direct naar inhoud van Toelichting
Plan: West-Terschelling West Aletalaan fase 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0093.BPWET12WALAANF4-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De gemeente Terschelling heeft het voornemen om ten westen van de kern West-Terschelling enkele woningen te realiseren. Hierbij gaat het om maximaal 38 woningen en 2 onzelfstandige woonruimten. De woningen zijn verdeeld over de vrije sector en sociale woningbouw. Aangezien de gronden momenteel een natuur- c.q. bosbestemming hebben, dient een nieuw planologisch regime vastgesteld te worden. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in dit nieuwe regime waarmee de ontwikkeling van de woningen mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Begrenzing

Het plangebied ligt oostelijk van de kern West-Terschelling, op het waddeneiland Terschelling. Het gebied is momenteel in gebruik als duin- en bosgebied. Het plangebied sluit aan de (noord)westzijde aan bij de bebouwing van West-Terschelling. Met enig stedelijk groen en bestaand bosgebied als tussenruimte zijn ten zuiden van het plangebied het bestaande Maritiem Instituut Willem Barentsz (MIWB) en een hotel gelegen. Ten noorden is tevens een hotel met een sportveld gelegen, ook gescheiden door stedelijk groen. Ten zuidoosten van het plangebied is de nieuwe campus van het MIWB geprojecteerd. Hiervoor loopt een bestemmingsplanprocedure. Op figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPWET12WALAANF4-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: ligging plangebied

1.3 Vigerend planologisch regime

Binnen het plangebied zijn tot het onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan de volgende vigerende bebstemmingsplannen van kracht:

  • Uitbreiding West-Aletalaan;
  • Natuurgebieden.

In deze bestemmingsplannen maken de gronden respectievelijk onderdeel uit van de bestemmingen 'Natuurgebied' en 'Bosgebied'.

Onderhavig bestemmingsplan sluit qua systematiek aan op het recent vastgestelde bestemmingsplan 'West-Terschelling 2012'. Hierdoor ontstaan uniforme bestemmingsplannen voor de gemeente en verbetert de rechtsgelijkheid voor burgers en ondernemers.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting bestaat uit zeven hoofdstukken. Hoofdstuk 2 gaat in op de relevante beleidskaders. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de huidige situatie en hierin wordt de ontwikkeling nader beschreven.In hoofdstuk 4 worden de noodzakelijke onderzoeken besproken en worden keuzes nader verantwoord. De juridische opzet van het plan wordt in hoofdstuk 5 uiteengezet. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 7 komt tot slot de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleid ten aanzien van de locatie. Eerst wordt ingegaan op het rijks- en provinciaal beleid. Dit vormt de kaders voor het gemeentelijk beleid (en dus ook voor het bestemmingsplan). Het gemeentelijk beleid wordt in de laatste paragraaf behandeld.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van nationaal belang. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Het kabinet richt zich bij de verbetering van het vestigingsklimaat vooral op de regio's die zorgen voor de meeste economische groei. Die zijn voor dit plan niet relevant. De SVIR geeft dan ook geen directe uitgangspunten voor dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is niet strijdig met de SVIR.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

De in het Barro opgenomen belangen worden niet geschaad door dit bestemmingsplan. Het Barro vormt zodoende geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening - Ladder van duurzame verstedelijking

In SVIR is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. Op deze wijze draagt de Ladder voor duurzame verstedelijking bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeenten en provincies in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de praktijk houdt de Ladder van duurzame verstedelijking in dat overheden sinds oktober nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren. Hierbij dienen een drietal treden worden beoogd:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan;
  • 2. indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties;
  • 3. indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

In paragraaf 3.2 wordt nader ingegaan op de wijze waarop bij deze ontwikkeling is omgegaan met de treden uit de Ladder van duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Streekplan Fryslân

Provinciale Staten van Fryslân hebben in het Streekplan het ruimtelijk beleid voor de provincie Fryslân in de komende tien jaar verwoord. Het Streekplan vormt het kader waarbinnen gemeenten hun ruimtelijk beleid dienen te ontwikkelen.

Wonen

Het Streekplan maakt onderscheid in diverse soorten kernen, van streekcentra tot overige kernen. West-Terschelling is in het Streekplan ingedeeld bij de ”overige kernen”. Ten aanzien van deze kernen wordt een terughoudend beleid voorgestaan. Passend bij de aard, het karakter en de schaal van de kern, kan woningbouw en bedrijvigheid gerealiseerd worden, alsmede voorzieningen ten behoeve van de kern of de directe omgeving.

Voor de Waddeneilanden wordt het van belang geacht dat er ruimte is voor de opvang van de woningbehoefte van mensen die sociaal of economisch aan de Waddeneilanden gebonden zijn. Hierbij is maatwerk per eiland mogelijk, maar het Streekplan spreekt wel een duidelijke voorkeur uit voor concentratie van woningbouw en bedrijvigheid in of bij West-Terschelling, op de tweede plaats Midsland en vervolgens bij de overige dorpen.

De provincie kijkt in eerste instantie naar de mogelijkheden in bestaand bebouwd gebied. Wanneer deze mogelijkheden optimaal zijn benut, rekening houdend met de specifieke ruimtelijke kwaliteit van de eilander dorpen, kunnen nog nieuwe uitbreidingslocaties van een bescheiden schaal en omvang nodig zijn. Deze uitbreidingslocaties sluiten aan bij de ruimtelijke schaal, karakteristiek en dichtheid van de bebouwing in de directe omgeving van het plangebied.

Daarnaast wil de provincie de eilandgemeenten ondersteunen bij het ontwikkelen van een op de eilanden toegespitst systeem van woningtoewijzing, waarvoor in regionaal verband al stappen zijn gezet. Dit om ervoor te zorgen dat er betaalbare huisvesting is voor mensen die sociaaleconomisch aan de eilanden gebonden zijn. Hierbij wordt rekening gehouden met de unieke natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de Waddeneilanden en de grote recreatieve betekenis daarvan, ook voor de lokale economie.

Kustverdediging

Ten behoeve van de waterhuishouding en kustverdediging in relatie tot veiligheid, zal bij ieder ruimtelijk plan in de omgeving van primaire keringen (dijken, duinen, damwanden) rekening gehouden moeten worden met eventuele noodzakelijke versterkingen in de toekomst. Rijkswaterstaat geeft in dat verband de gewenste ligging van de primaire waterkering aan. De ontwikkeling ligt buiten de primaire kering.

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van met elkaar samenhangende natuurgebieden met belangrijke (inter)nationale natuurwaarden. De EHS vormt de ruggengraat voor de ontwikkeling van natuur in de provincie. In vrijwel geheel Fryslân is inmiddels binnen de oorspronkelijke zoekgebieden voor de EHS (bruto EHS), de feitelijke EHS begrensd en teruggebracht tot de werkelijke omvang (netto EHS). Volgens het Streekplan behoort Terschelling in haar geheel tot de EHS, behoudens de kernen en recreatieterreinen (zie figuur 2.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPWET12WALAANF4-VA01_0002.jpg"

Figuur 2.1: EHS (groen) op Terschelling

Dit bestemmingsplan sluit aan bij de uitgangspunten die geformuleerd zijn in het Streekplan Fryslân.

2.2.2 Verordening Romte Fryslân

Provinciale Staten van Fryslân hebben op 15 juni 2011 een provinciale verordening ruimte vastgesteld, welke op 1 augustus 2011 in werking is getreden. Enerzijds om de provinciale belangen te borgen. Anderzijds om vooraf duidelijkheid richting gemeenten te geven over de provinciale belangen en de wijze waarop deze doorwerken naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het Streekplan krijgt daarmee een handzame en praktische vertaling die toepasbaar is bij het opstellen van plannen. De verordening zelf voorziet niet in nieuw beleid. Toekomstig nieuw provinciaal beleid zal via een herziening van de verordening door kunnen werken. De verordening is dus dynamisch en zal regelmatig worden aangepast.

Met betrekking tot het wonen stelt de verordening, dat mogelijkheden voor woningbouw kunnen worden opgenomen, mits deze woningbouw in overeenstemming is met het Woonplan (zie paragraaf 2.3.2).

De verordening geeft tevens regels voor de EHS. Zo mogen ter plaatse van de EHS geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden die significant negatieve effecten hebben op de wezenlijke kernmerken en waarden ter plaatse. Onder voorwaarden kan hiervan afgeweken worden. Een van die voorwaarden kan zijn het compenseren van eventuele schade. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het aspect ecologie en hoe hiermee bij deze ontwikkeling wordt omgegaan.

2.2.3 Waterbeheerplan en Waterhuishoudingsplan Fryslân

In 2009 zijn zowel het Waterbeheerplan als het Waterhuishoudingsplan Fryslân voor 2010 tot 2015 vastgesteld. Het Waterbeheerplan is vastgesteld op 10 november 2009 en het Waterhuishoudingsplan op 7 november 2009.

