen aan toegevoegd. Het streven is om in 2050 overal aan de nieuwe normen te voldoen.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

De waterparagraaf, waarin onder meer aan het waterplan is getoetst, is opgenomen in hoofdstuk 4.3.

3.3.4 Verwerking in het bestemmingsplan

Het plan is niet in strijd met rijksbelangen. Het rijksbeleid werkt wel door in het beleid van lagere overheden. Het rijksbeleid werkt tevens door in de verschillende omgevingsaspecten die in dit bestemmingsplan zijn getoetst.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Drenthe

In 2014 is een actualisatie van de Omgevingsvisie Provincie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie Drenthe is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de provincie Drenthe voor de periode tot 2020 en in een aantal gevallen verder in de toekomst. In deze visie zijn de beleidsuitgangspunten geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de taakverdeling zoals deze is bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De missie van de visie is als volgt verwoord: "Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten". De kernkwaliteiten zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid;
  • noaberschap;
  • menselijke maat;
  • veiligheid;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal).

De provinciale belangen zijn juridisch geborgd in een provinciale omgevingsverordening (3.4.2).

Positie van Assen binnen de omgevingsvisie

Assen vervult in de visie een belangrijke positie als de zuidelijke poort van het nationaal stedelijk netwerk Groningen-Assen. In dit kader worden verschillende verstedelijkingsopgaven en bereikbaarheidsprojecten aangepakt. Assen heeft in het kernenbeleid de functie van streekcentrum, waardoor Assen een (boven)regionale functie moet vervullen op de woningmarkt, op het gebied van bedrijvigheid en met betrekking tot de verzorgingsstructuur. De gedachte hierachter is dat daarmee de stedelijke economie wordt versterkt en tevens de verstedelijkingsdruk bij kleine kernen wordt verkleind.

Demografische ontwikkeling
De provincie Drenthe heeft recentelijk de Bevolkingsprognose 2015 gepubliceerd. Hierin wordt de bevolkingsgroei geraamd op 485.500 in 2020 (i.p.v. 493.000) en de groei van het aantal huishoudens op 221.500 in 2030 (i.p.v. 224.500). In deze prognose wordt de huishoudensgroei in Drenthe voor de periode 2015 tot 2025 geraamd op 7.200, ofwel 720 per jaar (2015 tot 2020 + 4.400 huishoudens = 880 per jaar). Het aantal huishoudens groeit sneller dan het aantal inwoners, omdat het gemiddelde aantal personen per huishouden afneemt. De woningbehoefte blijft de komende periode dus licht groeien.

In deze prognose wordt voor Assen in de periode 2015 tot 2025 een kwantitatieve (netto) woningbehoefte van gemiddeld circa 280 woningen per jaar geraamd. Dit komt voor Assen nagenoeg overeen met de huidige regionale woningbouwafspraken.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Uit de navolgende figuur valt af te leiden dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het bestaand stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001_0010.png"

Figuur 9 Uitsnede van de Omgevingsvisie Drenthe

 

Uit de demografische ontwikkeling vloeit voort dat tot 2019 behoefte staat aan de toevoeging van ongeveer 1.300 woningen per jaar. Een aanzienlijk deel daarvan zal in Assen worden gebouwd, waarbij naast buitenwijken ook behoefte is aan de realisatie van centrummilieus. Het woningbouwplan voorziet in deze behoefte. In paragraaf 4.1 wordt meer concreet ingegaan op de behoefte aan dit type woningbouw.

3.4.2 Provinciale Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 9 maart 2011 de Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid vastgesteld. In verband met de actualisatie van de Provinciale Omgevingsvisie, wordt de Provinciale Verordening (POV) op dit moment ook geactualiseerd.

De verordening is gericht tot de gemeenten en bevat voorschriften waar ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, aan dienen te voldoen. Onder andere de regels voor het Nationaal Landschap Drentsche Aa zijn hierin vastgelegd, maar ook het toepassen van de SER-ladder en (duurzaam) gebruik van de ondergrond. Ten aanzien van dit laatste wordt een duidelijke afweging ten aanzien van provinciale beleidsdoelen voor WKO (warmte-koudeopslag) en geothermie verwacht. In de verordening is verder het principe neergelegd dat de provincie geen bemoeienis heeft met het gemeentelijk woonplan zelf, maar wil sturen op de regionale afstemming in een woonregio.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Uit de kaarten bij het POV blijkt dat het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Daarnaast ligt het plangebied in een restrictiegebied voor WKO. Opslag van warmte en koude is beperkt toegestaan omdat het plangebied deel uitmaakt van een intrekgebied van waterwinning. Vanuit de POV gelden verder geen belemmeringen voor de inrichting van het plangebied.

Met toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking in paragraaf 4.1 is ook invulling gegeven aan de toepassing van de SER-ladder.

3.4.3 Verwerking in het bestemmingsplan

Het plangebied maakt onderdeel uit van bestaand stedelijk en bebouwd gebied in het stedelijk netwerk Groningen-Assen. Het plan sluit aan bij de provinciale ruimtelijke beleidskaders.

3.5 Regionaal beleid

3.5.1 Regiovisie Groningen-Assen 2030

De Regio Groningen-Assen is een samenwerkingsverband van twaalf gemeenten en twee provincies. Samen vormen zij de belangrijkste concentratie van bevolking en werkgelegenheid in Noord-Nederland. Het samenwerkingsverband heeft een globale visie opgesteld (vastgesteld in 2004) voor de gewenste ontwikkeling van de regio tot 2030. In 2013 is deze visie geactualiseerd met de publicatie "Veranderende context, blijvend perspectief, actualisatie regiovisie Groningen-Assen".


De Regio Groningen-Assen streeft naar een gezonde economische basis, een goede bereikbaarheid, een voldoende en gevarieerd woningaanbod en naar behoud van rust, ruimte en schone lucht. Daarvoor zijn in 2012 regionale woningbouwafspraken gemaakt. In dit verband worden de woningbouwplanningen in de regiogemeenten jaarlijks gemonitord en afgestemd. De opgave voor de gemeente Assen is vastgesteld op circa 300 woningen per jaar tot 2030. De gemeentelijke woningbouwplanning is in lijn met deze afspraak gebracht.


Voor Assen als tweede stad in de regio is een belangrijke rol weggelegd op het gebied van wonen, werkgelegenheid, voorzieningen en zorg. Voor het behoud van de kwaliteit van de stad zal worden ingezet op herstructurering en transformatie van verouderde delen van de bestaande woningvoorraad, bedrijfsterreinen en -panden en winkels. Met het oog op de ruim opgezette stedenbouwkundige structuur, zal in Assen in belangrijke mate worden ingezet op aanbod van meer (centrum)stedelijke woonmilieus.


In 2015 is door bureau Companen een woningmarktonderzoek voor de regio uitgevoerd ten behoeve van een herijking van de regionale woonvisie en de woningbouwafspraken. Hieruit is gebleken dat de woningbehoefte in Assen overeenkomt met de vigerende regionale woningbouwafspraken.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Het voorgenomen bouwplan past binnen de inzet op behoud van de kwaliteit van de bestaande stad en een gevarieerd aanbod van woonmilieus. Het plan is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering, die jaarlijks in kader van de regionale woningbouwafspraken wordt afgestemd.

3.5.2 Waterschapsbeleid

Het plangebied is gelegen binnen het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's. Het beleid van het waterschap is neergelegd in:

  • het Beheerplan 2010-2015;
  • Nota stedelijk water;
  • Watersysteemplannen.

De doelstelling van het waterschap omvat waterveiligheid, het voorkomen van wateroverlast en schoon water.

3.5.3 Verwerking in het bestemmingsplan

In de waterparagraaf (4.3) is beschreven op welke wijze in dit bestemmingsplan is rekening gehouden met het belang van een goede waterhuishouding.

