direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zedjespad Formerum (agrarisch bouwperceel)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0093.BPFOR17ZEDJESPAD-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bedrijf 'de Kudde van Terschelling' is een agrarisch bedrijf met vooral schapen en enkele koeien, die verschillende (natuur)gebieden op het eiland begrazen. Het bedrijf heeft geen eigen bedrijfsperceel. In plaats daarvan hebben de dieren een tijdelijk onderkomen bij een andere agrariër. Om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen is er noodzaak voor een eigen agrarisch bouwperceel. Dit bouwperceel is beoogd aan de noordzijde van het Zedjespad, nabij Formerum. Over de achtergrond van de voorgestelde ontwikkeling wordt in paragraaf 2.3 nader ingegaan. Om dit plan juridisch-planologisch mogelijk te maken is een wijziging van het bestemmingsplan nodig. Daartoe is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied omvat een deel van een kavel grasland en een dicht begroeid agrarisch perceel, dat aan de noordzijde van het Zedjespad, nabij de Westerboutenweg ligt. De locatie ligt tussen een bestaand agrarisch bedrijf en een woning. De begrenzing is afgestemd op het geldende bestemmingsplan en de kadastrale perceelsgrenzen. Ook een perceel aan tussen de Hoofdweg en de zeedijk, gelegen nabij Hee behoort tot het plangebied. Hier vindt EHS-compensatie plaats. Hierop wordt in paragraaf 4.4 ingegaan. De globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPFOR17ZEDJESPAD-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied is geregeld in twee bestemmingsplannen. De kavel grasland die direct langs het Zedjespad ligt, valt binnen het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Polder, dat is vastgesteld op 24 november 2015. Het boerenerf ten noorden hiervan is geregeld in het bestemmingsplan Formerum, dat op 23 juli 2013 is vastgesteld. Beide delen zijn bestemd als 'Agrarisch'. Een fragment van de verbeeldingen van de beide bestemmingsplannen, zoals die gelden op de locatie Zedjespad, is opgenomen in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPFOR17ZEDJESPAD-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Fragment geldende bestemmingsplannen locatie Zedjespad

Het realiseren van gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven is alleen mogelijk binnen de daarvoor aangewezen bouwpercelen, waarbinnen een bouwvlak van toepassing is. Op de onderhavige locatie is geen bouwperceel en bouwvlak opgenomen. Om het agrarisch bouwperceel voor de Kudde van Terschelling juridisch-planologisch mogelijk te maken is daarom dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld.

Ook het perceel bij Hee is geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied Polder waarin het ook is bestemd als 'Agrarisch'. Dit perceel is meegenomen teneinde hierop een regeling ter waarborging van extensief, weidevogelvriendelijk beheer. Op dit perceel worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Een fragment van de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied Polder, ter plaatse van dit deel van het plangebied, is weergegeven in figuur 1.3. De groene aanduiding is de vrijwaringszone voor de dijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPFOR17ZEDJESPAD-VG01_0003.png"

Figuur 1.3 Fragment geldend bestemmingsplan locatie bij Hee

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Algemeen

De paragrafen in dit hoofdstuk geven een korte beschrijven de huidige situatie en de ontwikkeling. Tevens wordt ingegaan op de voor het plan relevante uitgangspunten voor de ruimtelijke inpassing van het nieuwe bedrijfserf. Voor een uitgebreide beschrijving achter de keuzes die hieraan ten grondslag liggen wordt verwezen naar het advies Nije Pleats, dat is opgenomen in Bijlage 1.

2.2 Huidige situatie

Huidige bedrijfsvoering

De Kudde van Terschelling is een bedrijf met circa 400 schapen en enkele koeien. Deze beweiden de Waddenzeedijken en natuurgebieden op Terschelling. Hiermee worden deze gebieden op een natuurlijke wijze onderhouden. Tevens levert het bedrijf een streekproduct voor de plaatselijke horeca (rund- en lamsvlees). De schapen komen voor het lammeren onder dak te staan in een schuur/stal die de initiatiefnemer daarvoor huurt bij een plaatselijke agrariër. Buiten de lammertijd staan de schapen buiten.

Huidige situatie plangebied

Het plangebied ligt in de zuidelijke rand van Formerum. Dit ruim opgezette dorp bestaat uit enkele losse bebouwingslinten, waarvan de weg Formerum Zuid de meest zuidelijke is. Er is sprake van een zachte overgang van het dorp naar het open polderlandschap dat ten zuiden hiervan ligt. Het plangebied ligt tussen Formerum Zuid en het Zedjespad. In deze strook liggen van west naar oost de jongerencamping Appelhof, een tweetal woningen en een veehouderijbedrijf. Ten noordoosten van het plangebied staat nog een solitaire woning. De oostelijke begrenzing van Formerum wordt gevormd door de Westerboutenweg, die op korte afstand ten oosten van het plangebied ligt.

Het plangebied bestaat globaal uit twee delen. Het noordelijk deel is een dicht begroeid agrarisch perceel dat nu nog bij de woning hoort. Het zuidelijk deel is een kavel grasland, waarvan het westelijk deel gebruikt wordt door de veehouderij naast het plangebied. Deze kavel grasland is onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De kavel bij de woning is geen onderdeel van het NNN.

Een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPFOR17ZEDJESPAD-VG01_0004.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto van het plangebied (2016)

Plandeel bij Hee

Dit bestemmingsplan heeft eveneens betrekking op een agrarische kavel bij Hee. Dit perceel is meegenomen in de planontwikkeling, omdat dit van belang is voor de natuurcompensatie (zie paragraaf 4.4). De kavel is nu intensief beheerd grasland zonder natuurwaarden, met een oppervlakte van ruim 1,2 hectare. Een aanzicht op de kavel is weergegeven in figuur 2.2. Het betreft het perceel met sectienummer H2859. Een nadere beschrijving van dit perceel is opgenomen in Bijlage 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPFOR17ZEDJESPAD-VG01_0005.png"

Figuur 2.2 Aanzicht op het compensatieperceel bij Hee, vanaf de Hoofdweg.

Volwaardig agrarisch bedrijf

In de afweging voor het mogelijk maken van een nieuw bouwperceel is het van belang dat er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf. Dit is een bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of - omvang heeft van ten minste één volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen, en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieutechnisch verantwoorde wijze.

De Kudde van Terschelling is een volwaardig agrarisch bedrijf. Dit blijkt onder andere uit de gecombineerde opgave die het bedrijf in 2017 heeft ingediend. De ondernemer heeft laten weten gedurende het jaar (buiten het aflamseizoen) ongeveer 50 uur per week werkzaam te zijn op het bedrijf. Tijdens het aflamseizoen worden er langere dagen gemaakt. Per 1 januari 2018 zijn ook familieleden werkzaam in het bedrijf. Werkzaamheden bestaan onder andere uit het uitvoeren van koppelbehandelingen (ontwormen, klauwverzorging, leverbotten, bolussen, bloed tappen etc.), vee controleren, afrasteringen plaatsen en weer opruimen, dieren vergrassen, uitmesten, bijvoeren, dieren uitzoeken voor slacht, naar slager brengen, dieren verkopen aan de wal, boekhouding, onderhoud machines, schoonmaken en ontsmetten en het verder uitdenken en uitbouwen van het bedrijf. Omdat de dieren verspreid lopen over heel Terschelling, in relatief kleine koppels op veel verschillende plekken en in grote gebieden, kost een en ander meer tijd dan in een gemiddeld veehouderijbedrijf.

