direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Port Natal / WZA
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.00BP201427D-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Een van de doelstellingen van de Wet ruimtelijke ordening is het actueel maken en houden van het ruimtelijke beleid in de vorm van bestemmingsplannen. Bestemmingsplannen die op de peildatum (1 juli 2008) ouder zijn dan vijf jaar moeten binnen vijf jaar worden geactualiseerd. Daarnaast wil de gemeente Assen de bestemmingsplannen meer uniform maken, mede ingegeven door onder andere landelijke standaarden op het gebied van ruimtelijke ordening. De gemeente Assen werkt daarom aan een actualisatieslag voor alle bestemmingsplannen.

Het primaire doel van de te actualiseren bestemmingsplannen is de bestaande situatie goed te reguleren. De actualisering van bestemmingsplannen heeft enerzijds betrekking op een aanpassing aan de feitelijke situatie, waarbij ook eventueel niet geregelde delen zullen worden betrokken. Anderzijds betreft de actualisering een aanpassing aan gewijzigde beleidsinzichten en aan gewijzigde juridische kaders. Dit bestemmingsplan maakt de aanleg van een beek inclusief fiets- en voetpad en een geringe uitbreiding van het ziekenhuis mogelijk. Dit bestemmingsplan heeft verder betrekking op de actualisatie van de vigerende bestemmingsplannen voor Port Natal en het terrein van het Wilhelmina- ziekenhuis (WZA) in het zuiden van de gemeente Assen.

1.2 Ligging

Het plangebied Port Natal / WZA ligt in het zuiden van de stad Assen. Het plangebied wordt begrensd door de Port Natalweg in het noorden, de grens van het bestemmingsplan voor de Stadsboulevard Zuid in het oosten (globaal is dat de Europaweg-Zuid), aan de zuidzijde door de bossages tussen het ziekenhuis en de daaronder gelegen bebouwing aan de Sparrenlaan en de Beilerstraat in het westen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201427D-C001_0001.png"

Figuur 1: globale begrenzing plangebied (bron: googlemaps).

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied ligt in het geldende bestemmingsplan Port Natal (vastgesteld op 15 juli 1982 en goedgekeurd op 11 juli 1983). Hierin hebben de gronden voornamelijk de bestemming 'doeleinden ten behoeve van ziekenhuisvoorzieningen'. Daarnaast zijn de bestemmingen 'Tuin en park', Bos, Dierenweide, Water en Wegen opgenomen in dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201427D-C001_0002.png"

Figuur 2: overzicht vigerend bestemmingsplan.

1.4 Systematiek van het nieuwe bestemmingsplan

Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een uniforme juridisch- planologische regeling voor het gebruik van gronden en de bouwmogelijkheden. Het plan is in lijn met de overige geactualiseerde bestemmingsplannen van de gemeente en is opgesteld conform het gemeentelijk handboek. Kleine verschillen met het handboek zijn alleen het gevolg van specifieke situaties binnen dit plangebied.

Het plan heeft grotendeels een conserverend karakter. Dat wil zeggen dat het vastleggen en behouden van de bestaande ruimtelijke en functionele situatie voorop staat. Kleinschalige ontwikkelingen zijn binnen de bestaande functies mogelijk, waaronder het beperkt uitbreiden van bestaande bebouwing van het ziekenhuis. Tevens is in enkele gevallen een bestaand, maar tot op heden ongebruikt bouwrecht overgenomen en is een reeds bestaande ontsluiting geformaliseerd.

1.5 Leeswijzer

De bestemmingsplantoelichting is als volgt opgebouwd:

In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst. Er wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

In hoofdstuk 3 wordt het plan toegelicht. De karakteristiek van het plangebied wordt kort beschreven en er wordt ingezoomd op de voorkomende nieuwe ontwikkelingen.

Hoofdstuk 4 geeft een verantwoording ten aanzien van de relevante omgevingsaspecten. Aan de orde komen onder andere archeologie, ecologie, water en ook meer milieukundige aspecten als wegverkeerslawaai, industrielawaai, bodemkwaliteit, externe veiligheid en luchtkwaliteit.

Hoofdstuk 5 licht de juridische opzet van het bestemmingsplan toe, onder meer door (waar nodig) artikelsgewijs de bij het plan behorende regels en de verbeelding daarvan toe te lichten.

De hoofdstukken 6 en 7 gaan tenslotte in op de uitvoerbaarheid. In deze hoofdstukken worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening gehouden te worden met het relevante beleidskader van hogere overheden en of afspraken in regionaal verband. In dit hoofdstuk worden de relevante beleidskaders voor dit bestemmingsplan beschreven.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit bestemmingsplan past in die lijn.

2.2.2 Nationaal Waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem, zowel oppervlaktewater, grondwater als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebied- beheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Het Nationaal Waterplan vervangt de Vierde Nota waterhuishouding en zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort waaronder integraal waterbeheer en de watersysteembenadering. Daarnaast kijkt het waterplan verder vooruit om tot een klimaatbestendige aanpak te komen. De waterparagraaf, waarin onder meer aan het waterplan is getoetst, is opgenomen in paragraaf 4.12.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Regiovisie Groningen-Assen 2030

De Regio Groningen-Assen is een samenwerkingsverband van twaalf gemeenten en twee provincies. Samen vormen zij de belangrijkste concentratie van bevolking en werkgelegenheid in Noord-Nederland. Het samenwerkingsverband heeft een globale visie opgesteld (vastgesteld in 2004) voor de gewenste ontwikkeling van de regio tot 2030. De Regio Groningen-Assen streeft naar een gezonde economische basis, een goede bereikbaarheid, een voldoende en gevarieerd woningaanbod en naar behoud van rust, ruimte en schone lucht. Voor Assen als tweede stad in de regio is een belangrijke rol weggelegd op het gebied van wonen, werkgelegenheid, voorzieningen en zorg. Met het oog op de ruim opgezette stedenbouwkundige structuur zal in Assen voornamelijk worden ingezet op meer (centrum)stedelijke woonmilieus.

De 12 gemeenten en 2 provincies in Regio Groningen-Assen werken gezamenlijk aan de voorbereidingen van een regionale woonvisie. In de visie wordt de woningbouwprogrammering binnen de gehele regio op elkaar afgestemd. De bouwstenen voor de regionale woonvisie zijn onder andere een woningmarktmonitor, een woonwensenonderzoek en de meest recente demografische gegevens.

2.3.2 Beleid Hunze en Aa's

Het beleid van waterschap Hunze en Aa's is verwoord in het beheerplan 2010-2015. De ruimtelijke zonering van de provincie heeft het waterschap vertaald naar een eigen zonering met water als belangrijkste element. Het waterschap benadrukt in haar functiezonering de volgende aspecten:

  • de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime;
  • een optimale wateraanvoer en -afvoer (waterkwantiteit);
  • de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap.

Het waterschap Hunze en Aa's kent binnen zijn beheergebied 7 watersystemen (stroomgebieden). Voor al deze stroomgebieden zijn integrale watersysteemplannen opgesteld waarin de doelen voor WB21 (waterbeheer 21ste eeuw) en de KRW (Kaderrichtlijn Water) zijn opgenomen. De KRW omvat regelgeving ter bescherming van alle wateren door middel van het stellen van haalbare doelen die voor de eerste termijn in 2015 worden bereikt. De kaderrichtlijn gaat daarbij uit van een benadering vanuit de stroomgebieden. De uitvoering van de kaderrichtlijn vraagt een grote inspanning van verschillende partijen op internationaal, nationaal en regionaal niveau.

Het waterschap wil dat het water zoveel mogelijk binnen een plangebied wordt vastgehouden en dat relatief schoon water ook relatief schoon blijft. Een toename van het verharde oppervlak in risicogebieden of beekdalen wordt gecompenseerd met extra waterberging. Regenwater dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is, wordt zoveel mogelijk vastgehouden of geborgen en eventueel hergebruikt. De laatste mogelijkheid is afvoeren via bestaande watergangen.

Het eigendom, beheer en onderhoud van alle oppervlaktewater en de bijbehorende infrastructuur ligt bij waterschap, gemeente of derden. Veranderingen hierin moeten besproken worden met de betrokkenen. Daarnaast is een Keurontheffing nodig. Het waterschap streeft ernaar om het hoofdwatersysteem in eigendom, beheer en onderhoud te hebben. Daarnaast moet langs hoofdwatergangen een beschermingszone van 5 meter gevrijwaard blijven van obstakels. Obstakels kunnen bijvoorbeeld zijn heggen, afrastering, bomen, schuttingen, schuurtjes, verharde paden. Alle werken binnen de beschermingszone zijn vergunningplichtig op basis van de Keur.

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie Drenthe (vastgesteld op 2 juni 2010) is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de provincie Drenthe voor de periode tot 2020 en in een aantal gevallen verder in de toekomst. In deze visie zijn de beleidsuitgangspunten geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de taakverdeling zoals deze is bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De missie van de visie is als volgt verwoord: 'Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten'. De provinciale belangen zijn juridisch geborgd in een provinciale omgevingsverordening.

Assen vervult in de visie een belangrijke positie als de zuidelijke poort van het nationaal stedelijk netwerk Groningen-Assen. In dit kader worden verschillende verstedelijkingsopgaven en bereikbaarheidsprojecten aangepakt. Assen heeft in het kernenbeleid de functie van streekcentrum, waardoor Assen een (boven)regionale functie moet vervullen op de woningmarkt, op het gebied van bedrijvigheid en met betrekking tot de verzorgingsstructuur. De gedachte hierachter is dat de stedelijke economie wordt versterkt en tevens de verstedelijkingsdruk bij kleine kernen wordt verkleind.

