direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Chw bestemmingsplan Oosterseveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0096.20181658-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Wat is een omgevingsplan?

De gemeente Vlieland wil het geldende bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Oosterseveld en het naastgelegen havengebied actualiseren. De gemeente Vlieland kiest ervoor om, in plaats van een 'gewoon' bestemmingsplan, een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op te stellen. Aanleiding voor dit plan zijn mogelijke toekomstige ontwikkelingen op het bedrijventerrein en de komst van de Omgevingswet op 1 januari 2022. De gemeente heeft de ambitie om nu al met het nieuwe instrument omgevingsplan te oefenen. Dit doet de gemeente niet alleen, maar samen met de inwoners en ondernemers van Vlieland, stakeholders en ketenpartners (zoals provincie, het waterschap, Rijkswaterstaat, Staatsbosbeheer en de FUMO). De Omgevingswet geldt nu nog niet, daarom is het plan nog geen echt omgevingsplan, maar een variant tussen het bestemmingsplan en het omgevingsplan in. We noemen dit plan daarom, vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet, een pilot-omgevingsplan (in de teksten hierna CHW bestemmingsplan genoemd). Het is feitelijk gezien een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte waarmee op een aantal aspecten van de huidige wet- en regelgeving kan worden afgeweken.

1.2 Waarom een CHW bestemmingsplan?

Met het opstellen van een CHW bestemmingsplan wordt ingespeeld op een grote aanpassing van de huidige wet- en regelgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu. Naar verwachting treedt de Omgevingswet op 1 januari 2022 in werking. De gemeente Vlieland heeft zich aangemeld als pilotgemeente om vooruit te kunnen lopen op deze nieuwe wetgeving. De ervaringen die tijdens de pilot worden opgedaan, kunnen dienen als oefening voor het opstellen van het gemeente dekkend omgevingsplan dat de gemeente in de jaren na de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor het gehele grondgebied moet opstellen.

De reikwijdte van het CHW bestemmingsplan is breder dan die van het bestemmingsplan. Met het CHW bestemmingsplan kunnen regels worden gesteld voor alle activiteiten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Dit begrip omvat alles wat de kwaliteit van de fysieke leefomgeving bepaalt. Dus ook aspecten als duurzaamheid, gezondheid, welstand, landschap, milieu, veiligheid en cultureel erfgoed. Een aantal van deze aspecten worden nu nog in aparte gemeentelijke verordeningen en de welstandsnota geregeld. Met een CHW bestemmingsplan kan beter worden ingespeeld op actuele maatschappelijke vraagstukken op Vlieland omdat het de bredere sociaal-economische doelstellingen verbindt aan de fysieke leefomgeving.

Het opstellen van een CHW bestemmingsplan is voor de gemeentelijke organisatie een mooie kans om zich voor te bereiden op de komst van de Omgevingswet en om na invoering van deze wet daadwerkelijk de kansen van deze wet te benutten. Een ander voordeel van een CHW bestemmingsplan is ook dat de regelgeving minder versnipperd is over verschillende bestemmingsplannen en verordeningen, zodat er één gemeentelijk instrument voor de fysieke leefomgeving van Oosterseveld geldt.

Samengevat is het CHW bestemmingsplan een vernieuwend plan waarin de mogelijkheden die de Omgevingswet straks gaat bieden zo optimaal mogelijk worden benut. Het vernieuwende karakter komt vooral tot uiting in de verbrede reikwijdte en de digitale opzet van het plan. In hoofdstuk 2 wordt verder uitgelegd waarin het CHW bestemmingsplan verschilt van een 'gewoon' bestemmingsplan.

De Crisis- en Herstelwet en in het verlengde daarvan het Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte wordt opgesteld. Pilotgemeenten mogen van een aantal wettelijke regelingen afwijken en sorteren hiermee voor op het instrument CHW bestemmingsplan.

1.3 Wat is het plangebied?

Het CHW bestemmingsplan wordt vastgesteld voor het bedrijventerrein Oosterseveld en het naastgelegen havengebied. De grens volgt daarbij in hoofdzaak de grens van het voorheen geldende bestemmingsplan. De volgende figuur geeft het plangebied van het CHW bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0096.20181658-VA01_0001.jpg"

Figuur: plangebied CHW bestemmingsplan Oosterseveld

1.4 Wat is het karakter van het CHW bestemmingsplan?

Het nieuwe CHW bestemmingsplan heeft in hoofdzaak een tweeledig karakter. Ten eerste is het CHW bestemmingsplan beheersgericht en wordt de ruimtelijk-functionele structuur vastgelegd voor bestaande functies en op de bestaande situatie. Verleende vergunningen worden verwerkt in het CHW bestemmingsplan.

Het CHW bestemmingsplan vormt echter geen statisch geheel, maar speelt ook zoveel mogelijk in op (mogelijke) nieuwe ontwikkelingen die plaatsvinden op het bedrijventerrein en in het havengebied. Hierover is van gedachten gewisseld met de gemeenteraad en de ondernemers (zie hoofdstuk 4). Dit heeft er vooral toe geleid dat er om duidelijkheid is gevraagd. Meerdere ongewenste functies zijn om die reden vastgelegd zodat daarover geen discussie kan ontstaan. Voorts is het bedrijventerrein recent volledig uitgegeven, zodat er de komende periode enkel op perceelsniveau ontwikkelingen worden voorzien. Er zijn met name enkele wenselijke ontwikkelingen geuit. Die zijn vervolgens als ontwikkelruimte in het plan opgenomen.

1.5 Welke plannen worden vervangen?

Ter plaatse van het bedrijventerrein Oosterseveld en het naastgelegen havengebied is in de huidige situatie sprake van één bestemmingplan:

  • Bestemmingsplan Oosterseveld, vastgesteld op 2 januari 2006

De gemeente Vlieland kiest er nu voor om voor het bedrijventerrein en naastgelegen havengebied en een klein deel van de Waddenzee één nieuw CHW bestemmingsplan op te stellen. Hiermee worden meerdere regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving op elkaar afgestemd.

1.6 Wat is het beleidskader?

Vanuit diverse overheidslagen is beleid geformuleerd. Deze beleidskaders en de daarin opgenomen randvoorwaarden bepalen mede de beleidsvrijheid die de gemeente heeft bij het opstellen van het CHW bestemmingsplan voor Oosterseveld. In hoofdstuk 3 Beleidskader is een overzicht gegeven van het landelijke, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid dat relevant is voor het CHW bestemmingsplan Oosterseveld.

Hoofdstuk 2 Ambities en uitgangspunten voor dit CHW bestemmingsplan

Ten behoeve van het Chw bestemmingsplan Oosterseveld zijn een aantal doelen en ambities opgesteld die worden nagestreefd met dit plan. Deze doelen en ambities zijn hieronder opgesomd en gemotiveerd.

Het waarborgen van de veiligheid, waaronder het langzaam verkeer op de wegen

In het Chw bestemmingsplan Oosterseveld wordt in het algemeen getracht een gezonde en veilige fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te creëren door middel van het planologische regime. In de praktijk gaat het wat betreft het langzaam verkeer op de wegen vooral om fietsers die via het bedrijventerrein de jachthaven willen bereiken en het strand en de strandtent die ten noorden van het plangebied zijn gelegen. Zij moeten zich veilig over het bedrijventerrein kunnen verplaatsen. Hier is in de regeling van dit plan op ingespeeld door regels op te nemen ten aanzien van het plaatsen van voorwerpen op of aan de openbare weg. Het is namelijk verboden de weg of een weggedeelte zo te gebruiken dat dit gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg. Ook mag aan de zijde van de weg geen buitenopslag plaatsvinden. Verder zijn op het bedrijventerrein risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven niet toegestaan. Op deze manier wordt een veilige omgeving nagestreefd. Daar komt bij dat dit gebruik van wegen door fietsers al heel lang bestaat, zodat iedereen hieraan is gewend. Enerzijds is er altijd het gevaar van de combinatie van langzaam verkeer met snel verkeer, maar anderzijds is de aanwezigheid van langzaam verkeer juist een oorzaak voor voorzichtiger rijden. Door het als doel te formuleren, blijft het telkens punt van aandacht.

Het beschermen van de gezondheid, het milieu en de landschappelijke en natuurlijke waarden

Zoals hierboven benoemd is het realiseren van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit het primaire doel voor het nieuwe bestemmingsplan. Daarom is in de regeling opgenomen dat er geen activiteiten binnen het plangebied mogen worden uitgeoefend die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van burgers. Verder is het bedrijventerrein ingedeeld naar de milieuzonering nieuwe stijl, waarmee geluids- en geuroverlast voor omliggende woningen wordt uitgesloten. Daarnaast zijn er regels op genomen met betrekking tot het gebruik en het bouwen in en in relatie tot de omliggende natuurgronden. Deze regels zijn er op gericht de natuurlijke en landschappelijke waarden te beschermen.

Het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed Waddenzee

In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen ten aanzien van het gebruik, het bouwen en het behoud van het Waddengebied (inclusief Waddenzee). Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die afbreuk kunnen doen aan de waarde van de Waddenzee, omdat het slechts een actualisatie van de bestaande regeling betreft. Bij nieuwe ontwikkelingen zal dit doel ook telkens aan de orde komen. De regels zijn zoveel mogelijk afgestemd op het Beheerplan Waddenzee.

De kwaliteit en het gebruik van bouwwerken en onbebouwde ruimte, waarbij het bedrijventerrein een eiland eigen karakter moet behouden

In het plangebied liggen geen onbebouwde gronden voor nieuwe ontwikkelingen. Het plan is vooral gericht op het vastleggen van de bestaande situatie, alsmede wordt er ruimte geboden aan de bestaande bedrijven om zich te handhaven. De bestaande overige voorzieningen, die met name op het jachthaventerrein aanwezig zijn, blijven ook behouden. Er is nadrukkelijk de wens uitgesproken om met dit bedrijventerrein niet te streven naar een terrein waarop straks niet meer gewerkt kan worden en waar de schoonheid en kwaliteit hoger worden gewaardeerd dan de bedrijvigheid waarvoor dit terrein in eerste aanleg is bedoeld. Er moet gewerkt kunnen worden. En dat werken moet voor het eiland herkenbaar blijven. In de eerste plaats betekent dat er vooral eilandeigen bedrijvigheid gevestigd is. Veel ondernemers uit het dorp hebben ook een locatie op het bedrijventerrein voor opslag. Daarnaast is er de bedrijvigheid die nodig is voor bouw-, reparatie- en aanlegwerkzaamheden op het eiland. Ook is er de seizoensgebonden opslag direct gerelateerd aan de recreatie. En tot slot komt er ook bedrijvigheid voor die elders niet zo snel een plek op een bedrijventerrein krijgt, zoals de manege, fietsverhuurbedrijven en een dierenartsenpraktijk. Voor Vlieland zijn dat, vanwege het ontbreken van goede locaties elders, wel logische vestigingen, waardoor het terrein ook zijn eigen karakter krijgt. Het bedrijventerrein is daarmee een verzameling van bedrijven, die allemaal met elkaar het bedrijventerrein bepalen. Vanwege de relatie met het eiland en het toerisme heeft dat een eilandeigen karakter en uitstraling en dat mag het ook zo uitstralen, met alle nuances die elders in deze toelichting daarover worden gesteld. Bij nieuwe ontwikkelingen zal hier voortdurend rekening mee worden gehouden.

Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties

Dit doel wordt met name geborgd door een gedegen milieuzonering op het bedrijventerrein te laten gelden en de verzameling van activiteiten goed op elkaar af te stemmen. Daardoor is ter plaatse een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te garanderen, met name ook ter plaatse van bedrijfshindergevoelige objecten. Verder wordt de bestaande verdeling van functies gehandhaafd door werkingsgebieden op te nemen op de verbeelding van het plan.

Het beheer van infrastructuur en watersystemen

Ten behoeve van de bereikbaarheid en de veiligheid is hier voortdurend aandacht voor nodig. Dit beheer ligt vooral bij de gemeente zelf en het Wetterskip. Bij beide instanties is daar voldoende aandacht voor. Bovendien zijn de lijnen kort en moet een structureel overleg ook telkens het podium bieden om hierover met elkaar in gesprek te blijven. Bij ontwikkelingen zullen de veiligheid en bereikbaarheid telkens in ogenschouw worden genomen.

Het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen

In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen ten aanzien van de openbare buitenruimte, met name voor de openbare wegen. Zoals eerder vermeld gebruiken veel burgers de openbare weg door het bedrijventerrein om recreatieve functies te bereiken. Door bijvoorbeeld parkeren op de weg en buitenopslag aan de wegzijde niet toe te staan blijven de wegen vrij begaanbaar.

Het versterken van de groenstructuur ter bevordering van biodiversiteit en klimaatadaptatie

Er zijn in het verleden al meerdere pogingen gedaan om het bedrijventerrein een groener aanzien te geven. Dat is, met name vanwege de ondergrond, minder eenvoudig dan het lijkt. Desalniettemin is de wens uitgesproken om daar waar het mogelijk is te kijken op welke wijze meer groen het aanzien van het terrein wat kan verbeteren en waar dat tegelijkertijd ook bevordering van de biodiversiteit met zich mee kan brengen. Meer groen en minder verharding is ook in het kader van de klimaatadaptatie een goede ontwikkeling. De gemeente zal daar een actieve rol in spelen om dit doel ook gestalte te geven. Structureel overleg kan daar ook in bijdragen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

Verdrag van Malta

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet maakt onderdeel uit van de Erfgoedwet. De kern van de Wamz is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De Wamz verplicht gemeenten bij het opstellen van plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, zal het CHW bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), een bescherming moeten bieden voor waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door een omgevingsvergunning verplicht te stellen voor uitvoering van (diepe) grondwerkzaamheden. In paragraaf 5.7 Archeologie wordt hier nader op ingegaan.

Natura 2000

De lidstaten van de Europese Unie hebben zich verplicht om tot een samenhangend Europees ecologisch netwerk van natuurgebieden te komen, zodat een soort ecologische hoofdstructuur op Europese schaal, genaamd 'Natura 2000', wordt gerealiseerd. Afspraken waarmee dit bereikt moet worden, zijn onder meer vastgelegd in de EG-Vogelrichtlijn en de EG-Habitatrichtlijn.

Zowel de Vogel- als de Habitatrichtlijn streven naar soort- en gebiedsbescherming. Zij zijn in principe niet rechtstreeks bindend voor de burger. Daartoe moet eerst doorvertaling vinden naar omgevingsplannen, of (voor natuurgebieden) de Wet natuurbescherming.

De Wet natuurbescherming (Wnb) is de Nederlandse uitwerking van het internationale beleid, zoals dat is vastgesteld in de Vogel- en Habitatrichtlijn. Per 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Inmiddels is dit over gegaan in de Wet natuurbescherming. Provincies zijn in hoofdzaak het bevoegd gezag bij het verlenen van een vergunning. In deze wet wordt uitgegaan van twee typen gebieden:

  • de beschermde natuurmonumenten (voormalige beschermde natuurmonumenten en Staatsnatuurmonumenten die buiten de Natura 2000- gebieden liggen);
  • de Natura 2000-gebieden.

Het uitvoeringsinstrument voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in Nederland betreft de Wet natuurbescherming. Hierin zijn de voorgaande Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De dichtstbijzijnde gelegen Natura 2000-gebieden betreffen de Natura 2000-gebieden 'Waddenzee' en 'Duinen Vlieland' die direct grenzen aan het plangebied. Aan de doelen die gesteld zijn in hoofdstuk 2 van de regels van dit Chw bestemmingsplan liggen de volgende ambities ten grondslag:

  • het beschermen van de gezondheid, het milieu en de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed Waddenzee.

De Wet natuurbescherming gaat via de aanvullingswet Natuur op in de Omgevingswet. Voor dit CHW bestemmingsplan geldt de Wet natuurbescherming nog al kader.

In paragraaf 5.6 'Ecologie' is nader omschreven hoe hiermee in het plan om wordt gegaan. Door deze doelen bij het plan te stellen is het plan in overeenstemming met het Europese beleid op het gebied van natuurbescherming.

3.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden..
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Uitvoering

De NOVI gaat vergezeld van een uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. IN de Uitvoeringsagenda zijn onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

De ontwikkelingen in het plangebied raken geen opgaven die zijn opgenomen in de NOVI.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR, maar stelt ook regels die in omgevingsplannen moeten worden opgenomen.

De nationale belangen die voor dit plan van belang zijn, zijn:

  • Kustfundament.
  • Waddenzee en waddengebied.

Kustfundament

In het plan wordt met dit nationaal belang rekening gehouden door de gronden die deel uitmaken van een beschermingszone te voorzien beschermende regels. Er worden verder geen nieuwe bouwmogelijkheden op onbebouwde gronden in het CHW bestemmingsplan geboden. Daarmee wordt ook geen afbreuk gedaan aan de instandhouding of versterking van het kustfundament, dan wel de veiligheid, onderhoud of mogelijkheden voor versterking van de primaire waterkering.

Waddenzee en waddengebied

Het Chw bestemmingsplan maakt geen nieuwe bebouwingsmogelijkheden mogelijk in die zin dat er nog onbebouwde gronden zijn waar nieuwe bebouwing kan worden opgericht, waardoor er geen significante gevolgen zijn voor de landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten. Wel kan bestaande bebouwing vernieuwd worden of worden uitgebreid. Dat vindt alles plaats binnen de grenzen van het bestaande, dicht bebouwde terrein.

