direct naar inhoud van Regels
Plan: Chw bestemmingsplan Oosterseveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0096.20181658-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het Chw bestemmingsplan Oosterseveld met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen met identificatienummer NL.IMRO.0096.20181658-VA01 van de gemeente Vlieland;

1.2 Chw bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.8 bestaand (in relatie tot bebouwing):

een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.9 bestaand (in relatie tot benutten):

het legale gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw/bedrijfswoning dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.20 dakoverstek:

een verlengstuk van het dakvlak dat uitsteekt boven de verticale projectie van de gevel(s), maar geen deel uitmaakt van het volume van het dak;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling en ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden:

de mogelijkheden om gronden en daarop toegelaten bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.25 hakhout:

een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen. Onder vellen wordt mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

1.26 handelsreclame:

iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

1.27 hoofdgebouw:

een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.28 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in combinatie met het bedrijfsmatig verstrekken van logies;

1.29 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.30 houtopstand:

hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

1.31 huishouden:

de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning;

1.32 incidentele asverstrooiing:

het verstrooien van as als lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein;

1.33 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.34 kap:

een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt;

1.35 landschappelijke waarde:

de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap, zoals aangegeven in de toelichting;

1.36 ligplaats innemen:

het afmeren aan een daartoe bestemde inrichting en het vervolgens doen of laten liggen van een schip;

1.37 logies:

het bedrijfsmatig verschaffen van nachtverblijf aan personen die kortdurend nachtverblijf houden en waarbij er sprake is van een pensionhouder dan wel een aanspreekpunt bij calamiteiten;

1.38 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en opvang, alsook productiegebonden detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.39 manege-activiteiten:

bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);

1.40 meetverschil:

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.41 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, stikstof, licht en/of trilling;

1.42 motorschip:

een schip dat gebruik maakt van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, met uitzondering van een schip waarvan de motor slechts wordt gebruikt voor het zich verplaatsen over een kleine afstand of ter verbetering van zijn bestuurbaarheid wanneer het wordt gesleept of geduwd.

1.43 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Wet natuurbescherming;

1.44 negatief effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie:

elke toename van stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol stikstof) per hectare per jaar op voor stikstof gevoelige habitats en leefgebieden van soorten in een Natura 2000-gebied;

1.45 normaal onderhoud:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.46 nutsvoorzieningen:

voorzieningen voor algemeen nut, zoals afvalinzameling, elektriciteit, gas, (tele)communicatie en dataverkeer, openbaar vervoer en water. Het gaat hierbij om andere bouwwerken zoals antennes, bakken, borden, containers, hekken, kastjes, palen, zuilen en wat met deze bouwwerken te vergelijken is. Onder nutsvoorziening wordt ook verstaan een schakelstation, een rioolwaterzuiveringsinstallatie, een telecommunicatiestation en een transformatorstation;

1.47 ondergronds:

beneden het maaiveld;

1.48 ondersteunende horeca:

een niet zelfstandige horecafunctie in de vorm van een activiteit die gerelateerd is aan de productiefunctie van de in de regels toegestane activiteit, waarbij de ondersteunende horecafunctie wordt uitgeoefend ten dienste van rondleidingen of andere educatieve activiteiten gerelateerd aan de productiefunctie van het bedrijf, zoals bij een proeverij bij een brouwerij of een koffiebranderij;

1.49 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;

1.50 parkeren:

het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen;

1.51 permanente bewoning:

het gebruik van een woonruimte tenminste 2/3 van de tijd als woonruimte in een aaneengesloten periode van 180 dagen en minimaal 50 overnachtingen in de maanden december, januari en februari. Als permanente bewoning wordt tevens gezien het hebben van een pand voor bewoning door personeel, volgens een (langdurige) huurovereenkomst voor minimaal 4 dagen per week. De duur van deze overeenkomst moet voor minimaal 1 jaar worden aangegaan;

1.52 platen:

onder platen worden verstaan die gedeelten van Waddenzee, Eems, Dollard en Noordzee, die bij gemiddeld laag water geheel of grotendeels droogvallen;

1.53 (dag)recreatief medegebruik:

een (dag)recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.54 recreatieve opstal:

een recreatief verblijf, niet staande op een recreatieterrein;

1.55 recreatiewoning:

een gebouw dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.56 risicovolle inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico, dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het CHW bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.57 schip:

elk vaartuig met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer te water.

1.58 schipper:

degene die een schip of een samenstel voert dan wel degene die de leiding heeft over een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting.

1.59 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seks automatenhal, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.60 snuffelmarkt:

een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats;

1.61 standplaats:

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;

Onder standplaats wordt niet verstaan:

  • a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt;
  • b. een vaste plaats op een evenement.
1.62 stikstofdepositie:

neerslag van stikstofverbindingen uit de atmosfeer op een habitat c.q leefgebied van soorten, waarbij de belasting, op een punt binnen het habitat, wordt uitgedrukt in mol N/ha/jr en de belasting op het habitat in geheel in mol N/jr;

1.63 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd;

1.64 van schepen:

het doen of laten liggen van een schip anders dan op een daartoe bij CHW bestemmingsplan of door burgemeester en wethouders aangewezen ankerplaats, jachthaven of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander schip.