Hoofddoelstelling van het Waterhuishoudingsplan is het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, zodat een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. In het plan wordt de visie verwoord met betrekking tot de veiligheid, de waterkwantiteit en schoon water. Ten aanzien van de waterkering wordt specifiek voor Terschelling aangegeven dat de ligging binnen de gegeven planperiode vastgelegd moet worden. Voor wat betreft het drinkwater wordt aangegeven dat op termijn gezocht moet worden naar alternatieven voor de huidige voorzieningen.

In het Waterbeheerplan zijn op strategisch niveau voor de planperiode de maatregelen geformuleerd, die nodig zijn om de beleidsdoelen ten aanzien van de thema’s Waterveiligheid, Voldoende Water en Schoon Water te realiseren. Jaarlijks vindt een concretisering en programmering plaats in het door het algemeen bestuur vast te stellen Meerjaren Perspectief, gevolgd door het vaststellen van de begroting. Hierbij wordt een expliciete afweging gemaakt tussen enerzijds de financiële kaders in relatie tot onder andere de ontwikkeling van de tarieven en de realiseerbaarheid van de inhoudelijke ambities. Ook nieuwe ontwikkelingen bij de thema’s worden bij de behandeling van het jaarlijkse Meerjaren Perspectief meegenomen. Daarnaast biedt het Meerjaren Perspectief jaarlijks mogelijkheden om zo nodig bij te sturen, wanneer daartoe aanleiding is.

Enkele speerpunten die in het plan zijn genoemd zien op de dijkverbetering op het eiland en het rekening houden met gevolgen van klimaatverandering. Voor Terschelling geldt ook specifiek een bestrijdingsplan. Dit plan bevat aanvullende en concrete informatie die medewerkers kunnen gebruiken om specifieke calamiteiten te bestrijden. In het plan wordt specifiek ingegaan op de beheeractiviteiten die het waterschap ontplooit bij calamiteiten. Het bestemmingsplan houdt rekening met de uitgangspunten van het Waterbeheerplan.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurplan 'Terschelling voorbij 2000'

Op 26 oktober 2001 heeft de gemeenteraad het Structuurplan 'Terschelling voorbij 2000' vastgesteld om in de vorm van thematische streefbeelden de kaders te stellen voor de ruimtelijke ordening op Terschelling voor de lange termijn.

De bestaande ruimtelijke en functionele structuren vormen het uitgangspunt. Daarbij ligt voor West-Terschelling ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen het primaat bij menselijke activiteiten. Het enigszins stedelijke karakter van West-Terschelling en Midsland biedt mogelijkheden voor grootschaliger en meer stedelijke vormen van bebouwing. Buiten de dorpen zijn het landschap en de natuur duidelijk kaderstellend.

Wonen

Zolang woningbouw niet louter door de markt gestuurd wordt, gaat daarvan geen bedreiging uit voor het landschap, de natuur en de sociale structuur. Het woningbouwbeleid wordt dan ook op de sociaal-economische structuur afgestemd door een verdere daling van de gemiddelde woningbezetting op te vangen en mensen te huisvesten die sociaal en/of economisch aan het eiland gebonden zijn.

Met het oog op de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de vraag naar huisvesting die deze met zich mee zal brengen, moeten circa 30 woningen per jaar worden gebouwd. Het gaat daarbij om zowel woningen voor starters als woningen die de doorstroming bevorderen. Hierbij moet gedacht worden aan 50% sociale sector woningen respectievelijk 50% vrije sector woningen in de vorm van luxe appartementen of vrijstaande woningen. Wat de totale woningvoorraad betreft wordt gestreefd naar een verdeling van 40% huurwoningen en 60% koopwoningen. Het Woonplan 2008-2016 geeft een actueel beeld van de huisvestingsbehoefte op Terschelling. Het Woonplan is opgenomen in paragraaf 2.3.2.

De te bouwen woningen zullen qua schaal, maat en architectuur affiniteit hebben met de bestaande bebouwing. Twee bouwlagen met een kap is hier acceptabel.

Voorzieningen

Sociaal-culturele, sociaal-economische, maatschappelijke, educatieve en toeristisch-recreatieve voorzieningen worden blijvend geconcentreerd in West-Terschelling en in Midsland. De nadruk in West-Terschelling ligt op de voor de eigen bevolking bestemde voorzieningen. Ook bij het zoeken naar ruimte voor nieuwe attracties voor kinderen gaat de aandacht primair uit naar West-Terschelling.

Commerciële voorzieningen zijn overwegend in West-Terschelling geconcentreerd. Mogelijkheden voor nieuwe eethuisjes en terrassen worden vergroot. Het zoekgebied hiervoor in West-Terschelling bestaat uit de Boomstraat, de Torenstraat en de Willem Barentszkade. De mogelijkheden voor winkels om uit te breiden en te moderniseren worden geoptimaliseerd. De ontwikkeling van centrumfuncties mogen niet geremd worden door de ruimtelijke kaders en de woonfunctie.

Verkeer en vervoer

Voetgangers in West-Terschelling hebben zoveel mogelijk hun eigen domein, in de vorm van trottoirs, voetpaden en autovrije of -luwe gebieden.

Onderhavig bestemmingsplan sluit aan bij de uitgangspunten uit het Structuurplan, zover de benoemde thema's ook terug komen in het plangebied.

2.3.2 Woonplan Terschelling 2008-2016

Het 'Woonplan Terschelling 2008-2016' vormt de basis voor het maken van prestatieafspraken met woningcorporaties en andere ontwikkelaars en organisaties. Het Woonplan en de prestatieafspraken tezamen leiden tot de uitvoering van concrete bouwprojecten. Dit alles met het doel te voorzien in de huisvestingsbehoefte van de inwoners van Terschelling. Woningbouw op de in dit bestemmingsplan voorziene voorziet in deze behoefte. Het Woonplan kiest met name voor woningbouw op grond in (toekomstig) eigendom bij de gemeente. Dit met het oog op de gewenste sturing om tot realisatie van de doelstellingen van het Woonplan te komen. De woningbouw op de locatie waarin dit bestemmingsplan voorziet wordt dan ook gedeeltelijk in eigen beheer door de gemeente en gedeeltelijk door woningstichting de Veste gerealiseerd.

Provinciale notitie

De provincie brengt eens per twee jaar een notitie uit waarin per woningmarktregio een trendprognose voor de te verwachten bevolkingsaantallen en de hieruit af te leiden huishoudenontwikkeling en kwantitatieve woningbehoefte wordt aangegeven. In de 'prognosenotitie 2009' worden de eilanden als één woningmarktregio beschouwd.

Uit de notitie blijkt een afname van de bevolkingsomvang tussen 2010 en 2020, maar een toename van het aantal huishoudens ten gevolge van gezinsverdunning en individualisering. Met de toename van het aantal huishoudens neemt de woningbehoefte toe.

Toekomstverwachting

Uit het 'Woningbehoefte onderzoek Friesland 2007 (Wobof 2007)' volgt dat er de komende twee jaar een tekort van 224 woningen zal ontstaan indien een ieder "zijn wensen kan waarmaken". Dit tekort is evenwel slechts een potentieel tekort. Van de zogenaamde verhuisgeneigden ondernam bijvoorbeeld slechts 37% in het afgelopen jaar een serieuze zoekactie.

Wordt met dit soort factoren rekening gehouden, dan resteert een tekort van ongeveer 80 woningen. Dit tekort is vergelijkbaar met het door het ministerie van VROM (thans I&M) gehanteerde woningtekort van 70 woningen in 2006 (Primos 2007). Aangezien een uitbreidingsbehoefte van 70 woningen is gesignaleerd, bedraagt de totale opgave 150 woningen. Het streefprogramma voor de jaren 2008-2016 zal bestaan uit 100 huurwoningen en 50 koopwoningen.

West-Terschelling

In de periode 2008-2016 zal woningbouw vooral op West-Terschelling gerealiseerd worden (circa 75%). Het restant kan vrijwel gelijkmatig over Midsland en de overige dorpen verdeeld worden. Voor deze verdeling zijn verschillende redenen te benoemen. In de periode 2000-2008 heeft slechts 15% van de nieuwbouw op West-Terschelling plaatsgevonden, waardoor het dorp een inhaalslag heeft te maken. In en nabij West-Terschelling kunnen bovendien relatief veel omvangrijke potentiële bouwlocaties gevonden worden. In Midsland bijvoorbeeld zijn de mogelijkheden vrijwel volledig benut. Slechts een enkele locatie leent zich daar voor herstructurering.