Door geen afbreuk te doen aan beide nationale belangen is het plan in overeenstemming met het Rijksbeleid.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een CHW bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk is, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking

Met dit CHW bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er wordt een nieuwe regeling getroffen voor het bestaande bedrijventerrein en directe omgeving. Daarmee is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking en is toetsing niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Provincie Fryslân 2020

In de Omgevingsvisie werkt de provincie haar ambities, opgaven, doelen en werkwijze voor de komende jaren uit. De Omgevingsvisie geeft de komende jaren richting aan de activiteiten van de provincie. De Omgevingsvisie is een blauwdruk voor hoe Fryslân erbij ligt over tien, twintig tot dertig jaar. Er staan negen principes die riching geven bij het maken van keuzes. Deze principes worden altijd in samenhang toegepast. Het gaat om de volgende principes:

  • 1. Zuinig ruimtegebruik: De Friese ruimte doelmatig benutten, onder andere door verschillende vormen van ruimtegebruik te combineren;
  • 2. Omgevingskwaliteit als ontwerpbasis: Nieuwe ontwikkelingen bouwen voort op bestaande omgevingskwaliteiten. Aandacht voor eigenheid en identiteit;
  • 3. Koppelen van ambities: Plannen en projecten dragen bij aan meerdere ambities: Plannen en projecten dragen bij aan meerdere ambities. Dit kan door opgaven met elkaar te verweven, slimme combinaties te maken en koppelkansen te benutten;
  • 4. Gezondheid en veilig: De provincie neemt gezondheid en veiligheid mee in plannen en zoekt actief hoe ze kan bijdragen aan een gezonde, prettige leefomgeving. De milieukwaliteit moet minimaal aan de wettelijke normen voldoen;
  • 5. Rolbewust: De provincie kiest haar rol tijdig en in samenspraak met partners en inwoners;
  • 6. Decentraal wat kan: De provincie neemt verantwoordelijkheid voor belangen die de hele provincie raken en voor wettelijk provinciale taken;
  • 7. Ja, mits: Met een open houding uitgaan van wat mogelijk is. Beleid is flexibel en biedt ruimte voor maatwerk per gebied;
  • 8. Aansluiting zoeken: De provincie sluit aan bij wat er al in de samenleving gebeurd e tuigt niet iets nieuws op als er al initiatieven bestaan die aan dezelfde doelen bijdragen;
  • 9. Sturen op proces, ruimer op inhoud: De provincie geeft haar doelen aan en stuur op het proces om daar te komen. Procesregels worden vastgelegd in de omgevingsverordening.

In dit geval gaat het om een actualiserend plan die de bestaande situatie vastlegt. Er vindt in hoofdzaak een beleidsneutrale omzetting van beleid en regels plaats zoals die nu ook al in het plangebied gelden. Daarnaast wordt met het plan wel vooruitgelopen op de aanstaande Omgevingswet en heeft het plan tot doel en ambitie om te functioneren in het verlengde van de bovengenoemde negen principes. Concrete nieuwe ontwikkelingen maakt het bestemmingsplan, behalve ondergeschikte ontwikkelingen op perceelsniveau, niet mogelijk. Er is dan ook geen strijd met het provinciaal beleid zoals verwoord in de omgevingsvisie.

Verordening Romte Fryslân 2014

De Verordening Romte Fryslân 2014 (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt regels aan ruimtelijke plannen en projecten. Volgens de begrenzing tussen het landelijk gebied en het bestaand stedelijk gebied ligt het bedrijventerrein binnen bestaand stedelijk gebied. De haven en omringende gronden vallen hier echter buiten.

In artikel 1 is opgenomen dat in een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied geen nieuwe bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden mogen worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies. In dit plan is hier ook geen sprake van, waarmee dit voldoet aan de regeling uit artikel 1.

In artikel 4 is opgenomen dat in een ruimtelijk plan voor een 'overige kern' de volgende bedrijven en kantoren niet zijn toegestaan:

  • een kantoor met een grotere vloeroppervlakte dan 600 m²;
  • een bedrijf in de milieucategorieën 3.1, 3.2, 4.1, 4.2, 5.1, 5.2, 5.3 of 6;
  • een bedrijf met een kavelomvang groter dan 2.500 m²;
  • een voorziening met een bovenlokaal, regionaal of bovenregionaal verzorgingsgebied.

Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan deze randvoorwaarden uit de provinciale verordening.

Luchthavenregeling helihaven 2020

Met betrekking tot de helihaven die in het plangebied aanwezig is, is door de provincie Fryslân een luchthavenregeling afgegeven in 2020. Daarin is op hoofdlijnen een aantal zaken geregeld. De regeling ten aanzien van de helihaven in dit bestemmingsplan is afgestemd op deze afgegeven luchthavenregeling. Daarmee is dit plan in overeenstemming met hetgeen destijds door de provincie is vastgesteld.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Vlieland 2020

Met de structuurvisie kan de gemeente Vlieland een actieve rol spelen bij ontwikkelingen en projecten op het eiland. De structuurvisie geeft het perspectief van de gemeente weer waarmee landelijke en provinciale wetgeving en procedures worden beoordeeld. De Structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkelingen en de hoofdzaken van het uit te voeren ruimtelijk beleid. In de structuurvisie wordt op verschillende thema's ingegaan. In dit bestemmingsplan zullen uitsluitend de relevante thema's voor dit bestemmingsplan worden behandeld.

Werken

Op Vlieland zijn ruim 400 personen werkzaam, waarvan 70 % actief is in de commerciële dienstverlening zoals horeca en aanverwante bedrijvigheid, handel en reparatie, bouwnijverheid, en zakelijke dienstverlening. De bedrijvigheid bevindt zich in het dorp en op het bedrijventerrein. Op het bedrijventerrein Oosterseveld zijn ruim 30 bedrijven gevestigd. Voornamelijk in de transport en nijverheidsbranche. Ook staan op het bedrijventerrein loodsen voor opslag van bedrijven uit de dorpskern en de recreatieve bedrijven. Het gerenoveerde bedrijventerrein ligt achter de jachthaven, die nog niet zo lang geleden is voorzien van een nieuw havengebouw inclusief horeca-, winkel- supermarkt-, havenkantoor en sanitaire voorzieningen. Velerlei activiteiten zoals fietsenverhuur en botenopslag- en spuitplaats vinden ter plekke plaats. Er is vooral sprake van een monocultuur in bedrijvigheid gericht op recreatie en toerisme, maar die bedrijvigheid wordt afgewisseld met een manege, een dierenartenpraktijk en een bierbrouwerij.

Recreatie en toerisme

Vlieland heeft circa twaalfhonderd inwoners die het hele jaar door op het eiland verblijven. Daarnaast wordt het eiland jaarlijks door zo'n 240.000 badgasten bezocht. De piek ligt in juli en augustus en de meeste mensen zijn afkomstig uit Nederland. De jachthaven vervult een belangrijke rol in het verblijfsrecreatieve aanbod. Vlieland heeft in totaal 7.288 toeristische slaapplaatsen ter beschikking in de sfeer van verblijfsaccommodaties. Ook de jachthaven vervult hierin een rol met ongeveer 80.000 persoonsovernachtingen per jaar.

Wonen

Het wonen op het eiland vindt geconcentreerd plaats in het dorp. Buiten het dorps zijn slechts op enkele locaties woningen aanwezig. Dit zijn (voormalige) bedrijfswoningen van Staatsbosbeheer en gebouwen van Rijkswaterstaat en betreffen ook de woningen die binnen het plangebied staan. Op Vlieland is al jaren de trend zichtbaar van een druk op de woningvoorraad. Meer over het aspect wonen is uiteengezet in de woonvisie van Vlieland.

Toetsing

Het bestemmingsplan actualiseert de bestaande regeling voor het bedrijventerrein en de jachthaven. De functies die reeds aanwezig zijn, blijven behouden. Daarmee wordt ook in de nieuwe situatie ruimte geboden voor de functies die in de structuurvisie worden omschreven.

Woonvisie Vlieland

Als gevolg van de 'Woningmarktanalyse Friese Waddeneilanden' zijn er drie concrete aanleidingen die ertoe hebben geleid een woonvisie voor Vlieland op te zetten. Ten eerste was de woningmarkt van Vlieland niet goed in beeld. Ten tweede wilde de gemeente prestatieafspraken maken met woningcorporatie Friesland en ten derde de aandacht voor de ontwikkellocaties 'voormalige basisschool De Zeester' en 'woonzorgcentrum Uiterton'. Inmiddels is de herontwikkeling van De Zeester afgerond en is de uitvoering van De Uiterton als zorgwijk in volle gang. Ook heeft de gemeente de woningmarkt onderzocht ten behoeve van de Woonvisie en is deze nu goed in beeld. Op dit moment is er een tekort aan aanbod in woningen en zijn er wachtrijen van mensen die sociaal en/of economisch aan het eiland verbonden zijn. Volgend jaar gaat de gemeente de Woonvisie actualiseren in een programma Wonen. De woningmarktanalyse zal in dat nieuwe programma worden meegenomen.

Het aantal toeristen dat Vlieland bezoekt groeit al jaren. Het seizoen wordt langer en er is sprake van een kwaliteitsslag in het aanbod van horeca, recreatie en winkelvoorzieningen. Dit gaat hand in hand met de komst van een publiek met meer bestedingsbereidheid en hogere kwaliteitseisen. Dat leidt tot meer en andere werkgelegenheid. Er zijn meer jaarrond functies op het eiland bijgekomen. Met het oog op de leefbaarheid en economie is het van groot belang om voor deze groeiende groep werknemers te voorzien in goede woonruimte en ze zo te binden aan het eiland.

Toetsing

Binnen het plangebied blijven de bestaande woningen behouden. Omdat woningbouw zich verder concentreert in de dorpskern wordt geen ruimte geboden voor nieuwe reguliere woningen. Wel wordt op het bedrijventerrein middels een afwijking ruimte geboden voor het verblijf van personeel dat tijdelijk op het eiland aanwezig is om hier arbeid te verrichten. In de woonvisie word gestel dat goede personeelshuisvestingsmogelijkheden op het eiland moeten worden geboden. Door middels een afwijking het verblijf van personeel mogelijk te maken op het bedrijventerrein wordt hierop ingespeeld, zonder dat dit extra ruimte in beslag neemt.

Hoofdstuk 4 Participatie

In januari 2018 is een eerste visie voor Oosterseveld opgesteld, waarbij middels een tweetal avonden input van inwoners en ondernemers is gevraagd over een viertal onderwerpen: functieverbreding, verkeer en vervoer, uitstraling en erfpacht. Omdat toen de erfpachtdiscussie nog in volle gang was, lag de focus vooral op het eerst oplossen van die discussie alvorens verder na te denken over de toekomst van Oosterseveld.

Inmiddels is de erfpachtkwestie in een rustiger vaarwater terecht gekomen en zijn de resterende gronden op het bedrijventerrein volledig uitgegeven. De uitkomsten uit die eerste visie zijn meegenomen in het vervolgtraject, waarbij de volledige reikwijdte van het CHW bestemmingsplan nu verder is onderzocht.

In 2019 is door de gemeente een begin gemaakt met het opstellen van een Omgevingsvisie. Daarbij is zowel intern als extern gekeken wat er allemaal aan informatie beschikbaar is. De afgelopen periode zijn meerdere beleidsstukken opgesteld waarbij is geparticipeerd, zijn er onderzoeken uitgevoerd en zijn enquêtes uitgezet. Dat heeft allemaal bruikbare informatie opgeleverd, die nog relevant is voor de Omgevingsvisie. Daarnaast spreekt de gemeente voortdurend met inwoners en instanties, zodat de gemeente goed op de hoogte is van wat er gaande is en welke ontwikkelingen er op Vlieland af zitten te komen.

Omdat de Omgevingsvisie om een integrale visie vraagt en er thema's relevant worden, die mogelijk tot dusver onderbelicht zijn of niet in verband zijn gebracht met andere thema's, is gekeken met welke personen en instanties het interessant is om een gesprek te voeren. Dit heeft ertoe geleid dat ruim 20 gesprekken zijn gevoerd, waarbij enerzijds over de Omgevingsvisie is gesproken, maar waarbij de gesprekken tevens zijn benut om informatie, meningen, suggesties, enz. over Oosterseveld in te winnen. Al deze informatie heeft met betrekking tot Oosterseveld en de verschillende thema's enerzijds tot duidelijke denkrichtingen geleid, anderzijds gaf de informatie aanleiding om meerdere denkrichtingen vast te leggen. In onderstaande figuur is aangegeven welke vragen centraal stonden en welke thema's onder meer aan de orde zijn geweest.

afbeelding "i_NL.IMRO.0096.20181658-VA01_0002.png"

Vervolgens zijn de uitkomsten van de gesprekken en de denkrichtingen per thema op 24 september 2019 voorgelegd aan de raad. De raad heeft over de verschillende thema's en denkrichtingen duidelijke keuzes gemaakt voor de inrichting van dit CHW bestemmingsplan. De raad heeft vervolgens gevraagd om eenzelfde avond ook met de ondernemers te organiseren. Die avond heeft op 6 januari 2020 plaatsgevonden. De wensen die vanuit de ondernemers specifiek nog zijn geuit en waarvoor die avond een meerderheid leek te bestaan, zijn meegenomen in het plan.

Een concept van het bestemmingsplan is vervolgens opnieuw aan de raadsleden voorgelegd. Op 21 en 28 september 2020 is met raadsleden over het concept gesproken en zijn duidelijke keuzes gemaakt over de aspecten die wel en niet binnen de reikwijdte van het bestemmingsplan aanvaardbaar zijn geacht.

Ondertussen is het ook de bedoeling dat veel milieuregelgeving naar de gemeente toe komt en dat het regelen van bedrijven op een nieuwe manier wordt voorgesteld. In dit CHW bestemmingsplan wordt volgen we die milieuzonering nieuwe stijl gevolgd. Daarover is een bijeenkomst georganiseerd samen met de FUMO, waarbij het systeem is uitgelegd en waarbij inhoudelijk over het systeem is nagedacht. Het conceptbestemmingsplan is vervolgens ter beoordeling aan de FUMO voorgelegd. De FUMO heeft een advies gegeven en dat advies is in het voorontwerp verwerkt.

Het concept-bestemmingsplan is eveneens voorgelegd aan de provincie. Het concept is op ambtelijk niveau met de provincie besproken. Opmerkingen die de provincie op voorhand al heeft geuit met betrekking tot het concept, hebben geleid tot enkele aanpassingen in het voorontwerp.

Tot slot is er in het voorjaar van 2020 een digitale enquête uitgezet. Deze enquête focust zich voornamelijk op de Omgevingsvisie, maar enkele aspecten hebben ook relevantie voor het bedrijventerrein. De resultaten zijn met de raad besproken en waar relevant verwerkt in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Vormvrije mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het Omgevingsplan plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-CHW bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het CHW bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). In dit geval worden de bestaande mogelijkheden van het bedrijventerrein Oosterseveld geregeld. Er is geen sprake van nieuwe ontwikkelmogelijkheden buiten de grenzen van het bestaande bedrijventerrein. Daarom kan gesteld worden dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling in het kader van de mer. Een mer-beoordelingsnotitie is om die reden ook niet noodzakelijk.

5.2 Geluid

Toetsingskader

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.

Toetsing

Met dit voornemen worden geen geluidhindergevoelige objecten gerealiseerd, dan wel mogelijk gemaakt. De geluidsgevoelige objecten binnen het plangebied betreffen bestaande woningen. Daarom is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Bovendien betreft Vlieland een autoluw eiland, waar weinig verkeersbewegingen plaatsvinden. Wegverkeerslawaai speelt om deze reden nauwelijks een rol van betekenis op het eiland. Er kan dan ook vanuit worden gegaan dat zich op geen enkele weg in en rond het plangebied de situatie voordoet waarbij de 50 dB(A) op meer dan 10 meter uit de as van de dichtstbijzijnde rijstrook zal komen te liggen, waarmee ter plaatse van de woningen geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde plaats zal vinden.

Ten aanzien van luchtvaart wordt de bestaande helihaven en het bestaande gebruik hiervan in dit bestemmingsplan gecontinueerd. De huidige situatie ten aanzien van luchtvaartlawaai verandert hiermee niet. Dit is tevens vastgelegd in de vergunning, die is verleend op basis van de luchthavenregeling, voor het gebruik van deze helihaven. Omdat geen veranderingen optreden is geen onderzoek ten aanzien van luchtvaartlawaai noodzakelijk.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet wordt in dit CHW bestemmingsplan gebruik gemaakt van een nieuwe wijze van hoe kan worden omgegaan met bedrijvigheid in ruimtelijke plannen. Dit is op basis van het rapport 'Milieuzonering nieuwe stijl' van de VNG. De kern van deze publicatie is om de toelating van bedrijven te reguleren op basis van een beschikbaar gestelde milieuruimte per bedrijf, aan de hand van concrete milieunormen. Deze regels en normen worden gesteld in het belang van een goede ruimtelijke ordening / een gezonde en veilige fysieke leefomgeving, ten behoeve van een optimaal en doelmatig grondgebruik. Het gaat hierbij om regels in het CHW bestemmingsplan die vanuit dit belang naast de bestaande milieuregelgeving gelden. Deze nieuwe voorbeeldaanpak maakt het mogelijk om een passend ruimtelijk kader te creëren voor de inpassing van bedrijven op bedrijventerreinen en in gemengd gebied met wonen. Er wordt hierbij geen gebruik meer gemaakt van milieucategorieën zoals nu het geval is.

Bij de milieuzonering nieuwe stijl is gewerkt met een nieuw toedelingsprincipe voor bedrijfsmatige activiteiten. Bij dit toedelingsprincipe wordt per bedrijfsmatige activiteit een gebruiksruimte opgenomen, die wordt begrensd door concrete milieunormen op een standaard afstand van de activiteit. Toepassing van dit toedelingsprincipe in het CHW bestemmingsplan leidt tot milieunormen die niet primair worden gesteld vanuit het belang van de bescherming van het milieu, maar vanuit een ruimtelijk belang, om te komen tot een goede ruimtelijke ordening c.q een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Er wordt gewerkt met een milieuzonering aan de hand van een gebruiksruimte gekoppeld aan milieunormen. Benadrukt wordt dat deze ruimtelijke milieunormen bestaan naast de normen in het milieuspoor. De normen op grond van het Activiteitenbesluit en een eventuele omgevingsvergunning milieu blijven dan ook zelfstandig van kracht. Dat betekent dat beide voorschriften naast elkaar gelden, ook als na de inwerkingtreding van de Omgevingswet het Activiteitenbesluit komt te vervallen. De voorschriften van het Activiteitenbesluit gaan dan op in de Bruidsschat en blijven op die manier nog van kracht tot het moment waarop de gemeente die regels opneemt in het gemeentelijk omgevingsplan.

Gebruiksruimte

Het reguleren van gebruiksruimte voor geluid en geur per bedrijf staat centraal in de nieuwe systematiek voor de milieuzonering. De gebruiksruimte van een bedrijf is de milieuruimte die een bedrijf op grond van het bestemmingsplan mag benutten voor het uitoefenen van zijn bedrijfsvoering. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening/veilige en gezonde fysieke leefomgeving, is het uitgangspunt voor bedrijventerreinen: functiescheiding en het aanhouden van voldoende afstand tot gevoelige gebouwen en locaties. Hoe groter deze afstand, hoe meer gebruiksruimte de bedrijven op een bedrijventerrein krijgen in het nieuwe bestemmingsplan.