2.4.2 Provinciale Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 9 maart 2011 de Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid vastgesteld. De verordening is gericht tot de gemeenten en bevat voorschriften waar ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, aan dienen te voldoen. Onder andere de regels voor het Nationaal Landschap Drentsche Aa zijn hierin vastgelegd, maar ook het toepassen van de SER-ladder en (duurzaam) gebruik van de ondergrond. Ten aanzien van dit laatste wordt een duidelijke afweging ten aanzien van provinciale beleidsdoelen voor WKO (warmte-koudeopslag) en geothermie verwacht. Binnen het plangebied is geen sprake van kernkwaliteiten zoals genoemd in de verordening. De actualisatie van het bestemmingsplan is mede gezien het consoliderende karakter mogelijk binnen het stedelijk gebied.

 

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Structuurvisie Assen 2030

Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Assen de Structuurvisie Assen 2030 vastgesteld. De structuurvisie bouwt voort op de visie 'Assen Koerst' (2001) en Structuurplan stadsrandzone Assen (2008) welke de gewenste ontwikkelingen tot 2020 beschrijven (het structuurplan biedt ook een doorkijk naar de langere termijn). In de structuurvisie 2030 zijn ideeën uit eerder gemaakte plannen en visies op vergelijkbaar niveau verwerkt.

In de visie is verwoord op welke manier de stad in de komende 20 jaar gaat doorgroeien tot 80.000 inwoners, welke rol de stad inneemt in het stedelijk netwerk Groningen-Assen en op welke manier de identiteit als hoofdstad van Drenthe kan worden versterkt. De visie is integraal van aard: naast aspecten met een ruimtelijke component zoals wonen, verkeer en groenbeleid, wordt de inzet op het gebied van onderwijs, zorg, welzijn en vrije tijd beschreven. Voor het aspect 'werken' wordt de ambitie uitgesproken om voldoende werkgelegenheid te bieden voor een groeiende stad en regio. Om nieuwe bedrijven naar Assen te halen, wil de gemeente zorgen voor aantrekkelijke vestigingsplekken op strategische locaties. Voor het huidige aanbod aan kantoorlocaties en bedrijventerreinen wordt een kwaliteitsimpuls beoogd. Dit kan door bijvoorbeeld de verbetering van de bereikbaarheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201427D-C001_0003.png"

Figuur 3: structuurvisiekaart structuurvisie Assen 2030

2.5.2 Structuurvisie FlorijnAs

De structuurvisie FlorijnAs is opgesteld op grond van de Crisis- en herstelwet. De FlorijnAs is het belangrijkste ontwikkelingsgebied van de gemeente Assen. Tot 2030 vinden hier de meeste ontwikkelingen plaats die de groei naar 80.000 inwoners faciliteren. De FlorijnAs voorziet in een breed programma en omvat uiteenlopende ruimtelijke interventies: herontwikkeling, transformatie, revitalisering, intensivering van het ruimtegebruik, infrastructurele ingrepen, een nieuw bedrijventerrein en landschapsontwikkeling. In de FlorijnAs zijn zes deelprojecten te onderscheiden met elk een eigen karakter en specifieke (her)ontwikkelkansen:

  • 1. Assen Zuid.
  • 2. Havenkwartier.
  • 3. Revitalisering Stadsbedrijvenpark.
  • 4. Assen aan de Aa.
  • 5. Stationsgebied en Stadsboulevard.
  • 6. Tweede fase Blauwe As.

Deze zes ontwikkelingsgebieden moeten in samenhang beschouwd worden als onderdeel van een groter geheel, de FlorijnAs. De structuurvisie FlorijnAs brengt samenhang aan in de deelprogramma's en biedt het planologisch kader voor het versneld realiseren hiervan. De structuurvisie is concreet op de korte termijn en flexibel op de lange termijn.

Direct grenzend aan het plangebied worden de plannen voor de Stadsboulevard ontwikkeld. Binnen nu en 10 jaar zullen er aanpassingen in het plangebied plaats kunnen gaan vinden voor de ontwikkeling van deze Stadsboulevard. Er is door de gemeente gekozen om dit bestemmingsplan puur op te stellen ten behoeve van de actualisatie van het bestaande planologische kader. Alle nieuwe ontwikkelingen (die nu niet binnen het vigerende bestemmingsplan passen) zullen in speciaal daarvoor opgestelde (ontwikkelings) bestemmingsplannen plaatsvinden. Op die manier is het voor alle belanghebbenden duidelijk dat er sprake is van een conserverend danwel ontwikkelingsgericht bestemmingsplan.

Gezien het conserverende karakter van dit bestemmingsplan, biedt de FlorijnAs geen specifieke aanknopingspunten voor dit bestemmingsplan.

2.5.3 Duurzaamheidsvisie 2009-2015

De duurzaamheidsvisie 2009-2015 is een kaderstellende visie voor aanpalende beleidsvelden. In de visie wordt aangegeven op welke terreinen in het gemeentelijke beleid aandacht wordt besteed aan de bredere duurzaamheidsdoelstelling en wordt verwezen naar de ambities in deze beleidsterreinen. In een aantal gevallen zijn de ambities aangescherpt, vooral met het oog op de ambitie om CO2-neutraal te worden als gemeente. Enerzijds gaat het om maatregelen/ambities met betrekking tot de gemeentelijke organisatie en anderzijds om een duurzame ruimtelijke inrichting. Hoog op de agenda staan de volgende duurzame doelen:

  • 1. energiebesparing in gebouwen;
  • 2. ontwikkeling van groene, energiezuinige woonwijken en bedrijventerreinen;
  • 3. milieuthema's: water, bodem, lucht, geluid, afval en veiligheid.

De gemeente Assen streeft ernaar om duurzaam te bouwen met zo min mogelijk (milieu)kwaliteitsverlies in leefomgeving, natuur en landschap. Daarnaast bestaat het streven uit structurele toepassing van duurzaamheidsprincipes in de bouw en bij stedelijke ontwikkeling. Hierbij worden woningen en voorzieningen worden zo veel mogelijk op duurzame wijze gebouwd en de omgeving wordt duurzaam ingericht. De principes van duurzaam bouwen en de principes van het bevorderen van een hoogwaardige stedelijke ecologie zijn van toepassing.

Vanuit de "Provinciale Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid" wordt een duidelijke afweging ten aanzien van provinciale beleidsdoelen voor WKO (warmte-koudeopslag) en geothermie verwacht. De milieukundige en economische voordelen van het gebruik van bodemenergie rechtvaardigen - ook binnen de kaders van het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid en de gemeentelijke bodemvisie – een dergelijke afweging.

De gemeente Assen wil een duurzame, CO2-neutrale gemeente zijn. De energiepotentiekaart (zie figuur 4) geeft een beeld welke duurzame energievorm de meeste potentie heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201427D-C001_0004.png"

Figuur 4: energiepotentiekaart Assen.

Op basis van de ambities uit de duurzaamheidsvisie en het energiebeleid bestaan op basis van de energiepotentiekaart voor dit plangebied vooral veel kansen voor geothermie op basis van clusters voor grote warmtevragers en het benutten van zonne-energie. Concrete plannen hiervoor zijn op dit moment echter niet bekend.

2.5.4 Verkeer en vervoersbeleid

Met de strategienota Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan (2005) is een visie ontwikkeld op de bereikbaarheid van Assen in de komende jaren. Belangrijk onderdeel van de nota is het integreren van het concept 'Duurzaam Veilig' in het verkeer en vervoersbeleid van de gemeente. Uitgangspunt van 'Duurzaam Veilig' is het scheiden van verkeersstromen en het inrichten van wegen overeenkomstig het functiegebruik. Daarbij is het wegennet ingedeeld in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen (verblijfsgebied). De bestaande wegen in het plangebied zijn als zodanig bestemd. Wegen met een snelheidsregime van 50 km/uur of hoger hebben in de systematiek van de gemeente de bestemming Verkeer gekregen. De overige wegen hebben de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied gekregen.

2.5.5 Gemeentelijk Waterplan

Het gemeentelijk Waterplan (juli 2006) geeft een strategische visie van het gemeentelijk waterbeleid. In het plan zijn beleidskaders aangegeven waarbinnen het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), baggerplannen, bestemmingsplannen, groenplannen, herstructureringsplannen nader kunnen worden uitgewerkt. Het gemeentelijk waterplan is niet alleen voor de gemeente een belangrijk hulpmiddel, maar ook voor de waterschappen. Vooral vanuit de waterschappen is er sterke aandacht voor het stedelijk waterbeleid van de gemeente. Overleg met de waterschappen (waterkwaliteit/ -kwantiteitbeheerders) over het te voeren beleid en uit te voeren maatregelen is gewenst om afstemming te bevorderen, effectiviteit van maatregelen te vergroten en kosten te beheersen.

Riolering is nodig uit oogpunt van bescherming van de volksgezondheid, het tegengaan van wateroverlast en bescherming van het milieu. In het kader van de wet Milieubeheer is de gemeente verplicht een rioleringsplan op te stellen. In het GRP staat een overzicht van het rioolsysteem, hoe het riool beheerd wordt en welke invloed het rioolsysteem op het milieu heeft. Het GRP omvat zowel de aanleg van nieuwe riolering als het beheer van de bestaande riolering. Het is uitvoeringsgericht en wordt gebruikt als een technisch, financieel en organisatorisch planningsinstrument.

Ten gevolge van de klimaatsveranderingen wordt in het kader van Waterbeheer 21e eeuw onderzoek gedaan naar herziening van de ontwerpnormen voor het watersysteem. Door toename van de temperatuur, bodemdalingen, neerslaghoeveelheden en intensiteiten zal het watersysteem op basis van inundatierisico's moeten worden getoetst. De gemeente hanteert risicobenadering en maatwerk.