Gefaseerd bouwen

Het streven voor geheel Terschelling is om in de periode 2008-2012 het harde aanvangstekort van 80 woningen weg te werken. Concreet betekent dit dat gestreefd wordt naar de bouw van 80 woningen in de periode 2008-2012 en 70 woningen in de periode 2012-2016. In de eerste periode is sprake van de bouw van meer koopwoningen dan in de tweede periode.

In het Woonplan Terschelling is een indicatieve woningbouwfasering opgenomen voor de jaren 2008-2016. Deze fasering is het tot stand gekomen door een relatie te leggen tussen de kwantitatieve en kwalitatieve criteria uit het woonplan en de mogelijke bouwlocaties. In de fasering tot 2016 zijn voor West-Aletalaan fase 3 en 4 in totaal 32 woningen opgenomen. Het bestemmingsplan West Aletalaan fase 4 maakt de bouw van 35 tot maximaal 38 woningen en twee onzelfstandige woonruimtes mogelijk. De geringe overschrijding met 3 of maximaal 6 woningen zal echter niet tot een overschrijding van het totale woonplanprogramma tot 2016 voor West-Terschelling leiden. In onderstaand overzicht is dit onderbouwd. Op grond hiervan is een nadere juridische fasering in het bestemmingsplan niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPWET12WALAANF4-VA01_0003.png"

De ontwikkeling van West-Aletalaan fase 4 is niet afhankelijk gesteld van het doorgaan van projecten op locaties in bestaand bebouwd gebied. Volgens het woonplan kunnen op uitbreidingslocaties maximaal 60 woningen gerealiseerd worden. West-Aletalaan is de enige in het woonplan opgenomen uitbreidingslocatie. Alle andere locaties betreffen bestaand bebouwd gebied. Het in het bestemmingsplan West-Aletalaan fase 4 opgenomen aantal van 35 tot maximaal 38 woningen en twee onzelfstandige woonruimten blijft ruim beneden het maximale aantal van 60 woningen op uitbreidingslocaties.

Kwalitatieve programma

Voor de West-Aletalaan fase 3 en 4 is rekening gehouden met de realisatie van 32 woningen waarbij gestreefd wordt naar 22 huur- en 10 koopwoningen. Het programma voor West Aletalaan fase 4 bestaat thans uit 11 vrijstaande koopwoningen, 8 2^1 kap koopwoningen, 8 sociale huur- en 8 sociale koopwoningen. Doordat de sociale koopwoningen zich op nagenoeg dezelfde doelgroep richten als de huurwoningen is de feitelijke kwalitatieve afwijking van het woonplan gering. De behoefte aan de bouw van sociale koopwoningen blijkt uit een in 2010 door Companen uitgevoerd onderzoek onder starters. Afhankelijk van de daadwerkelijke vraag bestaat de mogelijkheid 4 2^1 kapwoningen te vervangen door 7 rijwoningen (1 rij van 3 en 1 rij van 4). Met de woningstichting is afgesproken dat, mocht een gebrek aan vraag naar koopwoningen dit noodzakelijk maken, bekeken wordt of deze rijwoningen door de Veste gerealiseerd kunnen worden.

2.3.3 Prestatieovereenkomst Wonen Terschelling 2011-2016

Ter concretisering van het Woonplan heeft de gemeente in 2011 op 21 oktober 2011 een prestatieovereenkomst gesloten met de Veste. Deze geldt voor de periode 2011-2016. Op basis van het Woonplan van de gemeente en de ambitie van de Veste zijn de belangrijkste thema’s:

  • 1. versterken van de economische situatie;
  • 2. beter geschikt maken van de bestaande woningvoorraad;
  • 3. versterken van de leefbaarheid;
  • 4. voorzien in de behoefte aan wonen en zorg.

In de prestatieovereenkomst krijgen beide partijen over en weer taken en verantwoordelijkheden toegewezen, waaraan zij zich ook conformeren. Doel is om de prestatieafspraken te realiseren. Zo worden afspraken gemaakt over de bouw van woningen, gespecificeerd naar types en doelgroepen. Dit bestemmingsplan sluit aan bij de prestatieafspraken die gemaakt zijn voor de woningbouw.

2.3.4 Welstandsnota 2008

In de gemeentelijke Welstandsnota (mei 2008) wordt aan nagenoeg elk deelgebied binnen de gemeente op basis van stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische samenhang een bepaalde kwaliteit toebedeeld, waaraan vervolgens gebiedsgerichte welstandscriteria zijn gekoppeld. Voor deze ontwikkeling wordt een beeldkwaliteitplan opgesteld die de beeldkwaliteit zal regelen. Dit beeldkwaliteitplan wordt tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd, maar volgt wel haar eigen procedure. In het kader van transparantie worden vervolgens zowel het bestemmingsplan als de beeldkwaliteitparagraaf in dezelfde raadsvergadering vastgesteld.

2.3.5 Huisvestingsverordening 2004

Op 1 januari 2005 is de 'Huisvestingsverordening 2004' in werking getreden. De raad heeft deze verordening op 14 september 2004 vastgesteld om de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad te reguleren.

De verordening is van toepassing op het goedkope segment van de woningmarkt. Dit is genormeerd aan de hand van de Huurprijzenwet, waarbij overigens expliciet is bepaald dat de verordening niet van toepassing is op het internaat bij het Maritiem Instituut Willem Barentsz.

De Huisvestingsverordening stelt een huisvestingsvergunning verplicht bij bewoning. Een dergelijke vergunning wordt enkel afgegeven, wanneer sprake is van economische of maatschappelijke binding met het eiland, tenzij de woonruimte onder deze voorwaarde onverhuurbaar of onverkoopbaar blijkt (de zogenaamde vruchteloze aanbieding).

Bij toewijzing van woonruimte door een toegelaten instelling is een volgorderegeling op grond van (medische of maatschappelijke) urgentie en zoekduur van toepassing. Bij het vaststellen van een medische urgentie kan een regionaal indicatie-orgaan om advies gevraagd worden. Leegstand van woonruimte gedurende een periode van twee maanden of langer moet gemeld worden bij burgemeester en wethouders.

De voorschriften die de Huisvestingsverordening geeft ten aanzien van wijzigingen in de samenstelling van de woonruimtevoorraad, zijn van toepassing op alle woonruimte, ongeacht het marktsegment. In dit verband heeft de gemeente met de onttrekkingsvergunning een middel in handen om verkleining van de voor bewoning beschikbare ruimte te voorkomen. Deze vergunning ziet op slopen, ander gebruik (op straffe van verzegeling) en samenvoeging van woonruimte. Tevens zijn regels opgenomen ter fysieke of financiële compensatie van teloorgegane woonruimte.

Tot slot schrijft de verordening een splitsingsvergunning voor ter verkrijging van appartementsrechten. Door een woongebouw op deze wijze te splitsen, mag hoe dan ook geen woonruimte worden onttrokken.

Aangezien het bestemmingsplan woningen mogelijk maakt, is dit beleid van overeenkomstige toepassing.

2.3.6 Landschapsontwikkelingsplan

In het landschapontwikkelingsplan (LOP) worden het behoud en de ontwikkeling van het eiland uiteengezet. Het LOP is een gemeentelijk beleidsplan en doet op een beleidsmatig niveau uitspraken over hoe om te gaan met het landschap. Het LOP biedt een kader voor het toetsen van ruimtelijke ingrepen. Het LOP heeft geen juridische status, maar is wel een toetsend en kaderstellend beleidsdocument.

Over uitbreidingen van de dorpen, worden de volgende strategieën voorgesteld:

  • incidentele uitbreidingen worden inbreiding en volgen oorspronkelijke structuur;
  • geplande uitbreidingen gaan uit van de landschappelijke onderlegger als basis;
  • inbreidingen inrichten ter versterking van dorpsstructuur;
  • nieuwe uitbreiding in nieuw dorp of nederzetting;
  • nieuwe uitbreiding in het bos bij West-Terschelling.

De rode draad in het LOP voor Terschelling is de combinatie tussen natuur en cultuur. Bij alle plannen dient rekening gehouden te worden met aanwezige natuurlijke kwaliteiten. Het landschap geldt dan ook als basis.

Bij de ontwikkelingsmogelijkheden in dit bestemmingsplan is nadrukkelijk aandacht besteed aan de hierboven genoemde uitgangspunten.

2.3.7 Ambitiemanifest Waddeneilanden

Alle Waddeneilanden hebben de ambitie uitgesproken om in 2020 volledig zelfvoorzienend te zijn op het gebied van duurzame energie- en watervoorziening. Deze doelstelling is door de gemeenteraden van Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog uitgewerkt in een 'Ambitiemanifest Waddeneilanden'. Er wordt gestreefd naar een duurzame ontwikkeling op de eilanden. Een ontwikkeling waarbij de zorg voor de bijzondere natuur en het milieu voorop staat, waarbij het unieke karakter van elk eiland gewaarborgd blijft en ten volle benut wordt en waarbij de afhankelijkheid van toevoer van het vaste land afneemt.