De nieuwe systematiek limiteert de gebruiksruimte voor geluid en geur per bedrijf. Dus ieder bedrijf krijgt zijn eigen gebruiksruimte. Hierbij is de hoeveelheid gebruiksruimte afhankelijk van de zone van het bedrijventerrein waarin het bedrijf ligt. Per zone wordt een standaard gebruiksruimte per bedrijf toegekend. Een volledige uitleg en overzicht van de verschillende zones is weergegeven in de publicatie 'Milieuzonering nieuwe stijl' van het VNG. Die systematiek geldt niet voor de bedrijven die gelegen zijn buiten het bedrijventerrein , zoals de rioolwaterzuivering, de helihaven en de jachthaven. Die bedrijvigheid is zodanig specifiek , en gelegen op een plek die zich niet leent voor vrije uitwisselbaarheid met andere bedrijvigheid, dat om die reden de activiteiten daar heel specifiek zijn vastgelegd.

Toetsing

In dit Chw bestemmingsplan wordt de milieuzonering nieuwe stijl, als hierboven beschreven, toegepast. De 'oude' vorm van milieuzonering wordt hiermee losgelaten. Dit gebeurt in het kader van experimenteren met de aanstaande Omgevingswet, waarvoor Chw bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte bedoeld zijn.

In de huidige systematiek is het bedrijventerrein ingedeeld op basis van milieucategorieën. Hier zijn bedrijven uit milieucategorie 1, 2 en 3 en enkele nader genoemde zwaardere bedrijven toegestaan. In de nieuwe planologische regeling worden deze milieucategorieën losgelaten en wordt een bepaalde mate van gebruiksruimte per bedrijf toegestaan. Dit is in de regels opgenomen. Ter plaatse van het plangebied wordt uitsluitend ruimte geboden aan bedrijven uit zone 1 en 2 voor zowel geluid als geur. De zonering is opgesteld op basis van de bedrijfshindergevoelige objecten rondom het bedrijventerrein. Hierbij gaat het om de woningen die ten zuidoosten van het bedrijventerrein staan. Bedrijven dicht op deze woningen wordt minder gebruiksruimte geboden dan bedrijven die verder van de woningen af liggen. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat ter plaatse van de woningen een gezonde en veilige fysieke leefomgeving blijft behouden.

Doordat geen sprake meer is van een indeling in milieucategorieën is het in theorie mogelijk dat ook bedrijven die in de huidige systematiek in hogere milieucategorieën vallen, zich kunnen vestigen op het bedrijventerrein wanneer zij binnen de geboden gebruiksruimte blijven. Omdat ook deze bedrijven zich echter aan de geboden gebruiksruimte en fysieke ruimte op het terrein moeten houden, zullen deze bedrijven qua aard en schaal relatief beperkt zijn en wordt alsnog voldaan aan een goede ruimtelijke ordening/ gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Het is bovendien niet te verwachten dat dergelijke bedrijven zich in het plangebied gaan vestigen, omdat de markt daarvoor op Vlieland veel te klein is. En als zich al een zwaarder bedrijf gaat vestigen, gaat dat naar de aard en schaal van Vlieland en gebeurt dat in een zo kleine omvang dat van een zwaarder bedrijf al geen sprake meer is. Er bevinden zich op dit moment uitsluitend 'Vlielandse' bedrijven op het bedrijventerrein en de insteek is dat dit eiland eigen karakter ook in de toekomst zo blijft.

5.4 Bodem

Toetsingskader

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

Toetsing

In het huidige bestemmingsplan zijn de gronden ter plaatse van het bedrijventerrein reeds bestemd voor bedrijfsfuncties. Eveneens zijn de gronden ter plaatse van bodemgevoelige functies ook in het geldende plan al bestemd voor bodemgevoelige functies. Het gaat hierbij met name om de woonfunctie in het zuidoosten van het plangebied. Daarnaast is een afwijking opgenomen om het verblijf van personeel mogelijk te maken. Hiermee kan een situatie ontstaan waarbij een verblijf op een verontreinigde locatie wordt aangevraagd. Omdat het bedrijventerrein al volledig is ingericht, is de verwachting gerechtvaardigd dat slechts sporadisch van de afwijking gebruik gemaakt gaat worden, omdat de investeringen fors zijn en het verblijf ziet op een tijdelijke situatie. Een bodemonderzoek op voorhand naar de kwaliteit van de bodem voert hiervoor te ver. Om die reden is bij de afwijkingsbevoegdheid aangegeven dat moet worden voldaan aan een goede milieusituatie, waaronder het aspect bodem begrepen moet worden. Er wordt voorts vanuit gegaan dat de bodem reeds geschikt is bevonden voor het bestaande en tevens toekomstige gebruik.

5.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

In Fryslân zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat in Vlieland en omgeving sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Toetsing

Met dit project wordt de planologische regeling van het bestaande bedrijventerrein geactualiseerd. Er wordt geen uitbreiding mogelijk gemaakt. Slechts de milieuzonering van het bedrijventerrein wordt op een andere wijze geregeld en middels een afwijking wordt het verblijf van personeel toegestaan. Dit leidt niet direct tot een verslechtering in betekenende mate in luchtkwaliteit als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan. Daarom is nader onderzoek naar dit aspect niet noodzakelijk.

5.6 Ecologie

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). De bescherming van gebieden en soorten is geregeld in de Wet natuurbescherming.

5.6.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied maakt met een kleine strook deel uit van het Natura 2000-gebied Waddenzee. Het Natura 2000-gebied Duinen Vlieland grenst aan het plangebied. Omdat binnen het plangebied slechts de bestaande regeling wordt geactualiseerd, en er dus geen toename is van voorzieningen, kunnen effecten op de Natura 2000-gebieden voor wat betreft de gebruiksfase worden uitgesloten. De conclusie is dat het plan geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden heeft, door de aard en schaal van de plannen.

Stikstofdepositie

Omdat het nieuwe bestemmingsplan slechts voorziet in een actualisatie van de regels en er geen voornemens zijn voor nieuwe ontwikkelingen, kan er vanuit worden gegaan dat er geen sprake is van toenemende stikstofdepositie als gevolg van het gebruik. Daarom is het niet noodzakelijk een stikstofdepositieberekening uit te voeren. Wanneer er nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden binnen de geboden regeling in dit plan zal voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase een stikstofberekening worden uitgevoerd in het kader van de vergunningsaanvraag op basis van de Wnb.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het plangebied betreft het bestaande bedrijventerrein Oosterseveld, de zuidoost gelegen woningen en het bestaande haventerrein ten zuiden hiervan. Dit gebied maakt geen deel uit van NNN-gebied. Omdat geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt ten opzichte van de huidige situatie, die bijvoorbeeld meer ruimtebeslag nemen, is geen sprake van verlies aan oppervlak of kwaliteit binnen NNN-gebied door de uitvoering van het plan. De NNN-regelgeving is niet van toepassing.

5.6.2 Soortenbescherming

Het bestemmingsplan voorziet in een actualisatie van de regelgeving voor het bestaande bedrijventerrein, de woningen en de jachthaven. Er wordt geen nieuw ruimtebeslag op de omgeving gelegd. Er is ook geen voornemen tot sloop van gebouwen of kap van bomen. Er worden geen verblijfplaatsen en/of foerageergebieden van beschermde soorten aangetast. De huidige situatie wordt in feite voortgezet. Daarom is het niet noodzakelijk een quickscan flora en fauna uit te voeren naar beschermde soorten.

5.7 Archeologie

Toetsingskader

Met betrekking tot dit aspect is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet van toepassing. De Omgevingswet (nog niet van kracht) vervangt de Monumentenwet voor het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving. Dit geldt ook voor de verordeningen, CHW bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Tot het van kracht worden van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet. Hier blijven ze ongewijzigd van toepassing, zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Toetsing

In het geldende bestemmingsplan is geen beschermende regeling opgenomen ten aanzien van archeologische waarden in het plangebied. Ook uit beide advieskaarten va het FAMKE komt naar voren dat een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Omdat er geen archeologische verwachtingswaarden in het plangebied zijn, is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk en vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. Om die reden is ook geen sprake van archeologische dubbelbestemmingen in het plangebied.

5.8 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan beschreven moet worden hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Volgens de gemeentelijke erfgoedvisie en -nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Fryslân beschreven zijn.

Toetsing

Vanuit de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân kan geconcludeerd worden dat geen sprake is van specifieke cultuurhistorische waarden in het plangebied. Daarom is geen onderzoek noodzakelijk naar dit aspect en vormt cultuurhistorie geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.9 Water

Toetsingskader

Deze 'waterparagraaf' bevat de wettelijk verankerde watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het CHW bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. In de Leidraad Watertoets van het Wetterskip staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Toetsing

Het voornemen is kenbaar gemaakt middels de digitale watertoets (ken merk: 20200316-2-22741). Hieruit blijkt dat voor het plan geen waterschapsbelang van toepassing is, omdat het slechts om een actualisatie gaat. Desondanks wordt in deze paragraaf op de belangrijkste wateraspecten kort ingegaan.

Waterkwantiteit

Het bestemmingsplan betreft een actualisatie van de huidige regelgeving. Er is geen sprake van nieuwe ontwikkelingen. Daarmee blijft ook de bestaande verharding in het plangebied onveranderd.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

In dit geval wordt gebruik gemaakt van de bestaande aansluitingen in het plangebied op de riolering. Het afstromend hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater. tevens heeft Wetterskip Fryslân aangegeven dat er voldoende opslagcapaciteit is om een deel te infiltreren in de bodem.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Er worden in het plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Wanneer echter nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, bijvoorbeeld binnen de planologische mogelijkheden die het nieuwe plan biedt, zal hier in de uitvoering rekening mee worden gehouden.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden.

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen kan de hoeveelheid verhard oppervlak toenemen met als gevolg en versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakte verharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels. De meest voorkomende manier van compenseren is het graveen van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in de onderstaande tabel.

Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden aangevraagd.

Gebied   Stedelijk (>200 m2)   Landelijk (>1.500 m2)  
Boezem   5 %   5 %  
Polder   10 %   10 %  
Vrij afstromend   Maatwerk mogelijk   Maatwerk mogelijk  

Toelichting tabel

  • 5 % heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • de algemen regels keur zijn in de onderstaande tabel verwerkt;
  • maatwerk kan bestaan uit bijvoorbeeld infiltratie of berging van het overtollig hemelwater.

Ruimtelijke adaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen. Meer informatie hierover is te vinden op De Friese Klimaatatlas.

5.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Toetsing

Er is een risico-inventarisatie van de nabije omgeving van het plangebied uitgevoerd met behulp van de EV-Signaleringskaart. Uit de inventarisatie blijkt dat er in het westelijk deel van het plangebied een risicobron aanwezig is in de vorm van een gasflessendepot, waar onder andere brandbare gassen worden opgeslagen in een hoeveelheid die groter is dan 1.000 liter. Rondom de gasflessenopslag geldt op grond van het huidige Activiteitenbesluit een veiligheidsafstand van 15 meter. Binnen deze afstand mogen geen woningen aanwezig zijn. De veiligheidsafstand ligt ruim 3 meter binnen de inrichtingsgrens van de waterzuivering. Binnen de veiligheidsafstand geldt volgens het bestemmingsplan de functie 'Natuur' en 'Waterzuiveringsinstallatie'. Binnen deze functies zijn geen woningen toegestaan. Het gasflessendepot is positief geregeld binnen de gronden die zijn aangewezen voor de activiteit 'Natuur'. Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de huidige wet- en regelgeving.

In het plangebied en nabij het plangebied zijn verder geen risicobronnen aanwezig.

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe risicobronnen toegestaan. In de toekomst kan bij de verdere verduurzaming van motorbrandstoffen op Vlieland een afleverpunt voor waterstof nodig zijn. Waterstof afleverpunten zijn risicobronnen die nu volgens het bestemmingsplan niet toegestaan zijn. Het voert nu te ver om hiervoor al ruimte te maken of een mogelijke locatie aan te wijzen, mede ook omdat verblijf van personeel wordt toegelaten en het in de toekomst dus onduidelijk is waar een meest geschikte locatie zich voor zal doen. Op het moment dat er in de toekomst sprake zal zijn van de wens om een afleverpunt te realiseren, zal het bestemmingsplan daarop aangepast moeten worden.

De aanwezigheid van een helikopterlandplaats is van belang in het kader van externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van een helikopter het grootst is nabij een luchthaven, vooral bij het opstijgen en landen. In de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering is ten aanzien van gevaar een richtafstand van 50 meter aangehouden. Omdat het om een actualiserend plan gaat, waarbij geen nieuwe kwetsbare objecten binnen de risicoafstand van de helikopterlandplaats mogelijk worden gemaakt, is er geen noodzaak tot onderzoek.

5.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

Toetsing

In en direct rondom het plangebied is geen sprake van kabels en leidingen die een planologische bescherming genieten en waar rekening mee gehouden moet worden in dit CHW bestemmingsplan. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

5.12 Licht

Om te zorgen dat de nachtelijke duisternis in het Waddengebied behouden blijft, hebben 43 partijen op 29 oktober 2016 een intentieverklaring getekend. Deze partijen streven naar een 'Dark Sky Werelderfgoed Waddengebied'.

Mede door de lage bebouwingsdichtheid is er weinig verlichting op het eiland aanwezig. Dat is zichtbaar met name tijdens de nachtelijke (donkere) uren, omdat het dan op Vlieland behoorlijk donker is. De lichtvervuiling richting de Waddenzee is met een quickscan in kaart gebracht. Verder zijn diverse aanbevelingen gedaan. De gemeente heeft inmiddels een aantal acties ondernomen om tot vermindering van lichthinder te komen, bijvoorbeeld ten aanzien van de openbare verlichting.

In het plan zijn ten aanzien van verlichting regels opgenomen. Zo mogen borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of openbare verlichting niet zodanig worden gebruikt dat sprake is van licht dat opwaarts gericht is. Bovendien mag bij buitenverlichting op bedrijfspercelen uitsluitend sprake zijn van verlichting op basis van een bewegingsmelder. Op die manier zijn de lichten gedoofd wanneer er geen personen op het perceel aanwezig zijn en is geen sprake van lichtuitstoot wanneer dit niet nodig is.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Inleiding


De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) bindende afspraken waarmee, bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. In de voorafgaande hoofdstukken zijn de planuitgangspunten voor het op te stellen CHW bestemmingsplan weergegeven. Deze uitgangspunten zijn (juridisch) vertaald naar het CHW bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt de doorvertaling van de plantoelichting naar planregels met de verbeelding verwoord.


Voor Oosterseveld is sprake van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte in het kader van artikel 7c van het Besluit Uitvoering Crisis- en Herstelwet, de formele naam hiervoor is Chw bestemmingsplan. Door de pilotstatus kan worden afgeweken van de standaarden. In Hoofdstuk 2 is hier nader op ingegaan. Er is voor gekozen om al zoveel mogelijk te anticiperen op het omgevingsplan. Daarvoor is het casco Omgevingsplan van de VNG gebruikt. Dat betekent dat er geen sprake meer is van bestemmingen, maar dat het plan uitgaat van het benoemen van activiteiten. Elke regel die daarover iets zegt, heeft een eigen werkingsgebied. Een regel die bijvoorbeeld ziet op de activiteit wonen heeft als werkingsgebied uitsluitend de woonhuizen binnen het plangebied. Als een regel iets regels over de een activiteit in de Waddenzee, dan beperkt die regel zich tot het werkingsgebied van de Waddenzee. Daarnaast zijn er ook vele activiteiten die betrekking hebben op alle gronden. Die regels hebben dan het hele plangebied als werkingsgebied. Per locatie ontstaat op die manier een opeenstapeling van werkingsgebieden en toegelaten activiteiten. Al die activiteiten heeft ertoe geleid dat gekomen is tot een evenredige toedeling van functies aan de gronden.

Het casco is niet in zijn geheel gevolgd. Dat komt omdat het casco ziet op een omgevingsplan zoals dat na 1 januari 2022 wordt gemaakt. Daarin moeten veel meer zaken geregeld worden, dan nu onder de verbrede reikwijdte mag worden opgenomen. Vandaar dat niet alle onderdelen van het casco herleidbaar zijn, maar dat het CHW bestemmingsplan alleen die onderdelen uit het casco heeft meegenomen, die relevant zijn voor het CHW bestemmingsplan zoals dat nu gemaakt is.

6.2 Systematiek regels


De juridische regeling bestaat uit 7 hoofdstukken.


Hoofdstuk 1 bevat de definities van begrippen die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn. In dit eerste hoofdstuk is ook een regel opgenomen over de wijze van meten.

Hoofdstuk 2 bevat de doelen die aan het plan ten grondslag liggen. Hier ligt een nauwe relatie met de omgevingsvisie. Omdat die visie nog niet klaar is, is hier vooral aangesloten bij hetgeen in de participatie is ingebracht. Daarnaast zijn er ook enkele algemene doelen, die zonder meer voor het hele eiland, en dus ook voor Oosterseveld, van toepassing zijn. Initiatieven binnen het plangebied mogen in beginsel niet strijdig zijn met de gestelde doelen.


In Hoofdstuk 3 zijn alle activiteiten benoemd. Dit gaat enerzijds om de activiteiten die zien op de bouwwerken en het benutten daarvan en welke activiteiten voorheen deel van een bestemmingsplan uitmaakten. Anderzijds zien deze activiteiten op onderwerpen die tot voor kort in afzonderlijke gemeentelijke verordeningen waren opgenomen. Omdat die regels specifiek zien op activiteiten die betrekking hebben op en gevolgen met zich meebrengen voor de fysieke leefomgeving, zijn deze regels nu in het CHW bestemmingsplan opgenomen.

In het toekomstige omgevingsplan komen hier ook milieu-activiteiten bij, welstandsregels, regels met betrekking tot veiligheid, en dergelijke. Omdat Oosterseveld welstandsvrij is en omdat de Wet pas op 1 januari 2022 in werking treedt, kunnen die regels nu nog niet meegenomen worden in dit CHW bestemmingsplan.


Hoofdstuk 4 bevat de regels die zien op het beheer en onderhoud van het gebied, alsmede op de handhaving van de regels.


