direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kleasterkampen 39 - Smalle Ee
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BW2021BGB091-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Kleasterkampen 39 en de Hoptunen ongenummerd in het buitengebied van Smalle Ee (gemeente Smallingerland) bevindt zich een agrarisch bedrijfsperceel. De agrarische bedrijfsvoering ter plaatse van dit perceel is beëindigd. Initiatiefnemer is voornemens om de bestaande boerderij aan de Kleasterkampen 39 te renoveren en in gebruik te nemen als reguliere burgerwoning. Tevens worden de bestaande bijgebouwen en ondergeschikte bebouwing van de boerderij gesloopt en wordt in de plaats hiervoor een nieuw bijgebouw gerealiseerd.

Op basis van het geldend bestemmingsplan "Buitengebied, 1ste herziening 2015" heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied'. Het in gebruik nemen van de boerderij als reguliere burgerwoning is niet mogelijk op basis van het geldend bestemmingsplan, vanwege het ontbreken van passende gebruiksregels.

In het geldend bestemmingsplan zijn twee wijzigingsbevoegdheden (art. 3.8.1 onder b en c) opgenomen waardoor de bestemming gewijzigd kan worden naar de bestemmingen 'Wonen - Woonboerderij' (ter plaatse van de Kleasterkampen 39) en 'Wonen' (ter plaatse van de Hoptunen ongenummerd). De gemeente Smallingerland heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan deze gewenste functiewijzigingen. Voorliggend wijzigingsplan geeft invulling aan de voorgenomen wijzigingsbevoegdheden en toont aan dat aan dat de wijzigingen in overeenstemming zijn met een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Smallingerland, ten zuidoosten van de dorpskern Smalle Ee. Het plangebied bestaat feitelijk uit twee deellocaties. De eerste deellocatie, de Kleasterkampen 39, staat kadastraal bekend als gemeente Boornbergum, sectie F, nummers 3721 en 3722. Het perceel aan de Kleasterkampen 39 is middels de figuur ‘relatie’ in het geldend bestemmingsplan verbonden met een nabijgelegen perceel aan de Hoptunen ongenummerd (kadastraal bekend als gemeente Boornbergum, sectie F, nummer 3370). Vanwege de figuur 'relatie' moeten de twee bouwvlakken op de bovengenoemde percelen als één bouwvlak worden beschouwd.

In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van omliggende kernen en de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is hierop indicatief weergegeven met respectievelijk een rode ster en een rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2021BGB091-0401_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de (directe) omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan ''Kleasterkampen 39 - Smalle Ee” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0090.BW2021BGB091-0401) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).


Op de verbeelding is de bestemming van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Bij het plan hoort tevens een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen "Buitengebied 2013" (vastgesteld op 11 juni 2013), "Partiële herziening Wonen-werken en Werk aan huis" (vastgesteld op 17 maart 2015) en "Buitengebied 1ste herziening 2015" (vastgesteld op 13 december 2016). Daarnaast gelden voor het plangebied de volgende paraplubestemmingsplannen:

  • Paraplubestemmingsplan "Parkeernormen" (vastgesteld op 10 januari 2017);
  • Paraplubestemmingsplan "Wonen in Smallingerland" (vastgesteld op 6 juli 2021)


Hierna is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" opgenomen. Het plangebied is met de rode omlijning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2021BGB091-0401_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2013" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Bestemmingen

Op basis van het geldende bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' en twee bouwvlakken. Echter, middels de figuur ‘relatie’ moeten de twee bouwvlakken als één bouwvlak worden beschouwd. Daarnaast beschikt een klein deel van de gronden over de functieaanduiding 'houtsingel'.

De voor 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven al dan niet met nevenactiviteiten en al dan niet met een ondergeschikte tak van intensieve veehouderij. Tevens zijn de gronden onder meer bestemd voor het bedrijfswonen, eventueel in combinatie met werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel.

Tot slot zijn de gronden ter plaatse de functieaanduiding 'houtsingel' bestemd voor het behoud en herstel van cultuurhistorische en landschappelijke waarden en het in stand houden van houtsingels.

In de bouwregels is onder meer bepaald dat gebouwen en overkappingen uitsluitend gebouwd mogen worden binnen een bouwvlak.

1.4.3 Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het wijzigen van de agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming, aangezien er ter plaatse van het plangebied geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer worden uitgeoefend. Het realiseren van de voorgenomen ontwikkeling is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan, aangezien het perceel is bestemd voor agrarische bedrijfsmatige activiteiten en niet ten behoeve van wonen.