Als regio, waar de natuurwaarden zodanig sterk zijn en die economisch afhankelijk is van toerisme, wordt een dergelijke duurzame ontwikkeling wenselijk, zo niet noodzakelijk geacht. Er wordt met de duurzame ontwikkeling ook nadrukkelijk gestreefd naar een gezonde florerende eilander economie. Daarnaast willen de eilanden ook hun verantwoordelijkheid nemen en een bijdrage leveren aan de oplossing van het mondiale klimaatprobleem dat ook op de eilanden tot negatieve gevolgen leidt. Daar wordt een breed en langlopend beleid voor ontwikkeld, met name op het gebied van water en duurzame energie, dat tot structurele oplossingen leidt, en tegelijkertijd ruimte biedt voor innovatie en experimenten.

We dienen met elkaar oog te hebben en te houden voor het tijdsgewricht waarin we ons nu bevinden. Met name de economische crisis dwingt ons om anders om te gaan met in het verleden gestelde ambities op bijvoorbeeld het gebied van duurzaamheid. Betaalbaarheid, (woon) behoefte en realistische terugverdientijden zijn drie aspecten die hierbij centraal staan. Het blijvend centraal stellen van de bovengenoemde drie aspecten is een gezamenlijke verantwoordelijkheid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

West-Terschelling is met bijna 2500 inwoners het grootste dorp van de gemeente Terschelling. Hoewel excentrisch gelegen, is West-Terschelling als havenplaats, bestuurs- en bezoekerscentrum de belangrijkste kern van het eiland, met vele voorzieningen en maatschappelijke activiteiten.

Aan de noordoostzijde van West Terschelling is met name naoorlogse bebouwing aanwezig. De naoorlogse bouw kenmerkt zich door planmatig opgezette en vaak relatief omvangrijke uitbreidingen. Duidelijk herkenbaar is de opbouw in verschillende delen met elk hun eigen verkavelingsprincipe, gerelateerd aan de ontstaansperiode.

De relatie tussen West-Terschelling en omliggend landschap is zeer sterk. Het dorp ligt als het ware ingeklemd tussen duin en wad. Daarnaast zijn op een aantal plaatsen de duinen (bomen) direct zichtbaar tussen de bebouwing. Naast zee en duinen vormen de bossen rond West-Terschelling een belangrijk landschappelijk element. Het plangebied is gelegen in dit bosgebied en heeft daarmee een directe relatie.

Vanwege de toenemende welvaart is er ook op Terschelling sprake van meer ruimtebehoefte voor wonen. Daarnaast is er nog steeds sprake van een afname van de gemiddelde woningbezetting. Op Terschelling heerst nog steeds een grote druk op de woningmarkt.

Belangrijke voorzieningen in de directe omgeving van het plangebied zijn onder meer de scholen, sociaal-medische, maatschappelijke, sociaal-culturele en toeristisch-recreatieve voorzieningen. In vergelijking met gemeenten met een vergelijkbaar inwonertal, heeft Terschelling een uitgebreid voorzieningenpakket. Dit is toe te schrijven aan zowel de noodzaak om met het oog op de eilandsituatie ter plaatse in de lokale behoeften te voorzien, als de aanwezigheid van grote aantallen recreanten die een breed draagvlak voor voorzieningen genereren. Al met al beschikt Terschelling over een voorzieningenpakket dat een plaats met 10.000 á 15.000 inwoners zou kunnen representeren, terwijl er 5.000 inwoners zijn. Daarbij komen nog de specifieke recreatiegebonden voorzieningen. Tevens is het Maritiem Instituut Willem Barentsz een belangrijke voorziening op het eiland. Het instituut vervult een belangrijke rol voor de werkgelegenheid en de economie op Terschelling.

3.2 Toekomstige situatie

In deze paragraaf wordt ingegaan op de ontwikkeling van de woningen. Allereerst wordt ingegaan op de 'Ladder van duurzame verstedelijking', om aan te geven dat het plangebied ruimtelijk juist is gekozen. Vervolgens wordt ingegaan op de invulling van het woongebied.

Ladder van duurzame verstedelijking

Sinds 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Sindsdien dient bij nieuwe ontwikkelingen de "ladder van duurzame verstedelijking" toegepast te worden. De ladder bestaat uit een drietal treden die doorlopen moeten worden om te komen tot een duurzame ruimtelijke inpassing.

De eerste trede is om te bepalen of de ontwikkeling voorziet in een regionale behoefte. De woningbouw past binnen de regionale behoefte. De lokale behoefte op Terschelling maakt onderdeel uit van de regionale/provinciale behoefte aan woningen en past al of niet geheel of grotendeels binnen alle regio's en gemeenten gemaakte afspraken tot 2016.

De andere treden uit de ladder zijn vanuit een goede ruimtelijke en duurzame ordening in ogenschouw genomen. Zo is in eerste instantie bekeken of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied is op te vangen. Het voorgenomen programma is financieel en in omvang niet realiseerbaar op een locatie in bestaand bebouwd gebied. Daarbij komt dat de laatste projectmatige woningbouw van enige omvang dateert uit de periode 2006-2008. Om te voorzien in de woningvraag is realisatie van woningbouw van enige omvang en bestaande uit een mix van woningtypes op korte termijn noodzakelijk. Het woningbouwproject in het bestemmingsplan West Aletalaan is het enige in voorbereiding zijnde project dat binnen een redelijke termijn van start kan gaan. Een andere belangrijke reden om op deze locatie te bouwen is de relatie met de bouw van de campus. De regelgeving van de provincie voor de Ecologische hoofdstructuur (EHS) vereist dat de campus wordt gebouwd op een locatie in aansluiting op bestaand bebouwd gebied. Aan deze eis kan worden voldaan door tussen het bestaand bebouwd gebied en de campus nieuwe woningen te realiseren.

Als laatste en derde stap is bij de ontwikkeling rekening gehouden met een goede inpassing in de omgeving en het landschap. Daarnaast dient bij de derde trede aandacht te bestaan voor de ontsluiting. De ontsluiting van de ontwikkeling sluit aan op het bestaande wegenpatroon van de aangrenzende woonbuurten. Ook is het plan via meerdere modaliteiten bereikbaar. Zodoende kan geconcludeerd worden dat alsnog voldaan wordt aan de treden van duurzame verstedelijking.

Invulling woningbouw

Het plan voorziet in de bouw van maximaal 38 woningen. Daarvan is er een directe bouwtitel voor 35 woningen en kunnen er via een binnenplanse afwijking in totaal 38 worden toegestaan. Daarnaast zijn er binnen 1 vrijstaande woning tevens 2 onzelfstandige woonruimten toegestaan. De woningen zijn verdeeld over de vrije sector en sociale woningbouw. Daarbij wordt tevens de openbare ruimte aangelegd. In figuur 3.1 is een indicatieve schets van de ontwikkeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPWET12WALAANF4-VA01_0004.png"

Figuur 3.1: Mogelijk schetsontwerp woningbouw

Het plan voorziet in rijwoningen aan de oostzijde van het plangebied. Het betreft in totaal 16 woningen verdeeld over een aantal blokken. Met deze woningen wordt voorzien in een deel van de vraag naar sociale huur- en koopwoningen. Bij woningstichting de Veste staan momenteel 176 woningzoekenden ingeschreven voor een vrijkomende woning in West-Terschelling. Daarvan is circa 75% actief zoekende. Van alle woningzoekenden is ruim de helft op zoek naar een eengezinswoning. De woningen voorzien derhalve in een deel van de vraag, en is daarmee te verantwoorden. Het plan voorziet tevens in vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen in de vrije sector. In het “Woonplan Terschelling 2008-2016' is de woningbehoefte onderbouwd. In het Woonplan is aangegeven dat er behoefte bestaat aan en contingent ingezet kan worden voor de bouw van huur- en koopwoningen in de omgeving van de West-Aletalaan. De in dit bestemmingsplan geplande bouw van sociale huur-, sociale koop- en vrije sectorwoningen voorziet in de geconstateerde behoefte.

Het 'Woonplan Terschelling 2008-2016' is op 24 november 2009 vastgesteld. In dit woonplan is de behoefte aan woningen onderbouwd. Hierin wordt aangegeven dat behoefte bestaat aan en contingent ingezet kan worden voor de bouw van 12 huur- en 10 koopwoningen in de omgeving van de West-Aletalaan in de periode 2008-2012. Daarnaast is voor de periode 2012-2016 in het woonplan contingent gereserveerd voor de bouw van 10 woningen in de vierde fase West-Aletalaan. De in dit bestemmingsplan voorziene bouw van sociale huur- en koopwoningen en de vrije sectorwoningen voorzien in de benutting van dit contingent.