3.6 Gemeentelijk beleid

3.6.1 Structuurvisie Assen 2030

Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Assen de Structuurvisie Assen 2030 vastgesteld. De structuurvisie bouwt voort op de visie "Assen Koerst" (2001) en het Structuurplan Stadsrandzone Assen (2008) welke de gewenste ontwikkelingen tot 2020 beschrijven (het structuurplan biedt ook een doorkijk naar de langere termijn). In de structuurvisie 2030 zijn ideeën uit eerder gemaakte plannen en visies op vergelijkbaar niveau verwerkt. In 2014 is een actualisatie van de Structuurvisie Assen 2030 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001_0011.png"

Figuur 10 Structuurvisiekaart structuurvisie Assen 2030

Algemeen

In de visie is verwoord op welke manier de stad in de komende 20 jaar gaat doorgroeien tot 80.000 inwoners, welke rol de stad inneemt in het stedelijk netwerk Groningen-Assen en op welke manier de identiteit als hoofdstad van Drenthe kan worden versterkt. De visie is integraal van aard: naast aspecten met een ruimtelijke component zoals wonen, verkeer en groenbeleid, wordt de inzet op het gebied van onderwijs, zorg, welzijn en vrije tijd beschreven. Voor het aspect "werken" wordt de ambitie uitgesproken om voldoende werkgelegenheid te bieden voor een groeiende stad en regio. Om nieuwe bedrijven naar Assen te halen, wil de gemeente zorgen voor aantrekkelijke vestigingsplekken op strategische locaties. Voor het huidige aanbod aan kantoorlocaties en bedrijventerreinen wordt een kwaliteitsimpuls beoogd. Dit kan door bijvoorbeeld de verbetering van de bereikbaarheid.

Wonen

Een belangrijk deel van de nieuwbouw komt in de bestaande stad. In de structuurvisie wordt aangegeven dat binnen de Europaweg ruimte is voor stedelijke woonmilieus en daarbuiten groenstedelijke woonmilieus. Bij nieuwbouw wordt uitgegaan van woningen met een lage energiebehoefte.

In de actualisatie van 2014 is aangegeven dat trends en ontwikkelingen op woongebied leiden tot bijgestelde ambities. De gemeente streeft naar 6.000 nieuwe woningen in plaats van de geplande 11.000. Daarbij is meer aandacht voor kwaliteit van woningen en de woonomgeving. Verbetering van het woonaanbod en het bevorderen van de doorstroming kan ook door het verbeteren van de kwaliteit van bestaande woningen en het transformeren van bestaande gebieden.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen het deelgebied 'binnenstad'. De binnenstad is het gezicht van Assen. In dit gebied wordt gestreefd naar een hoogwaardige architectuur. Herstructurering van de voormalige brandweerkazerne sluit aan bij de doelstelling om zoveel mogelijk nieuwbouw binnen de bestaande stad te realiseren. Met het bouwplan wordt bijgedragen aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in de binnenstad.

3.6.2 Structuurvisie FlorijnAs

De Structuurvisie FlorijnAs is opgesteld op grond van de Crisis- en herstelwet. De FlorijnAs is het belangrijkste ontwikkelingsgebied van de gemeente Assen. Tot 2030 vinden hier de meeste ontwikkelingen plaats die de groei naar 80.000 inwoners faciliteren. De FlorijnAs voorziet in een breed programma en omvat uiteenlopende ruimtelijke interventies: herontwikkeling, transformatie, revitalisering, intensivering van het ruimtegebruik, infrastructurele ingrepen, een nieuw bedrijventerrein en landschapsontwikkeling.

In de FlorijnAs zijn zes deelprojecten te onderscheiden met elk een eigen karakter en specifieke (her)ontwikkelkansen:

  • 1. Assen Zuid
  • 2. Havenkwartier
  • 3. Revitalisering Stadsbedrijvenpark
  • 4. Assen aan de Aa
  • 5. Stationsgebied en Stadsboulevard
  • 6. Tweede fase Blauwe As

Deze zes ontwikkelingsgebieden moeten in samenhang beschouwd worden als onderdeel van een groter geheel, de FlorijnAs. De Structuurvisie FlorijnAs brengt samenhang aan in de deelprogramma's en biedt het beleidsmatig kader voor het versneld realiseren hiervan. De structuurvisie is concreet op de korte termijn en flexibel op de lange termijn.

Tweede Fase Blauwe As

In navolging van ontwikkelingen langs de Vaart en de Kolk (Blauwe As), is langs het Kanaal de ontwikkeling van de Blauwe As fase voorzien. Door middel van sluizen en bruggen wordt het Kanaal bevaarbaar gemaakt van de Vaart tot aan het Havenkanaal. In het te herontwikkelen Havenkwartier wordt ruimte geboden voor een passantenhaven. Aan de noordzijde van het Kanaal zijn een aantal pleinen en verblijfsruimtes voorzien en wordt ruimte gereserveerd voor langzaam verkeer en groen. Aan de zuidzijde wordt het stedelijke karakter benadrukt door een stadswand, met gemengde functies in de plint. Tevens wordt dit de ontsluitingsroute van de binnenstad voor parkeren, OV en fietsroutes.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Het plangebied grenst aan de ontwikkeling van de Tweede Fase Blauwe As, maar heeft daarmee geen concrete (fysieke) relatie. Structuurvisie FlorijnAs staat de realisatie van het plan niet in de weg.

3.6.3 Woonplan

Het Woonplan 2010-2030 (2010) verwoordt de gemeentelijke ambities met betrekking tot het onderwerp wonen. In algemene zin werd op grond van dit plan nog gekoerst op een uitbreiding van de woningvoorraad voor de gewenste (toekomstige) groei van de stad naar 80.000 inwoners en uitbreiding van de woningvoorraad met gemiddeld 390 woningen per jaar. Deze koers is inmiddels met de regionale woningbouwafspraken (2012) en de actualisatie van de structuurvisie (2014) verlaten. Bij uitbreiding van de woningvoorraad wordt vastgehouden aan de gedachte van een compacte stad en worden het groene karakter van de stad en de omgeving gekoesterd. Dit betekent een optimale benutting van locaties in de bestaande stad zowel voor ruime als voor stedelijke woonmilieus.

Duurzaamheid is een algemeen uitgangspunt in het beleid van de gemeente en zo ook op het gebied van wonen c.q. woningbouw.

In Assen is een diversiteit aan huishoudens te onderscheiden. Ook in de toekomst is hierdoor een gevarieerd woningaanbod van belang met de volgende accenten:

  • keuzemogelijkheden en variatie;
  • mensen met een beperkt inkomen (waaronder jonge huishoudens);
  • ouderen;
  • zorgbehoevenden;
  • gezinnen.

Voor woningbouw is de gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering het uitvoeringsprogramma van het woonplan. Deze bevat een totaaloverzicht met concrete woningbouwlocaties (zowel binnenstedelijke als uitleglocaties) in verschillende stadia van ontwikkeling en hardheid (van potentieel plan tot en met in aanbouw zijnde plannen). De ontwikkeling op onderwerpelijke locatie is hierin opgenomen. De actuele woningbouwplanning en -programmering is in lijn met de woningbouwafspraken in de regio Groningen - Assen en de actuele prognoses.

Actualisatie Woonplan voorzien

Als gevolg van de gewijzigde marktomstandigheden, nieuwe bevolkingsprognoses, nieuwe regionale afspraken en gewijzigd rijksbeleid is actualisatie van het gemeentelijk woonplan noodzakelijk. De actualisatie vindt plaats op basis van recente bevolkingsprognoses en actueel inzicht in de woonwensen. Daarvoor is recentelijk het Woningmarktonderzoek Assen 2015 (KAW) uitgevoerd. Hierin wordt de kwantitatieve woningbehoefte bij een voorzichtig herstel van de woningmarkt geraamd op 290 woningen per jaar in de periode 2015 - 2025. De actualisatie van het woonplan wordt in het derde en vierde kwartaal van 2015 uitgevoerd.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Het bouwplan voorziet in de realisatie van een stedelijk woonmilieu door transformatie van de bestaand deel van de stad. Het plan is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwplanning en programmering en past binnen de vigerende regionale afspraken en recente behoefteramingen.

3.6.4 Duurzaamheidsbeleid

Duurzaamheidsvisie 2009-2015

De duurzaamheidsvisie 2009-2015 is een kaderstellende visie voor aanpalende beleidsvelden. In de visie wordt aangegeven op welke terreinen in het gemeentelijke beleid aandacht wordt besteed aan de bredere duurzaamheidsdoelstelling en wordt verwezen naar de ambities in deze beleidsterreinen. In een aantal gevallen zijn de ambities aangescherpt, vooral met het oog op de ambitie om CO2-neutraal te worden als gemeente. Enerzijds gaat het om maatregelen/ambities met betrekking tot de gemeentelijke organisatie en anderzijds om een duurzame ruimtelijke inrichting. Hoog op de agenda staan de volgende duurzame doelen:

  • 1. energiebesparing in gebouwen;
  • 2. ontwikkeling van groene, energiezuinige woonwijken en bedrijventerreinen;
  • 3. milieuthema's: water, bodem, lucht, geluid, afval en veiligheid.