1.65 venten:

het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

Onder venten wordt niet verstaan:

  • a. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel;
  • b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten of op snuffelmarkten;
  • c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats.
1.66 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer, die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.67 voertuigen:

fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, trams en wagens, met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

1.68 vuurwerkbedrijf:

inrichtingen waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is;

1.69 werkingsgebied:

een geografisch informatieobject;

1.70 winkel:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin goederen aan particulieren plegen te worden verkocht

1.71 wonen:

permanente huisvesting van één of meerdere personen in een woning of woonruimte;

1.72 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.73 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het maaiveld* tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het maaiveld* tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0096.20181658-VA01_0003.png"

Hoofdstuk 2 Doelen

Artikel 3 Doel CHW bestemmingsplan

Dit CHW bestemmingsplan is, met het oog op de doelen van de Omgevingswet, gericht op:

  • a. het waarborgen van de veiligheid, waaronder het langzaam verkeer op de wegen;
  • b. het beschermen van de gezondheid, het milieu en de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • c. het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed Waddenzee;
  • d. de kwaliteit en het gebruik van bouwwerken en onbebouwde ruimte, waarbij het bedrijventerrein een eiland 'eigen' karakter moet behouden;
  • e. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;
  • f. het beheer van infrastructuur en watersystemen;
  • g. het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;
  • h. het versterken van de groenstructuur ter bevordering van biodiversiteit en klimaatadaptatie.

Hoofdstuk 3 Activiteiten

Artikel 4 Activiteiten met betrekking tot de bruikbaarheid en het aanzien van wegen

4.1 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a. het behoeden van de staat en werking van de openbare weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg;
  • b. het behouden en bevorderen van de verkeersveiligheid;
  • c. het behouden en bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte;
  • d. het beperken van hinder; en
  • e. het beschermen van het aanzien van de openbare ruimte.
4.2 Activiteiten op of bij wegen in beheer bij de gemeente
  • a. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan als dat gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.
  • b. Het bevoegd gezag kan voor onbepaalde tijd een omgevingsvergunning verlenen voor het onder a bedoelde gebruik, voor zover dit het opslaan van roerende zaken betreft.
  • c. De vergunning wordt geweigerd in het belang van de in lid 4.1 genoemde oogmerken.
4.3 Het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een weg aan te leggen, de verharding van een bestaande weg op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
  • b. De omgevingsvergunning wordt verleend indien de activiteit geen onevenredige afbreuk doet aan een goed en veilig functionerende infrastructuur.
  • c. Het onder a genoemde verbod geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.
4.4 Maken of veranderen van een uitweg

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een uitweg te maken of te veranderen. De omgevingsvergunning wordt verleend:

  • a. indien het verkeer op de weg niet in gevaar wordt gebracht;
  • b. indien dit zonder noodzaak niet ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
  • c. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg niet ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

Artikel 5 Activiteiten met betrekking tot geluid en geur

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Bedrijventerrein' gelden de volgende regels.

5.1 Algemeen
  • a. Aan de specifieke gebruiksregels genoemd in 5.2 en 5.3 voor inrichtingen op een bedrijventerrein wordt voldaan door degene die de activiteit uitvoert. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de inrichting.
  • b. Het is verboden een activiteit uit te voeren zonder dit ten minste vier weken voor het begin er van te melden.
  • c. Sub b. is niet van toepassing op activiteiten die in het Activiteitenbesluit zijn aangewezen als type A-inrichtingen.
  • d. Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:
    • 1. de aanduiding van de activiteit;
    • 2. het adres waarop de activiteit wordt verricht;
    • 3. de begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht;
    • 4. de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;
    • 5. de dagtekening;
    • 6. een onderbouwing dat kan worden voldaan aan de van toepassing zijnde regels voor geluid
      en geur.
  • e. Het bevoegd gezag kan op grond van het bepaalde in 5.4 bepalen dat extra gegevens en bescheiden worden verstrekt die nodig zijn om te beoordelen of kan worden voldaan aan de regels in dit CHW bestemmingsplan.
5.2 Geluid
  • a. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat wordt voldaan aan de in tabel 1 opgenomen normen.
  • b. De normen gelden op de in de tabel vermelde afstand van 30 of 50 meter vanaf de grens van de inrichting.
  • c. Bij de toepassing van het bepaalde onder a. en b. wordt geen rekening gehouden met het effect van bebouwing die aanwezig is in het gebied tussen de grens van de inrichting en de afstand van 30 of 50 meter vanaf die grens.
  • d. De normen zijn niet van toepassing op incidentele bedrijfssituaties als bedoeld in de Handleiding meten en rekenen industrielawaai.


Tabel 1

Geluidruimte voor inrichtingen gelegen binnen de aanduiding   Afstand vanaf grens inrichting   07.00-19.00 uur   19.00-23.00 uur   23.00-07.00 uur  
Geluidruimte zone 1   30 m   45 dB(A)   40 dB(A)   35 dB(A)  
Geluidruimte zone 2   50 m   50 dB(A)   45 dB(A)   40 dB(A)  
5.3 Geur
  • a. Indien vanuit een inrichting emissies naar de lucht plaatsvinden, wordt voldaan aan de in tabel 2 opgenomen normen voor toelaatbare geur.
  • b. De normen gelden op de in de tabel vermelde afstand van 30 of 50 meter vanaf de grens van de inrichting.
  • c. De term H=-0,5 is gelijk aan een (uurgemiddelde) geurconcentratie in ouE/m3 die overeenkomt met een hedonische waarde van -0,5. De term H=-1 is gelijk aan een (uurgemiddelde) geurconcentratie in ouE/m3 die overeenkomt met een hedonische waarde van -1.