Padenstructuur

De aanleg van de woningen leidt ertoe dat een aantal paden die in het gebied liggen worden doorkruist. Tevens worden in de nieuwe woonbuurt nieuwe paden, zoals trottoirs, mogelijk gemaakt.

Landschap, kernkwaliteiten en beeldkwaliteit

Het plangebied ligt volgens de Verordening Romte Fryslân in het landschapstype "Duinen". Dit landschapstype wordt in de verordening beschreven als een 0,5 tot 3 kilometer brede zone bestaande uit verzameling van lage zandheuvels en duinvalleien met gevarieerde begroeiing die als natuurlijke zeekering dienst doen. De in de verordening aangegeven algemene kernkwaliteiten van dit landschapstype zijn:

  • Bodem en ondergrond: Kalkrijke zandgronden
  • Maat en schaal: Door reliëfverschillen sterke afwisseling van kleinschalige en grootschaliger (ook langwerpige) open gebieden met plaatselijke verdichtingen door beplanting en bos, grootschalige vergezichten
  • Structuren: Primaire waterkering van buitenste duinenrij van min of meer gelijk hoogte en struifduinen, duinvalleien, boscomplexen en aanwezige wegen tussen dorpen en strand
  • Dorpen: Vestigingen van verblijfrecreatie
  • Boerenerven: N.v.t
  • Wegen: Voornamelijk noord-zuidlopende strandwegen door de duinen; aanwezigheid van fiets- en wandelpaden
  • Water: Duinmeertjes, en valleien, sloten
  • Verkaveling: Zeer plaatselijk duinweide met regelmatige blokverkaveling
  • Beplanting: (Naald)bos complexen ; deels natuurlijke begroeiingen

Bijzonderheden – aanwezigheid van verblijfsrecreatie, bakens, bunkers, vuurtorens, hotels, zeer gevarieerde vegetatie, primair en secundaire waterkering.

Ter plaatse van het plangebied gelden de kernkwaliteiten reliëf, aanwezigheid van wandelpaden en aanwezigheid van bos.

In het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met deze kernkwaliteiten. Ten aanzien van de beeldkwaliteit geldt dat in het nieuw te ontwikkelen buurtje de duintoppen met dennen gespaard worden. Hierdoor zal praktisch elk nieuw huis aan minstens een kant op het bos uitkijken. Tegen de Jan Cupidolaan aan wordt een weg in de vorm van een lus gelegd. Het gebied aan de binnenzijde van de lus is voor vrijstaande woningen en twee-onder-eenkappers bestemd. Aan het uiteinde van de verlengde Dirk Altalaan komen vier rijtjes van telkens vier woningen te liggen. 

Reliëf: Het nieuw te bouwen buurtje komt in de duinen te liggen. In het stedenbouwkundige plan zijn de duintoppen zoveel mogelijk gespaard, het merendeel van de woningen is op de lagere gebiedsdelen gesitueerd. Bij het uitwerken van het stratenplan en het bouwrijp maken van West-Aletalaan fase 4 zullen de aanwezige hoogteverschillen, zo veel als maar mogelijk is, gespaard worden. Het aanwezige reliëf biedt de mogelijkheid om het buurtje een bijzonder karakter te geven.

Hoogteverschillen behouden: Het reliëf kan een speciale bijdrage leveren aan de diversiteit van het buurtje. De inzet is om de bestaande hoogteverschillen op de kavels te sparen. Waar mogelijk loopt het in de omgeving voorkomende reliëf door op de kavel. Initiatiefnemers en architecten worden uitgedaagd om bij het ontwerpen en bouwen van de huizen te anticiperen op het aanwezige duinreliëf. Voorbeelden elders op Terschelling, de Prinses Margrietlaan bijvoorbeeld, laten zien wat een prachtig woonmilieu het bouwen op hellingen of duintoppen oplevert. Door op verschillende manieren op of in het duin te bouwen ontstaat een rijk geschakeerd pallet aan woningtypen.

Bos: In het bos waarin de straten zijn gedacht groeit dennenbos. Het wintergroene geboomte kenmerkt straks het nieuwe buurtje.

Bosrand dunnen: De dennenakkers zijn nodig aan dunning toe. Met het uitdunnen van de bosrand langs de nieuwe straten en kavels valt er meer licht op de bosbodem. Er ontwikkelt zich een plantenkleed, ook gaan de bomen een vollere kroon ontwikkelen. Genoemde maatregelen leveren een aantrekkelijker bosrand op.

Bermen met bomen: De her en der in het plan opgenomen groene bermen dragen bij aan een sfeervol straatbeeld. Door op diverse plaatsen dennen in de bermen te laten staan wordt het in het bos wonen versterkt.

Bomen op de kavel: Ook op de te bebouwen kavels kan aan het wonen in het bos inhoud worden gegeven. Door in de hoeken voor aan de straat en in de achtertuinen van de vrijstaande woningen en twee-ondereen-kappers bomen te sparen ontstaat van aanvang af een levendig groenbeeld. Bij het bouwrijp maken van het nieuwe buurtje is het voornemen op strategische plekken dennen te laten staan. De nieuwe bewoners worden op de meerwaarde van de bomen gewezen.

Beeldkwaliteit en bebouwingstypologie

Er is een beeldkwaliteitplan opgesteld waarin nader ingegaan wordt op de beeldkwaliteit. Gestreefd wordt naar een levendig en gevarieerd buurtje. Ingezet wordt op uiteenlopende positioneringen op de kavel. Alleen aan de Jan Cupidolaan wordt vanaf de kavelgrens een rooilijn van 5 meter aangehouden. De voorgevels van de huizen komen hier op de rooilijn of verder naar achter te staan. Voor de overige straten in het nieuwe buurtje zijn op de kavels geen rooilijnen vastgesteld. De inzet is dat de huizen verschillende posities op de kavels innemen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Het betreft de volgende aspecten:

  • archeologie en cultuurhistorie;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • bodem;
  • ecologie;
  • externe veiligheid;
  • geluid;
  • geur;
  • luchtkwaliteit;
  • verkeer en parkeren;
  • m.e.r.-beoordeling;
  • water.

Op de bovenstaande aspecten wordt ingegaan in relatie tot het plangebied en hoe hiermee wordt omgegaan in dit bestemmingsplan.

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologisch erfgoed veilig te stellen. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid, wat betekent dat bij de voorbereiding van bestemmingsplannen meer aandacht moet worden besteed aan de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden en dat een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van die archeologische waarden.

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving, is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd. De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die deel uitmaakt van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven.

De provincie Fryslân heeft als hulpmiddel voor het bepalen van eventuele archeologische waarden in een plangebied, de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) vastgesteld. De FAMKE bestaat enerzijds uit de Archeologische Monumentenkaart (AMK) waarop de reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden staan aangegeven en anderzijds uit de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) met daarop de kans op het aantreffen van archeologische waarden.

Uit de FAMKE blijkt dat met betrekking tot archeologie in de perioden steentijd/bronstijd en ijzertijd/middeleeuwen in het plangebied geen nader onderzoek behoeft te worden verricht. Dit omdat er binnen het plangebied weinig tot geen archeologische waarden zijn of worden verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPWET12WALAANF4-VA01_0005.jpg"

Figuur 4.1: uitsnede kaart FAMKE

4.1.2 Cultuurhistorie

Het aspect cultuurhistorie heeft betrekking op aanwezige cultuurhistorische waarden. Meer specifiek heeft dit hoofdzakelijk betrekking op aanwezige monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurhistorische structuren. Gezien de huidige situatie in het plangebied, zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening houdt ook het voorkómen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten in. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (16 april 2009), het zogenaamde 'groene boekje', een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt er enerzijds voor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen. Hierbij wordt dus geredeneerd vanuit de bestaande woningen, zodat deze geen milieuhinder van nieuw te vestigen bedrijven ondervinden. Anderzijds zorgt milieuzonering ervoor dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Hierbij wordt geredeneerd vanuit de bestaande bedrijven, zodat deze niet in hun functioneren belemmerd worden door de bouw van nieuwe woningen. Het groene boekje geeft adviesafstanden die gemotiveerd kunnen worden toegepast bij ruimtelijke ordening.

De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. Het is mogelijk om door middel van maatregelen overlast te beperken en daardoor af te wijken van de afstanden. In dit geval zal aangetoond moeten worden welke maatregelen worden genomen om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan dan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard adviesafstanden.