De gemeente Assen streeft ernaar om duurzaam te bouwen met zo min mogelijk (milieu)kwaliteitsverlies in leefomgeving, natuur en landschap. Daarnaast bestaat het streven uit structurele toepassing van duurzaamheidsprincipes in de bouw en bij stedelijke ontwikkeling. Hierbij worden woningen en voorzieningen zo veel mogelijk op duurzame wijze gebouwd en de omgeving wordt duurzaam ingericht. De principes van duurzaam bouwen en de principes van het bevorderen van een hoogwaardige stedelijke ecologie zijn van toepassing.

Vanuit de 'Provinciale Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid' wordt een duidelijke afweging ten aanzien van provinciale beleidsdoelen voor WKO (warmte-koudeopslag) en geothermie verwacht. De milieukundige en economische voordelen van het gebruik van bodemenergie rechtvaardigen - ook binnen de kaders van het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid en de gemeentelijke bodemvisie - een dergelijke afweging.

De gemeente Assen wil een duurzame, CO2-neutrale gemeente zijn. De energiepotentiekaart (zie figuur 11) geeft een beeld welke duurzame energievorm de meeste potentie heeft. Op basis van de ambities uit de duurzaamheidsvisie en het energiebeleid bestaan op basis van de energiepotentiekaart voor dit plangebied vooral veel kansen voor warmte- en koudeopslag en het benutten van zonne-energie. Deze energievormen stimuleert de gemeente door zongericht te verkavelen, ontwikkelaars in contact te brengen met de provinciale WKO-coach en te adviseren over economische haalbaarheid. Bovendien bestaan hulpmiddelen om bodemenergie en zonne-energie lokaal te toetsen op haalbaarheid [http://www.wkotool.nl/ en http://energieloket.assen.nl/].

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001_0012.png"

Figuur 11 Energiepotentiekaart

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Voor het bouwplan wordt uitgegaan van energiezuinige bouw door de schil goed te isoleren. Het plangebied ligt binnen een restrictiegebied voor warmte en koude opslag, waardoor deze vorm van duurzame energie niet meteen voor de hand ligt. Het plaatsen van zonnepanelen behoort wel tot de mogelijkheden. Dit kan verder worden uitgewerkt in het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

3.6.5 Verkeer- en vervoersbeleid

Met de strategienota Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan (2005) is een visie ontwikkeld op de bereikbaarheid van Assen in de komende jaren. Belangrijk onderdeel van de nota is het integreren van het concept "Duurzaam Veilig" in het verkeer en vervoersbeleid van de gemeente. Uitgangspunt van "Duurzaam Veilig" is het scheiden van verkeersstromen en het inrichten van wegen overeenkomstig het functiegebruik. Daarbij is het wegennet ingedeeld in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erf- toegangswegen (verblijfsgebied).

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Het plangebied sluit aan op zowel gebiedsontsluitingswegen als erftoegangswegen. Het voorlopig inrichtingsplan houdt rekening met dit onderscheid en is ook als zodanig bestemd. Daarmee is het plan in overeenstemming met het verkeer- en vervoersbeleid van de gemeente.

3.6.6 Gemeentelijk Water en Rioleringsplan Assen 2013-2018

De gemeente heeft een wettelijke taak uit te voeren in het stedelijk waterbeheer. De gemeente heeft vanuit de Wet milieubeheer de plicht een gemeentelijk rioleringsplan (GRP) op te stellen. Dit plan vormt de grondslag voor de rioolheffing. In 2013 zijn het waterplan en verbreed GRP gecombineerd in één nieuw plan. Het Gemeentelijk Water en Rioleringsplan Assen verwoord de strategische visie op het gebied van waterbeheer en riolering voor de komende jaren. Voor de totstandkoming van dit plan is overleg gevoerd met de waterschappen Hunze en Aa’s, Noorderzijlvest en Reest en Wieden.

Het beleid is gericht op behoud en verbetering van een gezonde, veilige en duurzame leef- en werkomgeving voor de lange termijn (2030). De belangrijkste uitdagingen daarbij zijn: opvangen klimaatverandering, bekostiging van de toename van renovatie en vervanging, kostenefficiëntie, vergroten van duurzaamheid en samenwerking in de afvalwaterketen.

In het plan worden vijf thema's beschreven:

  • 1. Droge voeten in een veranderend klimaat;
  • 2. Behouden en verbeteren waterkwaliteit;
  • 3. Doelmatig beheer van voorzieningen (assetmanagement)
  • 4. Vergroten Duurzaamheid
  • 5. Beleving van water, betrokken burger

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Voor het plangebied zijn geen concrete uitgangspunten opgenomen. Uit analyse zijn ook geen structurele knelpunten in het watersysteem naar voren gekomen. In de waterparagraaf wordt verder ingegaan op de gevolgen voor de waterhuishouding (zie paragraaf 4.3).

3.6.7 Nota Bodembeheer gemeente Assen

De Nota Bodembeheer (2009) geeft invulling aan de bodemambities van de gemeente Assen met betrekking tot hergebruik van grond en baggerspecie. De Nota bodembeheer bestaat uit een bodemkwaliteitskaart en een toepassingskaart. Deze kaarten zeggen iets over de mogelijkheden om grond van een bepaalde kwaliteit aan en af te voeren.

De gemeente Assen heeft voor gebiedsspecifiek beleid gekozen. Het grootste deel van de gemeente Assen heeft een diffuse bodemkwaliteit gelijk aan de achtergrondwaarde (schone grond). Het gebiedsspecifieke beleid houdt in dat binnen bedrijventerreinen grond van categorie "wonen" (LMW2) kan worden toegepast. Binnen woonwijken mag alleen schone grond (achtergrondwaarde, LMW1) worden toegepast. De navolgende figuur toont de toepassingskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001_0014.png"

Figuur 12 Toepassingskaart: Nota Bodembeheer.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

De locatie valt in het homogene deelgebied “W1: Wonen voor 1945”. De afvoer van grond uit dit gebied is uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart. Dit houdt in dat voor het afvoeren van grond een erkende kwaliteitsverklaring moet komen. Afhankelijk van het resultaat van de kwaliteitsbepaling kunnen de hergebruiksmogelijkheden worden bepaald. In de bodemparagraaf (4.9) vindt verdere toetsing ten aanzien van het aspect bodem plaats.

3.6.8 Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Assen

Om ruimte te bieden aan de ruimtelijke ontwikkeling van Assen en om ervoor te zorgen dat geen onnodige of onacceptabele veiligheidsrisico's worden gelopen, is het wenselijk om sturing te geven aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaande risicocontouren. Assen kiest voor gebiedsgerichte ambitieniveaus. Voor woonwijken kiest Assen voor een maximaal veiligheidsniveau. Op bedrijventerreinen kiest Assen voor een grotere flexibiliteit om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. In de navolgende tabel zijn de ambitieniveaus per type gebied weergegeven. Op de figuur bij de tabel zijn de gebiedstypen verbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001_0015.png"

Figuur 13. Ambitieniveaus per gebiedstype (Bron: Beleidsvisie externe veiligheid)

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001_0016.png"

Figuur 14. Overzicht gebiedstypen (Bron: Beleidsvisie externe veiligheid)

Uit het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid volgt dat bestaande Bevi-inrichtingen bij nieuwe of te herziene bestemmingsplannen (indien gewenst) positief worden bestemd en dat nieuwe risicobedrijven worden uitgesloten. Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen moet de sturingsfilosofie uit de Beleidsvisie Externe Veiligheid tot uiting komen. De vestiging van nieuwe kwetsbare objecten binnen risicocontouren in het gebied moet worden uitgesloten.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Binnen het plangebied worden geen nieuwe risicobronnen mogelijk gemaakt. Ook liggen er geen risicobronnen in de directe omgeving. Het plan past daarom binnen het externe veiligheidsbeleid van de gemeente. In de paragraaf externe veiligheid vindt nadere toetsing in verband met de haalbaarheid ten aanzien van dit aspect plaats.

3.6.9 Archeologiebeleid

Archeologische beleidsadvieskaart 

De gemeente Assen heeft op 23 maart 2012 het gemeentelijk archeologiebeleid (archeologische beleidsadvieskaart en beleidsregels) vastgesteld. Op basis van een archeologische verwachtingskaart, de geïnventariseerde vindplaatsen, het overzicht van alle (archeologisch) onderzochte terreinen en de beleidsrichtlijnen van de provincie Drenthe voor de terreinen die als "provinciaal belang archeologie" zijn aangemerkt, is de daarvan deel uitmakende beleidsadvieskaart opgesteld.