Tabel 2

Geurruimte voor inrichtingen gelegen binnen de aanduiding   Afstand vanaf grens inrichting   Als 98 percentiel   Als 99.9 percentiel  
Geurruimte zone 1   30 m   0,5 ouE/m³ of H=-0,5   2 ouE/m³ of 4*H=-0,5  
Geurruimte zone 2   50 m   1 ouE/m³ of 1*H=-1   4 ouE/m³ of 4*H=-1  
5.4 Nadere eis geluid en geur

5.4.1 Nadere eis geluidonderzoek

Het bevoegd gezag kan, indien het redelijk vermoeden bestaat dat niet aan de normen als benoemd in 5.2 wordt voldaan, bij nadere eis besluiten dat een rapport van een geluidonderzoek wordt overgelegd. Een geluidonderzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai.

5.4.2 Nadere eis geuronderzoek

Het bevoegd gezag kan, indien het redelijk vermoeden bestaat dat niet aan de normen als benoemd in 5.3 wordt voldaan, bij nadere eis besluiten dat een rapport van een geuronderzoek wordt overgelegd. Een geuronderzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig de NTA 9065.

5.5 Afwijken van geluid- en geurnormen met een omgevingsvergunning

5.5.1 Afwijken van geluidnormen met een omgevingsvergunning
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de normen in tabel 1 in 5.2.
  • b. De vergunning wordt verleend als:
    • 1. onevenredig ingrijpende maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de normen;
    • 2. andere maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting zoveel mogelijk te verminderen: die andere maatregelen wel worden getroffen en
    • 3. derden niet onevenredig in hun belangen worden geschaad.
  • c. Het bevoegd gezag verbindt aan de vergunning voorschriften over de normen, die maximaal 10 dB(A) hoger zijn dan de waarden, genoemd in tabel 1.

5.5.2 Afwijken van geurnormen met een omgevingsvergunning
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de normen in tabel 2 in 5.3.
  • b. De vergunning wordt verleend als:
    • 1. onevenredig ingrijpende maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de normen;
    • 2. andere maatregelen mogelijk zijn om de geurbelasting zoveel mogelijk te verminderen: die andere maatregelen wel worden getroffen en
    • 3. derden niet onevenredig in hun belangen worden geschaad.

Artikel 6 Activiteiten met betrekking tot het houden van dieren

6.1 Loslopende honden
  • a. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
    • 1. in openbaar gebied zonder dat die hond aangelijnd is;
    • 2. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
  • b. Het onder a genoemde verbod geldt niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze opleidt tot geleidehond.
6.2 Verontreiniging door honden
  • a. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet op een gedeelte van het openbaar gebied dat bestemd is of mede bestemd is voor het verkeer van voetgangers.
  • b. De overtreding van het onder a gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.
6.3 Gevaarlijke honden
  • a. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:
    • 1. anders dan kort aangelijnd voor honden waarvoor een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk is;
    • 2. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf voor honden waarvoor een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk is.
  • b. Onverminderd het bepaalde in 6.1 onder a.2., geldt voor het bepaalde onder a bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet-verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.
  • c. In het eerste lid wordt verstaan onder:
    • 1. muilkorf: muilkorf ingericht naar een model dat beantwoordt aan de volgende beschrijving: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;
    • 2. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.
6.4 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen buiten een inrichting nadere regels stellen ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid door hinderlijke en/of schadelijke dieren:
    • 1. aanwezig te hebben, of
    • 2. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of
    • 3. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die regels is aangegeven.
  • b. Degene die buiten een inrichting de zorg heeft voor een dier voorkomt dat dit voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.
6.5 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

6.6 Bijen
  • a. Het is verboden bijen te houden.
  • b. Met een omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders van het onder a genoemde verbod afwijken.
  • c. Een omgevingsvergunning als onder b genoemd wordt alleen verleend voor het houden van het bijenras Carnica.
  • d. Aan de omgevingsvergunning kunnen door burgemeester en wethouders nadere voorschriften worden verbonden welke betrekking hebben op de locatie waar de bijen worden gehouden en de plaatsing van de korven.

Artikel 7 Activiteiten met betrekking tot het stoken van vuur

  • a. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
  • b. Het verbod geldt niet voorzover het betreft:
    • 1. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
    • 2. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
    • 3. vuur voor koken, bakken en braden;

voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • c. Met een omgevingsvergunning kan van het verbod in sub a worden afgeweken, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid, de gezondheid en de mileusituatie;
  • d. Onverminderd het bepaalde onder c kan de omgevingsvergunning worden geweigerd ter bescherming van de natuur.

Artikel 8 Activiteiten met betrekking tot het verstrooien van as

8.1 Verboden plaatsen
  • a. Incidentele asverstrooiing is verboden op:
    • 1. verharde delen van de weg;
    • 2. gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;
    • 3. binnen een straal van 100 meter van onroerende goederen welke voor tijdelijke dan wel permanente bewoning zijn bestemd;
    • 4. andere door het college aan te wijzen plekken.
  • b. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan onder a genoemd asverstrooiing plaatsvindt.
  • c. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden met een omgevingsvergunning afwijken van het onder a genoemde verbod, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.
8.2 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Artikel 9 Activiteiten met betrekking tot het vellen van houtopstanden

9.1 Oogmerken

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
  • b. het beschermen van de gezondheid;
  • c. en het beschermen van de biodiversiteit.
9.2 Het vellen van houtopstanden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op een door het college vastgestelde bomenlijst.