2.3 Voorgestelde ontwikkeling

De Kudde van Terschelling kan niet langer de stal huren waarin de schapen nu tijdelijk zijn gehuisvest. Ook zijn er geen alternatieve locaties beschikbaar. Daarom is de noodzaak ontstaan om een eigen stal te bouwen. Voor toezicht op het bedrijf wordt een bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Tevens wordt een ruimte voor stagiaires gerealiseerd. Op het erf moet ook ruimte worden gecreëerd voor de opslag van voer (kuilbalen).

Het nieuwe erf wordt ontwikkeld tussen het bestaande boerenerf en de bosachtige tuin die bij de noordoostelijk gelegen woning hoort. Deze locatie bevindt zich binnen de rand van het hoger gelegen, besloten dorpsgebied en tevens aan twee zijden aan de rand van de open polder. Deze locatie is logisch voor de schapenhouderij, aangezien de schapen op de nabij gelegen zeedijk grazen.

De bouwmogelijkheden worden geconcentreerd op het zuidelijk deel van het plangebied, gelegen aan het Zedjespad. Het achterste deel van de tuin bij de woning is aangekocht om ruimte te creëren voor opslag van voer. Deze opslag wordt aan drie zijden door volwassen groen omgeven, waardoor deze aan het zicht wordt onttrokken. De ontsluiting van het nieuwe erf ligt aan de oostzijde, richting de Westerboutenweg. De kavel ten oosten van het plangebied zal dienst doen als huisweide.

De op basis van het advies Nije Pleats (Bijlage 1) voorgestelde erfinrichtingsschets is weergegeven in figuur 2.3. Het planologisch bouwperceel en tevens het plangebied van dit bestemmingsplan is hierop in geel weergegeven en het toekomstig bouwvlak in rood.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPFOR17ZEDJESPAD-VG01_0006.png"

Figuur 2.3 Voorgestelde inrichting plangebied

Natuurcompensatie bij Hee

Omdat de ontwikkelingen gedeeltelijk binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN/EHS) plaatsvinden, is vanuit het provinciaal beleid een compensatie nodig in de vorm van een investering in de natuurwaarden. Deze compensatie vindt plaats op het perceel bij Hee. Door gericht beheer en extensivering van het agrarisch gebruik is het mogelijk op dit perceel een kwaliteitsverbetering te verkrijgen waarbij de vegetatie soortenrijker wordt en het perceel aantrekkelijk wordt als broedgebied voor weidevogels. Hierop wordt in paragraaf 4.4 en Bijlage 4 nader ingegaan.

2.4 Ruimtelijke kwaliteit

Algemeen

Dit bestemmingsplan biedt bouwmogelijkheden voor een nog onbebouwd terrein in het landelijk gebied. Voor dergelijk ontwikkelingen geldt dat op basis van het provinciaal beleid aangegeven moet worden op welke wijze rekening wordt gehouden met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van de nieuwe functies en hoe het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.

Proces Nije Pleats

Dit bestemmingsplan is opgestelde teneinde een nieuw agrarisch bouwperceel voor de Kudde van Terschelling mogelijk te maken aan het Zedjespad te Formerum. De locatie ligt in een overgangsgebied van het besloten gebied, dat bij de ruimtelijke structuur van het dorp hoort, en de kenmerkende open polder die ten zuiden hiervan ligt. Om de ruimtelijk-landschappelijke haalbaarheid van de ontwikkeling op deze plek aan te tonen, is een advies opgesteld dat via het spoor van de Nije Pleats tot stand is gekomen. Dit betekent dat er een proces gevolgd is waarbij alle partijen, die uiteindelijk het bouwplan moeten toetsen, betrokken zijn geweest. Middels een werksessie van de Nije Pleats op het erf van de initiatiefnemer is met betrokkenen/deskundigen gekomen tot een ontwikkelingsconcept voor het bedrijf voor de komende jaren.

Het advies is opgenomen in Bijlage 1. In het advies is op basis van een uitgebreide landschappelijke analyse richting gegeven aan de erfopzet, de bebouwing en de beplanting. In deze toelichting is het advies binnen de uitgangspunten van het beleid en de omgevingsaspecten vertaald naar een juridisch-planologische regeling.

Waardering landschap

Globaal is de opbouw van Terschelling van de Noordzee naar de wadzijde als volgt: achter het Noordzeestrand ligt een bosrijk duingebied met hoge natuurwaarden. Daarachter ligt de binnenduinrandzone, waar zich kleinschalige bebouwing bevindt, bosjes en een net van elzensingels op de perceelsgrenzen, afgewisseld met recreatieve verblijfsconcentraties. Ten zuiden daarvan ligt de polder, waarin ook het plangebied is gelegen. Het betreft een open landschap met weinig beplanting en weinig bebouwing, afgezien van de dorpen die langs de centrale ontsluitingsroute over het eiland liggen.

Het plangebied ligt op een bijzondere plek op de rand van de besloten dorpsstructuur naar de lager gelegen open polder. Het is gelegen tussen een voormalig en een modern agrarisch bedrijfsperceel. Cultuurhistorisch is het ook een passende plek voor nieuwe agrarische bebouwing.

De provincie hanteert in de structuurvisie Grutsk op é Romte voor dit gebied enkele uitgangspunten:

  • Versterking en behoud van de open polders van de eilanden en de hierin liggende puntverdichtingen, zoals de boerderijerven en de eendenkooien. Dit betekent dat het verdichten in de vorm van bebouwing of beplanting niet gewenst is;
  • Open houden van de open ruimten tussen de dorpen zodat het ritme van de dorpen op hogere ruggen in stand blijft;
  • De fijnmazige dorpsstructuur benutten als onderlegger bij nieuwe ontwikkelingen. Respecteren van de maat en schaal van de bestaande bebouwing en infrastructuur in de dorpen door nieuwbouw daarop aan te passen.

Naast de hiervoor genoemde kenmerken zijn ook de gradiënten van het eiland een belangrijke kwaliteit. Het reliëf in de polders is nog zichtbaar in de vorm van kleine glooiingen in de percelen of de grotere laagtes van voormalige slenken.

In het gemeentelijk Landschapsontwikkelingsplan wordt het landschap van de polder van Terschelling als zeer karakteristiek voor het eiland bestempeld. De polder herbergt nog veel waarden in zich. Het landschap is afwisselend door de ligging van bosjes, eendenkooien en dorpen in een groot open gebied met op de achtergrond de strakke zeedijk. Landbouw is de belangrijkste functie van de polder, maar het is tevens een waardevol broedgebied voor weidevogels. De landbouw is over het algemeen niet intensief, maar heeft een belangrijke rol in het landschapsbeheer van de polder, omdat deze zorgt voor het behoud van het open karakter. In de polder is op verschillende plekken reliëf te vinden.

Vertaling in het ontwerp

De waarden van het landschap zijn een belangrijk uitgangspunt voor de inrichting van het nieuwe erf. In het advies Nije Pleats (Bijlage 1) is een uitgebreide landschapsanalyse opgenomen die heeft geresulteerd in een advies voor de erfopzet, de bebouwing en de beplanting op het erf.

De erfopzet

Op het erf wordt uitgegaan van een stal met werktuigenberging en een vrijstaande woning. Achter deze gebouwen wordt ruimte gereserveerd voor een eventuele toekomstige uitbreiding. De aanwezigheid van twee bestaande woningen met de bijbehorende milieucirkels beperkt de keuzemogelijkheid voor de locatie van de gebouwen op het terrein. Ook is het ongewenst om voor het uitzicht van de buren te bouwen. De open huisweide komt daarom aan de oostzijde van het perceel aan het Zedjespad. Het nieuwe boerenerf komt in het westen, aansluitend op bestaande beplanting en bebouwing. Hiermee wordt voorkomen dat er verdichting in de polder optreedt.