Hoofdstuk 5 zegt iets over het proces op het moment dat er van het CHW bestemmingsplan wordt afgeweken, waarbij ook participatie wordt gevraagd. Ook is een regel opgenomen om te komen tot een structureel overleg waarbij meerdere aspecten gerelateerd aan de doelen, het beheer en onderhoud, de toepassing van de regels, en dergelijke kunnen worden besproken, zodat het plan daar op bijgestuurd kan worden.


De overgangs- en slotregels zijn opgenomen in Hoofdstuk 6 en 7.

6.3 Verbeelding


Voor de vormgeving van de verbeelding geldt een aantal uitgangspunten. Zo worden de kaarten in kleur opgezet, waarbij aangesloten is bij de kleuren die straks onder de Omgevingswet gaan functioneren. Dat kan nog veranderen, maar zo ver dat nu is ontwikkeld, wordt daar nu bij aangesloten. De werkingsgebieden zijn analoog niet herkenbaar. Alleen digitaal wordt de juiste informatie verstrekt en komen de regels naar voren die aan de werkingsgebieden gekoppeld zijn.


Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de verbeelding gezet (afmetingen, aanduidingen).

6.4 Planregels

6.4.1 Inhoud en opzet


Het CHW bestemmingsplan Oosterseveld bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting (met bijbehorende bijlagen). De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het CHW bestemmingsplan. Beide plandelen worden in onderlinge samenhang bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de werkingsgebieden aangewezen. Aan deze werkingsgebieden zijn regels voor activiteiten gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt een belangrijk onderdeel als de onderbouwing van het plan. De toelichting van dit CHW bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het CHW bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het CHW bestemmingsplan.

6.4.2 Hoofdstukgewijze toelichting

6.4.2.1 Hoofdstuk 1 Begrippen en wijze van meten

In het eerste hoofdstuk zijn de begrippen en wijze van meten opgenomen die nodig zijn voor een goede uitleg van de regels. Het overgrote deel van de begrippen is overgenomen uit het voormalig bestemmingsplan Oosterseveld 2006 en geactualiseerd aan de hand van recent vastgestelde bestemmingsplannen op Vlieland. Een ander deel vloeit voort uit het feit dat nu regels uit de verordeningen zijn meegenomen. Bijbehorende begrippen uit die verordeningen zijn hier toegevoegd.

De wijze van meten is de standaard wijze van meten zoals die al geruime tijd op Vlieland wordt toegepast.

6.4.2.2 Hoofdstuk 2 Doelen

De meeste geformuleerde doelen zijn in beginsel voor het hele eiland van toepassing. Deze doelen spreken voor zich en vloeien voort uit hetgeen de gemeente eerder ook al hanteerde bij het toepassen van haar regels en de bescherming van de fysieke kwaliteit van het eiland.

Twee doelen vloeien rechtstreeks voort uit hetgeen in de participatie is opgehaald. In de eerste plaats is dat het feit dat er geen welstandsregels gelden voor het terrein. Een meerderheid vindt het niet nodig dat er alsnog welstandsregels worden opgesteld voor Oosterseveld. Dat betekent niet dat er geen aandacht moet zijn voor de kwaliteit van de bouwwerken en de relatie van bouwwerken met de directe omgeving. Daar wordt al geruime tijd aandacht aan besteed en het terrein heeft daarmee een eigen karakter gekregen. Dat wil men graag behouden. Daarnaast is er het 'eiland eigen' karakter. In hoofdstuk 2 is dat beschreven. Het doel is om het bedrijventerrein zo te beheren en in te richten dat het 'eiland eigen' blijft qua uitstraling, maar ook qua gebruik in de eerste plaats voor de eilander ondernemers zelf, omdat die afhankelijk zijn van de ruimte op dit terrein.

In de tweede plaats is dat het versterken van de groenstructuur. Op dit moment is er weinig groen op het bedrijventerrein. Gezien de omstandigheden is de ontwikkeling van groen ook geen eenvoudige opgave. Desalniettemin heeft een meerderheid zich uitgesproken om toch te kijken of dat op enige manier versterkt kan worden, waarbij tevens aandacht moet zijn voor een relatie met de biodiversiteit.

De doelen leiden niet tot rechtstreekse regelgeving, maar zijn een toetsingskader voor ontwikkelingen. In beginsel mag en kan een ontwikkeling niet in strijd zijn met de doelen die de raad met dit CHW bestemmingsplan heeft.

6.4.2.3 Hoofdstuk 3 Activiteiten
6.4.2.3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk zijn alle activiteiten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen.

In de eerste plaats zijn dat de regels die voortvloeien uit het bestemmingsplan Oosterseveld 2006. Deze regels zijn vereenvoudigd en waar nodig als gevolg van de participatie verruimd of aangevuld.

In de tweede plaats zijn dat regels die voortvloeien uit enkele verordeningen van de gemeente. Deze regels zijn herschreven op een manier dat deze toegepast kunnen worden in het CHW bestemmingsplan. Daarbij is opnieuw geprobeerd de regels te vereenvoudigen en te versoberen.

6.4.2.3.2 Artikel 4 Activiteiten met betrekking tot de bruikbaarheid en het aanzien van wegen

4.1. Oogmerken

De regels met betrekking tot de wegen hebben bepaalde oogmerken. Die oogmerken geven de reikwijdte van de regels aan. Het zijn de oogmerken op basis waarvan deze regels zijn gesteld en worden toegepast. Bij de uitleg van de regels moeten de oogmerken dan ook telkens in beeld zijn en zijn zij het kader waarbinnen de regels worden uitgelegd en toegepast.

4.2. Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing kan worden gedacht aan het plaatsen van reclameborden of containers. Het moet gaan om voorwerpen die aanzienlijke gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving en bedoeld zijn daarin permanent te functioneren. Het gaat niet om kleine zaken die tijdelijk en eenvoudig verwijderbaar zijn. Er wordt vanuit gegaan dat tijdelijke bouwwerken, zoals stortcontainers of steigers, ook echt tijdelijk aanwezig zijn. De gemeente ziet daar samen met de betrokkenen op toe.

Net als een gedetailleerde regel kan een vergunning met de daarbij gestelde voorschriften voor duidelijkheid zorgen: de houder van de vergunning weet waar hij aan toe is, net als de gemeentelijke toezichthouder. De vergunning wordt in beginsel voor een onbeperkte periode wordt verstrekt.

4.3. Het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

De vergunningplicht is hier gehanteerd, omdat het in verband met de verkeersveiligheid en de bruikbaarheid van wegen niet gewenst is dat niet-overheden zomaar wegen aanleggen, beschadigen of veranderen. Specifiek maatwerk vraagt om een specifieke vergunning.

De vergunningplicht ontstaat doordat de activiteit verboden is in dit CHW bestemmingsplan.

Aan de regel ligt als motief ten grondslag de behoefte om de aanleg, beschadiging en verandering van wegen te binden aan voorschriften met het oog op de bruikbaarheid van die weg.

Naast het opleggen van min of meer technische voorschriften kan het ook gewenst zijn het tempo van wegenaanleg in de hand te houden. Het is natuurlijk hoogst onwenselijk dat wegen voortijdig aangelegd worden waardoor -door de latere aanleg van zogenaamde complementaire openbare voorzieningen, zoals riolering, water en gasvoorziening en verlichting- de bruikbaarheid van die weg gedurende lange tijd sterk verminderd zal zijn, nog daargelaten dat het veel extra kosten meebrengt.

Als de gemeente tevens eigenaar van de weg is, moet uiteraard ook privaatrechtelijke toestemming worden gegeven. Een afgegeven vergunning mag niet worden gefrustreerd door privaatrechtelijke weigering van de gemeente. Als een derde eigenaar van de grond is, ligt dat anders. Het college kan in dat geval de aanvrager om vergunning erop wijzen dat hij ook privaatrechtelijke toestemming behoeft.

De vergunning is vereist voor de aanleg, verandering, enz. van wegen die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan, alsmede alle niet openbare ontsluitingswegen van gebouwen. Dit betekent dat in beginsel de vergunningsplicht ook geldt voor de zogenaamde ‘eigen wegen’ en verbindingswegen op het openbaar wegennet die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Ook voor deze wegen is het namelijk wenselijk dat ten behoeve van de bruikbaarheid daarvan voor brandweer, ambulance, e.d. voorschriften gesteld kunnen worden over de wijze van verharding, breedte, e.d.

Van de vergunningplicht zijn uitgezonderd de overheden die in de uitvoering van hun publiekrechtelijke taak wegen aanleggen of veranderen. Er mag van uitgegaan worden dat zij hun werkzaamheden afstemmen op de bruikbaarheid van de weg.

4.4. Maken of veranderen van een uitweg

In veel gevallen kan de aanleg of verandering van een uitweg zonder meer gebeuren zonder dat dit problemen oplevert. Overheidsbemoeienis is dan niet nodig. In andere gevallen is overheidsbemoeienis wel noodzakelijk ter bescherming van het algemeen belang.

De belangen die het college hierbij kan afwegen zijn vooral en in de eerste plaats gevaar of hinder voor het wegverkeer ter plaatse. Daarnaast kan worden gedacht aan het verlies van een bestaande openbare parkeerplaats.

Uit de jurisprudentie blijkt dat de eigenaar van een weg het uitwegen daarop moet gedogen. Voorts blijkt uit de jurisprudentie dat regels in een verordening mogen worden gesteld, bijvoorbeeld in het kader van de vrijheid van het verkeer, veiligheid op de weg of de instandhouding van de bruikbaarheid van de weg.

De regel beoogt de aanleg van uitwegen zoveel mogelijk vrij te laten, maar te voorkomen dat er gevaarlijke of hinderlijke situaties voor het verkeer ontstaan en desgewenst ook dat een uitweg feitelijk opheffing betekent van soms (zeer) schaarse parkeerruimte.

Als de gemeente tevens eigenaar van de weg is, moet ook privaatrechtelijke toestemming worden gegeven. Een publiekrechtelijk toelaatbare uitweg mag niet worden gefrustreerd door privaatrechtelijke weigering van de gemeente. Als een derde eigenaar van de grond is, ligt dat anders. Het college kan in dat geval de aanvrager om vergunning erop wijzen dat hij ook privaatrechtelijke toestemming behoeft.

6.4.2.3.3 Artikel 5 Activiteiten met betrekking tot geluid en geur

In de voorheen geldende bestemmingsplannen was de inrichting van het bedrijventerrein en de toelaatbaarheid van nieuwe bedrijvigheid gebaseerd op de VNG richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering'. Onder de Omgevingswet bestaat de wens om deze categorisering van bedrijvigheid te laten vervallen. Er is een milieuzonering nieuwe stijl geïntroduceerd die meer aansluit bij de milieuregelgeving en die uitgaat van de individuele gebruiksruimte van bedrijven in relatie tot milieugevoelige functies. Zie ook paragraaf 5.3.

In dit plan is deze milieuzonering nieuwe stijl toegepast, waarbij de leidraad van de VNG is gevolgd. Die indeling gaat zoals gezegd uit van een gebruiksruimte per bedrijf gebaseerd op de geur- en geluidbelasting die een bedrijf kan en mag veroorzaken. Bij de toepassing daarvan is de woonfunctie in de zuidoosthoek van het plangebied maatgevend voor de beschikbare gebruiksruimte van de bedrijven. Ook in de voorheen geldende bestemmingsplannen was de categorisering gebaseerd op mogelijkheden die er bestonden in relatie tot de bestaande woonfuncties.

Daarnaast is er sprake van een bedrijventerrein dat voorziet in de behoefte die er op het eiland ligt. Veel bedrijvigheid zal nooit naar het eiland komen simpelweg omdat de behoefte er niet is dan wel omdat het eiland veel te klein is voor de bedrijvigheid. De nieuwe manier van zoneren houdt in dat er in beginsel zwaardere bedrijvigheid is toegelaten dan er onder de geldende bestemmingsplannen mogelijk was. Dit is omdat de gebruiksruimte afhangt van de afstand tot milieugevoelige functies. In dit geval is er voor een deel van het terrein sprake van een ruime afstand op grond waarvan zwaardere bedrijvigheid aanvaardbaar is. Dat is zoals hiervoor geschetst vooral een theoretische ruimte, omdat zwaardere bedrijvigheid niet naar Vlieland zal komen omdat Vlieland daarvoor veel te klein is. Komt er toch wat zwaardere bedrijvigheid naar Vlieland, omdat de toekomstige ontwikkelingen daarom vragen, dan zal dat altijd in een omvang zijn dat er nauwelijks nog sprake zal zijn van zware bedrijvigheid. Los daarvan biedt de nieuwe zonering bestaande bedrijvigheid enige ruimte en mogelijk toekomstige gewenste bedrijvigheid enige ruimte om een plek op het terrein te vinden.

In de regels is wel vastgelegd dat zekere categorieën zware bedrijvigheid zonder meer zijn uitgesloten. Daarmee is een nadere nuancering aangebracht binnen de beschikbare gebruiksruimte. Al met al is er een evenwichtige toedeling van functies gerealiseerd die zorgdraagt voor een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.

6.4.2.3.4 Artikel 6 Activiteiten met betrekking tot het houden van dieren

6.1. Loslopende honden

Dit artikellid beperkt het loslopen van honden op de weg, zonder dat de hond aangelijnd is, en op kinderspeelplaatsen, e.d. Aan dit artikel ligt in zijn algemeenheid het motief van de voorkoming en bestrijding van overlast ten grondslag.

In het bijzonder heeft dit artikel de volgende bedoelingen:

  • de bescherming van de verkeersveiligheid, die door loslopende honden in gevaar kan worden gebracht;
  • het voorkomen van beschadiging aan eigendommen van derden;
  • het voorkomen van hinder voor fiets- en voetgangers;
  • het bestrijden van verontreiniging (bijvoorbeeld van speelweiden, zandbakken, e.d.);
  • het voorkomen van schade en dierenleed, die worden veroorzaakt doordat loslopende honden andere dieren naar het leven staan.

Er kunnen zich situaties voordoen waarin de belangen van de hondenbezitter zich tegen een strikte toepassing van het aanlijngebod verzetten. Het betreft hier onder andere de eigenaren van blindengeleidehonden.

Als in strijd met het in dit artikel neergelegde verbod honden loslopend worden aangetroffen, kan op basis van andere wetgeving worden opgetreden.

6.2. Verontreiniging door honden

Straatverontreiniging kan grote gevaren opleveren voor de volksgezondheid. Ook kan via hondenuitwerpselen die op straat, in parken en plantsoenen blijven liggen, voor honden dodelijke virussen worden verspreid.

De strafbaarheid wordt opgeheven als de uitwerpselen direct worden verwijderd. Er zijn verschillende manieren om de overlast van hondenuitwerpselen aan te pakken. Een goed overzicht van mogelijke maatregelen en een goed overzicht van literatuur op dit terrein is te vinden in de publicatie 'Gemeentelijk hondenbeleid. Een handleiding ter bestrijding van de overlast door hondenpoep in Nederland’ van het Multidisciplinair onderzoeksinstituut in Utrecht.

6.3. Gevaarlijke honden

In de loop van de tijd is onderscheid gemaakt tussen drie categorieën van gevaarlijke honden:

  • 1. Groepen honden met morfologisch overeenkomstige karakteristieken (gelijke lichaamsbouw), waarmee wordt gefokt op agressief gedrag. Tot deze categorie rekent de commissie het type pitbullterriër.
  • 2. Gebruikshonden, dat wil zeggen: honden die geheel of gedeeltelijk zijn opgeleid voor bewakings-, opsporings- of verdedigingswerk.
  • 3. Individuele honden die niet vallen onder de vorige twee categorieën en waarvan in de praktijk - door het toebrengen van letsel of het uiten van een dreiging daartoe - is gebleken dat zij gevaarlijk zijn voor mens of dier.

De gemeente kan, tenzij in andere wetgeving anders is bepaald, vanuit deze categorisering verplichtingen opleggen aan eigenaren van honden om gevaarlijke honden op een zekere wijze aangelijnd te houden.

6.4. Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Door de zinsnede buiten een inrichting op te nemen wordt de afbakening met de Wet milieubeheer direct vastgelegd.

Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn, als iemand dieren houdt. Er moet kunnen worden ingegrepen als overlast of schade voor de openbare gezondheid dreigt. Dan moeten belangen worden afgewogen.

6.5. Loslopend vee

Dit verbod dient mede de verkeersveiligheid. Herhaaldelijk gebeuren er verkeersongelukken doordat een paard, een koe of een ander dier uit is gebroken en zich op de weg bevindt. De verplichting om dit zoveel mogelijk te voorkomen is daarom op haar plaats.

6.6. Bijen

Het vliegen van bijen kan, als de kasten of korven dicht aan de weg geplaatst zijn en op zodanige wijze dat de ‘aanvliegbanen’ hiervan over de weg lopen, gevaar voor de veiligheid van de weg opleveren.

Dit gevaar kan meestal met eenvoudige middelen, zoals het verleggen van de aanvliegroute door het plaatsen van een afscheiding, worden teruggebracht. Het zal echter vaker voorkomen dat omwonenden op hun erf of zelfs in huis van de bijen overmatige overlast ondervinden, waartegen minder gemakkelijk maatregelen zijn te treffen. Vooral in de bebouwde kom van een gemeente kan in sommige gevallen het houden van bijen daarom onaanvaardbaar zijn.

Hoewel in dit geval geen gedraging of toestand ‘op de openbare weg of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats’ valt aan te wijzen, kan men toch van oordeel zijn dat de gewraakte situatie haar terugslag kan hebben op ‘openbare belangen’.

6.4.2.3.5 Artikel 7 Activiteiten met betrekking tot het stoken van vuur

De aanvullende werking van artikel 8 op de Wet milieubeheer

Benadrukt wordt dat voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen altijd een ontheffing nodig is op grond van de Wet milieubeheer. Het college kan een ontheffing verlenen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Met andere woorden, het college kan een ontheffing weigeren op grond van milieuhygiënische argumenten.

Bij het verbranden van afvalstoffen zijn echter vaak ook veiligheidsaspecten van belang. De Wet milieubeheer biedt geen mogelijkheid om de ontheffing te weigeren, indien de veiligheid in het geding is. Bovendien kunnen de voorschriften verbonden aan een dergelijke ontheffing alleen dienen ter bescherming van het belang van het milieu. Artikel 8 vult daarom voor wat betreft dit aspect de Wet milieubeheer aan.