  • a. De omgevingsvergunning kan worden geweigerd op grond van:
    • 1. de natuurwaarde van de houtopstand;
    • 2. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
    • 3. de waarde van de houtopstand voor het omgevingsschoon;
    • 4. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
    • 5. de waarde voor de gezondheid van de houtopstand.
  • b. Er kan onder nader te stellen voorschriften in de omgevingsvergunning een herplantplicht worden opgelegd.

Artikel 10 Activiteiten met betrekking tot natuur

  • a. Geen activiteiten zijn toegestaan indien deze schadelijk zijn voor de natuurwaarden, waarbinnen begrepen de bescherming van dieren en planten, binnen of buiten de gemeente.
  • b. Het gebruik van gronden of gebouwen, zodanig dat er sprake is van een negatief effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie.
  • c. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b ten behoeve van intensivering, uitbreiding of wijziging van het planologisch toegestane gebruik indien:
    • 1. met een bij de aanvraag om omgevingsvergunning gevoegde berekening is aangetoond dat met de voorgenomen intensivering of uitbreiding de grenswaarde voor stikstofdepositie van 0,00 mol stikstof per hectare per jaar niet wordt overschreden, of;
    • 2. voor de voorgenomen intensivering of uitbreiding een natuurbeschermingsvergunning is verleend dan wel een verklaring van geen bedenkingen is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag.

Artikel 11 Activiteiten met betrekking tot parkeren

11.1 Parkeren van voertuigen ten behoeve van een autobedrijf e.d.
  • a. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:
    • 1. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;
    • 2. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.
  • b. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:
    • 1. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer vergen dan de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden.
  • c. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:
    • 1. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren;
    • 2. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
  • d. Het is verboden op een weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
  • e. Met een omgevingsvergunning kan van het verbod worden afgeweken, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en een ongehinderd gebruik van het bedrijventerrein.
11.2 Defecte voertuigen

Met het oog op het doelmatig gebruik van de weg en het beperken van hinder worden motorvoertuigen, aanhangwagens en fietsen met rijtechnische gebreken niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de openbare weg geparkeerd.

11.3 Voertuigwrakken

Met het oog op het doelmatig gebruik van de weg en het beperken van hinder is het verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

11.4 Kampeermiddelen, aanhangwagens, trailers, en naar de aard daarmee gelijk te stellen voertuigen
  • a. Met het oog op het doelmatig gebruik van de weg en het beperken van hinder is het verboden kampeermiddelen, aanhangwagens, trailers, en naar de aard daarmee gelijk te stellen voertuigen langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een weg, waar dit naar het oordeel van het college buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
  • b. Met een omgevingsvergunning kan van het verbod worden afgeweken.
11.5 Parkeren van reclamevoertuigen
  • a. Met het oog op het doelmatig gebruik van de weg en het beperken van hinder is het verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
  • b. Met een omgevingsvergunning kan van het verbod worden afgeweken.
11.6 Parkeren van grote voertuigen
  • a. Met het oog op het doelmatig gebruik van de weg en het beperken van hinder is het verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een plaats, waar dit naar het oordeel van het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
  • b. Met het oog op het doelmatig gebruik van de weg en het beperken van hinder is het verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een weg, waar dit parkeren naar het oordeel van het college buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
  • c. Het onder b gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.
  • d. Met een omgevingsvergunning kan van het verbod onder a of b worden afgeweken.
11.7 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
  • a. Met het oog op het doelmatig gebruik van de weg en het beperken van hinder is het verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
  • b. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
11.8 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
  • a. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een speciaal aangelegde beplantings- of groenstrook.
  • b. Dit verbod is niet van toepassing:
    • 1. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;
    • 2. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.
  • c. Met een omgevingsvergunning kan van het verbod in sub a worden afgeweken.
11.9 Overlast van fiets of bromfiets
  • a. Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
  • b. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

Artikel 12 Activiteiten met betrekking tot reclameuitingen

12.1 Toegestane reclameuitingen
  • a. Per bedrijf of instelling is ten hoogste één naamaanduiding (in losse letters) of één reclamezuil toegestaan dat/die in verhouding moet staan tot de grootte van het pand.
  • b. Een reclame-uiting is uitsluitend op eigen terrein van het bedrijf of instelling toegestaan;
  • c. Per pand is één vlakke gevelreclame per wand, grenzend aan de openbare weg, toegestaan.
12.2 Niet toegestane reclameuitingen
  • a. Reclame, die ontsierend is voor het straat- of bebouwingsbeeld of afbreuk doet aan de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals lichtreclame, neonreclame, bewegende reclame, daglicht reflecterende reclame.
  • b. Reclame die qua plaatsing, kleurstelling, materiaalgebruik en/of detaillering de harmonie van de gebouwarchitectuur of van de openbare ruimte in de omgeving verstoort of vanaf grote afstand opvallend zichtbaar is.
  • c. Reclame boven de goot- of boeibordlijst van een pand.
  • d. Reclame buiten het eigen (bedrijfs)perceel.
12.3 Hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

Artikel 13 Activiteiten met betrekking tot venten en standplaatsen

13.1 Ventverbod
  • a. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op het strand te venten;
  • b. Het is verboden een standplaats in te nemen;
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels en voorwaarden stellen aan een vergunning bedoeld onder a.
  • d. Het is verboden te venten op andere door burgemeester en wethouders aan te wijzen plaatsen, indien daardoor de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
  • e. Het is verboden te venten op zondagen voor 10.00 uur en na 18.00 uur en maandag t/m zaterdag voor 10.00 en na 22.00 uur.