Het nieuwe erf komt in het gebied waarbij de percelen parallel aan de Zedjespad liggen. De kaprichting van de bebouwing krijgt deze richting mee. Dit in afwijking van het bedrijfsperceel naast het plangebied. Dat verschil in nokrichting past, omdat op Terschelling boerenerven parallel aan de weg, naast elkaar voorkomen. Wel worden de twee percelen visueel van elkaar gescheiden door er tussen een 10 meter brede windsingel aan te planten. Deze ligt in het verlengde van de bestaande randbeplanting en wordt hierdoor 'verbonden' aan het perceel met de woonboerderij. In het erfinrichtingsplan komt dit tot uiting in een ongelijkzijdige rechthoek met daarin een kruis. Op twee vlakken van de vier staat een erf. De 10 meter brede randbeplanting verbindt de erven met elkaar en verbergt de voeropslag. De open weide biedt voor beide woningen vrij uitzicht. De bestaande greppel (deel van het kruis) wordt een sloot en scheidt zo de erven van elkaar, de waterberging is nodig in verband met de toename aan bestrating en de sloot versterkt de richting van het cultuurhistorisch verkavelingspatroon.

 

De bebouwing

Het uitgangspunt is dat de woning en de stal samenhang vertonen. Dit kan worden gevonden in de nokrichting, omdat de stal en de woning in één lijn zijn gedacht. De samenhang wordt ook gevonden in een overeenkomstige breedte van de gevel. Ook in kleur- en materiaalgebruik wordt samenhang verkregen. Op deze locatie aan de rand van het landschap is ingetogen kleurgebruik noodzakelijk. Net zoals bij de stallen van de buren wordt geen gebruik gemaakt van gele baksteen en rode pannen daken, maar van kleuren die bij de meeste stallen worden gebruikt en dat zijn hoofdzakelijk donker kleuren zoals antraciet, zwart of donkergroen. Hoe ingetogener hoe beter op deze nieuwe locatie.

Het uitgangspunt is dat het advies Nije Pleats onderdeel wordt van het toetsingskader voor welstand. Het uiteindelijke bouwplan zal op deze wijze worden getoetst aan voorgenoemde voorwaarden.

Beplanting

Het grootste deel van de erfbeplanting is bestaand. Voor de aanvulling langs de zuidwestzijde wordt uitgegaan van een windsingel bestaande uit elzen. De doelstelling is om een brede stevige singel te ontwikkelen. Daarom wordt uitgegaan van de aanplant van elzen op één meter afstand van elkaar. In de 10 meter brede singel staan zo 7 rijen naast elkaar. Dit is in dit bestemmingsplan geregeld door middel van een voorwaardelijke verplichting in lid 3.4.2.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Het plangebied valt binnen het Waddengebied. Het Barro bepaalt dat een bestemmingsplan in dat gebied, dat nieuw gebruik of nieuwe bebouwing dan wel een wijziging van bestaand gebruik of bestaande bebouwing mogelijk maakt, geen significante negatieve gevolgen mag hebben voor de landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten. Hierop is in paragraaf 2.4 ingegaan.

Verder worden er geen rijksbelangen geraakt. Het plan is in overeenstemming met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Het provinciaal beleid is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit fan de romte'.

In algemeenheid heeft de provincie het beleid dat de bijzondere waarden van de Waddeneilanden voorop worden gesteld. De verhoging van de ruimtelijke kwaliteit en de beleving daarvan zijn speerpunt. Maatwerk is daarom noodzakelijk, dit is in alle gevallen afgestemd op de eilander situatie.

Ten aanzien van landbouwontwikkelingen op de Waddeneilanden hanteert de provincie een gebiedsgerichte benadering. De natuurwaarden van de eilanden vormen hierbij een gegeven. De provincie vindt het van belang dat de agrarische functie in de polders gehandhaafd blijft. Het verschaffen van een gezonde basis voor biologische landbouw maakt hiervan onderdeel uit. De provincie ondersteunt de eilandgemeenten om samen met de landbouwsector per eiland een specifiek ontwikkelingsperspectief op te stellen.

Met dit bestemmingsplan wordt maatwerk geleverd voor een specifieke situatie. In paragraaf 3.3 wordt beschreven hoe dit zich tot de gemeentelijke ontwikkelingsperspectieven verhoudt. Hierna wordt het bestemmingsplan getoets aan de regels van de Verordening Romte, die is gebaseerd op het beleid uit het Steekplan.

Verordening Romte Fryslân

In de Verordening Romte Fryslân (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden vertaald. Voor dit plan zijn de volgende artikelen uit de verordening relevant:

Bundeling

Het plangebied ligt volgens de begrenzing van het landelijk gebied buiten het 'bestaand stedelijk gebied'. Er mogen daarom geen bouw- en gebruiksmogelijkheden voor stedelijke functies worden geboden. Een agrarisch bedrijf is in de Verordening niet aangewezen als een stedelijke functie en kan dus in het landelijk gebied worden toegestaan.

Ruimtelijke kwaliteit

Hoofdstuk 2 van de verordening houdt regels ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit. Hierin is opgenomen dat in een ruimtelijke plan voor het landelijk gebied een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf opgenomen moet worden, waarin voor zover nodig wordt aangegeven op welke wijze:

  • het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
  • het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte.


De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is verwoord in paragraaf 2.4. Het voldoet hiermee aan de voorwaarden uit hoofdstuk 2 van de verordening.

Landbouw

Een ruimtelijke plan kan een nieuw agrarisch bouwperceel mogelijk maken wanneer dit bouwperceel is bestemd voor een grondgebonden agrarisch bedrijf en wanneer hergebruik van bestaande bouwpercelen voor agrarische bedrijven redelijkerwijs niet mogelijk is. De initiatiefnemer heeft in eerste instantie gezocht naar een onderkomen op een bestaand agrarisch bedrijfsperceel. Dit is niet mogelijk gebleken. Daarom is er gekozen voor een nieuw bouwperceel. Dit bouwperceel voldoet qua functie, omvang en bouwmogelijkheden aan de regels uit de verordening.

Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen: Ecologische hoofdstructuur (EHS)

Een ruimtelijk plan voor gronden binnen de EHS mag geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van de EHS. Een groot deel van de polder van Terschelling is aangewezen als onderdeel van de EHS. Zo ook de kavel grasland langs het Zedjespad. Figuur 3.1 geeft de begrenzing van de EHS weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPFOR17ZEDJESPAD-VG01_0007.png"

Figuur 3.1. Begrenzing EHS

Vanwege de aanwezigheid van de EHS en andere beschermde natuur is een natuurtoets uitgevoerd. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de omgang met de waarden van de EHS.

Het plangebied ligt overigens niet in een weidevogelgebied. De omliggende polder is hier wel toe aangewezen.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de regels uit de Verordening Romte Fryslân.

Grutsk op é Romte

De provincie zet in op het in stand houden en verder ontwikkelen van de belangrijke landschappelijke kwaliteiten en waarden in de provincie. Hiervoor heeft de provincie op 26 maart 2014 de structuurvisie 'Grutsk op é Romte' vastgesteld. Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'Waddengebied'. Voor dit gebied zijn aan aantal kernkwaliteiten (ofwel: provinciale belangen) aangewezen. Het gaat dan om landschappelijke kwaliteiten en kenmerken (zie paragraaf 2.4).

