direct naar inhoud van Planregels
Plan: Stationsgebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.00BP2014230-C001

Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Stationsgebied met identificatienummer NL.IMRO.0106.00BP2014230-C001 van de gemeente Assen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 ander geluidsgevoelig gebouw:

gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.6 ander-werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde.

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken.

1.8 bebouwingspercentage:

een op de planverbeelding of in de planregels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen het bouwvlak, dat maximaal mag worden bebouwd met bebouwing;

1.9 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huis-verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.10 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit, een horecabedrijf, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.12 bestaand:

bij bebouwing: een gebouw of overig bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal tot stand is gekomen of tot stand kan komen krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

bij gebruik: het legale gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft gekregen.

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.22 dagrecreatieve voorziening:

voorzieningen ten behoeve van activiteiten als wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken.

1.23 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen (geen motorbrandstoffen zijnde) aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.24 dienstverlening:

werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten met een baliefunctie aan derden al dan niet met inbegrip van ondergeschikte detailhandel

1.25 erf- en terreinafscheidingen:

een bouwwerk, dat geen gebouw is en dat dient als scheiding tussen 2 of meer erven of terreinen, zoals muren, schuttingen, hekwerken of bouwwerken van vergelijkbare aard en omvang.

1.26 evenementen:

een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de openlucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of daarmee gelijk te stellen evenementen zoals markten, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, beurzen en festivals.

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 grootschalige detailhandel:

detailhandel met een minimumverkoopvloeroppervlake van 1.500 m2;

1.29 hoofdgebouw:

één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.30 horeca categorie 2:

vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt. Hieronder worden bijvoorbeeld verstaan restaurants, hotels, pensions en bodega's.

1.31 horeca categorie 3:

vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen en waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie onder omstandigheden aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grotere druk op de openbare orde met zich mee kan brengen. Hieronder worden bijvoorbeeld verstaan broodjeszaken, cafetaria's, fastfood, ijssalons, eethuisjes, lunchrooms, automatiek, afhaalhoreca. Met betrekking tot het karakter van de horeca-activiteiten wordt het volgende onderscheid gemaakt:

  • a. vormen die zich qua exploitatie en qua openingstijden richten op de reguliere horeca, een aantasting van het woon- en leefklimaat en druk op de omgeving kunnen veroorzaken;
  • b. vormen die zich qua exploitatie en qua openingstijden richten op de winkelactiviteiten, doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat en geen druk op de omgeving veroorzaken.
1.32 horecabedrijf:

het bedrijfsmatig verschaffen c.q. verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of kleine eetwaren, zoals het hotelbedrijf, het restaurant bedrijf, een snackbar, een café of een combinatie van twee of meer van deze bedrijven.

1.33 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen, niet zijnde detailhandel.

1.34 kiss-and-ride:

locatie waar automobilisten kort mogen stoppen om passagiers uit of in te laten stappen.

1.35 kunstobject

een overig bouwwerk of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt

als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.36 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.37 kwetsbaar object

een kwetsbaar object als gedefnieerd in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.38 maatschappelijke voorzieningen:

culturele, educatieve, sociale, medische en levensbeschouwelijke voorzieningen.

1.39 nutsvoorziening

een voorziening ten behoeve van een nutsbedrijf, de waterhuishouding, het meten van luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer, het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen, verkeersregeling, verkeersgeleiding, wegaanduiding, het opladen van accu’s van voertuigen, verlichting.

1.40 onderdoorgang

een kort, gesloten kunstwerk waarmee een weg, fietspad of voetgangersverbinding onder een weg, spoorweg, maaiveld of een gebouw wordt geleid.

1.41 ondergronds:

beneden peil;

1.42 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.43 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.44 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.45 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen, het gemiddelde van het aansluitende afwerkte maaiveld.
1.46 restauratieve voorziening:

voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het (al dan niet tegen betaling) verstrekken van (eenvoudige) spijzen en dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling, zoals een kantine of mensa.