Op de beleidsadvieskaart zijn de beleidskeuzes van de gemeente Assen weergegeven. Alle elementen hebben een eigen kleurcode gekregen. In de legenda van de kaart zijn hieraan archeologische adviezen gekoppeld. De kaart is dus het instrument om in het geval van ruimtelijke ingrepen te bekijken of archeologisch onderzoek dient plaats te vinden voordat een omgevingsvergunning kan worden afgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001_0017.jpg"

Figuur 15 Archeologische Beleidsadvieskaart

Onderzoeksplicht

Archeologisch onderzoek altijd verplicht

In een aantal zones is in alle gevallen onderzoek verplicht. De vrijstellingsgrens is daar in principe dus op 0 m² gelegd. In Assen is in de volgende gebieden archeologisch onderzoek in alle gevallen noodzakelijk:

  • een zone van 50 m (een buffer met een straal van 50 m) rond bekende archeologische vindplaatsen, bekend door archeologische waarnemingen (blauw);
  • AMK-terreinen van zeer hoge archeologische waarde (waaronder de rijksmonumenten), hoge archeologische waarde en archeologische waarde, inclusief een bufferzone van 50 m
  • de historische kernen, die ook als AMK-terrein zijn aangewezen (paars);
  • een zone van 50 m rond voordes en bruggen, die potentieel zijn voortgekomen uit voorden (groen);
  • depressies en laagten;
  • dekzandkopjes in beekdalen;
  • celtic fields.

Archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 100 m²

Voor de historische kernen die op de AMK staan (oranje vlakken met arcering) geldt, in tegenstelling tot andere AMK-terreinen, wel een vrijstellingsgrens. Hetzelfde geldt voor de bufferzone rond de historische kernen (in blauw weergegeven), de paarse zone die de omvang van de historische kern in 1832 aanduidt en de paarse zones daarbuiten die de historische boerderijlocaties weergeven. In deze gebieden zijn alleen verstoringen groter dan 100 m² onderzoeksplichtig.

Archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 1.000 m²

Er geldt een onderzoeksvrijstelling van 1.000 m² voor alle gebieden met een hoge of middelhoge verwachting op de archeologische beleidsadvieskaart waar geen andere grenzen gelden door de aanwezigheid van bekende vindplaatsen of andere bijzondere bepalingen. Dezelfde ondergrens geldt voor essen en beekdalen, uitgezonderd de dekzandkopjes die zich daarin bevinden. Onderzoek hoeft niet plaats te vinden bij bodemingrepen ondieper dan 0,3 onder het maaiveld, uitgezonderd (natuur) terreinen zonder bouw voor, zoals heideterreinen. Het ontbreken van een bouw voor kan betekenen dat de archeologische resten zich direct aan of onder het oppervlak bevinden.

Archeologisch onderzoek en diepte van de ingrepen

De vraag is hier of bij álle bodemingrepen wel archeologisch onderzoek zou moeten worden uitgevoerd. Bij gebieden met een vrijstellingsgrens van 1.000 m² geldt namelijk dat men naast een minimale omvang ook een bepaalde diepte de grond in moet gaan om de verplichting opgelegd te krijgen. Zo is geen archeologisch onderzoek nodig voor ploegwerkzaamheden op een es met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² en met een diepte van 25 cm. De bouw voor is hier immers al eeuwenlang gemengd. In de gebieden met een vrijstellingsgrens van 0 m² ligt dit anders. Veel van deze gebieden zouden sterk te lijden hebben onder reguliere ploegwerkzaamheden, ook al gaan ze maar 25 cm de bodem in. De wallen van celtic fields kunnen door ploegen op den duur bijvoorbeeld helemaal verdwijnen. In principe geldt hier dat behoud in situ al- tijd voorop staat en dat ook ingrepen ondieper dan 30 cm onwenselijk zijn. Slechts wanneer duidelijk is dat in het betreffende gebied reeds lange tijd regelmatig wordt geploegd en het type vindplaats hiervan niet te lijden heeft, bijvoorbeeld door de diepteligging van de sporen, kunnen werkzaamheden tot 30 cm -Mv zonder onderzoek plaatsvinden.

In het geval van (deels) bovengrondse sporen (zoals celtic fields en grafheuvels) of van vuursteenvindplaatsen aan het maaiveld, kan uiteraard geen vrijstelling worden verleend en staat behoud voorop.

Geen onderzoeksplicht, wel meldingsplicht

In een aantal gevallen geldt geen onderzoeksverplichting. Het gaat om de volgende zones:

  • gebieden met een lage archeologische verwachting (geel);
  • gebieden met een bekende diepe bodemverstoring;
  • gebieden die reeds eerder zijn onderzocht en waar voor het betreffende deelgebied geen vervolgonderzoek nodig werd geacht of waar onderzoek reeds definitief is afgerond;
  • plangebieden waarvan het oppervlak aan ingrepen beneden een vrijstellingsgrens valt.

De vrijstelling van archeologisch onderzoek ontslaat iemand niet van de plicht archeologische vondsten te melden conform de Monumentenwet 1988, artikel 53. Als bij het uitvoeren van de ingrepen toch grondsporen en/of archeologische vondsten worden aangetroffen, dan moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de provinciale archeoloog. De archeologische (verwachtings-)waarden zijn vertaald in regels en komen terug op de verbeelding. Op grond hiervan is het, afhankelijk van de archeologische (verwachtings-)waarde verboden om zonder omgevingsvergunning bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Voor het plangebied is een advies uitgebracht door Libau (Bijlage 6). Conclusie van het onderzoek is dat vanwege de bestaande bodemverstoring archeologisch onderzoek op het terrein niet noodzakelijk wordt geacht.

3.6.10 Welstands- en reclamenota Assen

Het welstandsbeleid voor de gemeente Assen is neergelegd in de Welstands- en reclamenota Assen, welke in 2011 is vastgesteld. Deze nota is een belangrijk instrument om de ruimtelijke kwaliteiten te waarborgen voor de toekomst. In de nota is een gebiedsindeling gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001_0018.jpg"

Figuur 16 Uitsnede welstands- en reclamenota

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het welstandsgebied 'Moderne binnenstad'. Dit deelgebied omvat in hoofdlijnen het noordelijke deel van de binnenstad en kenmerkt zich door een grote diversiteit aan functies en een hoge (stedelijke) dynamiek. Grote en hoge bebouwing is hier niet ongebruikelijk. Het beleid in het gebied is gericht op het verder versterken van de centrumfuncties, ook wat betreft de architectonische expressie. Entrees van appartementen worden aan het openbaar gebied gesitueerd en op de begane grond is een sterke relatie met de openbare ruimte wenselijk. Blinde gevels langs straten of openbare ruimtes zijn juist niet wenselijk.

Voor het plangebied wordt een specifiek beeldkwaliteitsplan gemaakt. In het beeldkwaliteitsplan worden de criteria van het welstandsbeleid concreet gemaakt en uitgewerkt voor het plangebied. Dit plan wordt vastgesteld als welstandskader voor het plangebied.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Meer concreet wordt beoordeeld hoe het plan zich verhoudt tot de diverse milieukaders (zoals archeologie, bodem, externe veiligheid, geluid, flora en fauna, luchtkwaliteit en water).

4.2 Ladder van duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (trede 1) de onderliggende vraag in de regio, (trede 2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (trede 3) multimodale ontsluiting. Het project is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Daarom wordt toepassing gegeven aan de ladder van duurzame verstedelijking:

Trede 1: vraag in de regio

Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Met de regionale ruimtevraag in beeld, kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde. Het begrip 'regio' is niet begrensd in het Bro, maar is afhankelijk van de ontwikkeling. In geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Het plangebied maakt deel uit van de woningmarktregio Groningen-Assen. In deze regio is op termijn vraag naar meer (centrum)stedelijke woonmilieus. Bovendien is de invulling van de regionale behoefte door de regiogemeenten met de regionale woningbouwafspraken 2012 afgestemd (zie paragraaf 3.5.1).

In het kader van dit bestemmingsplan is, in het verlengde van het Woningmarktonderzoek Assen 2015 (KAW), specifiek voor onderwerpelijke ontwikkeling een woningmarktanalyse gedaan (zie Bijlage 2). Daarbij is eerst gekeken naar de kwaliteiten en het profiel van het beoogde plan. Vervolgens zijn de doelgroepen, woonwensen en het beschikbare aanbod in de gemeente Assen in beeld gebracht. Tot slot wordt binnen deze context ingegaan op de het voorgenomen plan. Op basis van het onderzoek wordt het volgende geconstateerd:

Startershuurappartementen

  • Voor de startershuurappartementen (36) is voldoende concrete vraag aanwezig. Ook is er al een afnemer/koper voor deze appartementen.
  • Aandachtspunt voor de prijs-kwaliteit is dat grotere en duurdere appartementen voor veel starters een brug te ver is. Er is in ieder geval vraag naar twee-kamer-studio's vanaf 40 m2 rond de kwaliteitskortingsgrens (€403) en volwaardige appartementen voor net minder dan de aftoppingsgrens (€575).