De inrichting van het terrein is ontworpen met respect voor de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kenmerken van de omgeving. Paragraaf 2.4 gaat nader in op de ruimtelijke kwaliteit en de inpassing van de ontwikkeling in het landschap.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurplan 'Terschelling voorbij 2000'

Het Structuurplan 'Terschelling voorbij 2000' stelt, in de vorm van thematische streefbeelden, kaders voor de ruimtelijke ordening op Terschelling voor de lange termijn. De bestaande ruimtelijke en functionele structuren zijn het uitgangspunt.

Het structuurplan geeft geen concrete beleidsuitgangspunten ten aanzien van nieuwe agrarische bouwpercelen. Deze zijn ook niet voorzien. De algemene lijn is dat de natuur en het landschap de belangrijkste ‘kurken’ zijn waarop de Terschellinger ontwikkeling drijft. Met het oog daarop zijn natuur en landschap dan ook grensstellend met betrekking tot deze ontwikkeling. Behoud en waar mogelijk versterking van de natuur- en landschapswaarden staan voorop en alleen wanneer er sprake is van compensatie elders op het eiland, kunnen de natuur- en landschapswaarden worden aangetast. Dit compensatiebeginsel manifesteert zich in het Structuurplan het duidelijkst in het zoneringsprincipe, waarbij er van west naar oost gaande, sprake is van een afname van de intensiteit van de ontwikkelingen en een toename van de mate waarin deze ontwikkelingen bijdragen aan de waarden van natuur en landschap.

Het beleid van de gemeente ten aanzien van werken is gericht op een gematigde, bij de schaal en aard van het eiland passende, groei van de werkgelegenheid. Daarbij wil de gemeente streven naar de instandhouding van een zo groot mogelijke verscheidenheid van de werkgelegenheid.

Het plan past binnen deze kaders. De landbouw is van groot belang voor het beheer van het landschap en dat geldt in het bijzonder voor de Kudde van Terschelling. Dit bedrijf is namelijk in het bijzonder gericht op het op een natuurlijke en extensieve wijze beheren van de Zeedijk en van natuurgebieden. Het bieden van mogelijkheden voor het behoud van dit bedrijf past binnen de beleidslijnen van het structuurplan.

Landschapontwikkelingsplan 2004 (LOP)

In het LOP worden het behoud en de ontwikkeling van het eiland uiteengezet. Het LOP is een gemeentelijk beleidsplan en doet op een beleidsmatig niveau uitspraken over hoe om te gaan met het landschap. Het plan biedt een kader voor het toetsen van ruimtelijke ingrepen.

Het plangebied ligt in de kenmerkende open polder. In het LOP wordt gesteld dat de boeren op Terschelling een belangrijke functie hebben voor het behoud van de polder en haar cultuurhistorische en ecologische waarde. Deze functie moet worden behouden. Het plan draagt hieraan bij, door mogelijkheden te bieden voor een agrarisch bouwperceel voor bedrijf dat specifiek is gericht op extensief beheer van gebieden op Terschelling.

De locatiekeuze voor het bedrijf is vanuit cultuurhistorisch en landschappelijk perspectief ook passend. De aansluiting op bestaande en voormalige bedrijfserven en de inpassing in bestaande beplanting zorgt voor minimale ruimtelijke impact en doet geen afbreuk aan de kenmerkende openheid van de polder. Paragraaf 2.4 en Bijlage 1 gaan hierop nader in.

Ontwikkelplan Terschellinger Polder

Het ministerie van Economische Zaken Landbouw en Innovatie heeft in opdracht van gemeente Terschelling en provincie Fryslân het ontwikkelplan Terschellinger Polder opgesteld. Met het ontwikkelplan wordt invulling gegeven aan een gezamenlijke aanpak van problemen en vraagstukken in de Terschellinger Polder op het gebied van de landbouw, natuur en landschap, recreatie en de waterhuishouding. Er worden in het ontwikkelplan een zestal projecten gepresenteerd die tot een verdere uitvoering en concretisering in de komende jaren moet leiden. Eén hiervan is het project 'Nijepleats/kavelruil'.

Het doel hiervan is het aanmerken van voorkeurlocaties voor boerderijnieuwbouw in het buitengebied van de gemeente Terschelling. Dit doel komt voort uit de wens om toekomstperspectief voor gezonde agrarische bedrijfsvoering te bieden door grondruil en inpassing nieuwe bedrijfsgebouwen in samenhang met de dorpen. Dit volgens het proces van de Nije Pleats. Het voorgenoemde is precies waar dit bestemmingsplan nu uitvoering aan geeft, namelijk het creëren van een bouwperceel voor een gezond agrarisch bedrijf, op basis van een advies Nije Pleats (Bijlage 1).

Toekomstvisie TS25

De visie ‘TS25’ is het gezamenlijke Terschellinger kompas voor de toekomst. TS25 blikt vooruit naar Terschelling in 2025 en geeft bewoners, ondernemers, gasten, bestuurders en politici zicht op de richting die Terschelling op wil en de mogelijke routes, keuzes en opgaven die daar bij horen.

Ten aanzien van de landbouw wordt de ambitie uitgesproken om de om de continuïteit van de bedrijven te waarborgen door voldoende mogelijkheden voor duurzame landbouw te bieden. Duurzame landbouw betekent dat te nemen maatregelen gunstig zijn voor de omgevingskwaliteit en voor het inkomen van de sector. De agrarische bedrijven leveren een belangrijke bijdrage aan de economie, leefbaarheid en inrichting van het (polder)landschap. Verduurzaming van de gangbare landbouw en het versterken van de biologische landbouw zijn voor onze toekomst van belang. De gemeente koestert de diversiteit van de landbouwbedrijven op Terschelling. Niet elk bedrijf is gelijk en juist deze diversiteit bepaalt het aantrekkelijke karakter van de landbouw en het boerenbedrijf. Voldoende stimulansen voor diversiteit in bedrijfsvoering is daarom belangrijk.

Specifiek benoemd de visie dat het agrarisch natuurbeheer een belangrijke rol moet blijven houden. De resultaten voor weidevogels en botanisch land zijn op Terschelling bijzonder goed. De continuïteit baart echter zorgen voor de toekomst; vergoedingen worden jaarlijks aangepast en beheersplannen veranderen. Het agrarisch natuurbeheer op Terschelling moet blijvend onder de aandacht gebracht worden.

Het plan past binnen de in TS25 gestelde ambities van de gemeente. Het bedrijf is een uniek agrarisch bedrijf dat een duidelijke meerwaarde heeft voor Terschelling, vanwege het natuurlijk beheer van de natuurgebieden en de zeedijk. Het is in die zin een duurzaam landbouwbedrijf, dat volgens de visie ontwikkelingsmogelijkheden moet krijgen.

Welstandsnota

De Welstandsnota is aanvullend op de bebouwingsmogelijkheden die door het bestemmingsplan worden gegeven. Maatvoeringen en criteria uit de nota zijn in die zin richtinggevend voor de wijze waarop met de in het bestemmingsplan geboden ruimte dient te worden omgegaan. De gemeentelijke Welstandsnota (mei 2008) geeft aan alle gebieden binnen de gemeente - op basis van stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische samenhang - een bepaalde kwaliteit. Daaraan zijn gebiedsgerichte welstandscriteria gekoppeld.