Artikel 14 Activiteiten met betrekking tot verkeer en verlichting

14.1 Algemeen

De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd, tenzij een specifiek belang zich daartegen verzet.

14.2 Niet toegestaan gebruik

Borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting mogen niet zodanig worden gebruikt dat er sprake is van licht dat opwaarts gericht is. Bij buitenverlichting op de bedrijfspercelen moet sprake zijn van een bewegingsmelder.

Artikel 15 Benutten van de fysieke leefomgeving

15.1 Algemeen

15.1.1 Toegestaan gebruik

Gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:

  • a. duurzame energie- en/of warmtewinning, met uitzondering van het plaatsen van windturbines met een ashoogte van meer dan 2,5 m.

15.1.2 Niet toegestaan gebruik

Gronden en bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor:

  • a. evenementen;
  • b. verblijfsrecreatie, uitgezonderd het zomerhuis;
  • c. een seksinrichting, escortbedrijf, straatprostitutie, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteit.
15.2 Bedrijventerrein

15.2.1 Toegestaan gebruik

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Bedrijventerrein' mogen gronden en bouwwerken worden gebruikt voor:

  • a. bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. manege-activiteiten, indien de gronden ook zijn voorzien van het werkingsgebied 'manege';
  • c. bestaand hobbymatig houden van paarden;
  • d. zelfstandige kantoren;
  • e. ondersteunende horeca;
  • f. ondergeschikte detailhandel in producten die ter plaatse worden gemaakt en/of deel uitmaken van de ter plaatse aanwezige bedrijfsmatige activiteiten;
  • g. buitenopslag voor zover dit geconcentreerd bij de bedrijfsbebouwing en tot een hoogte van ten hoogste 4 meter op de niet naar de weg gekeerde zijden van de percelen plaatsvindt.

15.2.2 Niet toegestaan gebruik

De gronden en bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor:

  • a. het wonen;
  • b. geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  • c. nieuwe mer-plichtige c.q formeel mer-beoordelingsplichtige bedrijfsmatige activiteiten;
  • d. zelfstandige detailhandel en zelfstandige horeca, alsmede snuffelmarkten en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van verkoop;
  • e. bedrijvigheid die betrekking heeft op sportactiviteiten en activiteiten gericht op gezondheidszorg;
  • f. sociaal-culturele, recreatieve en maatschappelijke voorzieningen.

Voorts mogen de gronden die zijn gelegen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen en overkappingen niet worden gebruikt voor opslag, stalling en het parkeren van voertuigen buiten de daarvoor ingerichte plekken, dat langer duurt dan drie aaneengesloten dagen.

15.2.3 Afwijking verblijf personeel
  • a. Het bevoegd gezag kan in afwijking van 15.2.2 onder a met een omgevingsvergunning toestaan dat een bedrijf de mogelijkheid krijgt om binnen een bedrijfsgebouw verblijf van personeel dat tijdelijk gedurende een deel van het jaar op Vlieland aanwezig is toe te staan, onder voorwaarde dat:
    • 1. het personeel betreft dat werkzaam is bij het ter plaatse gevestigde bedrijf;
    • 2. het verblijf uitsluitend inpandig binnen het ter plaatse gevestigde bedrijfsgebouw plaatsvindt;
    • 3. de gebruiksoppervlakte voor het verblijf van het personeel ten hoogste 20% bedraagt van de oppervlakte van het bedrijfsgebouw waarin het verblijf plaatsvindt;
    • 4. er ten hoogste één personeelsverblijf per bedrijf wordt gevestigd, zodat niet bij één bedrijf met meerdere bedrijfsgebouwen meerdere personeelsruimtes worden gerealiseerd;
    • 5. de verblijfsruimte voldoet aan de minimale bouwtechnische eisen voor verblijf en er een naar de aard van het gebied aanvaardbare gezonde en veilige woonsituatie wordt geboden;
    • 6. de nieuwe activiteit geen onevenredige afbreuk doet aan de milieusituatie en de gebruiksruimte van de overige aanwezige bedrijven.
  • b. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning genoemd onder a intrekken als de personeelshuisvesting leidt tot overlast.
15.3 Wonen

15.3.1 Toegestaan gebruik

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Wonen' mogen gronden en bouwwerken worden gebruikt voor:

  • a. het wonen;
  • b. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, mits de vloeroppervlakte die hiervoor in gebruik is niet meer bedraagt dan 50 m².

15.3.2 Niet toegestaan gebruik

Gronden en bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor:

  • a. het verharden van gronden buiten de gebouwen en overkappingen voor meer dan 10% per woonperceel;
  • b. verblijfsrecreatie, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de werkingsgebied 'recreatie' in welk geval tevens een recreatieve opstal is toegestaan;
  • c. meer dan één woning in een woonhuis;
  • d. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken.
15.4 Recreatiewoning

15.4.1 Toegestaan gebruik

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Recreatiewoning' mogen gronden en bouwwerken worden gebruikt voor:

  • verblijfsrecreatie in de vorm van een recreatiewoning.