Voor artikel 8 betekent dit concreet het volgende. Artikel 8 biedt de mogelijkheid om -naast de ontheffing op grond van de Wet milieubeheer- een ontheffing te verlenen, waarin het aspect van veiligheid wordt geregeld. Er ligt dus een ander motief aan ten grondslag . Tevens wordt het college de mogelijkheid geboden om aan deze ontheffing voorschriften te verbinden die het belang van de veiligheid beogen te beschermen.

Indien de ontheffing op grond van de Wet milieubeheer wordt geweigerd, wat betekent dit voor artikel 8?

Indien de ontheffing op grond van de Wet milieubeheer wordt geweigerd, is er geen ruimte meer voor een vergunning op grond van artikel 8. Dit volgt uit het systeem van de wet. Een vergunning op grond van artikel 8 kan in dit geval niet worden verleend wegens strijd met de Wet milieubeheer. De aanvraag voor een vergunning hoeft daarom niet in behandeling te worden genomen.

Uitzonderingen artikel 8

In het tweede lid is een aantal uitzonderingen opgenomen op het verbod in het eerste lid. Hierbij zijn de volgende punten van belang. In de eerste plaats valt verlichting door middel van kaarsen, fakkels, sfeervuren -waarbij geen afvalstoffen worden verbrand-, zoals terrashaarden en vuurkorven of vuur voor koken, bakken en braden niet onder het nieuwe regiem van de Wet milieubeheer. Er is immers geen sprake van het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen. Vervolgens mag er geen sprake zijn van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving. Vooral binnen de bebouwde kom kunnen klachten ontstaan over overlast of hinder door met name terrashaarden en vuurkorven. De laatste zinsnede van het tweede lid biedt dus een handvat om handhavend op te treden.

De uitzonderingen betreffen een aanvulling op hogere regelgeving. Lid 1 regelt namelijk het aanleggen, stoken of hebben van vuur, maar in de genoemde uitzonderingsgevallen is geen sprake van het verbranden van afvalstoffen. De gemeentelijke wetgever regelt dus een bepaalde materie (verbranden) vanuit eenzelfde motief (namelijk een milieumotief: het voorkomen van overlast of hinder) als de hogere regelgever, maar beperkt zich daarbij tot gedragingen die niet of nog niet worden bestreken door de hogere regelgeving (namelijk het verbranden van niet-afvalstoffen buiten inrichtingen).

6.4.2.3.6 Artikel 8 Activiteiten met betrekking tot het verstrooien van as

8.1. Verboden plaatsen

Asverstrooiing is om uiteenlopende redenen niet op alle plaatsen even wenselijk. Dit geldt zeker voor plaatsen waar de as niet of nauwelijks in de bodem kan worden opgenomen en door de wind kan gaan dwarrelen. Dit speelt met name een rol op stoepen, straten, pleinen en dergelijke. Daarom is er een verbod opgenomen voor het verstrooien van as op de verharde delen van de weg. Gezien de mogelijke overlast die asverstrooiing op straten en dergelijke op kan leveren voor derden en de kans op het snelle verwaaien van de as, is het overigens niet waarschijnlijk dat nabestaanden de verharde delen van de weg zullen uitkiezen als plaats om de as te verstrooien. Het verbod zal dus naar verwachting geen wezenlijke beperking opleveren voor nabestaanden.

Als burgemeester en wethouders een vergunning hebben verleend voor een permanent voor asverstrooiing bestemd terrein, dan zal dat terrein vrijwel altijd op een begraafplaats of bij het crematorium liggen. Doorgaans is voor gemeentelijke begraafplaatsen en crematoria rond de mogelijkheden voor asverstrooiing het een en ander geregeld. De regelingen daarin maken deel uit van het algehele beleid rond de begraafplaats. Het openstellen van de begraafplaats en het crematoriumterrein voor incidentele verstrooiing zou daarin verstorend kunnen werken.

De begraafplaats en het crematoriumterrein zijn expliciete voorbeelden van terreinen waar het vanuit een oogpunt van beheer bezwaarlijk kan zijn om incidenteel as te verstrooien. Zo zijn er wellicht meer. De gemeente kan, uiteraard gemotiveerd, plaatsen aanwijzen waarvan zij zegt dat het niet wenselijk is dat daar as wordt verstrooid, hieronder begrepen het openbare water of delen daarvan.

Het is mogelijk dat het op bepaalde terreinen (vanwege daar te houden evenementen bijvoorbeeld) slechts tijdelijk onwenselijk is om as te verstrooien. Daarom is een mogelijkheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om in die gevallen een terrein tijdelijk, in verband met die bijzondere omstandigheden, te onttrekken aan de mogelijkheid om er as op te verstrooien.

8.2. Hinder of overlast

Het verstrooien van as is een emotionele gebeurtenis. Zowel voor nabestaanden als voor omstanders die ermee worden geconfronteerd. Het is daarom van belang dat omstanders geen hinder ondervinden van de activiteit op zich en van de as die na de activiteit wordt achtergelaten.

Ook tot enige tijd na de verstrooiing kan as, bijvoorbeeld op de hiervoor aangegeven wijze, hinder opleveren voor omstanders. Daar moet tijdens het verstrooien rekening mee worden gehouden. Dit kan door de as bijvoorbeeld over een groter oppervlak te verspreiden, zodat deze eerder in de bodem wordt opgenomen. Een ander voorbeeld in dit geval is het verstrooien vanaf een gebouw of vanaf een balkon. Er zijn genoeg situaties denkbaar waarin dit hinder oplevert voor het publiek.

Overigens is uit de toelichting bij de Wet op de Lijkbezorging af te leiden dat het waarnemen door omstanders van de handeling op zich geen hinder oplevert. Door de wet op het punt van asverstrooiing te verruimen heeft de wetgever bewust aanvaard dat het publiek geconfronteerd kan worden met incidentele verstrooiing.

6.4.2.3.7 Artikel 9 Activiteiten met betrekking tot het vellen van houtopstanden

Bescherming van groen kan vanuit veel verschillende invalshoeken belangrijk zijn. Om die reden zijn oogmerken opgenomen om aan te geven binnen welke reikwijdte de regels van toepassing zijn. Het gaat in dit kader om de waarde van de houtopstand zelf, om de betekenis die de houtopstand heeft in relatie tot gezondheid en tot behoud en versterken van biodiversiteit. Bij het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning kunnen geen andere oogmerken worden toegevoegd.

Een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand is in het kader van dit bestemmingsplan alleen vereist als de houtopstand door het college is opgenomen op de bomenlijst. De bomenlijst kan met enige regelmaat aangepast/vernieuwd worden. De lijst die geldt op het moment dat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd of een boom wordt gekapt, is bepalend voor de vraag of het kappen van deze boom vergunningplichtig is.

Met deze regeling is de instandhouding van de aangewezen houtopstanden beoogd. Een vergunning om een aangewezen houtopstand te vellen, kan daarom alleen in uitzonderingssituaties worden verleend. Van een uitzonderingssituatie is o.a. sprake als de houtopstand gevaarlijk voor de omgeving is. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als een boom op korte termijn dreigt om te vallen. Het rapport van een deskundige waaruit het gevaar blijkt, moet bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden gevoegd. In spoedeisende gevallen, bijvoorbeeld na stormschade, kan in overleg met een deskundige medewerker van de gemeente een noodkap worden toegestaan (zonder deskundigenrapport). De vergunning wordt dan achteraf ambtshalve verleend.

Als een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand wordt gevraagd ten behoeve van het bouwen van een tuinberging, zal deze op grond van een belangenafweging doorgaans geweigerd worden. Als een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand wordt gevraagd om een woning aan te kunnen passen aan de behoefte van een gehandicapte bewoner, zou een weging van belangen wel kunnen leiden tot het verlenen van de vergunning.

Aan het verlenen van de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden, waaronder het opleggen van een herplantplicht. Dat de te kappen boom voorkomt op de bomenlijst, betekent niet dat de herplante boom op deze lijst is of wordt geplaatst. De door de raad in de bomenlijst vastgestelde criteria blijven voor plaatsing onverkort van kracht. Bij het opleggen van de herplantplicht behoort een inspanningsverplichting tot het in stand houden van de houtopstand.

Overigens is het belangrijk te vermelden dat, in geval op grond van dit bestemmingsplan geen vergunning voor het vellen van een houtopstand nodig is, dat nog wel zo kan zijn voor het kappen van houtopstanden op grond van de Wet natuurbescherming. Daarom dient voorafgaand aan de kap een melding bij de provincie te worden gedaan.

6.4.2.3.8 Artikel 10 Activiteiten met betrekking tot natuur

Dit artikel is als een extra waarborg opgenomen om er zorg voor te dragen dat de kwaliteit van de beschermde natuurgebieden niet wordt verslechterd. Onder de kwaliteit van de natuur wordt ook de intrinsieke waarde van de natuur begrepen. In beginsel is er bij het benutten van de bestaande ruimte binnen het plan geen sprake van een relatie dan wel invloed op het natuurgebied anders dan in de bestaande situatie al het geval is. Op het moment dat er wezenlijke veranderingen plaatsvinden, kan die invloed ten opzichte van de bestaande situatie wijzigen. Dit artikel zorgt er voor dat de gevolgen voor de natuur altijd deel van de afweging zijn.

Op Vlieland vinden al enige tijd ontwikkelingen plaats met betrekking tot duurzame energiewinning, maar ook het duurzaam omgaan met afval, het verminderen van de CO2 uitstoot en het gebruik van duurzame brandstof in voertuigen. Deze ontwikkelingen zetten zich voort en zullen zich nog uitbreiden daar waar de kansen zich voordoen. Een en ander levert een significante verbetering op van de emissies die van invloed zijn op de kwaliteit van de natuur. Die ontwikkelingen vinden ook op het bedrijventerrein plaats, zowel voor het terrein in zijn geheel als bij individuele bedrijven, zodat er ook vanuit het bedrijventerrein, in vergelijking met de situatie van de afgelopen jaren, sprake is en zal zijn van een significante verbetering.

Hierbij is het belangrijk te vermelden dat voor diverse werkzaamheden binnen het werkingsgebied van Natuur, Waterkering en Waddenzee een natuurtoets vereist is in het kader van de Wet natuurbescherming.

6.4.2.3.9 Artikel 11 Activiteiten met betrekking tot parkeren

11.1. Parkeren van voertuigen ten behoeve van een autobedrijf e.d.

Regelmatig is in het verleden de vraag gerezen of rijschoolhouders en taxibedrijven die in de uitoefening van hun (neven)bedrijf drie of meer auto’s op de weg parkeren ook onder het verbod van dit artikel vallen. De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft omtrent deze vraag beslist dat het bij elkaar parkeren van drie of meer taxi’s door een exploitant van een taxibedrijf niet valt onder de werking van deze bepaling, ARRS 28 september 1984, nr. R03.83.7524 (APV Schijndel). De rijschoolhouder die een aantal voertuigen bij elkaar parkeert, viel volgens deze uitspraak eveneens niet onder de werking van dit artikel.

Aangezien het parkeren van voertuigen van rijschoolhouders en taxiondernemers excessieve vormen kan aannemen, is in het tweede lid daarom expliciet bepaald dat onder ‘verhuren’, zoals in het eerste lid bedoeld, mede wordt verstaan het gebruiken van voertuigen voor het geven van rijlessen of voor het vervoeren van personen tegen betaling. Aldus kan ook tegen excessief gebruik van de weg door rijschoolhouders en taxiondernemers worden opgetreden.

Het woord ‘vergen’ is gebezigd in plaats van ‘duren’ ten einde twijfel over de vraag of met een bepaalde herstel- of onderhoudswerkzaamheid meer dan een uur gemoeid is, zoveel mogelijk uit te sluiten. Bij het gebruik van de term ‘vergen’ beschikt men over een meer objectieve maatstaf.

De gestelde verbodsbepaling geldt uiteraard niet voor het normaal parkeren van de voor persoonlijk gebruik gebezigde auto(’s) van de exploitant.

Het bepaalde in 12.1. kan niet als een soort ‘escape’ fungeren ten opzichte van de andere in artikel 12 opgenomen verbodsbepalingen. Artikellid 12.1. mag met andere woorden niet gelezen worden in verband met de andere artikelleden in artikel 12, in die zin dat de ‘faciliteit’ die in 12.1. is besloten -garagehouders enz. mogen twee auto’s sowieso op de weg laten staan- ook impliceert dat zij een autowrak, een niet-rijklaar voertuig, een groot voertuig enz. ongelimiteerd lang op de weg mogen laten staan, omdat de ruimte die hen is aangewezen dezelfde blijft.

Immers, in 12.1. bestaat het excessieve in de ruimte die door het aantal voertuigen in beslag wordt genomen, in bij voorbeeld andere leden bestaat het excessieve met name in het niet gerechtvaardigde doel om gedurende lange tijd parkeerruimte in beslag te nemen met wrakken of daarvan nauwelijks te onderscheiden vehikels. Dit doel is, indien zulks door garagehouders geschiedt, even onduldbaar als wanneer particulieren zich hieraan bezondigen.

Voor dit artikel is van belang dat het telkens gaat om het oogmerk dat ziet op het doelmatig gebruik van de weg en het beperken van hinder.

De bepaling in het derde lid beoogt optreden mogelijk te maken tegen die autohandelaren, transportbedrijven en exploitanten van garage-, herstel- en autoverhuurbedrijven die de weg voortdurend gebruiken als stallingsruimte voor auto’s die hun toebehoren of zijn toevertrouwd. Het gaat hier om situaties waarin het gebruik van parkeerruimte op buitensporige wijze plaats heeft en uit dien hoofde niet toelaatbaar kan worden geacht.

Doordat het verbod slechts betrekking heeft op het parkeren dat in het kader van (neven)bedrijf of gewoonte plaatsvindt, blijft het normaal parkeren van de voor persoonlijk gebruik gebezigde auto(’s) van de exploitant en eventueel van zijn gezinsleden mogelijk.

Deze bepaling heeft slechts betrekking op ‘eigenlijke’ parkeerexcessen, dat wil zeggen op het parkeren van voertuigen op de weg. Het zou uiteraard te ver gaan deze bepaling ook te laten gelden voor gedragingen buiten de weg.

Reparatie- en sloopwerkzaamheden aan op de weg geparkeerde voertuigen in het kader van de uitoefening van een (neven)bedrijf, geven veelal klachten inzake geluidsoverlast en verontreiniging van de weg; in mindere mate wordt geklaagd over de als gevolg van deze activiteiten verminderde parkeergelegenheid.

Met het oog op het vorenstaande is het derhalve wenselijk de strafbaarheid van het herstellen of slopen op de weg niet te relateren aan de omstandigheid dat er sprake moet zijn van drie of meer voertuigen. Indien het slopen of herstellen van een voertuig bij herhaling geschiedt, moet -met het oog op de vorengenoemde bezwaren- hiertegen kunnen worden opgetreden, daargelaten of zich in de onmiddellijke omgeving meer auto’s bevinden die betrokkene ‘toebehoren of zijn toevertrouwd’. Wel zij er hier op gewezen dat zowel het verontreinigen van de weg als het veroorzaken van hinderlijk rumoer middels andere regels is verboden.

Gelet op de strekking van deze bepaling kan zij niet als een ‘parkeerexcesbepaling’ in de strikte betekenis van het woord worden aangemerkt. Gezien het verband met de andere in dit artikel opgenomen bepalingen is het niettemin wenselijk het onderhavige voorschrift in dit lid op te nemen.

Met de hier bedoelde bepaling kan naar verwachting beter worden opgetreden tegen met het slopen en repareren van voertuigen gepaard gaande geluid- en stankoverlast en verontreiniging van de weg.

Ingevolge de aanhef is slechts diegene strafbaar die bij herhaling de weg als werkplaats voor reparatie- of sloopdoeleinden gebruikt. Ook voor diegenen moet echter de mogelijkheid blijven bestaan aan de door hem (en zijn gezin) gebruikte auto kleine reparatiewerkzaamheden te verrichten. Het vierde lid opent deze mogelijkheid.

Het verlenen van een ontheffing zal in het algemeen op zijn plaats zijn in geval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijs moet worden aanvaard dat de exploitant geen andere mogelijkheden ten dienste staan dan de hem toebehorende of toevertrouwde auto’s op de weg te parkeren. Te denken is hierbij aan het geval dat de exploitant van een reeds lang bestaand bedrijf in de feitelijke onmogelijkheid verkeert op eigen terrein of in de nabijheid van zijn bedrijf stallingsruimte te creëren c.q. daarover op andere wijze de beschikking te krijgen. Aan de ontheffing kunnen uiteraard voorschriften worden verbonden, onder meer omtrent de plaats waar en de tijd gedurende welke voertuigen voor de hier aan de orde zijnde doeleinden op de weg mogen worden geplaatst, alsmede ten aanzien van het aantal voertuigen dat ter plaatse door de houder van de ontheffing mag worden geparkeerd. In dit verband mag worden gewezen op hetgeen in de algemene toelichting is gesteld over het voorzien in vervangende parkeergelegenheid.

11.2. Defecte voertuigen

Veelvuldig doet zich het verschijnsel voor dat niet-rijklare voertuigen op de weg worden geplaatst. Veelal degenereert een dergelijk voertuig dat op de weg is achtergelaten na verloop van tijd tot autowrak. Dit lid richt zich in het bijzonder tegen dit soort parkeergedragingen. Het excessieve is in het bijzonder gelegen in het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Daarnaast kan het hier bedoelde parkeren een ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente meebrengen en om die reden excessief zijn. Beperking van het verbod tot die gevallen waarin er sprake is van min of meer ernstige gebreken aan het voertuig, moet noodzakelijk worden geacht, wil het verbod niet een te ruime strekking krijgen.

Deze bepaling ziet slechts op ‘eigenlijke’ parkeerexcessen, dat wil zeggen op het plaatsen en hebben van defecte voertuigen op de weg. Het zou te ver gaan deze gedragingen ook buiten de weg te verbieden.

11.3. Voertuigwrakken

Anders dan de niet-rijklare voertuigen die ingeval van parkeren gedurende zekere tijd in het bijzonder een parkeerexces kunnen opleveren, geeft een achtergelaten voertuigwrak, inclusief een fiets of bromfiets, in de eerste plaats aanstoot, doordat het een ontsierend element in het straatbeeld vormt. Ook houdt een wrak een gevaar in voor spelende kinderen en voor de weggebruikers. Het op de weg plaatsen of hebben van een wrak is dus primair om die reden excessief. Daarnaast kan echter ook het zo juist genoemde verkeersmotief een rol spelen bij het uitvaardigen van dit verbod.