Appartementen in de vrije huursector

  • Voor de 36 appartementen in de vrije sector (>€710) is de behoefte naar verwachting aanwezig, zij het in beperkte aantallen.
  • De afgelopen tijd is vrij veel aanbod op de markt gebracht, maar dit is inmiddels verhuurd. De doelgroep neemt verder toe (vergrijzing) en op de (middel)lange termijn is er vooralsnog beperkt nieuw aanbod. De geplande realisatieperiode is daarom prima.
  • Qua prijs-kwaliteit is de animo in het segment €710-€900 naar verwachting het grootst. In dit segment is een oppervlakte van 90-110 m2 wenselijk. Voor het segment €900+ bestaat een beperkte doelgroep.
  • Voor de beoogde doelgroep geldt dat een aantrekkelijke 'ontmoetingsvriendelijke' ruimte wenselijk is. Een zorgvuldige inrichting van de buitenruimte is gewenst en het deels overdekken van de parkeerplaatsen is daarom een goede oplossing. Een balkon van minstens 20 m2 is in dat opzicht een wenselijke toevoeging.

Trede 2: de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijke gebied

Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte 'in te vullen', een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.

Aan de tweede trede van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt voldaan, omdat de ontwikkeling plaatsvindt door herontwikkeling van een vrijgekomen locatie binnen bestaand stedelijk gebied.

Trede 3: multimodaal ontsloten

In trede 3 gaat het om stedelijke uitleg en wel op een zodanige locatie dat het uitleggebied (in potentie) multimodaal ontsloten is of kan worden.

Omdat wordt voldaan aan trede 1 en 2, hoeft niet naar een nieuwe locatie buiten bestaand stedelijk gebied te worden gezocht. De locatie wordt overigens passend ontsloten en voorzien van voldoende parkeerplaatsen (zie paragraaf 2.4).

4.3 Water

Inleiding 

Sinds 1 november 2003 is het verplicht ruimtelijke plannen te toetsen op waterhuishoudkundige aspecten: de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden daarbij expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen binnen deze ruimtelijke plannen en besluiten. Het watersysteem wordt hierbij op een integrale wijze benaderd. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater worden dus (in samenhang) in beschouwing genomen. Daarbij gaat het naast de kwantiteit ook om de kwaliteit. De integrale benadering van het watersysteem betekent ook dat het water- systeem wordt benaderd in samenhang met andere beleidsvelden. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen waterneutraal vorm te geven en om het watersysteem op orde te krijgen.

Huidige situatie

Uit gegevens van de gemeente blijkt dat in de huidige situatie een deel op het gemengde riool van de Nijlandstraat (4095 m2) , een deel op het regenwaterriool aan het Kanaal ZZ (1400 m2) en een deel op het regenwaterriool aan de Nijlandstraat (240 m2) is aangesloten. Dit betekent dat 30 % is aangesloten op het regenwater- en 70 % op het gemengde riool.

 

Nijlandstraat (gemengd riool)

  • 2405 m2 (open flat area) dit is de bestrating van het middenterrein.
  • 1690 m2 (roof flat area) dit is een deel van de daken van het oude kazerne gebouw.

 

Nijlandstraat (regenwater riool)

  • 240 m2 (open flat area) dit is een bestrating aan de oostzijde van het kazerne gebouw.

 

het Kanaal ZZ (regenwater riool)

  • 580 m2 (open flat area) dit is de bestrating voor de grote garagedeuren waar de brandweerauto's de kazerne uit reden.
  • 820 m2 (roof flat area) dit een deel van de voorzijde van de brandweerkazerne waar de brandweer auto's in de garage stonden.

Uitgangspunten nieuwe situatie

Het plangebied is gelegen binnen het beheersgebied van waterschap Hunze en Aa's. Ter invulling van de watertoets is het bestemmingsplan aangemeld via de website www.dewatertoets.nl. Op 7 oktober 2015 heeft waterschap Hunze en Aa's een definitieve uitgangspuntennotitie voor het plan toegestuurd (zie Bijlage 3). Onderstaand worden de belangrijkste uitgangspunten voor het plangebied beschreven.

Wateroverlast

Het waterschap hanteert als uitgangspunt bij stedelijke uitbreidingen of herstructureringen dat een toename van het verhard oppervlak niet mag resulteren in een extra belasting van het watersysteem; er moet waterneutraal gebouwd worden. De initiatiefnemers van de uitbreiding van het verhard oppervlak moeten ervoor zorgen dat ze voldoende compenserende maatregelen nemen. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. Als vuistregel hanteert het waterschap dat per m2 toename verhard oppervlak 80 liter extra waterberging gerealiseerd moet worden in het plangebied.

In dit geval is sprake van herontwikkeling van een bestaande verharde locatie. Door herontwikkeling van de locatie neemt het verhard oppervlak niet toe. Aangezien toename van de oppervlakteverharding en het dempen van sloten niet aan de orde is, is compensatie niet noodzakelijk.

Er wordt tevens een sedumdak gerealiseerd, waardoor de waterafvoer van een groot deel van het perceel wordt vertraagd. Het dak van het gebouw langs de Kanaalstraat ZZ kan worden aangesloten op dit sedumdak. Voor het gebouw langs de Jan Fabriciusstraat ligt het meer voor de hand om het regenwater rechtstreeks af te voeren op het regenwaterriool in de Nijlandstraat.

Afvalwater & riolering

Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. Dit kan realisatie van een gescheiden riolering of, wanneer dit niet haalbaar is, door (relatief schoon) regenwater af te voeren naar het oppervlaktewater.

De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

Grondwater & ontwatering

Er moet rekening worden gehouden met voldoende drooglegging. Dit is de afstand tussen het waterpeil en de aanleghoogte van bebouwing. Voor woningen met kruipruimte wordt geadviseerd om rekening te houden met een drooglegging van 0,7 m tot de onderkant vloer. Voor woningen zonder kruipruimte wordt uitgegaan van 0,3 m.

Onttrekking van grondwater is niet aan de orde. Daarnaast ligt het plangebied niet in een grondwaterbeschermingsgebied.

Watersysteem

Het plangebied grenst aan een hoofdwatergang (het Kanaal). Daarnaast loopt er een lange duiker onder het Kanaal (de straat) langs. Voor beide geldt een beschermingszone van 5 meter. Binnen deze beschermingszone is voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden een watervergunning nodig. Het bouwplan veroorzaakt echter geen ingrepen binnen beide beschermingszones.

Conclusie

Bij het voorgenomen bouwplan wordt rekening gehouden met de water(belangen) van het waterschap. Er zijn geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding te verwachten.

4.4 Verkeersaspecten

In paragraaf 2.4 is ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren. Geconcludeerd wordt dat de ontsluiting van het plangebied vrijwel hetzelfde blijft en dat daardoor geen negatieve gevolgen voor de ontsluiting van het gebied worden verwacht. De langsparkeerplaatsen langs de Nijlandstraat blijven gehandhaafd. Daarnaast is binnen het plangebied voldoende ruimte beschikbaar om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting te zoeken bij de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom kan deze publicatie worden gebruikt voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving. De VNG-handreiking geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen.

Op de kavel ten oosten van het plangebied op basis van de geldende beheersverordening nog steeds de bestemming 'Gemengd' van het bestemmingsplan Veemarktterrein (zie paragraaf 1.3). Deze bestemming staat functies toe die in beginsel goed zijn te combineren met de woonfunctie (maatschappelijke doeleinden, kantoren, etc). Van onevenredige milieuhinder of belemmering van de bedrijfsvoering is daardoor geen sprake. Op de overige aangrenzende percelen is sprake van woonfuncties. Deze sluiten goed aan bij de beoogde bestemming voor het plangebied.

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.6 Geluid

Inleiding

De Wet geluidhinder (Wgh) regelt de mate waarin het geluid veroorzaakt door wegen, spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen geluidgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen, scholen e.d.) mag belasten. Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB in principe niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeurgrenswaarde van 55 dB in principe niet worden overschreden. Voor industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen mag de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in principe niet worden overschreden. Wanneer geen nieuwe geluidsgevoelige functies worden ontwikkeld, geldt op basis van artikel 76 lid 3 Wgh geen onderzoeksverplichting.

Onderzoek

Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van een spoorlijn en een gezoneerd bedrijventerrein. De geluidszone van het Stadsbedrijvenpark is door vaststelling van een nieuw bestemmingsplan in 2012 verkleind.