15.4.2 Niet toegestaan gebruik

Gronden en bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor:

  • a. permanente bewoning;
  • b. meer dan één recreatiewooneenheid in een recreatiewoning;
  • c. het verharden van gronden buiten de gebouwen en overkappingen voor meer dan 10% per perceel.
15.5 Jachthaven

15.5.1 Toegestaan gebruik

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Jachthaven' mogen gronden en bouwwerken worden gebruikt voor:

  • a. insteek- en jachthavens met de daarbijbehorende aanleggelegenheid voor vaartuigen;
  • b. alsmede ter plaatse van het werkingsgebied 'Havengebouw' voor:
    • 1. horeca in de vorm van een restaurant;
    • 2. detailhandel (met uitzondering van kleding), uitsluitend voor zover ten dienste van, gerelateerd aan en ondergeschikt aan de haven en het havengebouw;
    • 3. personeelshuisvesting uitsluitend toegestaan in het havengebouw tot een oppervlakte van 20% van de oppervlakte van het havengebouw en uitsluitend voor personeel werkzaam ten behoeve van het havengebouw en de jachthaven.

15.5.2 Niet toegestaan gebruik

Gronden en bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor:

  • a. het permanent bewonen van vaartuigen;
  • b. (drijvende) boothuizen;
  • c. verblijfsrecreatie;
  • d. baders of zwemmers in het openbaar water zodanig dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden;
  • e. het zich zonder redelijk doel vasthouden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.
15.6 Helihaven
15.6.1 Toegestaan gebruik

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Helihaven' mogen gronden en bouwwerken worden gebruikt voor:

  • a. een landingsplaats van hefschroefvliegtuigen;
  • b. stalling van materieel en voertuigen ten behoeve van patiëntenvervoer;
  • c. personeelsverblijven ten behoeve van patiëntenvervoer tot maximaal 30% van de oppervlakte van het aanwezige gebouw.

15.6.2 Niet toegestaan gebruik

Gronden en bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor:

  • a. permanente bewoning;
  • b. verblijfsrecreatie.
15.7 Waterzuiveringsinstallatie

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Waterzuiveringsinstallatie' mogen gronden worden gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van de rioolwaterzuivering al dan niet in combinatie met duurzame energiewinning.

15.8 Verblijfsgebied

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Verblijfsgebied' mogen gronden worden gebruikt voor:

  • a. wegen en paden;
  • b. dagrecreatief medegebruik;
  • c. parkeren
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. laad- en loswal.
15.9 Waterbouwkundige werken

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Waterbouwkundige werken' mogen gronden en bouwwerken worden gebruikt voor:

  • a. dijken;
  • b. wegen en paden;
  • c. groen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. opslag voor hout, ter plaatse van het werkingsgebied 'houtopslag'.
15.10 Invliegfunnel

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Invliegfunnel' mogen gronden niet worden gebruikt voor activiteiten die een veilig gebruik van de helicopterlandingsplaats schaden.

15.11 Zeedefensie

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Zeedefensie' mogen gronden niet worden gebruikt voor activiteiten die afbreuk doen aan de zeedefensie.

15.12 Waterkering

15.12.1 Toegestaan gebruik

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Waterkering' mogen gronden en bouwwerken worden gebruikt voor:

  • waterkering.

15.12.2 Niet toegestaan gebruik

Gronden en bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor:

  • a. verblijfsrecreatie;
  • b. het schade toebrengen aan of veranderingen aan te brengen in de waterkering.
15.13 Natuur

15.13.1 Toegestaan gebruik

Ter plaatse van de werkingsgebieden 'Natuur' en 'Waddenzee' mogen gronden en bouwwerken worden gebruikt voor:

  • a. natuur, waarbij het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschappelijke waarden wordt nagestreefd;
  • b. de kustbescherming, de scheepvaart, de recreatie, de winning van oppervlakte-delfstoffen, met inachtneming van de instandhouding van de aan de gronden eigen natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • c. opslag voor gasflessen, ter plaatse van het werkingsgebied 'opslag voor gasflessen'.

15.13.2 Niet toegestaan gebruik

Gronden en bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor:

algemeen:

  • a. activiteiten die schade kunnen toebrengen aan de natuur;

alsmede ter plaatse van het werkingsgebied 'Waddenzee':

  • b. het deponeren, lozen, storten en afmeren of ankeren van woonschepen of aan het gebruik onttrokken machines, voer- vaar- en vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, schroot, vuil, puin, afbraak- en bouwmaterialen;
  • c. het machinaal verzamelen c.q. winnen van pieren;
  • d. het door middel van boringen opzoeken van diepe delfstoffen en de winning daarvan;
  • e. het ankeren en droogvallen van vaartuigen.

Artikel 16 Bouwactiviteiten

16.1 Bouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een bouwwerk bedraagt ten hoogste 50 m²;
  • b. de bouwhoogte van een bouwwerk bedraagt ten hoogste 5,00 m.
16.2 Bouwen ten behoeve van bedrijven

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Bedrijventerrein' gelden de volgende regels.

16.2.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. een bouwperceel mag voor niet meer dan 80% worden bebouwd;
  • b. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw of overkapping bedraagt ten hoogste 8,00 m;
  • c. de afstand van een bedrijfsgebouw tot een perceelgrens zal ten minste 3,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de bestaande afstand geldt.

16.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,50 m;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 10,00 m;
  • c. de bouwhoogte van een antennemast bedraagt ten hoogste 25,00 m.
16.3 Bouwen ten behoeve van wonen

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Wonen' gelden de volgende regels.

16.3.1 Woonhuizen

Voor het bouwen van woonhuizen gelden de volgende regels:

  • a. een woonhuis wordt uitsluitend ter plaatse van de bestaande plek van het woonhuis gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een woonhuis bedraagt ten hoogste 150 m²;
  • c. de bouwhoogte van een woonhuis bedraagt ten hoogste 8,00 m;
  • d. een woonhuis heeft een kap, waarvan de dakhelling ten minste 30° en ten hoogste 60° bedraagt. De kap is voorzien van een nok.