Ofschoon een wrak vaak niet meer zal kunnen worden beschouwd als voertuig in de zin van de wegenverkeerswetgeving, is de onderhavige bepaling gezien haar strekking en het verband met de andere bepalingen wel als parkeerexcesbepaling aan te merken.

De onderhavige bepaling heeft betrekking op het plaatsen en hebben van wrakken op de weg. Het elders in de openlucht opslaan van wrakken vindt reeds regeling op andere plekken. De delictsomschrijving bevat derhalve niet tevens het bestanddeel ‘van de weg af zichtbaar’.

Het verbod in dit artikel richt zich op degene die het voertuigwrak op de weg plaatst of heeft. Dat is op zich al een ruimere kring van subjecten dan alleen de bestuurder; ook andere belanghebbenden bij het voertuig vallen onder deze bepaling.

11.4. Kampeermiddelen, aanhangwagens, trailers, en naar de aard daarmee gelijk te stellen voertuigen

Dit lid richt zich tegen het langer dan nodig plaatsen of hebben van voertuigen die voor recreatie, speciaal vervoer, e.d. worden gebruikt. Hieronder vallen in ieder geval: caravans, campers, kampeerwagens, aanhangwagens, magazijnwagens, keetwagens, trailers, e.d. op de weg. In deze bepaling zijn de woorden ‘te plaatsen of te hebben’ gehanteerd om de handhaving van deze bepaling eenvoudiger te maken. Met het steeds een paar meter verplaatsen van een caravan, aanhangwagentje e.d. op de openbare weg wordt overtreding van deze bepaling niet langer meer voorkomen. Met de zinsnede ‘andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt’ is beoogd aan te geven dat alle soorten (aanhang)wagens en voertuigen, die niet ‘dagelijks’ worden gebruikt als vervoermiddel onder deze bepaling kunnen vallen. Het excessieve van het hier bedoelde parkeren is in de eerste plaats gelegen in het buitensporige gebruik van parkeerruimte dat daarmee gepaard gaat. Daarnaast is dat het ontsieren van het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Het plaatsen of hebben gedurende ten hoogste drie (achtereenvolgende) dagen wordt niet verboden, opdat de betrokkene de gelegenheid zal hebben zijn kampeerwagen, caravan of camper voor een te ondernemen reis gereed te maken, respectievelijk na de reis op te ruimen.

De bepaling richt zich ook tegen het ontsieren van het uiterlijk aanzien van de gemeente door het doen of laten staan van caravans e.d. elders dan op de weg in de zin van de WVW 1994. In zoverre betreft deze bepaling derhalve niet een ‘eigenlijk’ parkeerexces, dat immers veronderstelt dat de gedraging plaatsvindt op een weg.

Het begrip ‘parkeren’ wordt zo uitgelegd, dat het verbod in dit artikel zich niet alleen richt op de bestuurder van een voertuig maar ook op de andere belanghebbenden bij het voertuig.

11.5. Parkeren van reclamevoertuigen

Deze bepaling richt zich tegen degenen die voor een beroep of bedrijf reclame maken door een of meer voertuigen, voorzien van reclameopschriften, op de weg te parkeren. Hierbij staat het maken van reclame voorop. Als handelsreclame in de zin van dit artikel wordt niet gezien de vermelding op een voertuig van de naam van het bedrijf waarbij het voertuig in gebruik is en een (korte) aanduiding van de goederen of diensten die dat bedrijf pleegt aan te bieden. Deze voertuigen worden immers niet primair gebruikt ‘met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken’, maar vooral als vervoersmiddel.

Het excessieve is primair gelegen in het in relatie tussen het tekort aan parkeerruimte en het niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Dit doel kan reeds met één voertuig worden bereikt. In de tweede plaats kan het excessieve gelegen zijn in het motief van het tegengaan van ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente.

In deze bepaling gaat het om een ‘eigenlijk’ parkeerexces, hetwelk veronderstelt dat de gedraging plaatsvindt op een weg. Het hebben van handelsreclame op of aan onroerend goed op een vanaf de weg zichtbare plaats is elders geregeld.

Het in dit artikel omschreven verbod is beperkt tot het maken van handelsreclame (commerciële reclame). Uit de jurisprudentie en uit artikel 7 vierde lid van de Grondwet blijkt, dat de gemeentelijke wetgever in ieder geval het maken van handelsreclame aan beperkingen mag onderwerpen.

Onder omstandigheden mag hij, blijkens bedoelde jurisprudentie, ook het maken van reclame, waardoor gedachten of gevoelens worden geopenbaard (artikel 7 Grondwet) of een mening wordt geuit (artikel 10 EVRM) aan beperkingen onderwerpen. Men spreekt wel van ‘ideële reclame’. De wenselijkheid en mogelijkheid hiervan dienen plaatselijk te worden bezien.

Het begrip ‘parkeren’ wordt zo uitgelegd, dat het verbod in dit artikel zich niet alleen richt op de bestuurder van een voertuig maar ook op de andere belanghebbenden bij het voertuig.

11.6. Parkeren van grote voertuigen

Het wordt als noodzakelijk ervaren dat het parkeren van grote voertuigen -in het bijzonder vrachtwagens- op wegen zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Maatschappelijk gezien is er een tendens waarneembaar dat dit parkeren wordt ervaren als misbruik van de weg. De gevaren en inconveniënten die deze parkeergedragingen kunnen opleveren, zijn velerlei: onvoldoende opvallen bij schemer en duisternis van geparkeerde vrachtwagens, onvoldoende zichtbaarheid van tussen of achter deze voertuigen spelende kinderen, buitensporige inbeslagneming van de schaarse parkeerruimte, belemmering van het uitzicht, afbreuk aan het uiterlijk aanzien der gemeente, enz.

De bepaling beoogt het doen of laten staan van bepaalde grote voertuigen tegen te gaan op wegen gelegen binnen de bebouwde kom, omdat het gepaard gaat met een excessief gebruik van de weg en het uiterlijk aanzien van de gemeente. Met betrekking tot het buitensporig gebruik van de weg, wordt opgemerkt, dat het in dat verband niet noodzakelijkerwijs om (het parkeren van) méér voertuigen behoeft te gaan. Ook het parkeren van één groot voertuig kan een parkeerexces in deze zin opleveren.

Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad is de bevoegdheid van het gemeentebestuur ter zake zeer ruim. Het is met name niet vereist dat de bij openbare kennisgeving aangewezen plaatsen voldoen aan aanmerkelijke eisen van schoonheid en karakteristiek. In dit verband moge tevens worden gewezen op de subjectieve redactie van de onderhavige bepaling.

De werking van het verbod is beperkt tot de avond en de nacht, alsmede het weekeinde en de doordeweekse feestdagen. Het lijkt in het algemeen niet redelijk om het parkeren van grote voertuigen op de weg ook gedurende de werkdag te verbieden. Dit zou de belangen van met name handel en industrie te zeer schaden. Aldus kan worden voorkomen dat de werking van deze verboden zou leiden tot een onevenredige aantasting van bedrijfsbelangen.

Naast de genoemde uitzonderingen op het verbod, kent dit lid aan het college de bevoegdheid toe ter zake van het in het eerste lid omschreven verbod een vergunning te verlenen. Verzoeken om vergunning zullen van geval tot geval moeten worden bekeken. Omstandigheden welke in beginsel door alle bedrijven -ongeacht de aard- kunnen worden aangevoerd, rechtvaardigen op zich nog geen vergunning.

Van de mogelijkheid tot het verlenen van vergunning zal onder meer gebruik dienen te worden gemaakt:

  • voor voertuigen die worden gebezigd bij de uitvoering van openbare werken en bij bouwwerkzaamheden, voor zover ze in de onmiddellijke nabijheid van het werk worden geparkeerd;
  • voor chauffeurs die een schriftelijke medische verklaring overleggen, waaruit blijkt dat betrokkene niet van een speciaal daartoe aangewezen parkeerterrein gebruik kan maken en ook vaststaat dat betrokkene zonder ontheffing in moeilijkheden zou komen.

Verder zou een soepel vergunningenbeleid kunnen worden gevoerd, voor zover het gaat om bij voorbeeld:

  • rijdende winkels;
  • wagens van kermisexploitanten;
  • wagens van bedrijven die in geval van bij voorbeeld ongevallen in het wegverkeer terstond moeten kunnen ‘uitrukken’ (sleepwagens e.d.);
  • voertuigen die speciaal uitgerust zijn voor bijzondere transporten (auto’s met speciale klimaatregeling) of anderszins zodanig afwijken (elektrowagens met beperkte actieradius) dat bijzondere eisen aan de parkeerplaats moeten worden gesteld.

Aan een vergunning kunnen uiteraard voorschriften worden verbonden betreffende de tijd en de plaats waarop deze zal gelden.

11.7. Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

Deze bepaling beoogt optreden mogelijk te maken tegen het op de weg parkeren van vrachtwagens e.d. bij andermans voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw, zodanig, dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers van het gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

Door opneming van de bestanddelen ‘of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan’ zijn ook mogelijke andere vormen van hinder of overlast dan uitzichtbelemmering, door het parkeren van grote voertuigen aan bewoners of gebruikers van gebouwen berokkend, verboden. Hierbij kan worden gedacht aan belemmering van de lichtval, stankoverlast en geluidsoverlast, bij voorbeeld ten gevolge van het starten en warmdraaien van grote voertuigen.

Dat een dergelijke zinsnede houdbaar is, blijkt uit een reeds oude uitspraak van de Hoge Raad (HR 16 januari 1986, NJ 1968, 198) waarin de Hoge Raad de bedoelde zinsnede in de APV van Enschede verbindend achtte.

Het begrip ‘parkeren’ wordt zo uitgelegd, dat het verbod in dit artikel zich niet alleen richt op de bestuurder van een voertuig maar ook op de andere belanghebbenden bij het voertuig.

De opgenomen uitzondering ziet bijvoorbeeld op (het parkeren van) ‘hoogwerkers’, meetwagens e.d.

11.8. Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Het is helaas een veelvuldig voorkomend verschijnsel dat groenstroken, openbare beplantingen, plantsoenen en grasperken worden benut voor het parkeren van voertuigen. Met deze bepaling wordt beoogd beschadiging van groenstroken e.d., die het uiterlijk aanzien van de gemeente beogen te verfraaien, te voorkomen en het groen beter aan zijn bestemming te doen beantwoorden.

Aangezien deze bepaling zich uitsluitend richt tegen een ‘oneigenlijk’ parkeerexces -dat wil zeggen tegen een gedraging welke buiten de ‘weg’ plaatsvindt, behoeft voor strijd met de bepalingen van de wegenverkeerswetgeving niet te worden gevreesd. Om deze reden bestaat er geen bezwaar tegen dat in deze bepaling ook het rijden over openbare beplantingen enz. wordt verboden.

Doorgaans zal een groenstrook geen deel uitmaken van de weg. Bermen maken wel deel uit van de ‘wegen’. Aangezien de berm rechtens deel uitmaakt van de weg, gelden de op de desbetreffende weg betrekking hebbende verkeersvoorschriften eveneens voor de berm, zoals parkeerverboden, e.d. Daar waar op wegen geparkeerd mag worden, vallen daaronder ook de bermen van een weg. Indien in een bepaald geval het parkeren in een berm als ongewenst moet worden aangemerkt, kan een parkeerverbod voor die berm worden ingesteld. Het is tevens mogelijk dat het parkeren op de rijbaan niet wenselijk is, bijvoorbeeld uit oogpunt van de verkeersveiligheid, maar dat het parkeren in de berm wel kan worden toegestaan. Ook in dit geval is plaatsing van het genoemde bord noodzakelijk.

Bij een parkeerverbod is het doen of laten staan van een voertuig niet strafbaar, indien zulks geschiedt om personen de gelegenheid te geven in of uit te stappen dan wel voor het laden of lossen van goederen. Het moge duidelijk zijn dat de laatstgenoemde beperkingen niet van toepassing behoren te zijn op een verbod tot het doen of laten staan van voertuigen in groenvoorzieningen. Bewust is hier derhalve gekozen voor de bestanddelen ‘doen of laten staan’ in plaats van ‘parkeren’, omdat ook het tot stilstand brengen van een auto in een plantsoen beschadiging van het groen en vermindering van de aantrekkelijkheid veroorzaakt.

Bij de in het tweede lid onder 1 bedoelde voertuigen kan worden gedacht aan voertuigen, in gebruik bij de politie of de brandweer, als ook bij de gemeentelijke plantsoenendienst. Campings vallen onder terreinen als bedoeld onder 2.

11.9. Overlast van fiets of bromfiets

In de praktijk wordt regelmatig overlast ondervonden van fietsen en bromfietsen die her en der buiten de daartoe bestemde fietsenstallingen worden geplaatst. Het gaat hierbij doorgaans om plaatsen, waar zich grote concentraties van gestalde (brom)fietsen voordoen. Voorop staat dat dan wel voldoende stallingsmogelijkheden ter plekke aanwezig zijn.

Ter regulering van overlast van foutief geplaatste (brom)fietsen is in het eerste lid van dit lid aan het college de bevoegdheid gegeven om plaatsen aan te wijzen waar het verboden is (brom)fietsen neer te zetten buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen dan wel deze daar te laten staan. De belangen die het college hierbij onder meer in overweging kan nemen zijn: de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente, de voorkoming of opheffing van overlast of de voorkoming van schade aan de openbare gezondheid. Bij het laatste motief kan worden gedacht aan het voorkomen van mogelijke verwondingen aan voetgangers die zich tussen een woud van (brom)fietsen een weg moeten banen.

Na aanwijzing van een plaats waar het verbod zal gelden, kan tegen een foutief geplaatste (brom)fiets worden opgetreden. Door middel van borden moet worden aangegeven dat foutief geplaatste (brom)fietsen zullen worden verwijderd. Het feitelijk verwijderen dient dan beschouwd te worden als toepassing van bestuursdwang.

Alvorens deze vorm van bestuursdwang te effectueren is het verstandig aan het publiek bekend te maken, dat onjuist geplaatste (brom)fietsen zullen worden verwijderd. Tevens is het raadzaam aan te geven waar de verwijderde fietsen weer kunnen worden opgehaald en hoe hoog de kosten zijn die vergoed moeten worden.

6.4.2.3.10 Artikel 12 Activiteiten met betrekking tot reclameuitingen

Dit artikel is in overeenstemming gebracht met hetgeen in conform de Welstandsnota is toegestaan met betrekking tot reclameuitingen op het bedrijventerrein. Vanuit een goede omgevingskwaliteit is het niet wenselijk om overmatige toepassing van reclameuitingen toe te staan op het bedrijventerrein.

Daarom is per bedrijf of instelling ten hoogste één naamaanduiding of één reclamezuil toegestaan die in verhouding moet staan tot de grootte van het pand. ook is per pand één vlakke gevelreclame per wand, grenzend aan de openbare weg, toegestaan. Reclameuitingen zijn verder uitsluitend op de bedrijfspercelen zelf toegestaan en moet in harmonie zijn met de architectuur van het gebouw. Er mafg ook geen afbreuk worden gedaan aan het straat- of bebouwingsbeeld en de kwaliteit van de openbare ruimte. Daarmee is lichtreclame, neonreclame, bewegende reclame en daglicht reflecterende reclame uitgesloten.

 

6.4.2.3.11 Artikel 13 Activiteiten met betrekking tot venten en standplaatsen

Op basis van dit artikel is het venten toegelaten tenzij de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komen. Een vergunning is vereist voor het venten op het strand. De terminologie sluit aan bij de Europese Dienstenrichtlijn. Hieronder valt het aloude motief van verkeersveiligheid. Er is geen vergunning, met uitzondering van het strand, aan de orde, omdat venten (vrijwel) geen overlast e.d. oplevert. Er is dan geen goede reden waarom een vergunningstelsel nog noodzakelijk en proportioneel is. Overlast kan ook achteraf worden aangepakt. Het risico van achteraf controleren wordt niet veel groter geacht dan van het vooraf vaststellen van de voorwaarden die vaak dezelfde zijn. Volgens de Dienstenrichtlijn is een vergunning alleen proportioneel als een controle achteraf onvoldoende is.

De uitgangspunten van de Dienstenrichtlijn op grond van het EG-verdrag gelden overigens in het geval van venten ook voor het verkopen van goederen. Volgens het Hof van Justitie kunnen beperkingen gesteld worden aan de vrijheid van venten indien sprake is van een dwingende reden van algemeen belang. Het Hof bepaalde in de eerste plaats dat de regel niet discriminatoir mag zijn ten opzichte van de dienstverlener en verder dat moet worden nagegaan of de betrokken maatregel gerechtvaardigd is door een doelstelling van algemeen belang in de zin die de rechtspraak van het Hof aan dit begrip geeft of door een van de in artikel 30 EG genoemde doelstellingen, en of die maatregel evenredig is aan deze doelstelling.

Op grond van de Dienstenrichtlijn mogen er eisen worden gesteld aan dienstverleners die tijdelijk in Nederland hun diensten aanbieden het belang van de openbare veiligheid.

In de praktijk is het noodzakelijk beleidsregels te formuleren in welke gevallen sprake is van gevaar voor de in het artikel genoemde motieven. Dergelijke beleidsregels moeten bekend gemaakt worden. Ook beleidsregels moeten voldoen aan criteria van de Dienstenrichtlijn. Immers volgens de Richtlijn vallen onder de definitie van eisen die gesteld kunnen worden: elke verplichting, verbodsbepaling, voorwaarde of beperking uit hoofde van de wettelijke een bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten.

De regels willen voorkomen dat burgers op zondag of in de late avonduren en nacht worden lastig gevallen door venters.

In het verleden is het beschermen van een redelijk voorzieningenniveau in de gemeente ten behoeve van de consument als een belang aangemerkt. De gedachte was dat gevestigde winkeliers geconfronteerd worden met hoge exploitatiekosten die niet in verhouding staan tot de vrij lage exploitatiekosten van de straathandelaren.

Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State blijkt dat het reguleren van de concurrentieverhoudingen niet als een huishoudelijk belang van de gemeente wordt aangemerkt. Hierop wordt door de afdeling slechts één uitzondering toegestaan, namelijk wanneer het voorzieningenniveau voor de consument in een deel van de gemeente in gevaar komt. Wil een gemeente op basis hiervan een vergunning weigeren dan moet worden aangetoond, mede aan de hand van de boekhouding van de plaatselijke winkelier, dat het voortbestaan van de winkel in gevaar komt als door een venter dezelfde goederen aangeboden worden.