Wel is in het kader van dit bestemmingsplan onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van de omliggende wegen (zie Bijlage 4). Uit het onderzoek komen de volgende conclusies naar voren:

  • De geluidsbelasting ten gevolge van de Groningerstraat en de Industrieweg bedraagt niet meer dan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB;
  • De geluidsbelasting ten gevolge van de Nijlandstraat bedraagt alleen op de kopse zuidelijke gevel meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Daar dit echter geen zoneringsplichtige weg betreft hoeft hiervoor geen hogere waarde te worden vastgesteld;
  • De berekende geluidsbelastingen ten gevolge van Het Kanaal zz en de Jan Fabriciusstraat bedragen meer dan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB, maar niet meer dan de grenswaarde van Lden = 63 dB. Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde zijn daarom bron- en overdrachtsmaatregelen overwogen.

Afweging geluidsreducerende maatregelen

Op Het Kanaal zz en de Jan Fabriciusstraat is reeds sprake van geluidsarm asfalt. Aanvullende bronmaatregelen in de vorm van dunne deklagen zijn daarom niet (kosten)effectief. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt zijn geluidsschermen op deze locatie niet wenselijk geacht. Daar het tevens hoogbouw betreft zijn overdrachtsmaatregelen in de vorm van schermen bovendien niet doelmatig. Zodoende is geadviseerd voor de locatie een hogere grenswaarde vast te stellen. Op binnenstedelijke locaties is dit ook niet ongebruikelijk.

Conclusie

Uit akoestisch onderzoek is gebleken dat als gevolg van wegverkeerslawaai op een aantal gevels, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Aangezien bron- en overdrachtsmaatregelen voor deze locatie niet mogelijk of wenselijk zijn, heeft het college van burgemeester en wethouders op 17 mei 2016 hogere grenswaarden op basis van de Wet geluidhinder vastgesteld. Omdat de maximale grenswaarde niet wordt overschreden, staat het aspect geluid de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.7 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen moeten tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Voor het beperken van risico's rond inrichtingen zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regels gesteld. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.

Basisnet

Met de inwerkingtreding van de Wet Basisnet op 1 april 2015 is het wettelijke kader rondom externe veiligheid in ruimtelijke plannen bij transportroutes voor gevaarlijke stoffen definitief ingevoerd. Het Basisnet beoogt een duurzaam evenwicht tussen ruimtelijke ontwikkelingen, vervoer van gevaarlijke stoffen en veiligheid te creëren. Daarbij gelden langs sommige transportassen beperkingen ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. In het Besluit transportroutes externe veiligheid is geregeld dat bij het vaststellen van een ruimtelijk besluit de maatgevende risicocontouren van transportroutes in acht moeten worden genomen. Ook is voorgeschreven dat, wanneer het plangebied van het ruimtelijke besluit is gelegen binnen een afstand van 200 meter van een transportroute uit het Basisnet, het GR inzichtelijk moeten worden gemaakt en een eventuele toename ervan moet worden afgewogen.

Risicosystematiek

Bij de beoordeling van externe veiligheid in relatie tot de ruimtelijke ordening worden twee soorten risico's onderscheiden; plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt als een kans per jaar en wordt verbeeld in een vaste norm (PR 10-6). Bij het groepsrisico gaat het om de cumulatieve kansen per jaar dat een aantal personen overlijdt als gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of een transportas, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico bestaat geen wettelijke norm waaraan getoetst wordt. In plaats daarvan wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde.

Onderzoek

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen moet onderzocht worden of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds vanwege het plaatsgebonden risico. Tevens moet onderzocht worden of (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen liggen, en zo ja, wat dan de bijdrage is aan het groepsrisico. De volgende risicobronnen zijn in verband met externe veiligheid van belang voor dit bestemmingsplan:

  • spoorlijn Groningen - Zwolle;
  • Swedish Match (A.H.G. Fokkerstraat 5).

Vervoer gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Groningen - Zwolle

Over het spoortraject Groningen-Zwolle worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het traject maakt deel uit van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en is tevens voorzien van een plasbrandaandachtszone. De spoorlijn ligt op een afstand van ongeveer 350 meter. De plaatsgebonden risicocontour ligt op enkele meters afstand van spoorroute en reikt daarom in geen geval tot het plangebied. Omdat het plangebied is gelegen op een afstand van meer dan 200 meter is een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde.

Overigens blijkt ook uit andere bronnen dat de externe veiligheidsrisico's van dit traject beperkt zijn. Uit een onderzoek naar externe veiligheid dat in het kader van bestemmingsplan Veemarktterrein is uitgevoerd (Extern veiligheidsrapport ''Stadsbedrijventerrein Assen en Veemarktterrein'', d.d. 14 december 2004), blijkt dat de PR 10-6-contour van ten opzichte van dit traject niet buiten het spoor is gelegen. Uit de Risicoatlas Spoor (DHV, 2001) blijkt daarnaast dat het GR ruimschoots onder de oriënterende waarde is gelegen (circa 0,01 maal deze waarde). 

Swedish Match b.v.

Bij dit bedrijf is een ondergrondse propaantank aanwezig. Op de tank is een PR 10-6-contour van 45 m van toepassing (ten opzichte van het vulpunt). Van een relevant GR-invloedsgebied is geen sprake.

Verantwoording van het groepsrisico

Uit bovenstaande gegevens blijkt dat van een relevant groepsrisico geen sprake is. Voor de verdere (kwalitatieve) invulling van de verantwoording van het groepsrisico wordt het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd naar de Veiligheidsregio Drenthe. Haar advies wordt verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.8 Luchtkwaliteit

Inleiding

Voor luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2)en fijnstof (PM10) In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Onderzoek

Assen heeft een eigen milieuverkeerskaart. Uit het model blijkt dat nergens in Assen overschrijding van de grenswaarden optreedt. Verder maakt het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkeling mogelijk, die van grotere omvang is dan wat hiervoor in de inleiding is aangegeven (<1500 woningen). Daarom wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteit als gevolg van de beoogde ontwikkeling niet "in betekenende mate" verslechtert. Er is in dit plan geen sprake van realisatie van nieuwe gevoelige bestemmingen. Op grond van de Wet luchtkwaliteit bestaat geen aanleiding voor een naar onderzoek naar luchtkwaliteit.

Conclusie

Het bouwplan leidt niet tot een relevante verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.9 Bodem

Inleiding 

Voordat een bestemmingsplan kan worden vastgesteld, moet aangetoond zijn dat de bodem- en grondwaterkwaliteit geschikt zijn voor het toekomstige gebruik.

Onderzoek 

Onderstaand wordt de bestaande en beoogde bodemkwaliteit beschreven aan de hand van het stappenplan uit de Handreiking Bodemtoets bij bestemmingsplan en omgevingsvergunning voor bouwen (Bodem+, augustus 2013).

stap 1. Wat is de huidige en wat is de toekomstige functie?

In de huidige situatie is sprake van een (voormalige) brandweerkazerne. Het beoogde functiegebruik betreft woonappartementen met bijbehorende voorzieningen als bergingen en een parkeerterrein. 

stap 2. Wat is de huidige bodemkwaliteit?

In het plangebied zijn in het verleden verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. In de notitie in Bijlage 5 zijn de aandachtspunten uit deze onderzoeken samengevat. In het plangebied zijn mogelijk nog verschillende (deel)verontreinigingen aanwezig met PAK10, asbest. Op het moment dat er voor de bouwwerkzaamheden bemaling c.q. onttrekking van grondwater noodzakelijk is, is verdere aandacht voor grondwaterverontreinigingen nodig.

Indien grondverzet aan de orde is, vindt overigens altijd een toetsing plaats aan het Besluit bodemkwaliteit. Op basis van de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart is al bekend dat voor het afvoeren van grond een erkende kwaliteitsverklaring nodig is (zie paragraaf 3.6.7).

stap 3. Voldoet de kwaliteit aan de functie: beoordeling en toetsing?

Op basis van de uitgevoerde onderzoeken bestaat een goed beeld van de mogelijke verontreinigingen op de locatie. Voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden wordt de nog benodigde onderzoeken uitgevoerd. Als daarna saneringsmaatregelen nodig zijn, worden deze uitgevoerd tot een niveau waarop de bodem geschikt is voor de beoogde functie.

stap 4. Financiële haalbaarheid

Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken, kan een grove raming worden gemaakt van de benodigde saneringskosten. In de ontwikkelkosten is hiermee rekening gehouden. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is daarmee gewaarborgd.

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied komen mogelijk verontreinigingen voor die moeten worden gesaneerd. Voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden wordt daarom aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd en, indien noodzakelijk, worden de benodigde saneringen uitgevoerd.