Het toetsen van het plan bestaat uit:

  • toetsen van de afstanden van nieuwe milieubelastende activiteiten aan reeds bestaande milieugevoelige functies (woningen, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie);
  • toetsen van de afstanden van de bestaande milieubelastende activiteiten aan te bouwen milieugevoelige functies.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van woningen. De woningen dienen beschermd te worden tegen mogelijke hinder door omliggende bedrijven. De bedrijfsvoering van bedrijven in de omgeving wordt niet belemmerd door de woningen. De woningen zijn immers niet gelegen binnen de hindercirkels van die bedrijven. Zodoende wordt op ter plaatse van de wonigen een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd. Vanuit het thema milieuzonering gelden er dan ook geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Bodem

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voorliggend bestemmingsplan regelt de bestaande situatie. Wanneer ontwikkelingen zich voordoen dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

In november 2012 is door Oranjewoud B.V. een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek staan beschreven in het rapport dat als bijlage 1 is opgenomen bij dit bestemmingsplan. In deze paragraaf is een korte samenvatting weergegeven van de bevindingen.
In het uitgevoerde bodemonderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit vastgesteld. Zowel in de bovengrond als in de ondergrond van de bospercelen zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Ter plaatse van het bospad bevat de bodem licht verhoogde gehalte PAK, in de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Het grondwater bevat overwegend licht verhoogde concentraties aan barium. Bij een enkele peilbuis is tevens een licht verhoogde concentratie aan naftaleen in het grondwater gemeten.

De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende tussen- en interventiewaarde.

De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.4 Ecologie

Door Oranjewoud is in 2012 een natuurtoets uitgevoerd, waarin ook dit plangebied valt. Het rapport is als bijlage 2 opgenomen. De uitkomsten van dit onderzoek worden hier weergegeven.

Flora en fauna

Samengevat is het resultaat van de natuurtoets dat in het plangebied in beperkte mate beschermde flora en fauna aanwezig is. Het plangebied is geschikt leefgebied voor algemeen beschermde zoogdiersoorten (Tabel 1 - soorten); daarnaast vormt het een landbiotoop voor algemeen beschermde amfibieënsoorten en is het een leef- en broedgebied voor een aantal (bos)vogels. Vleermuizen kunnen de randen van het plangebied gebruiken als foerageergebied. Dat er verblijfplaatsen van strikt beschermde vleermuizen op het plangebied voorkomen is uit te sluiten. Op het plangebied zijn evenmin vogelnesten aanwezig die jaarrond zijn beschermd (categorie 1-4).

Voor de start van de werkzaamheden dient (al dan niet per deelgebied) voor een tweetal beschermde planten ontheffing aangevraagd te worden ex art. 75 van de Flora en faunawet. Deze soorten en de te overtreden verbodsbepalingen zijn te vinden in onderstaande tabel.

Soort   Verbodsbepaling   Mitigerende maatregel  
Kleine keverorchis   Artikel 8: Het plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen, beschadigen, ontwortelen of om een andere manier van de groeiplaats verwijderen van planten;
Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met het eventueel verplaatsen) van planten.  
Ontzien beste groeiplaatsen en juiste beheer toepassen in het resterende bos.  
Dennenorchis   Artikel 8: Het plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen, beschadigen, ontwortelen of om een andere manier van de groeiplaats verwijderen van planten;
Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met het eventueel verplaatsen) van planten.  
Verplaatsen planten en juiste beheer toepassen in het resterende bos.  

Tabel 4.1: Soorten waarvoor ontheffing aangevraagd dient te worden

Een ontheffing is geldig voor een maximale duur van 5 jaar. Aanbevolen wordt om de ontheffingsaanvraag minstens een half jaar vóór aanvang van de werkzaamheden aan te vragen.

Natuurbeschermingswet 1998

Men is voornemens maximaal 37 woningen aan de oostzijde van het dorp West-Terschelling in de gemeente Terschelling te ontwikkelen. Het plangebied ligt buiten maar in de omgeving van de Natura 2000-gebieden 'Waddenzee' en 'Duinen Terschelling'. Er is een effectbeoordeling gedaan in de vorm van een voortoets om vast te stellen of deze ingreep een (significant) effect kan hebben op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden. Geconcludeerd is dat bouw en ingebruikname van de locaties niet zal leiden tot een (significant) effect op de instandhoudingsdoelen van beide gebieden. Deze conclusie komt overeen met de rapportage van Altenburg & Wymenga (2012) dat als bijlage 3 is opgenomen. Voor het project hoeft derhalve geen procedure te worden doorlopen met betrekking tot de Natuurbeschermingswet 1998.

Ecologische Hoofdstructuur

Realisatie van de ontwikkeling in het bosgebied resulteert in ruimtebeslag op de EHS. Het ruimtebeslag is circa 1,6 ha voor de woningen. Het ruimtebeslag en daarmee de compensatieopgave dient nader bepaald te worden en is mede afhankelijk van de bestemming van de resterende gronden tussen de woningen en de campus.

Ruimtebeslag binnen de EHS wordt gezien als een significante aantasting van de EHS aangezien de ontwikkeling onomkeerbaar is. Derhalve ligt er een opgave om dit verlies aan natuurwaarden volledig te compenseren conform de Spelregels EHS. De compensatieopgave hoeft zich niet per se te richten op de natuurwaarden die verloren gaan. Het bijzondere karakter van het EHS-gebied dat deels verloren gaat (uniform naaldbos) hoeft derhalve niet teruggebracht te worden. De compensatieopgave kan zowel in kwantitatieve, kwalitatieve als financiële zin uitgevoerd worden. Om de compensatieopgave te waarborgen is een compensatieplan opgesteld. Onderdeel van het compensatieplan is het exact bepalen van de kwantitatieve opgave.

Compensatieplan

Er is in opdracht van de gemeente een compensatieplan opgesteld. Bij het opstellen is intensief overleg gevoerd met zowel de provincie als Staatsbosbeheer. Dit compensatieplan heeft als doel de aard en omvang van de compensatieopgave voor EHS en Boswet vast te stellen. De compensatie is afgestemd op de compensatie die vereist is vanwege het bestemmingsplan West-Terschelling West Aletalaan Fase 4 en het bestemmingsplan West-Terschelling Campus. De financiële zekerstelling is geregeld via het wegzetten van het benodigde geld bij het Groenfonds, waarbij het gelabeld wordt aan het compensatieonderdeel. Dit gebeurt voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.

De inrichting en het beheer van het overblijvende bos, dat bestemming 'bos' houdt is geregeld via het bestemmingsplan. Nu is het recreatief gebruik van het gebied extensief. Door een goede zonering zal het recreatief gebruik in de toekomst gereguleerd moeten worden. Dat gebeurt al door de ontsluitingsweg van de Campus in noordzuidelijke richting te laten lopen, waardoor auto- en fietsverkeer op de meest efficiënte wijze door het bestaande bosgebied geleid worden. De oostwest lopende ontsluitingsweg die was opgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan voor de Campus wordt verwijderd en vervangen door de bestemming Bos. Voor nader inzicht in het compensatieplan verwijzen we naar bijlage 6 en 7 waar het compensatieplan met bijbehorende bijlage is is bijgevoegd. De ontheffing die conform de Verordening Romte benodigs is om te bouwen in de EHS is door de provincie verleend. De ontheffing is als bijlage 9 bijgevoegd.

In de verleende provinciale ontheffing is opgenomen, dat de nieuwe routing van paden in het bosgebied en het tegengaan van de betreding van het bos buiten de routes van belang zijn voor de handhaving van de natuurwaarden rond de nieuwe ontwikkelingen. De wijze waarop de routing plaats gaat vinden is in onderstaand kaartje van de toekomstige padenstructuur weergegeven. Als uitgangspunt geldt dat, net als overal elders in de EHS en de Natura 2000 gebieden op Terschelling, door een goede geleiding van bezoekers via (bestaande en nieuwe) paden onevenredige betreding van de EHS wordt voorkomen. Al of niet natuurlijke afzettingen worden door gemeente en SBB niet of alleen in zeer uitzonderlijke gevallen toegepast. Het beleid de afgelopen jaren van SBB ziet juist op het verwijderen van afzettingen en hekwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPWET12WALAANF4-VA01_0006.png"

4.5 Externe veiligheid

Bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken kunnen risico's veroorzaken voor hun directe omgeving. Deze risico's, buiten de grenzen van het eigen bedrijfsterrein, worden aangeduid als externe veiligheidsrisico's. Deze risico's worden veroorzaakt door het ongewenst vrijkomen van brandbare of giftige stoffen. De Nederlandse overheid stelt grenzen aan de grootte van de externe veiligheidsrisico's voor het verkrijgen van een acceptabele situatie.

Sinds 27 oktober 2004 geldt het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi). Op grond van dit Besluit en de daarop gebaseerde Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) gelden bepaalde normeringsafstanden tussen risicovolle en risicogevoelige functies. Deze normen moeten bij zowel beschikkingen op grond van de Wet milieubeheer (milieuvergunningen) als bij besluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening (zoals bestemmingsplannen), in acht worden genomen. Door deze tweezijdige werking is gewaarborgd dat met elkaar conflicterende bestemmingen te dicht bij elkaar komen. Het Bevi heeft een rechtstreekse werking, zowel voor de Wm als voor de Wro.