De waterparagraaf, waarin onder meer aan het waterplan is getoetst, is opgenomen in hoofdstuk 4.

2.5.6 Nota Bodembeheer gemeente Assen

De Nota Bodembeheer (2009) geeft invulling aan de bodemambities van de gemeente Assen met betrekking tot hergebruik van grond en baggerspecie. De gemeente Assen heeft voor gebiedsspecifiek beleid gekozen. Het grootste deel van de gemeente Assen heeft een diffuse bodemkwaliteit gelijk aan de achtergrondwaarde (schone grond). Het gebiedsspecifieke beleid houdt in dat binnen bedrijventerreinen categorie wonen grond (LMW2) kan worden toegepast. Binnen woonwijken mag alleen schone grond (achtergrondwaarde, LMW1) worden toegepast. De navolgende figuur toont de toepassingskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201427D-C001_0005.png" Figuur 6: Toepassingskaart (Bron: Nota Bodembeheer)

In de bodemparagraaf vindt toetsing in verband met de haalbaarheid ten aanzien van het aspect bodem plaats.

2.5.7 Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Assen (2008)

Om ruimte te bieden aan de ruimtelijke ontwikkeling van Assen en om ervoor te zorgen dat geen onnodige of onacceptabele veiligheidsrisico's worden gelopen, is het wenselijk om sturing te geven aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaande risicocontouren. Assen kiest voor gebiedsgerichte ambitieniveaus. Voor woonwijken kiest Assen voor een maximaal veiligheidsniveau. Op bedrijventerreinen kiest Assen voor een grotere flexibiliteit om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. In de navolgende tabel zijn de ambitieniveaus per type gebied weergegeven. Op figuur 7 bij de tabel zijn de gebiedstypen verbeeld.

  Overschrijding grenswaarde PR (10-6) voor kwetsbare objecten   Overschrijding grenswaarde PR (10-6) voor beperkt kwetsbare objecten   Overschrijding orientatie- waarde groepsrisico   Toename groepsrisico  
Wonen   Niet acceptabel.   - Bestaande objecten: risico's zoveel mogelijk beperken.
- Nieuwe objecten: Niet acceptabel.  
Niet acceptabel.   Niet wenselijk.  
Bedrijven   Niet acceptabel.   Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn.   Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn.   In beginsel acceptabel.  
Transport   Niet acceptabel.   - Bestaande objecten: risico's zoveel mogelijk beperken.
- Nieuwe objecten: Niet acceptabel.  
Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn.   In beginsel acceptabel.  
Buitengebied   Niet acceptabel.   Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn.   Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn.   In beginsel acceptabel.  

Tabel 1: Ambitieniveaus per gebiedstype (Bron: Beleidsvisie externe veiligheid)

Uit het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid volgt dat bestaande Bevi-inrichtingen bij nieuwe of te herziene bestemmingsplannen (indien gewenst) positief worden bestemd en dat nieuwe risicobedrijven worden uitgesloten. Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen zal de sturingsfilosofie uit de Beleidsvisie Externe Veiligheid tot uiting moeten komen. De vestiging van nieuwe kwetsbare objecten binnen risicocontouren in het gebied moet worden uitgesloten. Dit uitgangspunt is gehanteerd voor het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201427D-C001_0006.png"

Figuur 7: Overzicht gebiedstypen (Bron: Beleidsvisie externe veiligheid)

In de paragraaf externe veiligheid vindt nadere toetsing in verband met de haalbaarheid ten aanzien van dit aspect plaats.

2.5.8 Archeologiebeleid

De gemeente Assen heeft als onderdeel van het archeologiebeleid een concept beleidskaart (2011) opgesteld. Op basis van de archeologische verwachtingskaart, de geïnventariseerde vindplaatsen, het overzicht van alle (archeologisch) onderzochte terreinen en de beleidsrichtlijnen van de provincie Drenthe voor de terreinen die als “provinciaal belang archeologie” zijn aangemerkt is de beleidsadvies kaart opgesteld. Op de beleidsadvies kaart zijn de beleidskeuzes van de gemeente Assen weergegeven. Alle elementen hebben een eigen kleurcode gekregen. In de legenda van de kaart zijn hieraan archeologische adviezen gekoppeld. De kaart is dus het instrument om in het geval van ruimtelijke ingrepen te bekijken of archeologisch onderzoek dient plaats te vinden voordat een vergunning kan worden afgegeven.

Onderzoeksplicht

Archeologisch onderzoek altijd verplicht

In een aantal zones is in alle gevallen onderzoek verplicht. De vrijstellingsgrens is daar in principe dus op 0 m² gelegd. In Assen is in de volgende gebieden archeologisch onderzoek in alle gevallen noodzakelijk:

  • een zone van 50 m (een buffer met een straal van 50 m) rond bekende archeologische vindplaatsen, bekend door archeologische waarnemingen;
  • AMK-terreinen van zeer hoge archeologische waarde (waaronder de rijksmonumenten), hoge archeologische waarde en archeologische waarde, inclusief een bufferzone van 50 m (uitgezonderd de historische kernen, die ook als AMK-terrein zijn aangewezen);
  • een zone van 50 m rond voordes en bruggen, die potentieel zijn voortgekomen uit voorden;
  • depressies en laagten;
  • dekzandkopjes in beekdalen;
  • celtic fields.

Archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 100 m²

Voor de historische kernen die op de AMK staan (oranje vlakken met arcering) geldt, in tegen stelling tot andere AMK-terreinen, wel een vrijstellingsgrens. Hetzelfde geldt voor de bufferzone rond de historische kernen (in blauw weergegeven), de paarse zone die de omvang van de historische kern in 1832 aanduidt en de paarse zones daarbuiten die de historische boerderijlocaties weergeven. In deze gebieden zijn alleen verstoringen groter dan 100 m² onderzoeksplichtig.

Archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 1.000 m²

Er geldt een onderzoeksvrijstelling van 1.000 m² voor alle gebieden met een hoge of middelhoge verwachting op de archeologische beleidsadvies kaart waar geen andere grenzen gelden door de aanwezigheid van bekende vindplaatsen of andere bijzondere bepalingen. Dezelfde ondergrens geldt voor essen en beekdalen, uitgezonderd de dekzandkopjes die zich daarin bevinden. Onderzoek hoeft niet plaats te vinden bij bodemingrepen ondieper dan 0,3 monder het maaiveld, uitgezonderd (natuur) terreinen zonder bouwvoor, zoals heideterreinen. Het ontbreken van een bouwvoor kan betekenen dat de archeologische resten zich direct aan of onder het oppervlak bevinden.

Archeologisch onderzoek en diepte van de ingrepen

De vraag is hier of bij álle bodemingrepen wel archeologisch onderzoek zou moeten worden uitgevoerd. Bij gebieden met een vrijstellingsgrens van 1.000 m² geldt namelijk dat men naast een minimale omvang ook een bepaalde diepte de grond in moet gaan om de verplichting opgelegd te krijgen. Zo is geen archeologisch onderzoek nodig voor ploegwerkzaamheden op een es met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² en met een diepte van 25 cm. De bouwvoor is hier immers al eeuwenlang gemengd.

In de gebieden met een vrijstellingsgrens van 0 m² ligt dit anders. Veel van deze gebieden zouden sterk te lijden hebben onder reguliere ploegwerkzaamheden, ook al gaan ze maar 25 cm de bodem in. De wallen van celtic fields kunnen door ploegen op den duur bijvoorbeeld helemaal verdwijnen. In principe geldt hier dat behoud in situ altijd voorop staat en dat ook ingrepen ondieper dan 30 cm onwenselijk zijn. Slechts wanneer duidelijk is dat in het betreffende gebied reeds lange tijd regelmatig wordt geploegd en het type vindplaats hiervan niet te lijden heeft, bijvoorbeeld door de diepteligging van de sporen, kunnen werkzaamheden tot 30 cm -Mv zonder onderzoek plaatsvinden.

In het geval van (deels) bovengrondse sporen (zoals celtic fields en grafheuvels) of van vuursteenvindplaatsen aan het maaiveld, kan uiteraard geen vrijstelling worden verleend en staat behoud voorop.

Geen onderzoeksplicht, wel meldingsplicht

In een aantal gevallen geldt geen onderzoeksverplichting. Het gaat om de volgende zones:

  • gebieden met een lage archeologische verwachting;
  • gebieden met een bekende diepe bodemverstoring;
  • gebieden die reeds eerder zijn onderzocht en waar voor het betreffende deelgebied geen vervolgonderzoek nodig werd geacht of waar onderzoek reeds definitief is afgerond;
  • plangebieden waarvan het oppervlak aan ingrepen beneden een vrijstellingsgrens valt.

De vrijstelling van archeologisch onderzoek ontslaat iemand niet van de plicht archeologische vondsten te melden conform de Monumentenwet 1988, artikel 53. Als bij het uitvoeren van de ingrepen toch grondsporen en/of archeologische vondsten worden aangetroffen, dan moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de provinciaal archeoloog. De archeologische (verwachtings-)waarden zijn vertaald in regels en komen terug op de verbeelding. Op grond hiervan is het, afhankelijk van de archeologische (verwachtings-)waarde verboden om zonder omgevingsvergunning bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren.