4.10 Archeologie

Inleiding 

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van de Wamz is, wanneer de bodem wordt verstoord, dat de archeologische resten intact moeten blijven.

Onderzoek 

Door Libau is advies uitgebracht ten aanzien van de archeologische waarden in het plangebied. De strekking van het advies luidt als volgt:

"In het plangebied liggen archeologisch kansrijke zandgronden direct aan het oppervlak. Hierdoor zullen met de bouw van de brandweerkazerne eventueel aanwezige archeologische resten zijn verstoord. Deze verstoring is ook aangeduid op de beleids- en advieskaart van de gemeente Assen. Aan de oostzijde van het plangebied is sprake van een smal gebied dat op de beleids- en advieskaart is aangeduid als beekdal. Ook voor deze strook geldt dat de bouw van de huidige kazerne met dusdanig diepe bodemingrepen gepaard is gegaan, dat gave archeologische resten hier niet meer aanwezig zullen zijn."

Omdat is vastgesteld dat ter plaatse van het plangebied geen archeologische resten meer aanwezig zijn, is in het bestemmingsplan geen beschermende regeling opgenomen.

 

Conclusie 

Het aspect archeologie staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.11 Cultuurhistorie

Inleiding 

Per 1 januari 2012 is het Bro gewijzigd. Hierin is onder meer opgenomen dat in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden. Wat al voor archeologie gold, geldt nu dus ook voor andere cultuurhistorische waarden, zoals bijzondere gebouwen en landschappelijke structuren. Daarmee ligt bij gemeenten de verantwoordelijkheid keuzes te maken ten aanzien van de cultuurhistorische waarden.

De rijksmonumenten worden beschermd door de Monumentenwet (1988). Met monumenten worden alle "onroerende zaken" bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen, die tenminste vijftig jaar oud zijn. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van respectievelijk de provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening.

Gemeentelijk beleid

In de raadsvergadering van 3 december 2015 heeft de gemeenteraad ruimtelijke beleidsregels cultuurhistorie vastgesteld. Met deze beleidsregels wordt gezorgd voor verder behoud en versterking van cultuurhistorie in ruimtelijke plannen en daarmee versterking van de aantrekkelijkheid van de gemeente Assen. Onderlegger van de beleidsregels vormt een cultuurhistorische waardenkaart. Deze kaart dient als toetsingskader voor nieuwe vergunningaanvragen en vormt hiermee de basis voor de bescherming van cultuurhistorie in ruimtelijke plannen.

Onderzoek 

In en rond het plangebied bevinden zich geen monumenten. Er geldt tevens geen beschermd stadsgezicht. Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart is sprake van een lage stedenbouwkundige waardering (groen). Wel loopt lang het Kanaal het tracé van een oude spoorlijn. Daarnaast vormt de Groningerweg (op enige afstand ten westen) een oude verbindingsroute (voor 1832). Beide structuren worden met het voorgenomen bouwplan niet aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001_0019.png"

Figuur 17 Uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.12 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden. Gebiedsgericht beleid vindt onder meer plaats op basis van de Ecologische Hoofdstructuur. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing.

4.12.1 Flora en fauna

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren (beschermde flora- en faunasoorten). De Flora- en faunawet gaat uit van het "nee-tenzij" principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. In die bepaling staat: "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving". Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd (zie Bijlage 7). Op basis van de quickscan wordt het volgende geconcludeerd:

  • zwaar beschermde diersoorten of jaarrond beschermde broedvogels zijn in het plangebied niet aanwezig;
  • de bebouwing is niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen en het plangebied maakt geen deel uit van een fourageerroute voor vleermuizen;
  • in het plangebied kunnen algemeen broedvogelsoorten voorkomen. Nadelige gevolgen voor deze soorten kunnen worden uitgesloten door sloop- en bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren;
  • vervolgstappen of het aanvragen van een ontheffing van de Flora- en faunawet is niet aan de orde.
4.12.2 Ecologische Hoofdstructuur

Daarnaast is sprake van gebiedsgericht beleid op basis van aanwijzing als ecologische hoofdstructuur en als nationaal landschap. Dit beleid wordt hierna besproken.

Ecologische Hoofdstructuur

De provincie heeft het beleidsdoel Ecologische Hoofdstructuur (EHS) uit het Provinciaal Omgevingsplan geconcretiseerd en in 2008 als beleidsregel vastgesteld. De EHS is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones. Kerngebieden kunnen bestaan uit natuurgebieden, bossen, landgoederen en ecologisch waardevolle cultuurlandschappen. Teneinde de ecologische waarde van deze gebieden duurzaam in stand te kunnen houden en de ruimtelijke samenhang te verzekeren, kan het nodig zijn landbouwgronden tot natuurgebied om te vormen (natuurontwikkeling) en ecologische verbindingszones te realiseren. De provincie wil de EHS uiterlijk in 2018 hebben aangelegd.

De ontwikkellocatie is gelegen in de binnenstad van Assen. De ecologische hoofdstructuur ligt op meer dan 900 meter van het plangebied. Negatieve gevolgen voor de EHS zijn gelet op de aard en ligging van het project uitgesloten.

Conclusie

De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot natuurgebieden, geen negatieve effecten op de Ecologische Hoofdstructuur.

4.12.3 Natuurbeschermingswet

Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:

  • de Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden);
  • beschermde natuurmonumenten (louter relevant voor zover niet tevens als Natura 2000 gebied aangewezen).

Natura 2000-gebieden

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijngebieden en Habitatrichtlijngebieden te onderscheiden. De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen.

De Habitatrichtlijn is zowel gericht op de bescherming van soorten als natuurlijke habitats. In de omgeving van de stad Assen liggen enkele Natura 2000-gebieden; het Fochteloërveen, het Witterveld en de Drentsche Aa. Het plangebied ligt niet in deze gebieden. De kortste afstand tot het Natura 2000-gebied, in dit geval het Drentsche Aa-gebied, bedraagt circa 1,9 kilometer. De afstand tot het Witterveld en Fochteloërveen is groter. Op de navolgende figuur/figuren is de globale ligging van natuurgebieden ten opzichte van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001_0020.png"

Figuur 18 Ligging ten opzichte van de EHS (groen) en Natura 2000 (rood)

Gezien de afstand tot de gebieden en de tussenliggende bebouwing en functies, wordt thans geen nader onderzoek verricht naar externe werking.

Beschermde natuurmonumenten

Beschermde natuurmonumenten hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. Het kan gaan om gebieden met zeldzame plant- en/of diersoorten, maar ook om gebieden die door hun ontstaansgeschiedenis, bodembouw of landschappelijke schoonheid waardevol zijn. Het Beschermde Natuurmonument Overcingel ligt op 600 meter ten zuiden van het plangebied. Gezien de afstand tot de gebieden en de tussenliggende bebouwing en functies, wordt voor dit plan niet ingegaan op dit gebied. Negatieve effecten zijn niet aan de orde.

4.13 Overige aspecten

Masten

Vergunningsplichtige masten voor GSM en UMTS zijn niet bij recht toegestaan in het bestemmingsplan. Voor wat betreft het plaatsingsbeleid volgt Assen het nationale beleid.  

Niet-gesprongen explosieven

In de binnenstad van Assen kunnen op verschillende plekken niet-gesprongen explosieven (blindgangers) liggen van gevechten uit de Tweede Wereldoorlog. Uit beschikbaar onderzoek (Expload, Aanvullend historisch vooronderzoek gemeentelijke risicokaart conventionele explosieven / algemene risicoanalyse, d.d. 17 maart 2015) blijkt dat in de omgeving van de Groningerstraat gevechten hebben plaatsgevonden. De bouwlocatie zelf valt buiten dit aandachtsgebied (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201559C-C001_0021.png"

Figuur 19 Aandachtsgebieden niet-gesprongen explosieven (Expload)

4.14 MER-beoordeling

Het Besluit m.e.r. geeft aan dat een m.e.r.-beoordelingsplicht in elk geval geldt voor de een stedelijke ontwikkeling, waarbij meer dan 2000 woningen worden gerealiseerd. Volgens een uitspraak van het Europees Hof van Justitie van 15 oktober 2009 mag deze drempel niet absoluut worden toegepast. Daarom geldt sinds 1 april 2011 dat alle activiteiten op de D-lijst, in welke omvang dan ook, relevant zijn en dat altijd nagegaan moet worden of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Dit is afhankelijk van de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

Het voorgenomen bouwplan blijft met 72 woningen ver onder de drempelwaarde van de C/D-lijst. Bovendien blijkt uit de voorgaande onderzoeken dat het project niet dusdanige kenmerken heeft, dat deze leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Ook ligt het project niet in de directe omgeving van gebieden met een belangrijke landschappelijke of natuurlijke waarde. Het opstellen van een projectMER of een mer-beoordeling is zodoende niet aan de orde.