Binnen het plangebied en in de omgeving bevinden zich geen bedrijven of inrichtingen die onder de werking van het Bevi vallen. Er is dan ook geen sprake van risicovolle stuaties of met elkaar conflicterende bestemmingen. Voorts dient nog te worden vermeld dat in of nabij het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en dat op het eiland geen LPG-installaties aanwezig zijn.

4.6 Geluid

Er is akoestisch onderzoek uitgevoerd door Oranjewoud B.V. (zie bijlage 4). Het doel van het akoestisch onderzoek is het in kaart brengen van de geluidsinvloed van de in de omgeving liggende wegen op het plangebied en de wettelijke gevolgen daarvan in de zin van de Wet geluidhinder. De geluidsinvloed vanwege het verkeer van en naar het plan op de omliggende bestaande woningen wordt onderzocht.

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat vanwege de Burgemeester van Heusdenweg de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder van 48 dB nergens in het plangebied wordt overschreden. Voor de 30 km/u-wegen in de nabijheid van het plangebied geldt dat de geluidsinvloed (geluidbelasting op gevel maximaal 48 dB) aanvaardbaar is.

De toename aan geluidbelasting door de nieuwbouw is maximaal 1 dB op de gevels van de bestaande woningen gelegen op de Jan Cupidolaan, de geluidbelasting vanwege de Jan Cupiodolaan op deze woningen is lager dan 48 dB.

Geconcludeerd kan worden dat het effect van de nieuwbouw op de bestaande woningen aanvaardbaar is. Tevens is de bestaande infrastructuur met het bijbehorende geluid aanvaardbaar voor de ontwikkeling van de woningen. Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.7 Geur

Het plangebied ligt nabij het buitengebied, waardoor de kans bestaat dat dicht bij het plangebied veehouderijen zijn gelegen. Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij moeten bij ruimtelijke ontwikkelingen geurnormen in acht worden genomen. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen veehouderijen die van invloed zijn op het plangebied. Het bestemmingsplan maakt ook geen ontwikkelingen mogelijk voor veehouderijen en kent daarmee geen externe werking op het aspect geur. Daarnaast moet getoetst worden of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De achtergrondbelasting (cumulatieve geur) zal niet dusdanig zijn dat een goed woon- en leefklimaat belemmerd wordt.

Het leefklimaat voldoet aan de wettelijke geurnorm en wordt acceptabel geacht. Het aspect geur vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.8 Luchtkwaliteit

In november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks eventuele overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze "niet in betekenende mate" bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een project draagt "niet in betekenende mate" bij aan de luchtverontreiniging als de 3%-grens niet wordt overschreden. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 0,4 microgram/m3, voor zowel PM10 als NO2. Projecten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 3000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen;
  • bepaalde landbouwinrichtingen.

De bovenstaande projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het onderhavige bestemmingsplan biedt ruimte aan de ontwikkeling van woningen ruim onder de gestelde grens. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan de Wet luchtkwaliteit en zijn er op het gebied van luchtkwaliteit geen belemmeringen te verwachten.

4.9 Verkeer en parkeren

Infrastructuur

De huidige verkeerssituatie is in kaart gebracht. Hiervoor zijn in oktober 2012 classificatiemetingen verricht. Daarnaast zijn gegevens over eerdere verkeerstellingen uit 2007 beschikbaar. Vervolgens is de verwachte verkeersgeneratie berekend van de woningbouw. Hiervoor is gebruik gemaakt van gangbare landelijke kencijfers van het CROW. Deze zijn geïnterpreteerd naar de specifieke situatie op Terschelling. De gegevens over de extra verkeersproductie zijn tot slot toegedeeld op het omliggende wegennet. Hieruit komt naar voren dat de ontwikkeling een verkeersgenerende werking heeft van 193 motorvoertuigen per weekdagetmaal en 1 vrachtauto per weekdagetmaal. De verkeerseffecten (toename verkeersbewegingen) vanwege dit plan zijn daarmee verwaarloosbaar, aangezien het een relatief kleinschalige ontwikkeling betreft ten opzichte van de bestaande intensiteiten.

Parkeervoorzieningen

De ontwikkeling voorziet in de eigen parkeerbehoefte. De parkeerbehoefte wordt deels opgelost op eigen terrein en deels door de aanleg van parkeerplaatsen in de openbare ruimte, binnen de ontwikkeling.

De gemeente hanteert een parkeernorm van 1 parkeerplaats per woning. De vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen beschikken alle over parkeergelegenheid op eigen terrein. Bij de rijwoningen worden daarnaast nog voldoende parkeerhavens aangelegd ten bate van die woningen. Hiermee wordt voldaan aan de gehanteerde parkeernorm en voorziet de ontwikkeling in voldoende parkeerplaatsen binnen het plangebied.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De bestemmingen die met dit bestemmingsplan vastgelegd worden, maken functies als groenvoorzieningen en wonen mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een stedelijk onwikkelingsproject, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, mogelijk maakt.

Een stedelijk project valt onder een m.e.r-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat; of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.

De kenmerken van het voornemen en de potentiële effecten

Het bestemmingsplan maakt door middel van de bestemmingen groenvoorzieningen en wonen mogelijk met daarbij behorende wegen. Gezien het in deze situatie gaat om een beperkt oppervlak waarop woningen gebouwd kunnen worden, is de verwachting, dat dit niet gepaard zal gaan met een grote toename aan verkeersintensiteiten en een toename van de milieubelasting (geluid, luchtkwaliteit) als gevolg van de toekomstige activiteiten ten opzichte van de referentiesituatie. Als gevolg van de realisatie van woningen zijn er naar verwachting ook nauwelijks effecten op het milieu te verwachten. De onderzoeken die in het kader van het bestemmingsplan zijn uitgevoerd, ondersteunen deze conclusie.

De plaats van de uitbreiding (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)

Het plangebied grenst aan een stedelijke omgeving met daaromheen wegen, wonen, groen en voorzieningen in de vorm van een hogeschool en hotels. Het plangebied ligt op beperkte afstand van beschermde natuurgebieden, zie hiervoor paragraaf 4.4. Echter, de voorgenomen activiteiten leiden niet tot verstoring van deze natuurgebieden.

De conclusie op grond van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht, mits compensatie plaatsvindt voor het verlies aan bosareaal. Hierbij zijn de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn in acht genomen.

4.11 Water

Op 26 oktober 2012 is een digitale watertoets doorlopen voor de realisatie van de woningen nabij de Jan Cupidolaan te West-Terschelling. Omdat het verhard oppervlak met meer dan 200 m² toeneemt, is de normale watertoetsprocedure van toepassing. In de normale procedure stelt Wetterskip Fryslân een wateradvies op, waarin wordt ingegaan op de specifieke punten van het betreffende plan.

Op 26 november 2012 heeft het Wetterskip Fryslân een positief wateradvies afgegeven voor het voorliggende plan onder voorwaarden dat het advies wordt overgenomen. Dit wateradvies is opgenomen in bijlage 5. In voorliggende waterparagraaf is het advies overgenomen. Opgemerkt wordt dat het overleg met het Wetterskip is gevoerd op basis van 32 woningen. Na november 2012 is het aantal woningen in het planvormingstraject verhoogd tot maximaal 35 woningen met een directe bouwtitel en maximaal 37 via een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. De verhoging van het aantal woningen heeft geen significant effect op de waterhuishouding.

Toename verhard oppervlak

In de bestaande situatie, waarin het terrein onverhard is, wordt het hemelwater vertraagd afgevoerd. Door de bouw van woningen en de aanleg van terreinverharding zoals wegen wordt het terrein voor circa 5.000m² verhard. Een toename van verhard oppervlak1 heeft versnelde afvoer van neerslag tot gevolg. Om ervoor te zorgen dat de versnelde afvoer in de toekomst niet tot overlast leidt, hanteert Wetterskip Fryslân het uitgangspunt dat een toename van verhard oppervlak gecompenseerd moet worden door waterberging aan te leggen.

In en rond het plangebied zijn echter geen sloten die ter compensatie kunnen worden verbreed. De bodem in het plangebied is een duinvaaggrond en bestaat uit zand. In het gebied is grondwatertrap VII van toepassing. Dit betekent dat de hoogste grondwaterstanden meer dan 140 cm beneden het maaiveld liggen. De maaiveldhoogte in het plangebied varieert sterk van circa +5,0 m NAP tot +11,0 m NAP. Door het sterke maaiveldverloop en de diepe grondwaterstanden is het graven van nieuw oppervlaktewater voor voorliggend plan geen mogelijkheid om de toename verhard oppervlak te compenseren. Voorkomen moet echter worden dat hemelwater vanuit het plangebied afstroomt naar het omliggende gebied. Vooral het bebouwde gebied aan de west- en zuidwestkant van het plangebied ligt behoorlijk lager en mag geen overlast ondervinden als gevolg van afstromend hemelwater uit voorliggend plan.