Het plangebied ligt in welstandsgebied 2, 'Poldergebied met buurtschappen en verspreide bebouwing'. Dit gebied wordt gekenmerkt door een gevarieerd bebouwingsbeeld. De individuele panden zijn wisselend gerangschikt, hoofdzakelijk in dwarsrichting, soms in langsrichting ten opzichte van de weg waaraan ze gebouwd zijn. De panden zijn vrijstaand en op wisselende afstand van de weg geplaatst. De bebouwing is relatief, dat wil zeggen in relatie tot het gangbare bebouwingsbeeld van het eiland, klein tot middelgroot en bestaat overwegend uit één laag met kap. De kapvorm is wisselend. Het zadeldak komt veel voor. De kenmerken van de traditionele bebouwing zijn van groot belang voor de eigen eilander sfeer. Met name in het open poldergebied en de buurtschappen is de bebouwing goed zichtbaar en daarmee van grote invloed op het ruimtelijk beeld.

Het beleid is er dan ook op gericht om de traditionele bouwstijlen en de daarbij behorende materialen en kleuren zoveel mogelijk in stand te houden en bij verbouw en nieuwbouw ook bij hedendaagse bebouwing te streven naar harmonie met de eilander bouwtrant. Zoals blijkt uit paragraaf 2.4 wordt op deze beleidsintentie aangesloten.

Visie op uitvoeringsbeleid ruimtelijke ordening

Deze visie geeft richting aan hoe de gemeente met aanvragen en ontwikkelingen omgaat. In de visie is gesteld dat de gemeente de overtuiging heeft dat de bestemmingsplannen en binnenplanse afwijkingsmogelijkheden voldoende ruimte voor ontwikkelingen bieden. De algemene lijn is om binnen 7 jaar in principe niet buitenplans af te wijken van het bestemmingsplan. Wel houdt het college de bevoegdheid om in uitzonderlijke gevallen toch van deze mogelijkheid gebruik te maken, onder andere bij onvoorziene ontwikkelingen. De nadruk ligt hierbij niet op het afwijken van beleid, maar op het veranderen van beleid. Gekozen is om voor deze gevallen een nieuw bestemmingsplan op te stellen met een gewijzigde bestemming voor de betreffende locatie.

In dit geval is er sprake van een onvoorziene, uitzonderlijke situatie, waarbij vestigingsmogelijkheden worden geboden aan een bestaand bedrijf dat nog geen eigen locatie heeft en niet langer gebruik kan maken van de huidige tijdelijke voorzieningen. Hiervoor wordt een bestemmingsplanprocedure doorlopen.

Herziene beleidsregels 'toepassen planologische afwijkingen'

Op 27 oktober 2015 heeft het college de Herziene beleidsregels toepassen planologische afwijkingen vastgesteld. Deze beleidsregels geven handvatten in de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan. Er wordt alleen meegewerkt aan een ontwikkeling als er sprake is van een algemeen of maatschappelijk belang. In dit geval kan gesproken worden van een algemeen belang, aangezien het de Kudde van Terschelling, naast het zijn van een bedrijf, ook zorgt voor het natuurlijk beheer van de dijken en de natuurgebieden op Terschelling. Dit is een waarde die het eigen belang voor de ondernemer overstijgt. De kudde is van belang voor Terschelling en kan hiermee behouden worden. Daarvoor is nu een vaste vestigingslocatie nodig, waarvoor het geldende bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt. Als het niet mogelijk is om op deze locatie vestigingsmogelijkheden te bieden, is het bedrijf genoodzaakt zijn activiteiten te beëindigen, hetgeen niet de wens van de ondernemer is en wat een verlies voor het eiland zou betekenen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

De regels ten aanzien van de omgang met archeologische waarden zijn opgenomen in de Erfgoedwet. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor Terschelling wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Uit deze kaart blijkt dat zich in het plangebied archeologische resten kunnen bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Een fragment van deze kaart met daarop het plangebied en het toekomstig bouwvlak geprojecteerd, is weergegeven in figuur 4.1. Voor het zuidelijk deel van het plangebied wordt bij ingrepen groter dan 2.500 m2 (het gele gebied) geadviseerd om archeologisch onderzoek uit te voeren. Voor het noordelijk deel ligt deze grens op 500 m2 (oranje gebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPFOR17ZEDJESPAD-VG01_0008.png"

Figuur 4.1 Fragment FAMKE ijzertijd - middeleeuwen

Onder een 'grootte van een ingreep' wordt verstaan de totale oppervlakte van een bestemmingswijziging ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Met de oppervlakte van een 'ingreep' wordt dus niet de letterlijke omvang van de verstoring van de bodem bedoeld, maar de oppervlakte waarvan de bodem door bestemmingswijziging nu of in de toekomst verstoord kan gaan worden. Met andere woorden: de grootte van de ingreep is gelijk aan oppervlakte van de eventuele verstoring die planologisch wordt mogelijk gemaakt.

Dit bestemmingsplan voegt een bouwvlak met een oppervlakte van 2.388 m2 toe in het gebied waar bij ingrepen groter dan 2.500 m2 een archeologisch onderzoek nodig is. Buiten het bouwvlak worden geen grote ingrepen voorgesteld. Ook worden hier geen ingrepen mogelijk gemaakt die nu nog niet mogelijk zijn.

Omdat de grootte van de ingreep zoals bedoeld in de FAMKE niet groter is dan de in de FAMKE opgenomen oppervlaktes, is het op basis van het archeologiebeleid niet noodzakelijk om een archeologisch onderzoek uit te voeren. Voor de uitvoering van het plan blijft de meldingsplicht van kracht. Indien onverhoopt archeologische resten worden aangetroffen, dan moet dit bij het bevoegd gezag worden gemeld.

4.2 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

Het plangebied betreft een bosperceel en een kavel grasland in het landelijk gebied. Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat op deze locatie geen bebouwing aanwezig is geweest. Het gebruik is altijd agrarisch geweest. Er is zodoende geen sprake van een verdachte locatie. Op voorhand wordt aangenomen dat de bodemkwaliteit toereikend is voor het voorgenomen gebruikt. In het kader van de vergunningverlening is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. Hiermee is gewaarborgd dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan.

4.3 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Het plangebied heeft op zichzelf geen bijzondere cultuurhistorische waarde. De structuren en kenmerken van het landschap, zoals de overgangssituatie van het besloten dorp naar de kenmerkende open polder kunnen als van cultuurhistorische betekenis worden aangemerkt. Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie ligt het plangebied in een aardkundig waardevol gebied: de Waddeneilanden. De eilanden bestaan uit zeer veel gave en karakteristieke duinvormen waarin sedimentatie en erosieprocessen nog steeds plaats vinden, grote strandvlakten en kwelders met de kenmerkende kreken.

Het plan doet geen afbreuk aan de bestaande structuren en wordt op een verantwoorde manier ingepast in de omgeving. Het is niet noodzakelijk om regels op te nemen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Gebiedsbescherming gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland (NNN) beschermd. De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.

Om de effecten van de ontwikkeling op de ecologische waarden in en rondom het plangebied in beeld te brengen is een ecologische beoordeling uitgevoerd (Een ecologische beoordeling van het plan voor de bouw van een schapenstal met woning te Formerum Zuid, Terschelling Zumkehr Ecologisch Adviesbureau, Midsland- Terschelling, Maart 2017). De bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 3. De resultaten worden hierna behandeld.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied maakt zelf geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Op Terschelling liggen wel drie Natura 2000-gebieden die voor het plan relevant kunnen zijn, namelijk Duinen Terschelling (circa 650 meter afstand), Waddenzee (circa 850 meter afstand) en in mindere mate Noordzeekustzone (circa 2.400 meter afstand).

De Natura 2000-gebieden liggen op zodanig grote afstand dat het plan geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden heeft. Van de drie gebieden is alleen het gebied Duinen Terschelling stikstofgevoelig. Dit betekent dat er voor de duinvegetaties negatieve effecten kunnen optreden vanwege een toename aan stikstofemissies, bijvoorbeeld uit stallen waarin vee wordt gehouden.