2.5.9 Groenbeleid

In 2006 heeft de gemeente Assen een groenstructuurvisie vastgesteld: 'Het Groene Frame van Assen'. In deze visie zijn de hoofdlijnen van het groenbeleid voor de komende 20 jaar verwoord. In de visie wordt geconstateerd dat Assen een monumentale stad is die van oudsher beschikt over veel groen. Uitgangspunt van de visie is het versterken en uitbouwen van het bestaande 'groene frame' (zie figuur 8). Tot dit frame behoren waterlopen, bossen, parken, recreatiegebieden, groene stadsranden, bomen en de entrees van de stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201427D-C001_0007.png"

Figuur 8: het Groene Framewerk van Assen

Dit bestemmingsplan biedt een planologisch-juridisch beschermingskader voor de belangrijkste groengebieden in het plangebied.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Geschiedenis plangebied

Het plangebied Port Natal was vroeger een landgoed aan de rand van de stad. Het maakte onderdeel uit van het landgoed "De Eerste Steen". Ook een deel van het Asserbos was vroeger onderdeel van het landgoed. De toegangspoort aan de Beilerstraat, ten zuiden van het verzorgingshuis “De Boshof” en het huis “De Eerste Steen” met het torentje herinneren hier nog aan. 

In 1834 breidde het landgoed zich verder naar het oosten uit tot voorbij de huidige spoorlijn. Op een kaart van het landgoed omstreeks 1850 is de vormgeving van het park met het theekoepeltje aan de westzijde van het Wilhelmina Ziekenhuis herkenbaar.De naam “Port Natal” is vermoedelijk ergens in de laatste decennia van de negentiende eeuw aan het landgoed gegeven. Waar het precies naar verwijst is niet duidelijk. In 1931 werd een deel van het toen veel grotere landgoed Port Natal aan de gemeente Assen verkocht. De gemeente schonk in 1932 een groot deel daarvan aan de Nederlands Hervormde Stichtingen voor Zenuw- en Geestesziekten ten behoeve van de bouw van de psychiatrische ziekenhuizen 'Licht en kracht' en 'Port Natal'. Het psychiatrisch ziekenhuis 'Port Natal' werd in 1935 officieel geopend. Het landgoed Port Natal kwam in 1982 in handen van de Stichting Wilhelmina Ziekenhuis om er het nieuwe Wilhelminaziekenhuis te bouwen, dat in 1990 in gebruik genomen werd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201427D-C001_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201427D-C001_0009.jpg"

Figuur 10: overzicht ontstaansgeschiedenis. Boven situatie omstreeks 1846, onder situatie 1907.

3.2 Huidig gebruik

Het plangebied kenmerkt zich in hoofdzaak door twee elementen die nauw met elkaar verbonden zijn, namelijk: het Wilhelminaziekenhuis en de groene omgeving. Aan de oostkant van het plangebied bevindt zich het Wilhelminaziekenhuis met de daarbijbehorende voorzieningen (zoals parkeerterreinen).

Het hoofdgebouw van het ziekenhuis staat centraal op het terrein. Het gebouw stamt grotendeels uit de jaren '80 en is in de loop der jaren her en der uitgebreid. Ook recent hebben nog uitbreidingen plaatsgevonden. Ten noorden van het WZA pad staan enkele kleinere gebouwen die bij het ziekenhuis horen. Tussen het ziekenhuis en de Europaweg - Zuid liggen de vier grote parkeerterreinen van het ziekenhuis. Ook de entree van het ziekenhuis ligt aan deze zijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201427D-C001_0010.jpg"

Figuur 11. Bebouwing van het WZA ziekenhuis

Aan de west- en noordrand van het terrein langs de Beilerstraat en de Port Natalweg liggen de groene gebieden van het ziekenhuisterrein. Langs de Beilerstraat is de geschiedenis van het terrein als landgoed nog goed zichtbaar met de Engelse landschapstuin, de twee penanten die herinneren aan de vroegere oprijlaan van het psychiatrisch ziekenhuis Port Natal, de theekoepel en de duiventil in een weilandje. De duiventil en de achtkante theekoepel zijn rijksmonumenten. Op de hoek van de Beilerstraat en de Port Natalweg stond tot voor kort een (voormalige) boerderij).

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201427D-C001_0011.jpg"

Figuur 12: De Duiventil op het terrein is een rijksmonument.

Langs de Port Natalweg ligt een weiland en een bosgebied dat de bebouwing van het ziekenhuis scheidt van de woonwijk Oud - Zuid. Het WZA - pad, het fietspad tussen de Beilerstraat en de Europaweg - Zuid is een historische structuur uit de periode dat het terrein onderdeel van een landgoed was. De oude bomen langs het pad herinneren daaraan. Ook de zuidgrens van terrein is een oude groenstructuur.

De graslanden in het plangebied hebben de bestemming 'Agrarisch met gekregen met, op één uitzondering na, geen bouwmogelijkheden. Ook de aanwezige bosgebieden zijn beschermd door dit bestemmingsplan en zijn kenmerkend voor het plangebied. Deze bosgebieden zijn opgenomen binnen de bestemming 'Bos'.

Het plangebied wordt in het westen en noorden begrensd door infrastructuur die voornamelijk dient ter ontsluiting van de aangrenzende erven en wijken (De Beilerstraat en Port Natalweg). Ten oosten van het plangebied ligt de Europaweg - Zuid en de spoorlijn Groningen - Zwolle. In dit laatste gebied zijn in de nabije toekomst ontwikkelingen voorzien in het kader van de ontwikkeling van de Florijn-As ten aanzien van aanpassingen van de infrastructuur. Eventuele ontwikkelingen zullen met een apart bestemmingsplan gerealiseerd worden en maken geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

3.3 Ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in een tweetal (kleinschalige) ontwikkelingen die deels mogelijk zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan (verlenging Nijlandsloopje)

Verlenging Nijlandsloopje

In het kader van de FlorijnAs heeft de gemeente de ambitie om de bestaande beek te verlengen en terug te brengen in het landschap. De nieuwe watergang zal (indien overeenstemming wordt bereikt met de betrokken perceeleigenaren) aangelegd worden in het groene gebied dat grenst aan de Port Natalweg (zie figuur 13). Naast de beek wordt mogelijk een fiets-/ wandelpad aangelegd zodat mensen ook langs de beek kunnen wandelen en fietsen. Binnen de bestemmingen 'Bos' en 'Agrarisch met waarden' is de mogelijkheid opgenomen om de beek te kunnen aanleggen. Realisatie van dit initiatief is reeds op basis van het vigerende bestemmingsplan mogelijk.

Uitbreiding ziekenhuis

De bebouwing van het ziekenhuis mag ten opzichte van de huidige situatie iets uitgebreid worden in noordelijke richting. Daarvoor is het bestaande bouwvlak met 6 meter in noordelijke richting vergroot zodat het aansluit op het bestaande fietspad (Wza pad) dat haaks op de bebouwing ligt. Dit is de enige plek waar het ziekenhuis zonder al teveel investering nog kan uitbreiden voor functies die meer ruimte nodig hebben (zoals de verloskamers en intensive care die daar gevestigd zijn). Daarnaast is het toegestaan om op basis van dit bestemmingsplan meer bebouwing binnen het bouwvlak op te richten. Het bebouwingspercentage is vergroot van 50% naar 60%.

Plaatselijk is met een afwijking een hogere bouwmassa toegestaan. In de afwijkingsregels binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is opgenomen dat binnen het bouwvlak 15% van de bouwmassa een hoogte mag hebben tot maximaal 18 meter.

Naast bovenstaande nieuwe ontwikkelingen zal mogelijk ook een nieuw parkeerterrein aan de kant van de Beilerstraat worden aangelegd. De realisatie van dit parkeerterrein is reeds mogelijk op basis van het huidige bestemmingsplan. De bestaande bebouwing is gesloopt. De ontsluiting van dit nieuwe terrein zal over de ziekenhuisterrein zelf plaatsvinden vanaf de Europaweg - Zuid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201427D-C001_0012.png"

Figuur 13: indicatieve ligging nieuwe Nijlandsloop (groen).  

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Meer concreet wordt beoordeeld hoe het plan zich verhoudt tot de diverse milieukaders (zoals archeologie, cultuurhistorie, bodem, externe veiligheid, geluid, flora en fauna, luchtkwaliteit en water).

4.2 Archeologie

Inleiding

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van de Wamz is, wanneer de bodem wordt verstoord, dat de archeologische resten intact moeten blijven.

Specifiek beleid

De gemeente Assen heeft als onderdeel van het archeologiebeleid een beleidsadvieskaart opgesteld. Op basis van de archeologische verwachtingskaart, de geïnventariseerde vindplaatsen, het overzicht van alle (archeologisch) onderzochte terreinen en de beleidsrichtlijnen van de provincie Drenthe voor de terreinen die als "provinciaal belang archeologie" zijn aangemerkt, is de beleidsadvieskaart opgesteld.


Op de beleidsadvieskaart zijn de beleidskeuzes van de gemeente Assen weergegeven. Alle (archeologische) elementen hebben een eigen kleurcode gekregen. In de legenda van de kaart zijn hieraan archeologische adviezen gekoppeld. De kaart is dus het instrument om in het geval van ruimtelijke ingrepen te bekijken of archeologisch onderzoek dient plaats te vinden voordat een vergunning kan worden afgegeven.

Onderzoek

Het plangebied is op de archeologische beleidsadvieskaart aangegeven als gebied dat verstoord is tot onder de archeologische waarde (grijze kleur). Er worden geen onaangetaste archeologische restanten meer verwacht in de bodem. Op grond daarvan hoeft er geen archeologisch onderzoek plaats te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201427D-C001_0013.png"

Figuur 14: Archeologische waardenkaart gemeente Assen.

Conclusie

Uit de archeologische beleidskaart is gebleken dat in het plangebied geen sprake is van een hoge en/of middelhoge trefkans ten aanzien van eventuele archeologische waarden. In dit bestemmingsplan is daarom geen dubbelbestemming opgenomen ten aanzien van de bescherming van archeologische sporen en resten.


Indien tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dient dit gemeld te worden bij de provinciaal archeoloog.