De Dienstenrichtlijn staat deze weigeringsgrond voor venters die (mede) diensten verlenen niet toe, omdat dit wordt beschouwd als een economische, niet toegestane, belemmering voor het vrij verkeer van diensten. Het blijft echter nog wel mogelijk om deze weigeringsgrond te hanteren voor het verkopen van goederen waarop de Dienstenrichtlijn niet van toepassing is.

6.4.2.3.12 Artikel 14 Activiteiten met betrekking tot verkeer en verlichting

De uitzondering heeft betrekking op situaties waarbij het desbetreffende specifieke belang, waterstaatswerken, verkeerslichtinstallatie, trafohuisjes en dergelijke, zich verzetten tegen het aanbrengen van allerlei voorzieningen daarop.

In beginsel biedt de Belemmeringenwet privaatrecht het kader om op het eigendomsrecht van anderen inbreuk te maken. De Belemmeringenwet is echter in haar toepassing bedoeld voor zodanige inbreuken op dat eigendomsrecht waardoor het gebruik van de desbetreffende onroerend zaak al dan niet tijdelijk beperkt wordt.

Wanneer daarvan sprake is kan niet een gedoogplicht op grond van het onderhavige artikel geconstrueerd worden. Deze gedoogplicht is alleen dan aanwezig wanneer de voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting het gebruiksrecht van de eigenaar niet aantasten.

6.4.2.3.13 Artikel 15 Benutten van de fysieke leefomgeving

Algemeen 15.1

Onder Algemeen zijn enkele regels gebracht die voor het hele plangebied van toepassing zijn.

Om gebruikers in het plangebied de mogelijkheid te bieden om individueel verduurzamingsmaatregelen te treffen dan wel om duurzame energie te winnen, is het benutten van de ruimte hiervoor specifiek toegelaten. Dat betekent in beginsel dat die maatregelen binnen de gegeven bouwregels moeten plaatsvinden.

Er is een bevoegdheid aan de regels toegevoegd op grond waarvan met een afwijking van de bouwregels kan worden afgeweken. Tot maximaal 10% mag van de gegeven maatvoeringen worden afgeweken om duurzaamheidsmaatregelen te realiseren, mocht dat noodzakelijk zijn. Dat kan dus ook boven op een dak tot een bouwhoogte van maximaal 8,80 m. Als voorwaarde is wel gesteld dat dit geen afbreuk mag doen aan het aanzien van het bedrijventerrein. Voorkomen moet worden dat iedereen hier op een eigen wijze gebruik van maakt zodat een rommelig en onrustig beeld ontstaat. Door de toelaatbaarheid aan een afwijking te verbinden, kan het college hier op toe zien.

Daarnaast zijn enkele activiteiten zonder meer verboden in het hele gebied. Het gaat daarbij om verblijfsrecreatie en evenementen. Die zijn ook onder de algemene regels gebracht. Verboden activiteiten die voor delen van het gebied gelden, zijn aan die specifieke werkingsgebieden gekoppeld.

Bedrijventerrein 15.2

Algemeen

Het doel is om het bedrijventerrein te behouden voor bedrijven die nodig zijn voor Vlieland. Dat is vooral de bedrijvigheid die zich hier de afgelopen periode heeft gevestigd. Daarin vindt een langzame transitie plaats, waarbij de aard van de bedrijvigheid redelijk consistent blijft: deels een industrieel karakter en anderdeels opslagruimte van en voor bedrijven. Nieuwe ontwikkelingen moeten in beginsel geen afbreuk doen aan dit bestaande karakter van het bedrijventerrein.


Wel is het bedrijventerrein een plek waar onder andere ook een manege aanwezig is, waar een restaurant aan grenst, waar een bierbrouwerij met proeverij is gevestigd en waar veel burgers en recreanten zich bewegen van en naar het strand. Er is dus veel levendigheid op het bedrijventerrein. Die levendigheid biedt zowel kansen als bedreigingen. De veiligheid van het langzaam verkeer staat onder druk, maar de aanwezigheid van het langzaam verkeer biedt ook kansen voor ontwikkelingen. Bovendien is dat verkeer er en dat zal niet veranderen. Het is daarmee een duidelijk bestaand kenmerk van het terrein dat als zodanig aanwezig is en blijft. Er is geen noodzaak dit anders te gaan inrichten.

De regels voor bedrijven zien op activiteiten die plaatsvinden op het daadwerkelijke bedrijventerrein en hebben geen betrekking op de bedrijven die daarbuiten liggen, zoals de jachthaven, de heliplaats en de rioolwaterzuivering. Het betreft hier een bestaand bedrijventerrein dat zeer recent volledig is uitgegeven binnen de reikwijdte van de mogelijkheden die het bestemmingsplan Oosterseveld van 2006 bood. Dat betekent dat er een volledig uitgegeven en afgerond bedrijventerrein aanwezig is met bestaande bedrijvigheid waarin een transitiemogelijkeden zitten in verandering van gebruik van bestaande percelen.

De regels zijn om die reden in eerste instantie gericht op het vastleggen en toelaten van de bestaande bedrijvigheid en de mogelijkheden zoals die golden onder de werking van het bestemmingsplan van 2006. Met de ondernemers en andere partijen is gesproken over de toekomst van het terrein, de verwachte ontwikkelingen en de wensen die er spelen. Ook is hen gevraagd welke ontwikkelingen het plan zou moeten faciliteren en vooral ook welke niet. Daarmee is getracht om voor de komende periode een helder kader vast te leggen waarin staat wat wel en niet is toegelaten. Het kan zijn dat de Omgevingsvisie voor het hele eiland in de nabije toekomst nog tot gewijzigde keuzes leidt bij het maken van het Omgevingsplan voor het hele eiland, waarvan Oosterseveld deel zal uit gaan maken. Die wijzigingen zullen dan worden meegenomen.

Een belangrijk uitgangspunt voor het bedrijventerrein is dat het 'eiland eigen' moet blijven. Daarvoor bestaat geen definitie, maar belangrijk is dat er functies uitgeoefend kunnen worden die nodig zijn voor het eiland. Daarnaast mag het qua uitstraling ook een eigen karakter hebben, waarbij een zekere mate van rommeligheid en bedrijvigheid passend bij hetgeen op het eiland gebeurt, aanvaardbaar is. Dat alles wel binnen zekere grenzen. Die grenzen zijn in de regels gesteld.

Opslag en aanzien van het terrein

Een te grote rommeligheid is al jaren een storend fenomeen. Daarover wordt al veel gesproken en worden gezamenlijke acties ondernomen. Vanuit de ondernemers is wel de wens uitgesproken dat de gemeente daarin een rol blijft spelen en dat de verantwoordelijkheid daarvoor niet op de ondernemers zelf afgeschoven kan worden. Er zijn enkele regels opgenomen die zien op het gebruik van gronden langs de wegen en vóór de naar de weg gekeerde zijden van de bedrijfsgebouwen. Deze regels zien op het voorkomen van permanente opslag op die plekken. De regels moeten het kader bieden voor de handhaving van een aanvaardbaar aanzien van het terrein.

Onder de werking van het bestemmingsplan Oosterseveld 2006 was het bedrijventerrein een welstandsvrij gebied. Vanuit een meerderheid van de ondernemers is de wens uitgesproken om niet alsnog welstandsregels in het plan op te nemen. Het aanzien van het terrein en het 'eiland eigen' karakter is in de bestaande situatie redelijk verzorgd en vraagt niet om nadere regels. Ook als visitekaartje bij de aankomst van de boot geeft het terrein geen negatief beeld.

Het gebruik c.q het benutten van de percelen

Zoals gezegd is in eerste aanleg gezorgd dat het huidige bedrijfsmatige karakter van het bedrijventerrein is vastgelegd, waarbij de bijzonderheden, zoals de aanwezigheid van de manege, specifiek zijn geregeld.

Vanuit de participatie is gebleken dat er een duidelijk oordeel bestaat over een aantal voorzieningen die niet toelaatbaar worden geacht op het bedrijventerrein. Op Vlieland kan veel gebruik niet los worden gezien van het dorp. Om het karakter en de leefbaarheid van het dorp te behouden, zijn meerdere voorzieningen niet wenselijk op het bedrijventerrein omdat die beter een plek kunnen krijgen in het dorp of in aansluiting op voorzieningen in de nabijheid van het dorp. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om voorzieningen ten behoeve van sport, buitenactiviteiten, zorg, onderwijs, cultuur, verblijfsrecreatie, en andere maatschappelijke en sociaal-culturele voorzieningen.

Om die reden worden ook zelfstandige winkels en horeca niet passend geacht op het bedrijventerrein. Al deze voorzieningen zijn dan ook verboden, zodat duidelijk is dat daarvoor geen plaats is op het bedrijventerrein.

Minder duidelijkheid bestaat er over functies als ondergeschikte detailhandel, zelfstandige kantoren en wonen. Sommige ondernemers willen helemaal geen detailhandel op het bedrijventerrein. Als er verkoop plaats moet vinden, dan moet dat vanuit een locatie in het dorp. Meerdere ondernemers zien geen bezwaren in het ondergeschikt verkopen van materialen direct vanuit het bedrijfsgebouw. In de regels is een mogelijkheid geboden voor ondergeschikte detailhandel. Die mogelijkheid bestond ook al onder de werking van het bestemmingsplan uit 2006. Dat houdt in de eerste plaats in dat binnen de bedrijfsgebouwen geen specifieke winkel-/verkoopruimtes ingericht mogen worden. Verkoop is alleen toegelaten vanuit het bedrijfsgebouw zelf en het moet gaan om producten die direct en/of logischerwijs gerelateerd zijn aan het bedrijfsproces van het bedrijf zelf. Ten aanzien van ondergeschikte, ofwel ondersteunende horeca speelt ook het een en ander op het bedrijventerrein. Het bedrijventerrein is in eerste instantie een plaats voor bedrijfsuitoefening en niet voor horeca. De regeling ten aanzien hiervan laat dan ook geen ruimte voor horecapunten waar dranken en maaltijden worden verstrekt. Toch wordt een vorm van ondersteunende horeca daarentegen wel toegestaan. Voor een bedrijf als de lokale bierbrouwerij is het van belang dat bij rondleidingen proeverijen er producten genuttigd kunnen worden. Daarom wordt ondersteunende horeca toegestaan, om in geval van dergelijke activiteiten (rondleidingen, proeverijen) de mogelijkheid te geven tot het nuttigen van (fris)dranken.

Tegen zelfstandige kantoren bestaat niet veel weerstand, mede ook omdat de verwachting is dat die er niet snel zullen komen. Toch bestaat de wens wel om de mogelijkheid op te nemen, omdat dit ook in heel ondergeschikte vorm ondernemers de kans kan bieden iets op Vlieland te beginnen en daarmee nieuwe bedrijvigheid naar Vlieland te trekken.

Wat het verblijf van personeel betreft, is duidelijk dat er geen woonwijk moet en mag ontstaan. Ook de bouw van woonhuizen of vrijstaande bedrijfswoningen op het bedrijventerrein is niet wenselijk. Wonen moet in principe in het dorp plaatsvinden. Wel is er een aanzienlijk deel van de ondernemers die verblijf van personeel wenselijk vindt, omdat daar een duidelijk tekort aan is en er op dit moment in het dorp woonruimte wordt opgeofferd om personeel kwijt te kunnen. Dat gaat vervolgens ten koste van beschikbare woonruimte en de leefbaarheid van het dorp.

De wens om personeel onder te brengen op het bedrijventerrein ontstaat omdat er in het dorp een te kort aan ruimte is. Uitgangspunt blijft en moet zijn dat het wonen plaatsvindt in het dorp, ook van personeel. In dit plan wordt verblijf van personeel mogelijk gemaakt dat tijdelijk, dat is gedurende een aantal maanden binnen een jaar, op het eiland aanwezig is. Het gaat hier duidelijk niet om het creëren van permanente woonruimte voor vast personeel. Dat betekent ook dat er geen sprake is van bedrijfswoningen of woonruimte ten behoeve van permanente bewoning. Daarvoor moet woonruimte in het dorp gezocht worden. Duidelijk is dat dit vraagstuk niet los kan worden gezien van ontwikkelingen in het dorp en een algehele visie op Vlieland in zijn geheel. In de Omgevingsvisie zal dit onderwerp dan ook nog nadrukkelijk aan de orde komen.

Dit CHW bestemmingsplan gaat aan de Omgevingsvisie vooraf. Het plan biedt de mogelijkheid om vooreerst tijdelijk te voorzien in een redelijk urgente behoefte die er bestaat en waarvoor op korte termijn geen goed alternatief voorhanden is. Als uit de Omgevingsvisie blijkt dat in de nabije toekomst oplossingen voor huisvesting in het dorp gevonden en gerealiseerd kunnen worden, vervalt de noodzaak van verblijf op het bedrijventerrein. In het Omgevingsplan voor het gehele eiland, dat volgt op de visie en waarin Oosterseveld opnieuw een plek krijgt, kan dan de mogelijkheid van verblijf van personeel weer komen te vervallen. Dan inmiddels bestaande situaties kunnen worden voorzien van een overgangsrecht op grond waarvan uiteindelijk weer gekomen wordt tot een terrein waar niet verbleven mag worden. Kortom, in het voorliggende plan is een mogelijkheid geboden om onder voorwaarden personeel ten behoeve van de bedrijvigheid op het terrein onder te brengen. Die voorwaarden zijn dat het alleen om personeel mag gaan dat werkzaam is binnen het bedrijf zelf, dat de gebruiksoppervlakte van het verblijf niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het bedrijfsgebouw waarin het verblijf plaatsvindt en dat het verblijf inpandig in bestaande bedrijfsgebouwen plaats moet vinden. Er mag ten hoogste één personeelsverblijf per bedrijf worden gevestigd, zodat niet bij één bedrijf met meerdere bedrijfsgebouwen meerdere personeelsruimtes worden gerealiseerd en er alsnog op een perceel een grote hoeveelheid personeel kan verblijven. Het verblijf van personeel wordt in de gemeentelijke milieuregels gezien als onderdeel van de inrichting en als zodanig wordt het niet gezien als een milieugevoelige functie. Wel moet het verblijf aan alle minimale bouwtechnische en gebruikseisen voldoen en moet er voor wat betreft geluid een aanvaardbaar binnenniveau aanwezig zijn waarbinnen goed en veilig verbleven kan worden. Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid om de vergunning ten aanzien van het verblijf van personeel in te trekken indien de personeelshuisvesting leidt tot structurele overlast door de bewoners. In dat geval dient ook de inrichting tot bewoning van (het deel van) de bedrijfsloods weer ongedaan gemaakt te worden.

Wonen 15.3

De activiteiten ten behoeve van het wonen zijn gericht op het behoud van de woonpercelen, zoals die in de zuidoostelijke punt van het plangebied zijn gelegen. De mogelijkheden zijn afgestemd op de mogelijkheden die voor alle woonhuizen op het eiland gelden. In de woonbestemming is onderscheid gemaakt tussen het hoofdgebouw, zijnde het woonhuis, en de bijbehorende bouwwerken. De bijbehorende bouwwerken mogen niet voor bewoning worden ingericht. Daaronder worden ook voorzieningen verstaan die deels ten dienste van de bewoning staan, zoals sanitaire ruimtes of verblijfsruimtes. De regels zijn afgestemd op de situatie zoals die zich ter plaatse voordoet. Het gebruik is gericht op het wonen. Kleinschalige bedrijvigheid ondergeschikt aan het wonen mag worden uitgeoefend.

Een verblijfsrecreatief gebruik van de woonhuizen is niet toegestaan. Dit met uitzondering van een gebouw aan de Havenweg 26. In 2016 is hier namelijk een omgevingsvergunning verleend voor de verplaatsing van een recreatief verblijf van het bedrijventerrein naar een gebouw van Rijkswaterstaat aan de Havenweg 26. Het betreft hier geen zelfstandige (recreatie)woning, maar een opstal op een woonperceel. Het gebouw valt vanwege het afwijkende gebruik onder het werkingsgebied 'recreatie'.

Ook is het niet toegestaan om meer dan één woning in het woonhuis onder te brengen. Het wonen moet in beginsel in het dorp plaatsvinden, maar omdat hier sprake is van een bestaande situatie, is de situatie vastgelegd. Uitgangspunt is evenwel om hier grenzend aan het bedrijventerrein en de jachthaven geen verdere verruiming van de woonfunctie mogelijk te maken.

Vanwege de bijzondere ligging van de woonhuizen in een kwetsbare omgeving is een regel opgenomen op grond waarvan niet meer dan 10% van het woonperceel, buiten de bebouwing, verhard mag worden. Deze regel dient naast het behoud van een passende groene inrichting van de woonpercelen, ook een klimaatbestendige omgeving.

Recreatiewoning 15.4

Er is aan de westzijde van het bedrijventerrein een huis aanwezig dat recreatief wordt bewoond. Het gebruik van het huis is afgestemd op het feitelijk aanwezige verblijfsrecreatieve gebruik.

Vanwege de bijzondere ligging aan de rand van het bosgebied in een kwetsbare omgeving is een regel opgenomen op grond waarvan niet meer dan 10% van het bebouwde perceel, buiten de bebouwing, verhard mag worden. Deze regel dient naast het behoud van een passende groene inrichting van het perceel, ook een klimaatbestendige omgeving.

Jachthaven 15.5

De jachthaven is bedoeld als haven voor vaartuigen die Vlieland kortstondig aandoen. Het is niet de bedoeling om er een woon- of verblijfshaven van te maken. Het bewonen van vaartuigen voor een langere periode is niet toegelaten. Eén bestaande boot die permanent wordt bewoond, is vanwege de historisch zo gegroeide situatie, een persoonsgebonden overgangsrecht toegekend. Dat betekent dat de huidige bewoner de bewoning voort mag zetten. Op het moment dat die bewoning door de huidige bewoner wordt beëindigd, vervalt het recht op bewoning.

Bij de jachthaven is een voorzieningengebouw aanwezig met een winkel, een restaurant en een bedrijfsruimte ten behoeve van de jachthaven. Deze functies zijn op de bestaande situatie vastgelegd. Uitbreiding daarvan is buiten de omvang van de bestaande bebouwing niet toegelaten. Het bestaande gebouw is uitgangspunt voor de maximaal toelaatbare bebouwing bij de jachthaven.