De schapen die op het nieuwe erf gehouden gaan worden, zijn al op Terschelling. Desondanks betreft de ontwikkeling een nieuwvestiging die voorziet in een toename van de stikstofdepositie. In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof is voor de duinen van Terschelling een analyse gemaakt van de hoeveelheid stikstofdepositie en zijn mitigerende maatregelen opgesteld om de negatieve effecten ervan te kunnen beperken. De analyse maakt deel uit van het Beheerplan Natura2000 en is derhalve een onderdeel van de Natura2000-wetgeving. Het Beheerplan concludeert dat door middel van mitigerende maatregelen de negatieve effecten van stikstof zodanig kunnen worden gecompenseerd dat enige uitbreiding van de stikstofdepositie mogelijk is.

Inmiddels is een vergunning op basis van Natuurbeschermingswet verleend voor het huisvesten van 280 schapen. In dit kader is de ontwikkeling via Aerius aangemeld bij de PAS. Deze vergunning is opgenomen in Bijlage 2. Geconcludeerd is dat de nieuwe huisvesting geen significant negatieve effecten op de natuurwaarden van het Natura 2000-gebied Duinen Terschelling heeft. Dit bestemmingsplan maakt bij recht niet meer mogelijk dan is vergund op basis van natuurwetgeving.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS) / Nederlands Natuurnetwerk (NNN)

Het plangebied maakt ten dele deel uit van de EHS/NNN. Een plan mag geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van de EHS. Er gaat een oppervlak natuur verloren. Compensatie of het nemen van extra mitigerende maatregelen is nodig. Dit is uitgewerkt door Zumkehr Ecologisch Adviesbureau in een addendum op de ecologische beoordeling. Dit is opgenomen in Bijlage 4. De compensatie is mogelijk op een graslandperceel in het westelijke deel van de Terschellinger polder, ten westen van het buurtschap Hee tussen de Hoofdweg en de Waddendijk. Dit perceel is eveneens in het bezit van de initiatiefnemer. Dit perceel heeft een oppervlakte van ruim 1,2 hectare.

Het perceel maakt deel uit van een uitgebreid complex van percelen waarop, door intensivering van de landbouw, natuurwaarden nagenoeg verloren zijn gegaan. De vegetatie op het perceel bestaat uit een soortenarme raaigrasweide. De aanwezigheid van een waardevol broedgebied voor weidevogels aansluitend op het gebied, biedt kansen natuurontwikkeling. Door gericht beheer en extensivering van het agrarisch gebruik is het mogelijk op dit perceel een kwaliteitsverbetering te verkrijgen waarbij de vegetatie soortenrijker wordt en het perceel aantrekkelijk wordt als broedgebied voor weidevogels. Bovendien is de omvorming van de eentonige vegetatie van Engels raaigras tot een bloemrijke, meer soortenrijke natuurlijke graslandvegetatie een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

De compensatie in kwaliteit geschiedt op een perceel van ruim 1,2 hectare groot, derhalve over een veel groter oppervlak dan door de bouw van de schapenstal in Formerum aan EHS-terrein verloren gaat. De mate van kwaliteitsverbetering is hier dermate groot, dat wordt voldoende tegemoet wordt gekomen aan de compensatie-eis in kwalitatieve zin. Het betreffende perceel is meegenomen in het plangebied van dit bestemmingsplan en heeft een aanduiding gekregen waarin beperkingen gelden ten aanzien van het agrarisch gebruik en beheer en de inrichtingsmogelijkheden. Verder wordt een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen provincie en initiatiefnemer. Hiermee is de voorgestelde kwaliteitsverbetering gewaarborgd.

Soortenbescherming

Binnen het plangebied vindt een aantal ingrepen plaats die mogelijk effecten heeft op beschermde soorten. Het gaat vooral om het verwijderen van beplanting. Uit de resultaten van het ecologisch onderzoek blijkt dat er geen strikt beschermde soorten voorkomen. In het graslandgedeelte van het plangebied komen geen kwetsbare soorten voor.  Het hakhoutbosje is een broedgebied voor enkele algemene soorten broedvogels, voornamelijk niet kwetsbare zangvogels die hun broedgebied behouden in de boomwallen die om het perceel gepland staan. Er wordt voldaan aan de zorgplicht. Er is geen strijdigheid met de Wet Natuurbescherming waar het gaat om soortsbescherming.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt uitvoerbaar is binnen de kaders van de Wet natuurbescherming en het beleid ten aanzien van de EHS/NNN.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Fryslân bekeken. Hieruit blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Deze worden ook niet mogelijk gemaakt. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan daarom geen belemmeringen voor het plan.

4.6 Geluid

Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) (2012) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidshinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds.

Binnen het plangebied wordt een bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Dit een geluidsgevoelig object op grond van de Wgh. Alle wegen rondom het plangebied hebben een geluidszone van 200 meter. Het plangebied ligt hiermee binnen de geluidszone van het Zedjespad, Formerum-Zuid en de Westerboutenweg. Het gaat om smalle landwegen die geen functie voor doorgaand verkeer hebben. Er is hier sprake van een zodanig lage verkeersintensiteit dat zeker wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. De doorgaande weg over Terschelling ligt op 220 meter. Ook als gevolg van deze weg zal er geen sprake zijn van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Ter plaatse van de nieuwe bedrijfswoning zal dan ook geen sprake zijn van onaanvaardbare geluidhinder door wegverkeerslawaai.

4.7 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

4.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (2016) zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het projectgebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 14 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 7 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). De huidige luchtkwaliteit ter plaatse is dus zeer goed.

Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. De invloed van het kleinschalige agrarisch bedrijf dat in het plangebied mogelijk wordt gemaakt is niet in betekenende mate. Verkeersbewegingen zullen sporadisch zijn en uit de toetsing in het kader van de NB-wet vergunning is beoordeeld dat de dieren ook geen significant effect op de luchtkwaliteit hebben. Bovendien gaat het om dieren die nu al op het eiland aanwezig zijn en in de stal naast het plangebied worden gehuisvest. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Er zijn er geen belemmeringen voor het plan vanuit dit aspect.

4.9 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Het agrarisch bouwperceel wordt toegevoegd tussen een bestaande veehouderij en een woning. Achter het bestaande agrarisch bedrijf zijn ook nog twee woningen en een kampeerterrein aanwezig. Er is hier sprake van een gemengde omgeving, waar afgeweken kan worden van de richtafstanden.

Een schapenhouderij valt in de VNG-brochure onder het fokken en houden van overige graasdieren, waar milieucategorie 3.1 bij hoort. Bepalend voor de richtafstand is het aspect geurhinder. Hiervoor moet 50 meter aangehouden tot woningen van derden. Voor de andere aspecten (geluid en stof) is deze afstand 30 meter.De melkveehouderij ten westen van het plangebied valt in milieucategorie 3.2, waarbij ook het aspect geurhinder bepalend is en geluid en stof in minder mate. De richtafstanden zijn 100 en 30 meter.

Het nieuwe bouwperceel ligt op 33 meter vanaf de woning ten oosten van het plangebied en op ongeveer 18 meter vanaf de bedrijfswoning bij de veehouderij. Andere woningen liggen op minimaal 70 meter afstand. Doordat langs de westzijde van het nieuwe bedrijf een 10 meter brede groensingel is voorgeschreven, blijven de feitelijke bedrijfsactiviteiten wel op circa 30 meter vanaf de bedrijfswoning. Alleen voor geurhinder wordt niet voldaan aan de richtafstanden.