4.3 Bodem

Inleiding

Voordat een bestemmingsplan kan worden vastgesteld moet aangetoond zijn dat de bodem- en grondwaterkwaliteit geschikt zijn voor het huidige en toekomstige gebruik.

Onderzoek

Figuur 15 toont de bodemkwaliteitskaart met de gemiddelde bodemkwaliteit in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201427D-C001_0014.png"

Figuur 15: bodemkwaliteitkaart Assen

De gemiddelde bodemkwaliteit in een groot deel van het plangebied voldoet aan de achtergrondwaarde (groen).

Binnen het plangebied gebied komen geen ernstige bodemverontreinigingen voor die de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staan. Daar waar de bestaande bebouwing en functies in dit bestemmingsplan worden vastgelegd, is dan ook geen verkennend bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk.

Bij eventuele bebouwingsuitbreidingen, die binnen de beheerskaders van dit bestemmingsplan mogelijk zijn, is via de bouwverordening in het kader van de omgevingsvergunningverlening zorggedragen voor een goede bodemkwaliteit. In principe is altijd een bodemonderzoek nodig bij vergunningplichtige bouwwerken die als verblijfsruimte(n) gebruikt gaan worden. Van het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden verleend, als bij de gemeente reeds bruikbare historische informatie beschikbaar is. Aangezien in dit bestemmingsplan geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien is geen bodem- en grondwateronderzoek uitgevoerd.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. In het bestemmingsplan is geen specifieke regeling in verband met de bodemkwaliteit opgenomen.

4.4 Cultuurhistorie

Inleiding

De rijksmonumenten worden beschermd door de Monumentenwet (1988). Met monumenten worden alle 'onroerende zaken' bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen, die tenminste vijftig jaar oud zijn. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van de respectievelijk provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening.

Onderzoek

In de achttiende eeuw lagen er ten zuiden van Assen uitgestrekte natte heidevelden met fijnmazig vertakte, kronkelende beeklopen. Aan het einde van de achttiende eeuw werd hier een landgoed gesticht, genaamd De Eerste Steen. Het later gestichte landgoed Port Natal maakte deel uit van dit grotere landgoederengebied. De naam "Port Natal" is in de laatste decennia van de negentiende eeuw aan het landgoed gegeven door de toenmalig eigenaresse Georgina Hidding - Oosting, mogelijk ter herinnering aan haar overleden echtgenoot, die in Zuid- Afrika was geboren.

In 1834 breidde het landgoed Port Natal zich verder naar het oosten uit. De psychiatrische geschiedenis van het gebied gaat terug tot 1935. In dat jaar werd op initiatief van De Vereniging Nederlandsche Hervormde Stichtingen voor Zenuw- en Geesteszieken op het landgoed Port Natal een psychiatrische inrichting gesticht. Op het oostelijke terreingedeelte werd het psychiatrisch ziekenhuis Licht en Kracht gebouwd, op het westelijk terreingedeelte werd het psychiatrisch ziekenhuis Port Natal gesticht. Er vonden zowel gedwongen als vrijwillige opnames plaats, waarbij het Academisch Ziekenhuis in Groningen voor wetenschappelijke begeleiding zorgde.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden uit Licht en Kracht zowel een groot aantal joodse patienten als de directie door de bezetter afgevoerd (1943), terwijl Port Natal dienst ging doen als werkkamp voor dwangarbeiders. Na de oorlog werden nieuwe behandelmethodes ingevoerd en volgde een uitbreiding van de werkzaamheden onder leiding van geneesheer/directeur K. Visser (1959-1974). In samenwerking met Dennenoord werden een psychiatrische polikliniek (1963) en een dagziekenhuis (1972) geopend. Verdere specialisatie in de jaren tachtig leidde tot verbouwing van het psychiatrisch ziekenhuis Licht en Kracht, waarbij Port Natal werd afgestoten en gesloopt.

Met andere instellingen werden tal van samenwerkingsverbanden aangegaan. Een fusie met Vanboeijen leidde in 1979 tot openstelling van De Open Ankh en een naamsverandering in Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis Licht en Kracht (APZ). In 1980 werd het psychiatrisch ziekenhuis Port Natal afgestoten en trok Licht en Kracht zich terug op het terrein ten oosten van de Europaweg. Uit de samenwerking met Beileroord ontstond in 1994 het Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis Drenthe (APZ Drenthe). Deze laatste fuseerde met De Boshof en de Vierackers (1997) en vervolgens met de Regionale instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (RIAGG) tot Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) Drenthe.

Op het terreingedeelte ten westen van de Europaweg is na de sloop van het psychiatrisch ziekenhuis Port Natal (1987) in 1990 het huidige Wilhelmina Ziekenhuis gebouwd. Rond het Wilhelmina Ziekenhuis staan nog diverse markante landgoedgebouwen die herinneren aan de feodale geschiedenis van het terrein. De topografische kaarten in paragraaf 3.1 geven een beeld van de ontwikkelingsgeschiedenis.

De op het terrein aanwezige duiventil is aangemerkt als een rijksmonument. De gebouwen zelf hoeven echter geen speciaal beschermingsregime in dit bestemmingsplan te hebben.

Conclusie

Om de cultuurhistorische- en landschappelijke kwaliteiten te borgen is de ten westen van het ziekenhuis gelegen groenstructuur langs de Beilerstraat opgenomen binnen de bestemming 'Groen'. De op het terrein aanwezige kenmerkende graslanden op het terrein zijn opgenomen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Tot slot zijn de op het terrein gelegen grotere en kenmerkende bossages opgenomen binnen de bestemming 'Bos'.

Binnen deze bestemmingen zijn geen extra bouwmogelijkheden opgenomen. De bestaande bebouwing is met een bouwvlak en een specifieke aanduiding opgenomen binnen de betreffende bestemming.

Hiermee zijn de cultuurhistorische- en landschappelijke waarden van het gebied in dit bestemmingsplan in voldoende mate geborgd.

4.5 Ecologie

Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden of de Ecologische Hoofdstructuur. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De Flora- en faunawet gaat uit van het "nee-tenzij" principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. In die bepaling staat: 'Eenieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving'. Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.

Onderzoek

Soortbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren (beschermde flora- en faunasoorten). Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het gedrang komen. Als dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.

Aangezien dit bestemmingsplan een consoliderend plan betreft en geen sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die gevolgen kunnen hebben voor beschermde soorten, behoeft in het kader van dit bestemmingsplan geen nader onderzoek plaats te vinden. Wel zal, indien wordt gebouwd of een andere activiteit plaats vindt, op basis van de zorgplicht uit de Flora- en faunawet rekening moeten worden gehouden met de aanwezige beschermde soorten.

Gebiedsbescherming

Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:

  • 1. de Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden);
  • 2. beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten);
  • 3. de Ecologische Hoofdstructuur;
  • 4. Nationale Landschappen.

Natura 2000-gebieden

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijng- en Habitatrichtlijngebieden te onderscheiden. De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De Habitatrichtlijn is zowel gericht op de bescherming van soorten als natuurlijke habitats.

In de omgeving van de stad Assen liggen enkele Natura 2000-gebieden; het Fochteloërveen, het Witterveld en de Drentsche Aa. Het plangebied ligt niet in deze gebieden. De kortste afstand tot het Natura 2000-gebied, in dit geval het Witterveld, bedraagt circa 2,5 kilometer. De afstand tot de overige Natura 2000- gebieden is groter. In figuur 16 is de globale ligging van Natura 2000-gebied Witterveld met gele kleur aangegeven. Gezien de afstand tot de gebieden, de tussenliggende bebouwing en functies en de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen dit bestemmingsplan wordt thans geen onderzoek verricht naar externe werking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201427D-C001_0015.png"

Figuur 16: ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied 'Drentsche Aa-gebied' (geel) en Witterveld (oranje).

Beschermde natuurmonumenten

Beschermde natuurmonumenten hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. Het kan gaan om gebieden met zeldzame plant- en/of diersoorten, maar ook om gebieden die door hun ontstaansgeschiedenis, bodembouw of landschappelijke schoonheid waardevol zijn. In het plangebied bevindt zich geen beschermd natuurmonument. Ten noorden van het plangebied bevindt zich het natuurmonument 'Overcingel'. Dit is een landgoed met bijzondere bomen en planten. Dit landgoed zal geen negatieve invloed ondervinden van dit bestemmingsplan gezien het conserverende karakter en de tussenliggende stedelijke functies. Voor dit plan hoeft hier geen nader onderzoek naar gedaan te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201427D-C001_0016.png"

Figuur 17: ligging landgoed Overcingel (bruine gebied) ten opzichte van plangebied Port Natal & WZA (rode cirkel).

Ecologische Hoofdstructuur

De provincie heeft het beleidsdoel Ecologische Hoofdstructuur (EHS) uit het Provinciaal Omgevingsplan geconcretiseerd en in 2008 als beleidsregel vastgesteld. De EHS is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones. Kerngebieden kunnen bestaan uit natuurgebieden, bossen, landgoederen en ecologisch waardevolle cultuurlandschappen. Teneinde de ecologische waarde van deze gebieden duurzaam in stand te kunnen houden en de ruimtelijke samenhang te verzekeren, kan het nodig zijn landbouwgronden tot natuurgebied om te vormen (natuurontwikkeling) en ecologische verbindingszones te realiseren. De provincie wil de EHS uiterlijk in 2018 hebben aangelegd.

De navolgende figuur geeft de EHS nabij het plangebied weer. Het plangebied ligt niet in de EHS. Het zuidelijk deel van het plangebied grenst niet aan voor de EHS aangewezen gebied, maar ligt wel op een korte afstand hiervan. Dit perceel valt tevens binnen een gebied dat is beoogd voor de functie verbindingszone (gearceerd gebied). De gearceerde gebieden zijn nog geen EHS. Ze komen als EHS op kaart als ze voldoende ingevuld en uitgewerkt zijn.

Gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan is geen sprake van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met een negatief effect op het gebied. Verder onderzoek is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201427D-C001_0017.png"

Figuur 18: provinciale EHS (www.drenthe.nl).

Nationaal Landschap

In de Nota Ruimte zijn Nationale Landschappen aangewezen. Dit zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang waarmee bijzondere, natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. In de omgeving van Assen bevinden zich enkele gebieden die zijn aangewezen als Nationaal Landschap.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Nationaal Landschap en ligt niet in de directe nabijheid van een Nationaal Landschap. Dit aspect biedt verder geen kaders voor het plan.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

Inleiding

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen moeten tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt. Hiervoor zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regels gesteld. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.

Bij de beoordeling van externe veiligheid in relatie tot de ruimtelijke ordening worden twee soorten risico's onderscheiden; plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt als een kans per jaar en wordt verbeeld in een vaste norm (PR 10-6). Bij het groepsrisico gaat het om de cumulatieve kansen per jaar dat een aantal personen overlijdt als gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of een transportas, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico bestaat geen wettelijke norm waaraan getoetst wordt. In plaats daarvan wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen moet onderzocht worden of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds vanwege het plaatsgebonden risico. Tevens moet onderzocht worden of (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen liggen, en zo ja, wat dan de bijdrage is aan het groepsrisico.

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt. Over de spoorweg Groningen-Zwolle worden gevaarlijke stoffen vervoerd.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de te realiseren basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Het wordt uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een calamiteit. Een kans op overlijden van 1 op de miljoen per jaar (PR=10-6) wordt aanvaardbaar geacht. De PR 10-6 is een harde grenswaarde die niet mag worden overschreden. Het plaatsgebonden risico wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom de risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten mogen liggen.

Groepsrisico

Het groepsrisico is bedoeld voor het beperken van de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is een maat voor de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en van een daardoor veroorzaakte calamiteit. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het aantal maximaal aanwezige personen, de zogenaamde oriënterende waarde. Het gaat echter om een richtwaarde. Het bevoegd gezag mag, mits voldoende gemotiveerd, van deze richtwaarde afwijken (de verantwoordingsplicht). Externe veiligheid moet altijd in preventieve zin onderdeel uitmaken van de besluitvorming bij nieuwe situaties, en kan bij besluitvorming over bestaande situaties leiden tot aanvullende maatregelen.

Een verantwoording van het groepsrisico is alleen nodig als het groepsrisico toeneemt of de oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt overschreden. Voor het aspect externe veiligheid is getoetst aan de volgende regelgeving en beleid:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;
  • Basisnet en ontwerp Besluit Transportroutes Externe veiligheid (BTEV);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Assen, vastgesteld op 7 september 2009.

Voor dit bestemmingsplan is het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorweg en het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen relevant.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de spoorweg

Het huidige beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in de 'Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' (cRvgs), die op termijn vervangen zal worden door het 'Besluit transportroutes externe veiligheid' (Btev).

Onderzoeksresultaten

In de gemeente Assen vindt over de spoorlijn Meppel – Onnen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Aan het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn risico's verbonden. In het kader van een actualisatie van de bestemmingsplannen ‘Port Natal en WZA’ heeft het steunpunt externe veiligheid Drenthe een onderzoek naar het aspect externe veiligheid uitgevoerd. In het onderzoek is reeds rekening gehouden met de in paragraaf 3.3 beschreven ontwikkelingen. Het onderzoek heeft geleid tot de onderstaande conclusies en is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

Plaatsgebonden risico

Conform het Basisnet Spoor zijn in Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen afstanden opgenomen voor het plaatsgebonden risico. In de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen staat een 10-6 contour van 1 meter voor het deel ten zuiden van het stationsgebied van Assen en 6 meter voor het traject binnen Assen. Het plaatsgebonden risico 10-6 vormt geen belemmering ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen op basis van het bestemmingsplan ‘Port Natal en WZA'.

Groepsrisico

Uit de berekening van het groepsrisico is gebleken dat het groepsrisico in de huidige situatie onder 10% van de oriëntatiewaarde ligt. Tevens is er geen significant verschil in het groepsrisico zichtbaar tussen de huidige situatie en de situatie met uitbreiding van het ziekenhuis.

Conform de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het verantwoorden van het groepsrisico enkel noodzakelijk bij toename van het groepsrisico of een groepsrisico boven de oriëntatiewaarde. Aangezien van beide situaties door de ontwikkeling van het ziekenhuis geen sprake is, is verantwoording van het groepsrisico strikt genomen niet noodzakelijk.

Vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen

In het zuidelijk deel van het plangebied ligt een aardgastransportleiding (N-521-42) die van oost naar west loopt tussen de Beilerstraat en de Europaweg - Zuid. Aan de leiding is een zogenaamde dubbelbestemming gegeven. Aan weerszijden van deze leiding is een belemmeringenstrook van vijf meter vanuit de as van de leiding opgenomen. Door de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe is een risicoanalyse uitgevoerd. Deze risicoanalyse is als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Plaatsgebonden risico

De PR 10-6 risicocontour van aardgastransportleiding N-521-42 ligt op 0 meter gemeten vanuit het hart van de gasleidingen. Dus binnen deze PR 10-6 risicocontour vallen geen (beperkt) kwetsbare objecten. Conform de wetgeving (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn er dus geen knelpunten (saneringsgevallen).

Groepsrisico

De uitbreiding van het aantal aanwezigen op het ziekenhuisterrein leidt niet tot een noemenswaardige toename van het groepsrisico. Het groepsrisico voor de aardgastransportleiding ligt in de huidige situatie ruim onder de oriëntatiewaarde. Er is dus sprake van een acceptabele situatie qua groepsrisico.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid inrichtingen dient invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Als het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde ligt en het groepsrisico niet toeneemt door het besluit is een verantwoording van het groepsrisico niet vereist. Omdat aan deze voorwaarden wordt voldaan is geen verantwoording groepsrisico vereist.

Omdat er sprake is van een toename van het aantal mensen in de nieuwe situatie, zal er aandacht geschonken moeten worden aan de zelfredzaamheid en hulpverlening. Aandachtspunt bij de verdere invulling van het plan is de vluchtroute die zodanig gesitueerd dient te worden dat bij een calamiteit met de buisleiding de vlucht van de risicobronnen af is. Dit betekent dat er vanaf de gasleiding een vluchtroute richting noord mogelijk moet zijn.

Daarnaast moet worden gekeken naar de toegangswegen in geval van een calamiteit. De vluchtroute(s) voor de aanwezigen in dit gebied dient logischerwijs niet dezelfde te zijn aan de aanrijdroute voor hulpverleningsdiensten. Dit vereist ook overleg en afstemming met deze diensten en in dit geval vooral de brandweer en kan leiden tot extra maatregelen (voor hulpverlening en zelfredzaamheid).

Conclusie  

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.7 Geluid

Inleiding

De Wet geluidhinder (Wgh) regelt de mate waarin het geluid veroorzaakt door wegen, spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen geluidgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen, scholen e.d.) mag belasten. Voor wegverkeer stelt de wet, dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeurgrenswaarde van 53 dB in principe niet worden overschreden.

Onderzoek

Door Ingenieursbureau Spreen is een onderzoek uitgevoerd (d.d. 26 januari 2015 met kenmerk 20140831-01). Uit dit onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting op de oostelijke gevel van het WZA, als gevolg van de Europaweg Zuid en de spoorlijn Zwolle - Groningen, niet voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder. Het onderzoek is als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Een geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde is zondermeer toelaatbaar. De effecten van geluid worden dan aanvaardbaarder geacht. Een geluidsbelasting hoger dan de maximaal toegestane hogere waarde is niet toelaatbaar. Een geluidsbelasting in het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toegestane hogere waarde is alleen toelaatbaar na een afwegingsproces.


Het vaststellen van een hogere waarde is mogelijk indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de berekende geluidsbelasting op de gevel van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen, onvoldoende doeltreffend is, dan wel stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeers- of vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. De wet schrijft daarbij voor dat ten behoeve van het terugdringen van de geluidsbelasting achtereenvolgens de volgende soorten maatregelen dienen te worden bezien:

  • a. maatregelen aan de bron (geluidreducerende wegdekverharding, verminderen verkeer, verlagen snelheid, raildempers);
  • b. maatregelen in het overdrachtsgebied tussen de bron en de ontvanger (geluidsafscherming, vergroten van de afstand);
  • c. maatregelen bij de ontvanger (gevelisolatie).


Maatregelen wegverkeerslawaai

Ten gevolge van het verkeer op de Europaweg - Zuid en het railverkeer op de spoorlijn Zwolle - Groningen is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder. De geluidbelasting op de gevel van de geluidgevoelige bestemmingen kan mogelijk worden gereduceerd door maatregelen te treffen aan de bron of in het overdrachtsgebied.

Aan de bron is een aantal maatregelen denkbaar. Hierbij valt te denken aan: het beperken van de verkeersomvang, het aanbrengen van raildempers, het wijzigen van de maximum snelheid of het wijzigen van de samenstelling van het verkeer. Het beperken van de verkeersomvang of de samenstelling van het verkeer is niet mogelijk, omdat de Europaweg Zuid een belangrijke ontsluitende functie voor de stad Assen heeft.

Het verlagen van de wettelijke maximumsnelheid is eveneens niet mogelijk. De Europaweg Zuid heeft in de toekomstige situatie een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. Het verlagen van deze maximumsnelheid is gezien de functie van de wegen niet wenselijk, aangezien de doorstromingsfunctie dan in het geding komt.