1.47 rijstrook:

een strook van de weg welke voldoende plaats biedt aan één enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, niet bedoeld op- en afritten en invoegstroken.

1.48 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.49 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.50 staat van bedrijfsactiviteiten:

de Staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage onderdeel uitmaakt van deze regels.

1.51 straat- en bebouwingsbeeld

de waarde van het gebied in stedenbouwkundige zin door de mate van
samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een
goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en
breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in
bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.52 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel

.

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van de fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met daaraan ondergeschikt:

met de daarbij behorende:

  • o. bebouwing;
  • p. verhardingen, tuinen en erven;

en met dien verstanden dat:

  • q. een ander geluidsgevoelig gebouw niet in de bestemming is begrepen;
  • r. de gronden ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' tevens zijn bedoeld voor langdurig parkeren ten behoeve van het stationsgebied.

3.2 Bouwregels

Op de voor ' Gemengd' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat kelders beneden maaiveld ook daarbuiten mogen worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m), maximum bebouwingspercentage (%)' mag de bouwhoogte ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen en het bebouwingspercentage ten hoogste het aangegeven percentage bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dient de voetgangersdoorgang en zichtrelatie onder de gebouwen te worden gehandhaafd;
  • e. per gebouw wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

3.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag per bouwperceel maximaal 60 m2 bedragen;
  • b. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend vanaf 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. de goothoogte mag maximaal 3 meter bedragen; indien wordt aangebouwd aan het hoofdgebouw, geldt als maximum de hoogte van de bovenkant van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 meter;
  • d. de bouwhoogte mag maximaal 6 meter bedragen.

3.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggen- en lichtmasten mag ten hoogste 8 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van de andere overige bouwwerken mag ten hoogste 3 meter bedragen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van lid 3.1, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. de uitoefening van een horecabedrijf anders dan aangegeven in lid 3.1, met uitzondering van restauratieve voorzieningen ten dienste van de bestemming tot een maximum van 15% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte;
  • b. detailhandel anders dan in het kader van een servicepunt voor motorbrandstoffen;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de verkoop en opslag van lpg;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor andere geluidgevoelige objecten;
  • e. het gebruik van de gebouwen voor een bedrijfswoning of woning;
  • f. het gebruik van de gebouwen of gronden indien niet op eigen terrein kan worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte en onvoldoende ruimte voor laden en lossen kan worden geboden.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer;
  • b. straten en paden met hoogdzakelijk een ontsluitingsfunctie voor de aanliggende percelen;
  • c. voet- en fietspaden;

met daaraan ondergeschikt:

met de daarbij behorende:

  • k. bebouwing;
  • l. verhardingen, erven en terreinen.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid.

Artikel 5 Verkeer - Railverkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegvoorzieningen, waaronder spoorlijnen ten behoeve van maximaal vijf spoorbanen;
  • b. verkeer- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen en 'kiss-and-ride' zones;
  • c. de bij de bestemming behorende gebouwde stationsvoorzieningen, waaronder wachtruimten,fietsenstallingen, kunstwerken, informatievoorzieningen, technische installaties, overkappingen, luifels, stijgpunten, toegangsgebouwen en trappartijen;
  • d. wegen met hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'openbaar vervoerstation' voorzieningen ten behoeve van het spoorwegstation, waaronder in ieder geval begrepen overkappingen, spoorwegperrons, overwegen, fietsenstallingen, wachtruimten, kunstwerken, informatievoorzieningen, technische installaties, luifels, stijgpunten, toegangsgebouwen en trappartijen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - stationsgebouw' tevens horeca categorie 3, detailhandel, dienstverlening en bedrijven in de categorie 1 en 2 als genoemd in de als bijlage bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - wijkverbindingstunnel' tevens een onderdoorgang voor fiets- en voetgangers;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - perrontunnel' een onderdoorgang voor voetgangers;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - busstation' een busstation als genoemd onder SBI-code (2008) 493;

met daaraan ondergeschikt:

  • j. bedrijfsgebonden, onzelfstandige kantoren tot een maximum van 15% van de bedrijfsvloeroppervlakte van het bedrijf, uitsluitend ter plaatste van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - stationsgebouw';
  • k. voet- en fietspaden;
  • l. geluidwerende voorzieningen;
  • m. groenvoorzieningen;
  • n. nutsvoorzieningen;
  • o. kunstwerken;
  • p. parkeervoorzieningen;
  • q. water en watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • r. bebouwing;
  • s. verhardingen, erven en terreinen.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.2.1 Gebouwen binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen;
  • c. per gebouw wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;

5.2.2 Gebouwen buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw dient binnen de aanduiding 'openbaar vervoerstation' te worden gebouwd;
  • b. het maximum bebouwingspercentage mag ten hoogste 40% bedragen;
  • c. de maximum bouwhoogte mag ten hoogste 8 meter bedragen;
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - wijkverbindingstunnel' een onderdoorgang, waarvan de maximale bouwdiepte 8 meter bedraagt;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - perrontunnel' een onderdoorgang, waarvan de maximale bouwdiepte 8 meter bedraagt en de maximale breedte 15 meter.

5.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • e. de sociale veiligheid.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van lid 5.1, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en opstallen voor bedrijven, die krachtens bijlage 1, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, alsmede voor risicovolle inrichtingen;
  • b. het gebruik van de gebouwen of gronden indien niet op eigen terrein kan worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte en onvoldoende ruimte voor laden en lossen kan worden geboden.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een ontsluitingsfunctie voor de aanliggende erven en het openbaar vervoer;
  • b. verkeer- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen en 'kiss-and-ride' zones;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. fietsenstallingen;
  • e. verblijfsfuncties, waaronder begrepen markt en terrassen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'tunnel' een onderdoorgang voor het doorgaande wegverkeer;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'openbaar vervoerstation' voorzieningen ten behoeve van het spoorwegstation, waaronder in ieder geval begrepen overkappingen, spoorwegperrons, overwegen, fietsenstallingen, wachtruimten, kunstwerken, informatievoorzieningen, technische installaties, luifels, stijgpunten, toegangsgebouwen en trappartijen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - wijkverbindingstunnel' tevens een onderdoorgang voor fiets- en voetgangers;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - perrontunnel' een onderdoorgang voor voetgangers;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - busstation' een busstation als genoemd onder SBI-code (2008) 493;

met daaraan ondergeschikt:

met daarbij behorende:

6.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.2.1 Gebouwen ten behoeve van het busstation

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van het busstation gelden de volgende regels:

  • a. het bouwen van gebouwen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - busstation';
  • b. de maximum bouwhoogte mag ten hoogste 5 meter bedragen.
  • c. de totale oppervlakte aan gebouwen mag ten hoogste 150 m2 bedragen;

6.2.2 Gebouwen ten behoeve van een openbaar vervoerstation

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoerstation gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw dient binnen de aanduiding 'openbaar vervoerstation' te worden gebouwd;
  • b. het maximum bebouwingspercentage mag ten hoogste 40% bedragen;
  • c. de maximum bouwhoogte mag ten hoogste 8 meter bedragen.

6.2.3 Gebouwen ten behoeve van de onderdoorgangen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de onderdoorgangen gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'tunnel' een onderdoorgang, waarvan de maximale bouwdiepte 15 meter bedraagt;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - wijkverbindingstunnel' een onderdoorgang, waarvan de maximale bouwdiepte 8 meter bedraagt;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - perrontunnel' een onderdoorgang, waarvan de maximale bouwdiepte 8 meter en de maximale tunnelbreedte 15 meter bedraagt .

6.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid.

Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) (enkelbestemming), mede bestemd voor:

  • a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van het cultuurhistorische karakter van het beschermd stadsgezicht wat tot uitdrukking komt in:
    • 1. de cultuurhistorisch en archeologische waarde van het plangebied;
    • 2. de singelstructuur;
    • 3. de wegenstructuur;
    • 4. de groenstructuur en de beplanting;
    • 5. de openbare ruimte;
    • 6. de omringende bebouwing, waarvan met name de parcellering, hoofdvorm van gebouwen, de materiaalkeuze en gevelindeling bepalend zijn voor de karakteristiek;
  • b. een en ander zoals beschreven in het aanwijzingsbesluit (augustus 1988), zoals deze als bijlage 2 bij deze regels is opgenomen.