Zoals benoemd kan gelet op de aard van de omgeving worden afgeweken van de richtafstanden. Op basis van het Activiteitenbesluit geldt ten aanzien van geurhinder dat in een buitengebied een afstand van 50 meter tussen geuremissiepunten (openingen in stallen en mestopslag) en woningen van derden aangehouden moet worden. Binnen de bebouwde kom is deze afstand 100 meter. Om te spreken van bebouwde kom, moet er sprake zijn van op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing, die is geconcentreerd tot een samenhangende structuur. De grens van de bebouwde kom wordt bepaald door de feitelijke situatie en de aard van de omgeving en niet door de verkeerskundig of beleidsmatig bepaalde begrenzing, tenzij hier specifiek beleid voor is geformuleerd. Dit is niet het geval. De woningen binnen het invloedsgebied van het nieuwe bedrijf liggen niet in een geconcentreerde samenhangende structuur en zodoende in het buitengebied. Rondom de twee relevante woningen is binnen de contour van 50 meter een zone opgenomen waar op basis van dit bestemmingsplan geen geuremissiepunten zijn toegestaan. De bedrijfswoning bij het nieuwe bedrijf wordt ook op meer dan 50 meter vanaf de melkveehouderij mogelijk gemaakt. Daarmee wordt voldaan aan de afstandsnormen uit het Activiteitenbesluit.

Gelet op de aard van de omgeving en de feitelijke afstanden is er sprake van een verantwoorde milieuzonering.

4.10 Vormvrije mer-beoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • 1. de kenmerken van de projecten;
  • 2. de plaats van de projecten;
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D14) is de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren opgenomen. Voor het houden van schapen geldt dat bij een inrichting met meer dan 2.000 stuks een mer-beoordeling nodig is. Omdat een dergelijk aantal niet mogelijk wordt gemaakt, is een formele mer-beoordeling niet noodzakelijk. Wel moet dit worden gemotiveerd, hetgeen ook wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt genoemd. Dit betekent dat de kenmerken van het potentiële effect op basis van de kenmerken en de plaats van de activiteiten onderzocht moeten worden. Deze vormvrije mer-beoordeling is opgenomen in Bijlage 5. Uit de vormvrije mer-beoordeling blijkt dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiele effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een mer-procedure. Het college van burgemeester en wethouders heeft op basis hiervan op 21 november 2017 besloten dat geen mer-procedure nodig is.

4.11 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. Vanwege de toename aan verharding binnen het plangebied en de ligging nabij een hoofdwatergang is de normale watertoetsprocedure van toepassing. Het waterschap heeft hiervoor een wateradvies opgesteld. Dit advies is opgenomen in Bijlage 6. Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de voor het bestemmingsplan relevante uitgangspunten.

In de Leidraad Watertoets staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Veilig

Voor het aspect 'veilig' gaat het over overstromingsrisico's. Het plangebied ligt niet in een waterkering van het waterschap en ook niet vrij voor de boezem. Het waterschap adviseert over het klimaatbestendig inrichting van het plangebied. Met deze aspecten wordt bij de uitvoering van de plannen rekening gehouden.

Voldoende

Schouwwatergang

Langs het plangebied ligt een schouwwatergang. Deze watergang heeft een belangrijke functie voor de waterhuishouding. Voor aanpassingen aan deze watergangen, in het kader van watercompensatie, kan volstaan worden met een melding.

Peilbeheer

Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. Dit is de afstand tussen het waterpeil en de aanleghoogte van de bebouwing. Daast de drooglegginsnorm ook de ontwateringsdiepte van belang. In het wateradvies is ten aanzien hiervan informatie gegeven, waarmee rekening wordt gehouden bij de uitvoering. De maaiveldhoogte ligt tussen de 90 en 170 centimeter hoger dan de grondwaterstand. De droogleggingsnorm is 70 centimeter voor gebouwen zonder kruipruimte en 110 voor gebouwen met kruipruimte. Waar nodig worden de gronden opgehoogd om te voldoen aan de droogleggingsnorm.

Compensatie

Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak voor een deel wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Het dempen van water en/of watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. Compensatie is nodig bij een toename aan verharding van meer dan 1.500 m2 in het landelijk gebied.

De ontwikkeling leidt tot een verhardingstoename van circa 3.000 m2 in de vorm van bebouwing en oppervlakteverhardingen. Ter compensatie hiervan moet 300 m2 aan nieuw oppervlaktewater worden aangelegd. Het waterschap heeft in het wateradvies een voorstel gedaan voor de uitwerking van deze watercompensatie. Rondom het perceel aan het Zedjespad wordt een watergang over een lengte van 350 meter verbreedt. Deze watergang is weergegeven in het advies Nije Pleats (Bijlage 1). Hiermee voldoet het plan aan de compensatienorm. De uitvoering hiervan is mogelijk op basis van het bestemmingsplan en gewaarborgd via de Keur van het waterschap.

Schoon

Erfafspoeling

Erfspoelwater is hemelwater dat op het erf in contact komt met voer(-resten), mest(-resten), perssappen en percolaat en dan rechtstreeks afstroomt naar het oppervlaktewater. Voorkomen moet worden dat mest, voederresten en perssappen in het oppervlaktewater terecht komen. Hiervoor gelden de normen uit het Activiteitenbesluit, waarmee dit is gewaarborgd. Dit kan door middel van goten langs de verhardingen die afwateren via een passage.

Afvalwater en regenwatersysteem

Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. De aanvrager onderzoekt de mogelijkheden het op plan aan te sluiten op het rioleringsysteem. Indien dit niet uitvoerbaar blijkt, zijn andere oplossingen, zoals een IBA-systeem of een helophytenfilter denkbaar. Schoon hemelwater vanaf de verhardingen wordt afgevoerd op de watergangen in de omgeving.

Waterkwaliteit

De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

Vervolg

Waterwet

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding, waaronder grondwateronttrekking, moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

Procedure

Het waterschap heeft positief geadviseerd over het plan. Het wateradvies wordt gecommuniceerd met de aanvrager en als uitgangspunt gehanteerd bij de uitwerking van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat in op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Daarbij wordt in eerste instantie ingegaan op de algemene afspraken die hiervoor (landelijk) zijn gemaakt. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit specifieke bestemmingsplan, door de gehanteerde bestemming toe te lichten.

5.2 Algemeen

Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

De wijze van bestemmingen is afgestemd op het bestemmingsplan Buitengebied Polder. Agrarische bedrijven zijn hierin geregeld binnen de bestemming 'Agrarisch' en nader aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel'. Binnen deze aanduiding mag een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering worden uitgeoefend.

Gebouwen mogen alleen binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Andere bouwwerken, zoals sleufsilo's, mogen ook buiten het bouwvlak gebouwd worden. Binnen het bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan, maar dan alleen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Daarmee is gewaarborgd dat er voldoende afstand tot het naastgelegen veehouderijbedrijf wordt aangehouden. Om te waarborgen dat bestaande woningen nabij het plangebied geen onevenredige geurhinder ondervinden is rondom deze woningen een zone binnen een contour van 50 meter aangeduid als 'overige zone - uitzondering geuremissie'. Binnen deze aanduiding mogen geen stallen en mestopslag worden gerealiseerd. Wel kan hiervan worden afgeweken wanneer is aangetoond dat geurhinder binnen de normen blijft.