Het beperken van de verkeersomvang, het wijzigen van de samenstelling van het verkeer of het verlagen van de maximumsnelheid ontmoet derhalve overwegende bezwaren van verkeers- en vervoerskundige aard.

Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van een ander wegdektype Op de te reconstrueren wegen is uitgegaan van het asfalttype SMA-NL8 en SMA-NL5. Een bronmaatregel betreft het aanbrengen van een dunne deklaag A of een dunne deklaag B. De gemeente Assen acht het aanbrengen van een dunne deklaag vanuit verkeerskundig oogpunt niet wenselijk.

Maatregelen railverkeerslawaai spoorlijn Zwolle - Groningen

Aan de zijde van de bron zou gedacht kunnen worden aan raildempers. Hiermee is globaal een reductie te bereiken van circa 3 dB. Het installeren van de raildempers zou moeten plaatsvinden over een afstand van circa 500 meter.

 

Een geluidscherm langs het spoor is een efficiënte maatregel in het overdrachtsgebied om zo de geluidbelasting te reduceren. Het akoestisch effect van een gangbaar scherm (hoogte circa 3 meter) en een lengte van 500 meter is groter dan dat van raildempers.

Echter het scherm zou dan geplaatst moeten worden in de groenstrook. Deze groenstrook zou door het aanleggen van het scherm nagenoeg geheel verdwijnen, terwijl deze juist een zeer belangrijke landschappelijke en recreatieve waarde heeft voor het plangebied en bijdraagt aan de woonkwaliteit. Daarnaast stuiten beide maatregelen op financiële bezwaren. De kosten voor de te treffen maatregelen wegen niet op tegen de opbrengsten van de planontwikkeling.

Binnenwaarde

Het geluidsniveau binnen geluidsgevoelige bestemmingen mag niet hoger worden dan de wettelijk vereiste binnenwaarde. Ten aanzien van (spoor)wegverkeerslawaai bedraagt deze waarde 33 dB voor ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten en 28 dB in ruimten voor patiëntenhuisvesting. Initiatiefnemer is verantwoordelijk om bij realisatie van nieuwe geluidgevoelige ruimtes te onderzoeken of de geluidwering van de gevels voldoende is.

Cumulatie

Bij de vaststelling van hogere waarden dient het bevoegd gezag volgens de Wet geluidhinder rekening te houden met de cumulatie van de verschillende geluidbronnen. Conform de regels voor cumulatie zijn de volgens artikel 110g Wgh toegestane correcties overigens niet toegepast. De weergegeven geluidwaarden liggen daardoor 5 dB hoger. De maximaal gecumuleerde geluidbelasting bedraagt 59 dB. Geconcludeerd kan worden dat de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare hoge geluidbelasting.

Conclusie

Het aspect geluid vormt, door het vaststellen van hogere waarden, geen beperking voor dit bestemmingsplan.

4.8 Geur

Inleiding

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft op twee wijzen betrekking op procedures op basis van de Wro. Ten eerste moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij zoals een agrarisch bedrijf niet onevenredig in haar (bedrijfs)belangen wordt geschaad door de realisatie van een bestemmingsplan. Ten tweede speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Geurhinder afkomstig van bedrijven is een integraal onderdeel van het aspect milieuzonering dat in de paragraaf ‘Bedrijven en milieuzonering’ wordt behandeld.

Onderzoek

In dit bestemmingsplan zijn geurgevoelige objecten toegestaan. Het betreffen feitelijk aanwezige geurgevoelige objecten en objecten waarvoor hoofdzakelijk de vigerende bouwrechten worden overgenomen. In de directe omgeving van het plangebied liggen geen agrarische bedrijven die vanuit het aspect geurhinder relevant zijn voor het bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

Inleiding

Voor luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2)en fijnstof (PM10) In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Bijzondere aandacht verdient verder het op 16 januari 2009 in werking getreden Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de buurt van rijks- en provinciale wegen beperkt. Daarvoor voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is. Aan weerszijden van rijkswegen 300 meter en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg). Waar in een dergelijk onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden. Dat gebeurt al in de context van de goede ruimtelijke ordening. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.

Onderzoek

Assen heeft een eigen milieuverkeerskaart. Uit het model blijkt dat nergens in Assen overschrijding van de grenswaarden optreedt. Verder maakt het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkeling mogelijk, die van grotere omvang is dan wat hiervoor in de inleiding is aangegeven. Daarom wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" verslechtert. Er is in dit plan geen sprake van realisatie van nieuwe gevoelige bestemmingen. Op grond van de Wet luchtkwaliteit bestaat geen aanleiding voor een naar onderzoek naar luchtkwaliteit.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk, die van grotere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven. Daarom wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" verslechtert. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Inleiding  

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Eén van de belangrijkste wijzigingen in het Besluit is de invoering van een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen.

Onderzoek  

Bij de beoordeling of een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, is rekening gehouden met de criteria in Bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (richtlijn 85/337/EEG). De hoofdcriteria zijn:

  • 1. kenmerken van de projecten
  • 2. plaats van de projecten
  • 3. kenmerken van het potentiële effect

In deze paragraaf is beoordeeld, of het plan mogelijk belangrijke negatieve gevolgen kan hebben voor het milieu.

Het bestemmingsplan heeft betrekking op een plangebied dat in de kern van de stad Assen ligt. Dit plangebied grenst niet aan Natura-2000 gebieden. Figuur 14 geeft de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden Drentsche Aa en Witterveld. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen mogelijk zodat dit bestemmingsplan niet zal zorgen voor een verslechtering van deze gebieden. Ten westen van het plangebied ligt een groengebied (Asserbos) dat waardevol is voor de bewoners van de stad. Ook dit gebied zal geen nadelige invloed ondervinden van dit bestemmingsplan.

Conclusie

De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan op zich en in samenhang met andere plannen geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden.De overall conclusie is op grond hiervan dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk wordt geacht.

4.11 Verkeer en vervoer

Algemeen

Zoals in paragraaf 2.5.2 al beschreven is grenst het plangebied aan de Stadsboulevard Zuid. In het kader van dit project worden (grootschalige) ingrepen uitgevoerd in de infrastructuur. Dit bestemmingsplan maakt die ingrepen niet mogelijk.

Verkeer

De bestaande wegen en ontsluitingsstructuur zijn opgenomen in dit bestemmingsplan. Bij deze actualisatie bestaat, mede gezien de conserverende aard van dit plan, geen aanleiding tot aanzienlijke wijziging van deze structuur.

Parkeren

Het ziekenhuis heeft vier grote parkeerterreinen, maar kamt overdag met een tekort aan parkeerplaatsen. Sinds het najaar van 2013 huurt het ziekenhuis een nabij gelegen parkeerterrein aan de Schepersmaat. Hier kan overdag het personeel parkeren.

Op het ziekenhuisterrein zelf bestaat binnen de bestemming 'Maatschappelijk' de mogelijkheid om op de plek van de voormalige boerderij op de hoek van de Beilerstraat en de Port Natalweg een vijfde parkeerterrein aan te leggen. Dit parkeerterrein kan via het ziekenhuisterrein ontsloten worden op de Europaweg - Zuid. Dit directe ontsluiting van dit perceel voor auto´s vindt plaats op de Beilerstraat.

Uitbreiding van de bestaande bebouwing is uitsluitend toegestaan als op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien. Hiervoor zijn twee uitzonderingen gemaakt: als het parkeren op een ander geschikte wijze geregeld is of als aangetoond kan worden dat met de uitbreiding van bebouwing geen sprake is van een toename van het aantal bezoekers en/of patiënten. Middels een omgevingsvergunning kan dan afgeweken worden van deze bepaling.

 

Voor het bepalen van voldoende parkeerplaatsen dient een analyse opgesteld te worden van de parkeerbehoefte van het ziekenhuis en de daaraan gelieerde voorzieningen. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de meest actuele CROW normering (of vergelijkbare kencijfers).

 

4.12 Water

Inleiding

Sinds 1 november 2003 is het verplicht ruimtelijke plannen te toetsen op waterhuishoudkundige aspecten: de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden daarbij expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen binnen deze ruimtelijke plannen en besluiten. Het watersysteem wordt hierbij op een integrale wijze benaderd. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater worden dus (in samenhang) in beschouwing genomen. Daarbij gaat het naast de kwantiteit ook om de kwaliteit. De integrale benadering van het watersysteem betekent ook dat het watersysteem wordt benaderd in samenhang met andere beleidsvelden. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen waterneutraal vorm te geven en om het watersysteem op orde te krijgen.

Onderzoek

De waterhuishouding in het plangebied is ingericht op stedelijk gebied. Afvalwater en hemelwater worden gescheiden opgevangen en afgevoerd. Figuur 19 geeft een overzicht van de in het plangebied gelegen hoofdwatergangen en schouwsloten. In het plangebied ligt een hoofdwatergang langs de noordelijke grens van het plangebied, evenwijdig aan de Port Natalweg. Ter bescherming hiervan is de bestemming Water toegekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201427D-C001_0018.png"

Figuur 19: ligging hoofdwatergang (blauw) en schouwsloten (rood) in het plangebied.

Schouwsloten op privé-terrein zijn in het beheer van de betreffende kaveleigenaar. Industrieel en huishoudelijk afvalwater wordt via de riolering afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Er vindt in dit plan geen wijziging in de waterhuishouding plaats. Vigerende bouwmogelijkheden worden grotendeels overgenomen. Nader onderzoek naar waterhuishoudkundige aspecten in verband met dit bestemmingsplan is dan ook niet noodzakelijk.