16.3.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woonhuizen gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden achter de naar de weg gekeerde gevel van het woonhuis of het verlengde daarvan gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt per woonhuis ten hoogste 60 m²;
  • c. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt ten hoogste 3,50 m;
  • d. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk bedraagt ten hoogste 60°.

16.3.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de hoofdgebouwen ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
16.4 Bouwen ten behoeve van een recreatieve opstal

Ter plaatse van het werkingsgebied 'recreatie' gelden de volgende regels.

  • a. een recreatieve opstal wordt uitsluitend gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'recreatie';
  • b. de maatvoering van de recreatieve opstal bedraagt ten hoogste de bestaande maatvoering.
16.5 Bouwen ten behoeve van een recreatiewoning

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Recreatiewoning' gelden de volgende regels.

16.5.1 Recreatiewoning

Voor het bouwen van de recreatiewoning gelden de volgende regels:

  • a. de recreatiewoning mag uitsluitend bovengronds worden gebouwd;
  • b. de inhoud van de recreatiewoning bedraagt ten hoogste 500 m³;
  • c. de bouwhoogte van de recreatiewoning bedraagt ten hoogste 8,50 m;
  • d. de recreatiewoning heeft een kap, waarvan de dakhelling ten minste 30° en ten hoogste 60° bedraagt. De kap is voorzien van een nok;
  • e. de oppervlakte van met dakoverstekken overdekte ruimte bij de recreatiewoning bedraagt ten hoogste 1/3 van de oppervlakte van de recreatiewoning, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de dakoverstekken bij de recreatiewoning ten hoogste 21 m² bedraagt.

16.5.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de hoofdgebouwen ten hoogste 2,00 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 5,00 m.
16.6 Bouwen ten behoeve van een havengebouw

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Havengebouw' gelden de volgende regels.

16.6.1 Havengebouw

Voor het bouwen van het havengebouw gelden de volgende regels:

  • a. het havengebouw wordt uitsluitend ter plaatse van de bestaande plek van het havengebouw gebouwd;
  • b. de oppervlakte van het havengebouw bedraagt ten hoogste 800 m²;
  • c. de bouwhoogte van het havengebouw bedraagt ten hoogste 7,00 m.

16.6.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,50 m;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 10,00 m.
16.7 Bouwen ten behoeve van de jachthaven

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Jachthaven' gelden de volgende regels.

16.7.1 Andere bouwwerken

Op of in deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd. Hiervoor gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,50 m;
  • b. de bouwhoogte van steigers bedraagt, gemeten vanaf het gemiddelde waterpeil, ten hoogste 3,00 m;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 10,00 m.
16.8 Bouwen ten behoeve van de helihaven

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Helihaven' gelden de volgende regels.

16.8.1 Gebouw ten behoeve van de helihaven

Voor het bouwen van het gebouw ten behoeve van de helihaven gelden de volgende regels:

  • a. het gebouw wordt uitsluitend ter plaatse van de bestaande plek van het gebouw gebouwd;
  • b. de oppervlakte van het gebouw bedraagt ten hoogste 550 m²;
  • c. de goothoogte van het gebouw bedraagt ten hoogste 6,00 m;
  • d. de bouwhoogte van het gebouw bedraagt ten hoogste 8,00 m;
  • e. de dakhelling van het gebouw bedraagt ten hoogste 45°.

16.8.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,50 m;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 10,00 m.
16.9 Bouwen ten behoeve van de waterzuiveringsinstallatie

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Waterzuiveringsinstallatie' gelden de volgende regels.

16.9.1 Gebouwen en overkappingen ten behoeve van de rioolwaterzuivering

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de rioolwaterzuivering gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 600 m²;
  • b. de bouwhoogte van de gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 7,00 m.

16.9.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,50 m;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 10,00 m.
16.10 Bouwen ten behoeve van een helicopterlandingsplaats

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Invliegfunnel' gelden de volgende regels.

16.10.1 Landingsplaats

Op of in deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken, waaronder de terreinafscheidingen, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,50 m.

16.10.2 Invliegfunnel

Op de gronden gelegen binnen de invliegfunnel voor de helicopterlandingsplaats mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste de ter plaatse aangegeven bouwhoogte.

Met een omgevingsvergunning mag van de bouwhoogte worden afgeweken.

16.11 Bouwen ten behoeve van natuur

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Natuur' gelden de volgende regels.

16.11.1 Andere bouwwerken

Op of in deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van de natuur worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,00 m.

16.12 Bouwen ten behoeve van verkeer

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Verblijfsgebied' gelden de volgende regels.

17.10.1 Andere bouwwerken

Op of in deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van verkeer en verblijf worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5,00 m, met dien verstande dat voor bouwwerken rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer deze hoogtebeperking niet van toepassing is.

16.13 Bouwen ten behoeve van waterbouwkundige werken

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Waterbouwkundige werken' gelden de volgende regels.

17.12.1 Andere bouwwerken

Op of in deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van de dijk worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5,00 m.

16.14 Afwijking van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels in 16.1 tot en met 16.13 en kan worden toegestaan dat de afmetingen met ten hoogste 10% worden vergroot, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt verleend ten behoeve van ruimtebeslag dat nodig is om de bouwwerken volledig energieneutraal te bouwen of te maken;
  • b. de voorzieningen en/of bouwwerken die ten behoeve hiervan worden toegepast geen onevenredige afbreuk doen aan de ruimtelijke kwaliteit van het bedrijventerrein.