7.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud, de versterking en/of het herstel van het beschermde stadsgezicht nadere eisen stellen ten aanzien van de volgende onderwerpen.

7.2.1 Situering bouwwerken

De situering van bouwwerken indien dit noodzakelijk is ten behoeve van de bezonningssituatie, de privacy, de bereikbaarheid voor de brandweer en andere hulpdiensten en dergelijke, dan wel indien dit uit een oogpunt van stedenbouwkundige of ruimtelijk-functionele kwaliteit, dan wel ter bescherming van de cultuurhistorische waarden wenselijk is.

7.2.2 Parcellering

Het in acht nemen van de historische parcellering, dan wel een daarmee vergelijkbare indeling van percelen langs openbaar gebied indien sprake is van het vervangen van bebouwing of het splitsen van panden in smallere eenheden, waarbij geëist kan worden dat aangesloten wordt bij de in het desbetreffende gebied voorkomende kavelbreedte.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken en/of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren op de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden:
    • 1. het vellen, snoeien, rooien of anderszins beschadigen van bomen in het openbaar gebied;
    • 2. het aanbrengen van beplantingen in het openbaar gebied;
    • 3. het aanleggen, veranderen of verwijderen van hekwerken, stoeppalen met kettingen, gemetselde buitentrappen en tuinmuren;
    • 4. het aanleggen, verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanbrengen, veranderen of verwijderen van oppervlakteverhardingen, voor zover het meer dan 30 m2 betreft;
    • 5. het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden indien het grondwerkzaamheden betreft waarbij sprake is van een hoogteverschil van meer dan 30 cm;
    • 6. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien het andere-werken en/of werkzaamheden betreft die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van rechtskracht worden van het plan.
  • c. De andere-werken en/of werkzaamheden als genoemd onder a zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover het onder a, sub 1 genoemde vellen of rooien van bomen noodzakelijk is in verband met ernstige hinder, gevaar of ziekte van de boom en herplant is verzekerd;
  • d. Indien en voor zover de aangewezen gronden zijn aangeduid met 'beeldbepalende boom' en binnen de kroonprojectie van deze boom activiteiten plaats vinden, wordt de onder a genoemde vergunning slechts verleend indien door de werken en/of de werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen geen schade wordt toegebracht aan de betreffende boom/bomen respectievelijk geen waarschijnlijke inkorting van de levensduur van de boom/bomen plaatsvindt.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Milieuzone - verbodszone diepe boringen
9.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - verbodszone diepe boringen' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een adequate bescherming van het grondwaterbeschermingsgebied.

9.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 9.1.1 bedoelde gronden grondboringen dieper dan 15 meter uit te voeren;
  • b. Het onder sub a opgenomen verbod geldt niet:
    • 1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    • 2. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
    • 3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,50 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk.
  • c. een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van het bevoegde gezag in het kader van de diepe grondboring.

9.2 Veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied

9.2.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied' zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, bestemd voor een zone langs een transportroute waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, waarin bij realisatie van kwetsbare objecten rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.

9.2.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingsregels mogen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied' geen kwetsbare objecten worden gebouwd;
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bestaande kwetsbare objecten.

9.2.3 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de subleden 9.2.2 lid a, en 9.2.4 lid a, ten behoeve van kwetsbare objecten, overeenkomstig de ter plaatse voorkomende bestemming(en), met uitzondering van gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals ziekenhuizen, bejaardenhuizen, verpleeghuizen, scholen, of gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen, mits

  • a. de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar niet wordt overschreden;
  • b. in de toelichting van het besluit het groepsrisico wordt verantwoord;
  • c. het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid wordt gesteld om advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute.