Het huisvesten van personeel is toegelaten. Het gaat daarbij om huisvesting uitsluitend in het havengebouw en uitsluitend voor personeel werkzaam ten behoeve van het havengebouw en de jachthaven. Om te zorgen dat dit een ondergeschikte functie blijft, mag niet meer dan 20% van de oppervlakte van het havengebouw voor bewoning worden benut.

Helihaven 15.6

Het gebouw op de helihaven is deels in gebruik genomen als ambulancepost en ten behoeve van patiëntenvervoer. Deze nieuwe functie is met dit plan toegelaten. Dit gebruik is afkomstig van de Uiterton, waar het na sloop en de realisatie van een zorgbuurt een nieuwe plek is toegekend. In het gebouw is overnachtingsmogelijkheid voor personeel toegelaten. Het is niet de bedoeling dat die plekken voor permanente bewoning worden ingericht.

Waterzuiveringsinstallatie 15.7

De rioolwaterzuivering is een bestaande functie die de komende jaren naar verwachting in ongewijzigde staat aanwezig blijft. De regels zijn afgestemd op de bestaande situatie en zijn enkel gericht op het functioneren van de zuiveringsinstallatie als zodanig. Verduurzaming is toegelaten als daarvoor binnen bepaalde afmetingen bouwwerken nodig zijn.

Verkeer 15.8

Het verblijfsgebied betreft de verharde gronden rondom de jachthaven. Deze gronden worden benut door personen om te verblijven en voor activiteiten van langzaam verkeer. Zo wordt de ontsluiting van de jachthaven en het havengebouw voorzien. Bebouwing dient hier uitsluitend ten behoeve van het verblijfsgebied.

Zowel het havenplein met daarop o.a. het speeltoestel en de werkhaven zijn in het bestemmingsplan aangegeven als verblijfsgebied. De wens is om het havenplein en de werkhaven van elkaar te scheiden. De werkhaven is nu openbare weg met op- en overslag van goederen met zwaar verkeer. Parkeren is niet geregeld en in het hoogseizoen gebeurt het dat het op mooie stranddagen als een grote parkeerplaats wordt gebruikt met daaromheen en ertussen spelende kinderen. Dat past niet in een werkhaven. Er moeten passende verkeersmaatregelen worden getroffen, die ook gehandhaafd kunnen worden.

Waterbouwkundige werken 15.9

Rondom de jachthaven is een dijk aangelegd die de jachthaven beschermd tegen golfslag. Deze dijk heeft verder geen watekerende functie. Deze gronden zijn aangemerkt als waterbouwkundige werken en zijn bedenkt met steen en gras. Er kan op gewandeld en verbleven worden door personen. Wat betreft bebouwing staan er enkele geleidingsbakens. Verder zijn deze gronden onbebouwd en is bebouwing ook niet van belang.

Invliegfunnel 15.10

Activiteiten die het veilig landen van een helicopter schaden zijn geen vlottende activiteiten. Het gaat om activiteiten die gedurende kortere of langere periode de gronden benutten en die op het moment dat een helicopter moet landen of op moet stijgen niet eenvoudig en snel zijn te verwijderen.

Zeedefensie 15.11

De gronden in het plangebied die een waterkerende functie hebben in de vorm van de duinen in de zeereep zijn aangewezen voor Zeedefensie. Dit betekent dat in de afweging van eventuele activiteiten op die gronden het belang van de zeewerende functie voorop staat. Daarmee vindt afstemming plaats op het beleid van Rijkswaterstaat.

Waterkering 15.12

De waterkering betreft hier de kade en de dijk langs de haven. De gronden zijn primair bedoeld voor waterkering en als laad- en loswal. Alle activiteiten die schade brengen aan de waterkerende functie zijn verboden.

Natuur 15.13

Enkele kleine randgebiedjes en een klein deel van de Waddenzee zijn als natuur aangemerkt. Daarbij is de Waddenzee speciaal aangeduid, omdat daar enkele specifieke regels ter bescherming van de waarden van het gebied gelden. De activiteiten zijn afgestemd op het feitelijk, bestaande gebruik, waarbij voorts voor alle overige activiteiten geldt dat de bescherming van de natuur voorop staat.

6.4.2.3.14 Artikel 16 Bouwactiviteiten

Nutsvoorzieningen 16.1

Omdat nutsvoorzieningen binnen het hele plangebied en gerelateerd aan alle aanwezige activiteiten denkbaar zijn, is een algemene regel opgenomen op grond waarvan kleine gebouwtjes ten behoeve van nutsvoorzieningen, waaronder bijvoorbeeld ook de peilschaalstations, gebouwd kunnen worden.

Bedrijven 16.2

De bouwregels voor de bedrijfsgebouwen zijn afgestemd op de principes die in eerdere plannen zijn bepaald, zoals de maximale bouwhoogte van 8 m en het niet meer bebouwen van een perceel dan 80%. Wel is de uiteindelijke inrichting van het bedrijventerrein zodanig, dat er aanleiding is geweest om een aantal regels niet weer terug te laten komen, zoals de afstand tot de perceelgrens. De regels zijn daarmee in aanzienlijke mate versoberd.

In afwijking van eerdere plannen is een mogelijkheid geboden om tot maximaal 10% van die afmetingen af te mogen wijken als die extra ruimte nodig is om maatregelen ter verduurzaming van de bedrijfsgebouwen te treffen. Dat moet kwalitatief wel op een passende manier gebeuren om te voorkomen dat er rommelig en onrustig bebouwingsbeeld ontstaat. Dit is in een algemene afwijking ondergebracht, omdat dit op meerdere bouwwerken van toepassing is (zie 16.14).

Wonen 16.3

Een woonhuis moet ter plaatse van het bestaande woonhuis worden gebouwd. Dat hoeft niet exact op dezelfde locatie, omdat de vorm of de oppervlakte van het woonhuis kan worden gewijzigd. De bedoeling is dat het woonhuis niet achter op het perceel wordt gebouwd. Het is wenselijk het bestaande beeld te bewaren en de woonhuizen te situeren ter plekke van het bestaande woonhuis. De oppervlakte van een woonhuis mag ten hoogste 150 m² bedragen. De bouwhoogte is bepaald op 8 m, waarbij de algemene afwijking (16.14) ook hier van toepassing is. De woonhuizen moeten zijn voorzien van een kap.

Bijbehorende bouwwerken mogen het straatbeeld niet bepalen en moeten daarom achter de naar de weg gekeerde gevel van een woonhuis worden gebouwd. Gezamenlijk mag de oppervlakte niet meer dan 60 m² bedragen. Bijbehorende bouwwerken zijn bouwwerken die bij een hoofdgebouw, zijnde het woonhuis, behoren en dienen om die reden ondergeschikt te zijn aan het woonhuis. Dat geldt zowel qua afmetingen als qua gebruik.

Vanwege de bijzondere omgeving en ten behoeve van klimaatbestendigheid is vastgelegd dat ten hoogste 10% van de gronden buiten de gebouwen verhard mag zijn.

Recreatiewoning 16.5

De bouwregels voor de recreatiewoning zijn afgestemd op de meest recente bouwregels voor recreatiewoningen op het recreatiewoningenterrein. In afwijking daarvan wordt hier niet met het kwaliteitsdocument gewerkt, maar wordt de bouwruimte meteen bij recht toegekend, omdat er hier sprake is van een solitaire recreatiewoningen in een gebied waar het benutten van die ruimte passend wordt geacht.

Havengebouw 16.6

De bouwregels voor het havengebied zijn afgestemd op de regels die hiervoor golden. Dat betekent dat het gebouw niet groter mag worden dan 800 m² en vanwege de ligging niet hoger dan 7 m. De afwijking van 16.14 is hier van toepassing. In deze oppervlakte moet ook de ruimte worden benut die nodig is voor het onderhoud en het beheer van de jachthaven.

Het havengebouw moet ter plaatse van het bestaande havengebouw worden gebouwd. Dat hoeft niet exact op dezelfde locatie, omdat de vorm of de oppervlakte van het havengebouw kan worden gewijzigd, maar het is wenselijk het bestaande beeld te bewaren en het havengebouw te situeren ter plekke van het bestaande gebouw.

Jachthaven 16.7

Binnen de jachthaven mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Alle benodigde ruimte moet in het havengebouw worden gevonden. Binnen de jachthaven mogen alleen andere bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de jachthaven zelf, zoals afscheidingen, steigers, en dergelijke.

Helihaven 16.8

Het gebouw bij de helihaven is onlangs verbouwd ten behoeve van het nieuwe gebruik als ambulancepost. De bouwregels zijn hierop afgestemd. De afwijking van 16.14 is hier van toepassing.

Het gebouw moet ter plaatse van het bestaande gebouw worden gebouwd. Dat hoeft niet exact op dezelfde locatie, omdat de vorm of de oppervlakte van het gebouw kan worden gewijzigd, maar het is wenselijk het bestaande beeld te bewaren en het gebouw te situeren ter plekke van het bestaande gebouw.

Waterzuiveringsinstallatie 16.9

De bouwregels voor de waterzuiveringsinstallatie zijn afgestemd op de regels die hiervoor golden. Dat betekent dat er gezamenlijk niet meer dan 700 m² aan gebouwen gebouwd mag worden met een bouwhoogte die niet hoger is dan 7 m. De afwijking van 16.14 is hier van toepassing.

Helicopterlandingsplaats 16.10

Rondom de landingsplaats mag een afscheiding geplaatst worden. De invliegfunnel ziet op de aanvliegroute van helikopters van en naar de helihaven en dient daarmee de vliegveiligheid van de aanvliegroute te garanderen. Dit heeft tot gevolg dat een getrapte hoogtebeperking voor andere bouwwerken is opgenomen. Hiermee wordt voorkomen dat andere bouwwerken dan wel boten/vaartuigen met masten de aanvliegende/vertrekkende helikopters van en naar de helihaven hinderen. In overleg met de gebruiker van de landingsplaats kan hiervan worden afgeweken.

Natuur 16.11

Het duingebied rondom het bedrijventerrein en het deel van de Waddenzee ten zuiden van het bedrijventerrein maken deel uit van het totale natuurgebied van Vlieland en is daarom als natuur aangemerkt. De activiteiten zijn volledig gericht op de instandhouding en/of verhoging van de aan de gronden toegekende landschappelijke, natuurwetenschappelijke en/of historische waarden.

In verband met het behoud van deze waarden mogen op deze gronden geen gebouwen worden gebouwd. Andere bouwwerken mogen uitsluitend ten behoeve van de toegelaten activiteiten worden opgericht.

6.4.2.3.15 Artikel 17 Werken en werkzaamheden

Voor het behoud van de kwaliteit van de natuurgronden en het functioneren van de waterkering is een vergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden in de gebieden aangewezen voor natuur, waterkering en Waddenzee. Al deze genoemde werken en werkzaamheden zijn in beginsel passend binnen de activiteiten die op de gronden zijn toegelaten, maar omdat de gevolgen van de ingrepen niet op voorhand kunnen worden ingeschat en de gevolgen dus ook behoorlijke inbreuk kunnen doen op de beschermde waarden van de gronden, is een vergunning vereist die getoetst kan worden aan de benoemde waarden. Een vergunning wordt in beginsel verleend, maar het kan zijn dat de waarden dermate onevenredig worden geschaad, dat de vergunning moet worden geweigerd. Die bevoegdheid is aan het college en moet per geval worden beoordeeld.

Normale onderhoudswerkzaamheden of werkzaamheden die zien op het beheer van de gronden zijn niet vergunningplichtig. Het gaat daarbij veelal om regelmatig terugkerende activiteiten voor het onderhoud en beheer van de gronden.

6.4.2.4 Hoofdstuk 4 Beheer en onderhoud

Deze bepalingen lopen vooruit op de zorgplicht die in zijn algemeenheid in de Omgevingswet is opgenomen. Een ieder is verantwoordelijk voor een gezonde en veilige fysieke leefomgeving en voor een goede omgevingskwaliteit. Als mensen zich daar niets aan gelegen laten liggen, kan de gemeente daartegen optreden. In eerste instantie gaat de gemeente er vanuit dat dit met het structureel overleg opgepakt kan worden en dat dit ieders verantwoordelijkheid wordt. Gezamenlijk moet dan kunnen worden voorkomen dat handhavend opgetreden moet worden. Dit artikel is dan met name ook bedoeld als vangnet en excessenregeling als er in alle redelijkheid geen oplossing voor een overtreding gevonden kan worden.

6.4.2.5 Hoofdstuk 5 Procesregels

Het is de intentie om met name het onderhoud en beheer, het aanzien van het terrein, mogelijke problemen die zich voordoen, het specifieke gebruik en de toelaatbare activiteiten en ontwikkelingen in gezamenlijk overleg te bespreken en van daaruit de benodigde vervolgstappen te zetten. Dit overleg moet regulier plaatsvinden, in ieder geval eenmaal per jaar, maar vaker als daar behoefte aan is. De gemeente wil haar allesbepalende en regisserende rol hier zoveel mogelijk loslaten en kijken in hoeverre er meer in gezamenlijkheid over het gebied besloten kan worden. Dit reguliere overleg kan er ook toe leiden dat de regels mettertijd worden aangepast.

Daarnaast kent het plan enkele afwijkingen van de basisregels. Ten behoeve van de toepassing van die afwijkingsbevoegdheid zijn enkele procesregels opgenomen. De gemeente wil daarmee het proces versnellen en teleurstellingen voorkomen, maar ook de verantwoordelijkheid meer bij de initiatiefnemer neerleggen. In het plan zijn die regels alleen gekoppeld aan afwijkingen, omdat de gemeente het van belang vindt om daar juist een goede afweging te kunnen maken met inachtneming van alle kenbare belangen. Dit wil de gemeente met deze specifieke regel op voorhand kenbaar maken. In de Omgevingswet wordt in alle gevallen, dus ook bij vergunningen waarvoor geen afwijking nodig is, van initiatiefnemers gevraagd om aan te geven in hoeverre er overleg is geweest met belanghebbenden. De gemeente heeft ervoor gekozen dit niet als indieningsvereiste in het plan op te nemen, maar hiervoor specifiek participatiebeleid op te stellen dat in alle gevallen van toepassing is en waarbij per geval maatwerk kan worden gevraagd.

6.4.2.6 Hoofdstuk 6 en 7 Overgangsrecht en Slotbepaling

Het overgangsrecht en de naam van het CHW bestemmingsplan zijn opgenomen in dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een project. Wat dat betreft wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

Het plan is met veel participatie tot stand gekomen. Al hetgeen is ingebracht, is gewogen en al of niet in het plan verwerkt. In de toelichting op dit plan is daarover het nodige gezegd en geschreven. Vervolgens volgt de gemeente voor het bestemmingsplan de binnen de gemeente gebruikelijk procedure om te komen tot vaststelling van het plan.

Het plan is vanaf 8 februari 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen voor inspraak en overleg. Dit heeft 3 inspraakreacties en 4 overlegreacties opgeleverd. Alle reacties zijn beoordeeld, waarbij is nagegaan óf en hóe het plan bijgesteld moet worden. Dit is uiteengezet in de antwoordnota die is opgenomen als bijlage 2.

Zienswijze

Het ontwerp CHW bestemmingsplan heeft vanaf maandag 5 juli 2021 tot en met maandag 16 augustus 2021 ter visie gelegen (zes weken). Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Er zijn 4 zienswijzen ingediend, waarvan 1 te laat is ingediend en niet-ontvankelijk is. Verder is van de provincie buiten de formele zienswijzeprocedure om ook nog een e-mail ontvangen met een tweetal opmerkingen.

De zienswijzen en opmerkingen van de provincie hebben geleid tot een aantal aanpassingen ten opzichte van het ter inzage gelegen ontwerp. Ook zijn nog een aantal ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. De aanpassingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan zijn in de 'Reactienota Zienswijzen CHW Bestemmingsplan Oosterseveld' aangegeven, welke deel uitmaakt van het vaststellingsbesluit.

Vaststelling

Zoals hiervoor is aangegeven, is het CHW bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het CHW bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De initiatiefnemers hebben aannemelijk gemaakt dat het plan financieel haalbaar is.

Kostenverhaal

  • Kostenverhaal is een wettelijke plicht als er een bouwplan ligt dat voldoet aan de criteria in artikel 6.2.1  Bro. Naast de criteria ten aanzien van de omvang van het bouwplan dient tevens sprake te zijn van een nieuwe bestemming, die op basis van het voormalige bestemmingsplan niet mogelijk is, waardoor de betreffende grondeigenaar in principe een mogelijkheid heeft gekregen tot waardevermeerdering van zijn/haar perceel.

In dit CHW bestemmingsplan met verbrede reikwijdte worden geen nieuwe bouwmogelijkheden en ook geen nieuwe bestemmingen geboden.

  • Indien op basis van het CHW bestemmingsplan de verwachting is dat er geen bouwplannen ingediend zullen gaan worden kan de gemeente verklaren dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

Omdat er geen nieuwe bouwmogelijkheden worden geboden, is er geen sprake van kostenverhaal. De gemeente hoeft daarmee niet te verklaren dat de kosten anderszins zijn verzekerd.

  • Indien verder de verwachting is dat de gemeente geen kosten voor aanpassingen in de openbare ruimte behoeft te maken, kan de gemeente eveneens verklaren dat kostenverhaal anderszins verzekerd is. Toetssteen  voor de gemeente daarbij is de kostensoortenlijst in artikel 6.2.4/6.2.5 Bro waarin in een limitatieve lijst de door de gemeente te verhalen kosten staan vermeld.

Het gebied is volledig ingericht en ontwikkeld. De verwachting is gerechtvaardigd dat de gemeente geen kosten hoeft te maken voor de aanpassingen in de openbare ruimte. Mochten die kosten in de loop van de planperiode alsnog gemaakt moeten worden, dan is het kostenverhaal anderszins verzekerd. 

  • Op het moment dat er wel bouwplannen ingediend kunnen worden op basis van het CHW bestemmingsplan en de gemeente meer dan € 10.000,- aan kosten in de openbare ruimte of voor plankosten maakt dan is er een plicht tot kostenverhaal.

Deze nieuwe bouwmogelijkheden zijn er niet, dus is er geen plicht tot kostenverhaal.

Voor het CHW bestemmingsplan is duidelijk dat er geen sprake is van nieuwe planologisch mogelijk gemaakte bouwmogelijkheden. De gemeente hoeft niet te verklaren dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Kostenverhaal hoeft in dit CHW bestemmingsplan niet te worden opgenomen.