Artikel 17 Werken en werkzaamheden

17.1 Werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
17.1.1 Omgevingsvergunning

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is binnen de werkingsgebieden Natuur en Waterkering een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen en/of verharden van onverharde wegen en paden;
  • c. het verbreden van wegen en paden;
  • d. het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van het dagrecreatieve en/of educatieve medegebruik;
  • e. het opbreken, graven en aanleggen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie-, en telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur en de bodemopbouw ten behoeve van natuurontwikkeling.
  • g. het aanbrengen en verwijderen van verhardingen;
  • h. het kappen en rooien van bomen en struiken.

en binnen het werkingsgebied 'Waddenzee':

  • i. het graven, verbreden of dempen van vaargeulen of doorvaarten, het afgraven van platen, het maken van oeverbeschoeiingen en stroomgeleidingsdammen, het maken van kaden of aanlegplaatsen voor boten, het storten van slib of bodemspecie;
  • j. het winnen van schelpen, kleischelpen en bodemspecie;
  • k. landaanwinning;
  • l. het leggen, onderhouden en verwijderen van leidingen en kabels;
  • m. verkenningsonderzoek naar de aanwezigheid van diepe delfstoffen zonder gebruikmaking van boringen.

17.1.2 Uitzonderingen

Er is geen omgevingsvergunning nodig voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. het normale onderhoud en het normale beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

17.1.3 Beoordeling

De omgevingsvergunning wordt alleen geweigerd als schade wordt toegebracht aan de waterkerende functie van de gronden en de natuur- en landschapswaarden, en de bescherming van het veilige en doelmatige gebruik van het openbaar gebied onevenredig wordt gehinderd, de bereikbaarheid van gronden of gebouwen onevenredig wordt belemmerd en de doelmatige verdeling van de ondergrondse ruimte wordt belemmerd. Bij de beoordeling wordt advies en instemming gevraagd van de beherende instantie.

Hoofdstuk 4 Beheer en onderhoud


Artikel 18 Onderhoud- en instandhoudingsverplichtingen

  • a. Een ieder is verplicht zijn of haar terrein of gebouw in ordentelijk staat te brengen of te houden en er zorg voor te dragen dat het gebouw, het terrein en het gebruik daarvan geen gevaar en ontsiering oplevert voor de omgeving.
  • b. Degene die een activiteit uitoefent, doet dit op zodanige manier dat hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan de fysieke leefomgeving, zowel binnen als buiten het werkingsgebied van dit CHW bestemmingsplan.
  • c. Geen activiteiten worden uitgeoefend als deze schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van burgers of die de algemene veiligheid binnen of buiten de gemeente in het geding brengen.

Hoofdstuk 5 Procesregels

Artikel 19 Structureel overleg

Over de kwaliteit, het beheer en onderhoud van, de duurzame ontwikkeling en de activiteiten op het bedrijventerrein wordt een structureel overleg gevoerd tussen de gemeente Vlieland, Staatsbosbeheer en de ondernemers op het bedrijventerrein Oosterseveld.

Artikel 20 Procedure- en beoordelingsregels bij afwijkingen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een afwijking, zoals bedoeld in Hoofdstuk 3, hanteren burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende procedure- en beoordelingsregels zoals genoemd in 20.1 en 20.2.

Naast deze regels, die specifiek van toepassing zijn op het vergunnen van een afwijking, blijven de overige regels van het plan in algemene zin van toepassing.

20.1 Gemeentelijk vooroverleg

Voordat een omgevingsvergunning voor een afwijking van het Chw bestemmingsplan wordt aangevraagd, dient de initiatiefnemer in overleg te treden met de gemeente Vlieland met als doel om de te vergunnen activiteit voor te bespreken, de haalbaarheid te beoordelen, te bespreken op welke wijze de dialoog met de omgeving wordt gevoerd en in beeld te brengen welke documenten bij de aanvraag gevoegd moeten worden om een volledige toets aan dit plan uit te kunnen voeren.

20.2 Dialoog met de omgeving

Uit de aanvraag blijkt dat de initiatiefnemer over de te vergunnen activiteit een dialoog heeft gevoerd met de omgeving. Deze dialoog wordt met de gemeente Vlieland kortgesloten. Het college van burgemeester en wethouders beslist in hoeverre de uitkomsten van de dialoog leidend zijn voor het wel of niet meewerken aan de afwijking.

Hoofdstuk 6 Overgangsrecht

Artikel 21 Overgangsrecht

21.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het CHW bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  • c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het CHW bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het Chw bestemmingsplan bestaand gebruik.
  • b. Het is verboden het met het Chw bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende Chw bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
21.3 Persoonsgebonden overgangsrecht bewonen vaartuigen

In afwijking van het bepaalde in lid 22.2 onder a mag door de huidige bewoner van het vaartuig Regina in de jachthaven, de bestaande permanente bewoning van het vaartuig uitsluitend worden voortgezet, indien het vaartuig vanaf de eerste terinzagelegging van dit plan niet is vervreemd, door erfopvolging is verkregen, is verhuurd c.q. op andere wijze in gebruik is gegeven, met het oogmerk aan een ander het gebruik van het permanent bewonen van het of enig ander vaartuig te verschaffen.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het Chw bestemmingsplan Oosterseveld'

van de gemeente Vlieland