In aansluiting op het advies Nije Pleats is voor de stal en voor de bedrijfswoning een lage goothoogte voorgeschreven. Een goothoogte van circa 2 meter is in dit bestemmingsplan vertaald naar een goothoogte van 2,5 meter, voor zover grenzend aan het open gebied. Aan de achterzijde is een dergelijk lage gootlijn vanuit landschappelijk oogpunt niet noodzakelijk. Daar is gekozen voor de standaard goothoogte van 4,0 meter. Voor de voorzijde is een specifieke regeling opgenomen, aangeduid met een gevellijn. Hier moeten de gebouwen in de gevellijn worden gebouwd, moet de nokrichting parallel aan deze gevellijn zijn en is de goothoogte maximaal 2,50 meter.

Ter waarborging van de aanleg van de windsingel langs de westzijde van het plangebied is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het bedrijf mag niet gebruikt worden als deze singel niet volgens de uitgangspunten uit paragraaf 2.4 wordt gerealiseerd. Dit is geregeld in lid 3.4.2. Hierin wordt tevens verwezen naar het advies Nije Pleats, dat daartoe is opgenomen in bijlage 2 van de regels. Om te waarborgen dat de gronden ter plaatse van de windsingel niet worden gebruikt voor agrarische bedrijfsdoeleinden, maar uitsluitend als randbeplanting, is deze aangeduid als 'specifieke vorm van groen - randbeplanting', waarbinnen uitsluitend randbeplanting in de vorm van een windsingel is toegestaan.

Ook is een bepaling opgenomen die waarborgt dat er geen sprake is van ammoniak- en stikstofemissie. Het houden van dieren op een wijze anders dan is reeds is vergund op basis van de Natuurbeschermingswet is strijdig met het bestemmingsplan.

NNN/EHS-compensatie

Het perceel bij Hee, dat eveneens in dit bestemmingsplan is geregeld, behoud ook de bestemming 'Agrarisch', maar dan met de toevoeging van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - ecologie'. In lid 3.4.1 zijn aanvullende strijdige gebruiksregels opgenomen, waaronder het agrarisch gebruik anders dan met extensief beheer en het maaien van het perceel tijdens het broedseizoen van weidevogels.

Vrijwaringszone - dijk

Voor een zone langs de primaire waterkering geldt een vrijwaringszone, waarbinnen de bescherming, ophoging, verbreding en verbetering van het doelmatig en veilig functioneren van de waterkering voorop staat. De bescherming is opgenomen in de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk', die één op één is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. De zone is van toepassing op een deel van het perceel bij Hee, waar natuurcompensatie plaatsvindt.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft het wettelijk vooroverleg (ex artikel 3.1.1 Bro) met de betrokken overleginstanties plaatsgevonden. Van Wetterskip Fryslân is een wateradvies ontvangen, dat is verwerkt in paragraaf 4.11. Van provincie Fryslân is een schriftelijke reactie ontvangen. Deze overlegreactie is opgenomen in Bijlage 7. Hierna wordt een korte samenvatting van de reacties en een gemeentelijke beantwoording gegeven.

De provincie geeft aan dat de provinciale belangen in het plan aanleiding geven tot de volgende opmerkingen:

Ecologische Hoofdstructuur

De provincie geeft aan dat de behoefte aan de stal evident is. De locatie voor de bouwactiviteiten (schapenstal en bedrijfswoning) is gelegen in EHS (beheers)gebied. Er is hier sprake van areaalverlies. Afhankelijk van natuurwaarde moet worden bezien op welke wijze dit gebied gecompenseerd dient te worden dan wel welke mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn. Geadviseerd wordt om hierover in overleg te treden met de provinciale dienst.

Bos

Er wordt een gedeelte van het loofhoutbosje gekapt. Dit loofhoutbosje valt onder de Wet Natuurbescherming (regeling voormalige Boswet). Er moet duidelijk worden gemaakt hoe hiermee wordt omgegaan (kap en herplant) en hoe dit planologisch wordt geregeld.

Antwoord:

Ten aanzien van beide aspecten is een aanvulling (addendum) op het ecologisch onderzoek opgesteld. Dit is opgenomen in Bijlage 4. Naar aanleiding hiervan heeft nader overleg met de provincie plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan is geconcludeerd dat betreffende houtopstand voor de 'boswet' binnen de bebouwde kom ligt. Dat betekent dat de provincie voor het kappen van de houtopstand op deze locatie niet het bevoegde gezag is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPFOR17ZEDJESPAD-VG01_0009.png"

Figuur 6.1 Begrenzing 'Bebouwde kom Boswet'

Desondanks wordt het belangrijkste deel van het te kappen bos gecompenseerd. Het omzetten van een deel van het bosje naar opslagruimte heeft tot gevolg dat een oppervlak van 500 m² van het bestaande bos verloren gaat. De compensatie vindt plaats door de aanplant van een brede boomwal van 10 meter breed en over een lengte van 50 meter. Daarmee wordt kwalitatief evenveel oppervlak aan bomen bijgeplant als er door de herinrichting verdwijnt en wordt aan de herplantplicht voldaan. Het bestemmingsplan verplicht de aanleg van deze boomwal.

Voor de compensatie van het areaalverlies in de EHS is voorgesteld om op een agrarisch perceel met een oppervlakte van ruim 1,2 hectare, gelegen bij het dorpje Hee, een op natuur gericht, extensief beheer toe te passen. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.4. Dit voorstel is gecommuniceerd met Provincie Fryslân en ambtelijk akkoord bevonden.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Zedjespad Formerum (agrarisch bouwperceel) heeft van 1 mei tot en met 11 juni 2018 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond voor een ieder de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. Deze zijn door de gemeente beantwoord in de reactienota zienswijzen. De indieners van de zienswijzen zijn hiervan op de hoogte gesteld. Naar aanleiding van de zienswijzen zijn enkele wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan doorgevoerd.

Vaststelling

De zienswijzen geven aanleiding om het bestemmingsplan op enkele onderdelen aan te passen. Daarnaast zijn er enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Het bestemmingsplan is op de volgende onderdelen gewijzigd vastgesteld:

  • 1. De maximale bouwhoogte is naar beneden bijgesteld en vastgelegd op 8 meter (tabel in lid 3.2 sub a.9);
  • 2. De landschappelijke strook die groen moet blijven is op de verbeelding aangeduid en in de regels beschermd (lid 3.1 sub g en lid 3.4.1 sub a.12);
  • 3. De rapportage van de Nije Pleats is als bijlage aan de regels toegevoegd (bijlage 2, lid 3.4.2);
  • 4. Artikel 3.5 sub c is verwijderd uit de regels;
  • 5. De opsomming in lid 3.1 sub l t/m o is in de opsomming na sub f opgenomen;
  • 6. Artikel 3.4.1. onder b.1 is gewijzigd: agrarisch grondgebruik anders dan gericht op een extensief beheer;
  • 7. De tekst in hoofdstuk 3 van de regels, artikel 6.2 Afwijken van de gebruiksregels, is gewijzigd van ‘het bepaalde in lid 6.1, sub g” in “het bepaalde in lid 6.1, sub f”.

Het bestemmingsplan is op 20 november 2018 met inachtneming van de hiervoor beschreven aanpassingen gewijzigd vastgelegd door de gemeenteraad. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. Het perceel is reeds in eigendom van de aanvrager. De plan- en procedurekosten en de kosten voor de uitvoering van het plan worden verhaald uit de exploitatie van het bedrijf. De financiële haalbaarheid van het plan is niet in het geding.

Grondexploitatie

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Dit bestemmingsplan maakt bouwplannen in de zin van het Bro mogelijk. In dergelijke gevallen dient een grondexploitatieplan opgesteld te worden tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. In dit plan is het kostenverhaal geregeld in een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Hierin is onder andere het planschadeverhaal geregeld. Verder worden de plankosten via leges op de initiatiefnemer verhaald. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en wordt van het vaststellen van een exploitatieplan afgezien.