De bestemming op de deellocatie aan de Kleasterkampen 39 dient door middel van een wijzigingsbevoegdheid (art. 3.8.1 onder c) in het geldende bestemmingsplan te worden gewijzigd naar de bestemming 'Wonen - Woonboerderij'. Daarnaast dient de bestemming op de deellocatie aan de Hoptunen ongenummerd door middel van de wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.8.1 onder b) uit het geldend bestemmingsplan te worden gewijzigd naar de bestemming 'Wonen'.

Aan deze wijzigingsbevoegdheden zijn een aantal voorwaarden verbonden. In paragraaf 4.3.3 wordt voorliggend plan aan de voorwaarden getoetst. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling past binnen de wijzigingsbevoegdheden.

1.4.4 Leeswijzer

Na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de landschappelijke aspecten en een weergave van de huidige situatie gegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op de gewenste situatie. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Fryslân en de gemeente Smallingerland beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Smallingerland, ten zuidoosten van de dorpskern Smalle Ee. De omgeving van het plangebied wordt gekarakteriseerd door agrarische cultuurgrond met verspreide woonerven. Tevens bevindt zich op circa 200 meter ten oosten van het plangebied de bebouwde kom van de kern De Wilgen.

De deellocatie aan de Kleasterkampen 39 betreft een voormalig agrarisch bedrijfsperceel en bestaat in de huidige situatie uit een bedrijfswoning (boerderij) met bijbehorend erf en twee bijgebouwen. De deellocatie aan de Hoptunen ongenummerd bestaat uit een schuur met bijbehorend erf. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Afbeeldingen 2.2 en 2.3 bevatten weergaven van het straatbeeld van de huidige situatie aan respectievelijk de Kleasterkampen 39 en de Hoptunen ongenummerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2021BGB091-0401_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie (bron: PDOK)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2021BGB091-0401_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Straatbeeld huidige situatie Kleasterkampen 39 (bron: Google Streetview)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2021BGB091-0401_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Straatbeeld huidige situatie Hoptunen ongenummerd (bron: Google Streetview)  

Hoofdstuk 3 Gewenste situatie

3.1 De ontwikkeling

Zoals reeds beschreven in de inleiding bestaat het plangebied feitelijk uit twee deellocaties: het perceel Kleasterkampen 39 en het perceel Hoptunen ongenummerd. De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' naar de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' ter plaatse van de Kleasterkampen 39. Ter plaatse van de Hoptunen ongenummerd wordt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' gewijzigd naar de bestemming 'Wonen'. Dit aangezien voor voormalige boerderijen de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' passend is en voor reguliere woonpercelen de bestemming 'Wonen'. Hieronder wordt nader ingegaan op de gewenste situatie op beide deellocaties.

3.1.1 Deellocatie Kleasterkampen 39

Zoals in de inleiding reeds is beschreven, is het voornemen om de boerderij aan de Kleasterkampen 39 te renoveren en in gebruik te nemen als een reguliere burgerwoning. Daarnaast bestaat het voornemen om een nieuw bijgebouw met een bvo van circa 200 m2 te realiseren ten noordoosten van de woning. Tevens wordt een nieuwe oprit aangelegd aan de oostzijde van de woning. Ten behoeve van het voornemen zullen de bestaande bijgebouwen (circa 200 m2 bvo) en de bestaande ondergeschikte bebouwing aan de boerderij (circa 90 m2) bvo gesloopt worden.

In afbeelding 3.1 is een impressietekening van de gewenste situatie weergegeven, waarin tevens de te slopen bebouwing is weergegeven met de diagonaal gearceerde vlakken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2021BGB091-0401_0006.jpg"  
Afbeelding 3.1 Impressie beoogde indeling (bron: Studio SKA)  
3.1.2 Deellocatie Hoptunen ongenummerd

De deellocatie aan de Hoptunen ongenummerd hoort functioneel gezien bij de naastgelegen woning aan de Hoptunen 12. Voor deze deellocatie is slechts sprake van een functiewijziging van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Er zullen geen fysieke ingrepen plaatsvinden. De bestaande schuur aan de Hoptunen zal dan ook behouden blijven conform de bestaande situatie. Deze deellocatie zal, als gevolg van het verwijderen van de figuur 'relatie', niet langer verbonden zijn met het perceel aan de Kleasterkampen 39.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaan als gevolg van de ontwikkeling. De gemeente Smallingerland beschikt over een eigen parkeernota ('Parkeernormennota 2015'). In de 'Parkeernormennota 2015' wordt beschreven dat het niet wenselijk is om in ieder bestemmingsplan/wijzigingsplan apart normen op te nemen voor het parkeren, maar dat het logischer is om de parkeernormering en de wijze waarop die moet worden toegepast, op te nemen in een aparte 'Parkeernormennota'. In concrete bestemmingsplannen wordt gewerkt met het begrip 'voldoende parkeergelegenheid'. De inhoud van dat begrip is uitgewerkt in de Parkeernormennota uitgewerkt. Door nu in het bestemmingsplan steeds te verwijzen naar de Parkeernormennota, wordt het parkeerbeleid in ieder bestemmingsplan/wijzigingsplan afgestemd op de normen uit deze nota.