Geadviseerd wordt daarom om in het plangebied één of meerdere infiltratievoorzieningen aan te leggen en het nieuw te realiseren verhard oppervlak op deze infiltratievoorzieningen af te koppelen. Infiltreren kan rechtstreeks door terreinverharding met een waterdoorlatende verharding uit te voeren, indirect door een open voorziening zoals een infiltratiekom of indirect via een ondergrondse voorziening zoals een grindkoffer.

Om te voorkomen dat bij extreme buien toch veel water afstroomt uit het gebied zal een wadi aangelegd moeten worden om dit water op te vangen. De wadi zal een (nood)afvoer in de richting van de sloot voor het pompstation van Vitens moeten krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPWET12WALAANF4-VA01_0007.jpg"

Figuur 4.2: Route wadi en duikers

In figuur 4.2 staat met een rood gestreepte lijn de route van de wadi en duikers aangegeven. Voor de verdere uitwerking van het plan is afstemming met Wetterskip Fryslân noodzakelijk. De nieuw aan te leggen wadi krijgt een overloop naar de bestaande sloot aan de westkant. Om te voorkomen dat de wadi in de toekomst niet meer bereikbaar is en niet meer functioneert komt er op de wadi en aanliggende duikers een onderhoudsplicht. Het tracé wordt aangewezen als schouwsloot. Het Wetterskip Fryslân dient op de hoogte gesteld te worden van de uiteindelijke keuze van de infiltratievoorziening(en) die in dit plangebied toegepast gaan worden.

Grondwateronttrekking

Bij de aanleg van gebouwen of infrastructuur is het vaak nodig om het grondwater te verlagen om het werk droog uit te kunnen voeren. Voor het onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook het lozen van onttrokken grondwater is meldingsplichtig. Het lozen van onttrokken grondwater is vanuit waterkwaliteitsbeheer meldingsplichtig. Daarnaast is er op de waddeneilanden vanuit waterkwantiteitsbeheer voor het lozen van water op oppervlaktewater een watervergunning nodig. Gelet op de diepe grondwaterstanden is echter geen grondwateronttrekking nodig.

Afvalwater- en regenwatersysteem

Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In geval van dit bouwplan kan het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak, onder bij Waterkwaliteit genoemde voorwaarden, geïnfiltreerd worden in de bodem en het overtollige deel afgevoerd worden op de sloot voor het pompstation van Vitens.

Waterkwaliteit

Om een goede waterkwaliteit te realiseren moet voorkomen worden dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Tevens dient gebouwd te worden met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

Drooglegging, waterpeilen en bouwen buiten de primaire kering

Bij het realiseren van bebouwing en het aanleggen van de verharding dient rekening gehouden te worden met voldoende ontwateringsdiepte. Gelet op de diepe ligging van het grondwater is voldoende ontwateringsdiepte aanwezig voor bebouwing. De ontwateringsdiepte is voor de betreffende locatie dan ook geen punt van aandacht.

Waterwet

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning aangevraagd worden of een melding ingediend worden in het kader van de Waterwet. Onder ingrepen in het watersysteem wordt ook het onttrekken van grondwater en het lozen daarvan op het oppervlaktewater verstaan. Voor de realisatie van de plannen is naar verwachting echter geen grondwateronttrekking nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden - voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht - de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien.

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding (voorheen: plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene op te nemen, wat werkelijk noodzakelijk is.

De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

De omschrijving van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en het gebruik van gronden en gebouwen is vermeld in hoofdstuk 2. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld (zie ook paragraaf 5.2).

Hoofdstuk 3 bevat de regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijk hoofdstuk onder te brengen. Het betreft in dit bestemmingsplan de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en nadere eisen.

Hoofdstuk 4 ten slotte bevat regels ten aanzien van het overgangsrecht en de tenaamstelling van het plan.

5.2 Bestemmingsregels

In deze paragraaf wordt ingegaan op de bestemmingen die dit bestemmingsplan kent, te weten Bos, Groen, Verkeer - Verblijf en Wonen - 2.

Bos

De bestemming is gericht op de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden van het bos. Dagrecreatief medegebruik is toegestaan. Op deze gronden zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Tevens is in deze bestemming een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om zo de aanwezige waarden te waarborgen.

Groen

Onder deze bestemming zijn onder andere (infiltratie) groenvoorzieningen, bermen, waterpartijen, speelvoorzieningen, beplantingen, paden, nutsvoorzieningen en routes voor langzaam verkeer toegestaan. Er zijn geen gebouwen toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn beperkt toegestaan waarvoor bouwregels gelden. Bouwwerken die vanuit het Besluit omgevingsrecht (Bor) bouwvergunningsvrij zijn worden verder niet meegenomen in de bouwregels.

Verkeer - Verblijf 

De gronden op de verbeelding aangewezen voor 'Verkeer - Verblijf' zijn bestemd voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen en de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenstroken, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. Er zijn bouwregels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Wonen - 2

De gronden binnen 'Wonen - 2' zijn bestemd voor woningen, inclusief de mogelijkheid om een aan-huis-gebonden beroep uit te oefenen. Met betrekking tot hoofdgebouwen, bijbeborende bouwwerken (zoals uitbouwen) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden diverse bouwregels. De bouwregels zijn ontleend aan de standaard die voor andere woongebieden geldt. Er mogen 35 woningen worden gebouwd, waarvan in totaal 16 aaneengebouwde woningen ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd'. De resterende woningen moeten in de vorm van vrijstaande woningen en twee-aaneengebouwde woningen worden gebouwd, zoals dat met aanduidingen op de verbeelding is bepaald. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke buwaanduiding - vrijstaand - 2' mag een vrijstaande woning worden gebouwd met daarbinnen tevens 2 onzelfstandige woonruimten. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' kan het college in afwijking hiervan met een omgevingsvergunning maximaal 7 aaneengebouwde woningen toestaan, maximaal in de vorm van vier-aaneen, mits het totaal aantal woningen in het plangebied niet meer bedraagt dan 38.

In de bestemming zijn de bouwvergunningsvrije bouwwerken niet meegenomen, aangezien deze vanuit het Bor geregeld worden. Een voorbeeld hiervan zijn vlaggenmasten die tot 6 m vergunningsvrij zijn. Er mag van de gebruiksregels worden afgeweken voor recreatieappartementen en logiesverstrekking onder diverse voorwaarden. Het maximaal aantal toegestane bedden binnen de beddenboekhouding mag niet worden overschreden. De beddenboekhouding is een manier om de recreatiedruk op het eiland te reguleren.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De gronden zijn voor een deel in het bezit van de gemeente. De huidige eigenaar van de benodigde grond, Staatsbosbeheer, is bereid haar grond te verkopen aan de gemeente. Er is daarover overeenstemming tussen de gemeente en Staatsbosbeheer. De gemeente zal zorgdragen voor het bouwrijp maken van de gronden en deze als dusdanig verkopen aan de initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal voor de gemeente verzekerd en is een exploitatieplan niet nodig.

Bij vaststelling van het bestemmingsplan borgt de gemeenteraad tevens dat de storting van het compensatiebedrag, zoals omschreven in het ''Mitigatie- en compensatieplan West-Terschelling Campus en West Aletalaan fase 4'' van 16 mei 2013 in het Groenfonds plaatsvindt.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Het college van burgemeester en wethouders van Terschelling heeft het voorontwerp bestemmingsplan “West-Terschelling West Aletalaan Fase 4” vrijgegeven voor inspraak en overleg ex artikel 3.1.1 Bro. Het plan heeft van 15 februari 2013 tot en met 28 maart 2013 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon een ieder een reactie indienen bij het college. Tegen het voorontwerpplan zijn geen inspraakreacties ingediend.

7.2 Overleg

In het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd onder andere de betrokken diensten van rijk, provincie en waterschapsbesturen gevoerd. Tijdens de overlegperiode zijn 3 vooroverlegreacties ontvangen.

De samenvatting van deze reacties en de beantwoording ervan zijn opgenomen in de "Inspraak- en Overlegnota bestemmingsplan West-Terschelling West Aletalaan Fase 4". Naar aanleiding van de reacties is een aantal wijzigingen in het plan aangebracht. Deze worden bij de beantwoording van de reacties expliciet genoemd. Ook wordt een aantal ambtshalve wijzigingen van het plan voorgesteld. Deze zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van de Inspraak- en overlegnota. De inspraak- en overlegnota is als bijlage 8 bijgevoegd.