Compensatieplicht

In artikel 3.2 van de Keur van Waterschap Hunze en Aa’s is opgenomen dat het verboden is om verhard oppervlak aan te brengen, voor zover dat leidt tot een versnelde afvoer van neerslag naar oppervlaktewater. Hiervoor geldt als ondergrens een toename van verhard oppervlak van 150 m² binnen de bebouwde kom, uitbreidingsgebieden en glastuinbouwgebieden of 1.500 m² voor overige gebieden. Hiermee wordt zowel bebouwing als erfverharding bedoeld: neerslag die hierop valt zal niet meer langzaam via de bodem kunnen worden afgevoerd. Bij een bouwplan met een dergelijke omvang zal het waterschap advies gevraagd (moeten) worden over bijvoorbeeld infiltratie en of tijdelijke waterberging.

Conclusie

In dit bestemmingsplan zijn water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan binnen onder andere de bestemmingen Maatschappelijk, Water, Groen en Verkeer en Verblijfsgebied. Water met een stedenbouwkundige functie en hoofdwatergangen zijn opgenomen binnen de bestemming Water. Beleidsdoelstellingen ten aanzien van de waterkwantiteit en -kwaliteit zijn binnen de genoemde bestemmingen mogelijk. In dit bestemmingsplan wordt bij veel bestemmingen, naast de waterbestemming, onder de bestemmingsomschrijving ook water genoemd. Dit bestemmingsplan biedt hierdoor mogelijkheden voor het implementeren en uitvoeren van het waterbeleid.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Inleiding

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat vooral om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.), soms onder voorwaardelijke voorwaarden, toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen)

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

Wat is een bestemmingsplan?

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming

Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.

  • Via een aanduiding

Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

5.1.2 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels. 

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. 

In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3: Algemene regels. 

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels. 

In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.1.3 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.1.4 Bestemmingsregels
5.1.4.1 Bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch met waarden

De bestemming Agrarisch met waarden is toegekend aan de gronden die gebruikt worden voor het (hobbymatig) houden van vee, een dierenweide en het behoud en herstel van de aanwezige cultuurhistorische- en landschappelijke waarden.

Ter plaatse van de aanwezige duiventil is een specifieke functieaanduiding opgenomen. Om de (toekomstige) realisatie van het Nijlandsloopje en het daarnaast geplande fietspad te faciliteren is onder de bestemmingsomschrijving ook de realisatie van fietspaden, waterlopen, waterpartijen en oeverstroken specifiek genoemd.

Op deze gronden mogen geen gebouwen gebouwd worden. De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 4 meter bedragen.

Binnen de bestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden opgenomen voor een aantal activiteiten die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor het landschap (b.v. het aanleggen van watergangen of aanbrengen van verhardingen).

Artikel 4 Bos

De bestemming Bos is toegekend aan de bospercelen binnen dit plangebied. Binnen de bestemming is het onder andere toegestaan (hoog)opgaande beplanting, waterlopen en beken aan te leggen. Voorts is deze bestemming gericht op het behoud en herstel van de aanwezige landschappelijke- en natuurlijke waarden.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen gebouwd worden. De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 4 meter bedragen.

Binnen de bestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden opgenomen voor een aantal activiteiten die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor het aanwezige bos (b.v. kappen of aanbrengen van verhardingen).

Artikel 5 Groen

De bestemming 'Groen' is toegekend aan het westelijke (parkachtige) deel van het plangebied. Binnen deze bestemming mogen groenvoorzieningen en paden gerealiseerd worden.

Tevens is een bestaand gebouw specifiek bestemd door middel van een bouwvlak op de verbeelding. De maximaal toegestane bouwhoogte staat aangegeven op de verbeelding.

Binnen de bestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden opgenomen voor een aantal activiteiten die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor de aanwezige groenstructuren (b.v. kappen of aanbrengen van verhardingen).

Artikel 6 Maatschappelijk

De bestemming 'Maatschappelijk' is toegekend aan het ziekenhuisterrein. Op grond van deze bestemming is het toegestaan de gronden te gebruiken voor ziekenhuisvoorzieningen, aan gezondheidszorg gerelateerde bedrijvigheid en dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en het wonen in maximaal twee bedrijfswoningen. Ter plaatse van de specifieke aanduiding is een fietsenstalling toegestaan. Bij de hoofdfunctie behorende voorzieningen (zoals parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, wegen en paden) zijn tevens toegestaan.

Het bouwen van gebouwen is uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Op de verbeelding staat de maximaal toegestane goot- en/of bouwhoogte, het toegestane bebouwingspercentage en in een aantal gevallen de minimale- en maximale dakhelling aangegeven.

Ter plaatse van de aanduiding 'fietsenstalling' is uitsluitend de realisatie van een fietsenstalling toegestaan.

De bouwhoogte van overige bouwwerken mag ten hoogste 6,50 meter bedragen.

In de bouwregels is tevens bepaald (middels een voorwaardelijke verplichting) dat bij een toename van de verharde oppervlakte, dit gecompenseerd moet worden in waterberging.

In de afwijkingsbepalingen voor de bouwregels is opgenomen dat de goothoogte van een gebouw mag worden verhoogd tot ten hoogste 18 meter tot ten hoogste 15% van de binnen het bouwvlak toegestane bouwmassa.

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied

Wegen, voet- en fietspaden en gebieden met een verblijfskarakter zijn opgenomen binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen gebouwd worden. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen. De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 6 meter bedragen.

Artikel 8 Water

De bestemming 'Water' is toegekend aan de watergang in het noorden van het plangebied. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen gebouwd worden.

5.1.4.2 Dubbelbestemmingen

In het bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van één dubbelbestemming.

Artikel 9 Leiding - Gas

De bestemming 'Leiding - Gas' is toegekend aan de gasleiding in het zuidelijke deel van het plangebied. Aan weerszijden van de leiding is de daarbij behorende belemmeringenstrook van 5 meter opgenomen. Binnen deze zone mag zonder vergunning geen bodemverstorende activiteit plaatsvinden die mogelijk schade kan toebrengen aan de leiding.

5.1.5 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Er is voor gekozen deze onderwerpen hier te regelen, omdat deze in beginsel voor alle bestemmingen gelden. Het bevoegd gezag kan hierbij tevens nadere eisen stellen. De belangen van waaruit die eisen worden gesteld, zijn ook nader opgesomd in dit artikel.

5.1.6 Overgangs- en slotregel

Het afsluitende hoofdstuk bevat de overgangs- en slotregels. De overgangsregel is – evenals de anti-dubbeltelregel – opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening en dus voor alle bestemmingsplannen verplicht om over te nemen. In de Slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan heeft voor een groot deel een beheersfunctie en daarmee een conserverend karakter. Dit betekent dat ter plaatse de bestaande ruimtelijke en functionele situatie is vastgelegd en wordt behouden. Grootschalige ontwikkelingen ter plaatse zijn niet toegestaan.Gezien het voorgaande wordt geen exploitatieplan vastgesteld.

De kosten die met de uitvoering van dit bestemmingsplan zijn gemoeid, hebben enkel betrekking op plankosten die niet kunnen worden verhaald. De kosten worden ten laste gebracht van de algemene middelen. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt hiermee geacht voldoende te zijn aangetoond.

6.2 Planschadeaspecten

Door het conserverende karakter van het bestemmingsplan worden vrijwel allaen de mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan overgenomen in dit nieuwe bestemmingsplan. Daarmee zullen belanghebbenden geen nadelige gevolgen ondervinden van dit bestemmingsplan en zal er naar verwachting geen planschade ontstaan voor belanghebbenden.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Voorontwerp van het bestemmingsplan

7.1.1 Overleg

Het voorontwerp van het bestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1 toegezonden aan de reguliere overlegpartners.

Hiermee is voldaan aan de overlegverplichting op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. De ingekomen reacties en de gemeentelijke beantwoording zijn opgenomen in bijlage 4 van het bestemmingsplan.

7.1.2 Inspraak

De gemeenteraad van Assen heeft een inspraakverordening vastgesteld waarin is opgenomen dat per ruimtelijk plan kan worden afgewogen of inspraak wordt toegepast.

Ten aanzien van dit bestemmingsplan heeft het college van Burgemeester en Wethouders besloten om de gelegenheid tot inspraak te bieden en het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Gedurende de termijn van inspraak is één reactie binnengekomen. Een samenvatting van de reactie en de beantwoording is opgenomen in bijlage 4 Reactienota vooroverleg en inspraak.

7.2 Ontwerp van het bestemmingsplan

Het ontwerp van het bestemmingsplan en het ontwerpbesluit hogere waarden hebben op grond van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht voor een periode van zes weken (van donderdag 26 februari tot en met woensdag 8 april 2015 ) ter visie gelegen.

Het besluit omtrent deze tervisielegging is op de gebruikelijke wijze bekend gemaakt via de rubriek 'Berichten van de Brink' van het Gezinsblad en in de Staatscourant.

Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid geweest zijn of haar zienswijze ten aanzien van het bestemmingsplan bij de gemeenteraad, en ten aanzien van het ontwerpbesluit hogere waarde bij het college van burgemeester en wethouders kenbaar maken. Er zijn 2 zienswijzen ingediend, 1 tegen het ontwerpbestemmingsplan en 1 tegen het ontwerpverzoek hogere grenswaarden. Deze zijn samengevat en beoordeeld in de Reactienota zienswijzen bestemmingsplan Port Natal / WZA resp. de Reactienota zienswijzen Hogere grenswaarden ten behoeve van het bestemmingsplan Port Natal / WZA. Deze reactienota's zijn als bijlagen 6 en 7 van de toelichting bijgevoegd.

Het college neemt, met inachtneming van de ingediende zienswijze, een besluit omtrent het verlenen van de hogere grenswaarden. De gemeenteraad neemt, met inachtneming van de ingediende zienswijze, een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.