Wanneer bestemmingsplannen kunnen leiden tot significant negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden, is het opstellen van een planmer-plicht aan de orde. In paragraaf 4.12 is beschreven dat het plan niet leidt tot significante effecten voor Natura 2000-gebieden. Zodoende kan ook een planmer-plicht worden uitgesloten.

4.15 Conclusie

Vanuit de omgevingsaspecten zijn geen belemmeringen naar voren gekomen voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Voor het aspect geluid is het vaststellen van een hogere grenswaarde aan de orde.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de juridische regeling

5.1 Inleiding

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat vooral om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.), soms onder voorwaarden, toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van "werken, overige bouwwerken, en werkzaamheden" (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één "enkel" bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels "iets" geregeld. Dat "iets" kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Tenslotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene aanduidingsregels, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bestemmingen

In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Verkeer - Verblijfsgebied

Voor het parkeerterrein aan de achterzijde van de bebouwing is de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen. De bestemming geldt ook aan de straatzijde van het Kanaal. Op deze manier wordt er voor gezorgd dat van de onderliggende planologische regeling geen 'snippers' overblijven. De bestemming is gericht op het gebruik als verblijfsgebied.

Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wel is binnen de bestemming een overkapping toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 3,50 meter. Deze is bedoeld voor de realisatie van een sedumdak.

Wonen - Appartementen

De bestemming 'Wonen - Appartementen' is bedoeld voor woningen in gestapelde bouw.

Om negatieve ruimtelijke consequenties voor omliggende percelen uit te sluiten, is de maximale omvang van de bebouwing begrensd. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de hoofdgebouwen en (ondergeschikte) bijbehorende bouwwerken.

Voor hoofdgebouwen is een bouwvlak een maximale bouwhoogte op de verbeelding opgenomen. Het hoofdgebouw mag niet buiten het bouwvlak worden gebouwd. Voor liftschachten geldt een afwijkende bouwhoogte. Deze mogen maximaal 20,50 meter worden. Deze afwijkende hoogte is opgenomen in de planregels en niet op de verbeelding, zodat bij het uitwerken van de plannen enige flexibiliteit blijft behouden voor exacte plaats van de liftschachten.

Bijbehorende bouwwerken zijn ruimtelijk ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Er geldt daarbij een maximale bouwhoogte van 3,50 meter. Voor deze gebouwen geldt dat ze buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd.

Via een algemene afwijkingsbevoegdheid kan in beperkte mate worden afgeweken van de maatvoering. Zo geldt bijvoorbeeld een afwijkingsmogelijkheid om maximaal 10% af te wijken van de gestelde maten. De gemeente moet hier dan een omgevingsvergunning voor verlenen.

5.2.2 Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen kunnen worden opgenomen om specifieke waarden ter plaatse van het plangebied te beschermen. Aangezien in het plangebied geen archeologische of cultuurhistorische waarden worden verwacht, is geen dubbelbestemming opgenomen.

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Het voorliggende plan wordt gefinancierd door beleggers. De 36 starters appartementen worden gebouwd in opdracht van een plaatselijke belegger, terwijl voor de vrije sector huurwoningen zullen worden geëxploiteerd door een institutionele belegger. De financiering van het plan is daarmee voorzien.

6.2 Verantwoording over inzet van een exploitatieplan

Via een exploitatieplan kan de gemeente kosten verhalen bij ontwikkelingen waarvan zij de grond niet zelf in eigendom heeft. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om kosten voor het aanleggen van infrastructuur het opstellen van een ruimtelijk plan. Een exploitatieplan dient te worden vastgesteld wanneer:

  • kosten niet anderszins zijn verzekerd;
  • er nadere eisen worden gesteld aan de inrichting en/of:
  • sprake is van een fasering in de uitvoering.

In dit geval worden de kosten verzekerd via een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. In de overeenkomst worden onder andere afspraken gemaakt over het verhaal van planschade (zie volgende paragraaf). De kostenverhaal van dit project is hiermee voldoende gewaarborgd. Eventuele nadere eisen aan de inrichting of fasering van de uitvoering spelen bij dit plan eveneens geen rol. De vaststelling van een exploitatieplan kan daarom achterwege blijven.

6.3 Planschadeaspecten

Ingevolge artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kent het college van burgemeester en wethouders aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden welke niet is verjaard, als gevolg van een in het tweede lid van artikel 6.1 genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voorzover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Voor eventuele waardevermindering geldt een eigen risico van 2%. Genoemde oorzaken zijn o.a. een bepaling van een bestemmingsplan of inpassingsplan, een planwijziging of een planuitwerking, onderscheidenlijk een afwijking of een nadere eis als bedoelt in artikel 3.6 Wro (binnenplanse wijziging of afwijking).

De criteria voor de toekenning van planschadevergoeding zijn ontwikkeld in de jurisprudentie. Daaruit blijkt dat sprake kan zijn van voor vergoeding in aanmerking komende planschade ingeval van bijvoorbeeld:

  • het ontstaan van een onevenredige inbreuk op de privacy van belanghebbende door nabije (woon)bebouwing;
  • het vervallen dan wel onevenredig beperken van een voor de onroerende zaak waardebepalend vrij uitzicht;
  • een onevenredige verslechtering van de bereikbaarheid; een onevenredige beperking van de mogelijkheden tot uitoefening van een beroep of bedrijf;
  • een beperking van de bouwmogelijkheden;
  • de uit een planologische mutatie voortvloeiende blijvende verslechtering van milieuomstandigheden (geluid, geur, trilling of andere overlast);
  • een algemene verslechtering van de situeringwaarde van een onroerende zaak veroorzaakt door omgevingsverslechtering.

Het perceel waarop de ontwikkeling plaatsvindt, wordt eigendom van de initiatiefnemers. De eventuele schade als gevolg van de realisatie van het project komt dan ook voor de rekening van de initiatiefnemers. Deze afspraak wordt tussen gemeente en de initiatiefnemers in een anterieure overeenkomst vastgelegd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden, voorzover beschikbaar, de resultaten van het overleg op grond van artikel 3.1.1. Bro uiteengezet. Ook de resultaten van de zienswijzefase worden hier uiteengezet wanneer deze beschikbaar zijn.

7.2 Overleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het conceptplan/voorontwerpplan ook toegezonden aan een aantal vaste overleg- en adviesinstanties. Door deze overlegpartners is geen inhoudelijke reactie op het plan gegeven.

7.3 Inloopavond

Op 24 november 2015 is een inloopmiddag georganiseerd voor omwonenden en geïnteresseerden. Tijdens de inloopmiddag werden vragen gesteld over onderwerpen als de bouwhoogte en de parkeersituatie in de omgeving. Ook werd door potentiële huurders gevraagd of er mogelijkheden zijn om aan de zuidzijde van het gebouw (de zonkant) meer buitenruimte te creëren.

De inloopmiddag heeft geleid tot de volgende aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan:

  • aan de zuidzijde van het gebouw is gezocht naar ruimte voor een verbrede galerij/buitenruimte. Dit heeft geresulteerd in een iets ruimer bouwvlak voor de bebouwing (op de verbeelding);
  • de parkeeropzet op het eigen erf is zodanig aangepast dat de langsparkeerplaatsen aan de Nijlandstraat kunnen worden gehandhaafd. Dit resulteert in een aanpassing van het plangebied (op de verbeelding).

7.4 Zienswijzen

Overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het ontwerpbestemmingsplan samen met het ontwerpbesluit hogere grenswaarden gedurende 6 weken ter inzage gelegen, van 18 februari tot en met 30 maart 2016. Binnen de zienswijzentermijn zijn acht zienswijzen ingediend waarvan zeven met een grotendeels gelijkluidende inhoud. Ook is er één zienswijze buiten de termijn van 6 weken ingediend.

De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een reactienota (zie Bijlage 8 bij deze toelichting). In de reactienota wordt geconcludeerd dat de zienswijzen niet leiden tot inhoudelijke aanpassing van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan wordt daarom ongewijzigd ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad.

7.5 Vaststellingsfase

Na de behandeling van de ontvangen zienswijzen heeft de gemeenteraad op 9 juni 2016 besloten tot het vaststellen van het bestemmingsplan. De bekendmaking van het vaststellingsbesluit vindt plaats door middel van een publicatie in het gemeentelijke huis-aan-huisblad en in de Staatscourant. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij een voorlopige voorziening bij de voorzitter van de ABRvS is aangevraagd.