9.2.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gebouwen ten behoeve van kwetsbare objecten.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bestaande kwetsbare objecten.

9.3 Wetgevingszone - verwezenlijking in naaste toekomst

9.3.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - verwezenlijking in naaste toekomst' komen de gronden in aanmerking voor verwezenlijking in de naaste toekomst als bedoeld in artikel 3.4 Wet ruimtelijke ordening.

9.3.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast of verwijderd indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat.

9.4 Overige zone - rijbanen

Tot een met dit bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het zodanig gebruik van gronden voor de in 4.1 sub a, 5.1 sub d en 6.1 sub f bedoelde wegen dat de akoestische situatie van geluidgevoelige bestemmingen en -objecten nadelig wordt beïnvloed, zoals dit onder meer blijkt uit:

  • a. het realiseren van meer rijstroken dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal rijstroken' is aangegeven;
  • b. het feit dat de gemiddelde positie van de rijstroken niet overeenkomt met de aanduiding 'as van de weg';
  • c. de maximum snelheid voor motorvoertuigen meer dan 50 km/uur bedraagt.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als toegestaan.

10.2 Bestaande afstanden

In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

10.3 Ondergronds bouwen
  • a. op plaatsen waar hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn of gelijktijdig worden gebouwd, mag eveneens ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat direct aansluitend ook in- dan wel uitritten, trappartijen en stijgpunten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken mogen worden gebouwd;
  • b. bij een omgevingsvergunning kan het bouwen van ondergrondse bouwwerken worden toegestaan op andere locaties dan genoemd onder a, mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.

10.4 Bouwen buiten het bouwvlak

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de afzonderlijke bestemmingen geldt dat de (verlengde) grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde mogen worden overschreden door:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
  • b. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
  • c. (hoek-)erkers, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits over niet meer dan de halve gevelbreedte en de (verlengde) grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 1,5 meter worden overschreden;

mits de bedoelde overschrijdingen niet in de weg staan aan:

  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. een goede woonsituatie;
  • f. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • g. de verkeersveiligheid;
  • h. de milieusituatie;
  • i. de sociale veiligheid.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

Tot een met deze bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. buitenopslag van goederen op gronden gelegen vóór de naar de openbare weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen en het verlengde van die gevel(s);
  • b. het gebruik van gronden voor de opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
  • c. het gebruik van de gronden voor opslag van (aan de oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een seksinrichting;
  • f. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor het oprichten van een verkooppunt van motorbrandstoffen, met uitzondering van het verkooppunt van motorbrandstoffen genoemd in artikel 3.1 lid e;
  • g. het gebruik van de gronden als sta- of ligplaats voor onderkomens.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Afwijking

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels, zodat:

  • a. kan worden toegestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,50 meter, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • b. kan worden toegestaan dat de in dit plan toegestane bouwhoogte van overige bouwwerken met 5 meter wordt overschreden;
  • c. kan worden toegestaan dat de in dit plan toegestane goot- en/of bouwhoogte van hoofdgebouwen met maximaal 2 meter wordt overschreden;
  • d. kan worden toegestaan dat afwijkingen worden aangebracht in de plaats van gebouwen, het beloop en de ligging van tunnels en onderdoorgangen indien dit vanuit het belang van een technisch beter verantwoorde plaatsing of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer bedraagt dan 5 meter;
  • e. kan worden toegestaan dat in minder parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

12.2 10% Regeling

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels ten behoeve van een vermeerdering van de voorgeschreven maten en percentages, alsmede de inhoud en de oppervlakte van de bouwwerken, mits de vermeerdering niet meer dan 10% bedraagt.

12.3 Toepasbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.1 en lid 12.2 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. er geen nadelige gevolgen zijn voor het aantal geluidgehinderden en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie en de verkeersveiligheid.

12.4 Afwegingskader

Een in 12.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, met uitzondering van de voorschriften ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige regels;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • e. de ruimte tussen bouwwerken.

13.2 Verwijzing naar wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen (en begrippen) waarnaar in deze regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgansrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  • c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Stationsgebied.