In deze parkeernormennota wordt gebruikt gemaakt van de kencijfers zoals opgenomen in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW (inmiddels vervangen door publicatie 381, december 2018). Er wordt uitgegaan van het gemiddelde tussen het minimum en maximum kencijfer.

In de parkeernormennota wordt aangegeven dat voor het buitengebied een stedelijkheidsgraad van het type 'niet stedelijk' van toepassing is.

Samengevat worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Verstedelijkingsgraad: niet stedelijk (bron: CBS Statline / gemeente Smallingerland);
  • Stedelijke zone: buitengebied;
  • Functie: koop, huis, vrijstaand.

Op basis van voorgenoemde uitgangspunten wordt in de volgende twee subparagrafen op de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie ingegaan.

3.2.2 Parkeren

Uitgaande van de genoemde uitgangspunten geldt voor de ontwikkeling de volgende parkeerbehoefte:

Woningtype   Aantal   Parkeernorm per woning  
Koop, huis, vrijstaand   1   2,4  

Zoals in paragraaf 3.1 reeds aangegeven dient op het eigen erf geparkeerd te worden. De parkeerbehoefte wordt op het eigen terrein ingevuld. Hier is voldoende ruimte voor (zie hiervoor ook afbeelding 3.1).

3.2.3 Verkeer

Uitgaande van de genoemde uitgangspunten geldt voor de ontwikkeling de volgende verkeersgeneratie:

Woningtype   Aantal   Verkeersgeneratie per woning  
Koop, huis, vrijstaand   1   8,2  

De ontwikkeling leidt tot een verkeersgeneratie van circa 8,2 voertuigbewegingen per weekdagetmaal. Opgemerkt wordt dat in de huidige situatie reeds sprake is van één vrijstaande (bedrijfs)woning in het plangebied. Tevens wordt de planologische mogelijkheid voor een agrarisch bedrijf, met de bijbehorende verkeersbewegingen, permanent wegbestemd. De verkeersgeneratie zal daarom per saldo niet toenemen.

De woning aan de Kleasterkampen 39 wordt via een nieuw te realiseren oprit aan de zuidelijke zijde van het perceel ontsloten op de Kleasterkampen. Deze weg en het omliggende wegennetwerk zijn van voldoende omvang om de verkeersbewegingen op verkeersveilige wijze af te wikkelen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale omgevingsvisie
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

4.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR: voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen of en hoe de Ladder moet worden toegepast, zijn de volgende vragen van belang:

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

  • 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
  • 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).


Gelet op het feit dat:

  • er per saldo geen sprake is van extra ruimtebeslag;
  • er geen sprake is van het toevoegen van een woning;
  • er sprake is van een planologische wijziging die ten opzichte van de huidige toegestane functie geen extra milieueffecten op de omgeving met zich mee brengt;
  • er sprake is van een aanvaardbare ontwikkeling, die in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' aanvaardbaar is;

wordt gesteld dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.

4.1.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het van toepassing zijnde rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Het gaat hierbij om de Omgevingsvisie Fryslân, het document Grutsk op 'e Romte en de Verordening Romte Fryslân 2014.

4.2.1 Omgevingsvisie Fryslân
4.2.1.1 Algemeen

De provinciale Omgevingsvisie, De Romte Diele, is op 23 september 2020 door Provinciale Staten vastgesteld. De Omgevingsvisie is één van de instrumenten van de nieuwe Omgevingswet. Veel provinciaal beleid, programma’s en projecten raken de Friese leefomgeving waarin mensen wonen, werken, zich verplaatsen, elkaar ontmoeten en recreëren. In de Omgevingsvisie staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. Het is geen blauwdruk voor hoe Fryslân er over 20 à 30 jaar bij ligt. Wel geeft de visie de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Samen met verschillende organisaties, inwoners en ondernemers in Fryslân geeft de provincie nu invulling aan deze visie. Dit gebeurt in programma’s, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels.

Vier Opgaven

De provinciale Omgevingsvisie vervangt het strategisch beleid van de provincie in het Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en het Verkeer- en vervoerplan. In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven:

  • Fryslân vitaal, leefbaar en bereikbaar houden;
  • Energietransitie met kracht voortzetten;
  • Fryslân klimaatadaptief inrichten;
  • Versterken biodiversiteit.
4.2.1.2 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Fryslân

Met voorliggend initiatief wordt een agrarische bedrijfsbestemming omgezet naar een woonbestemming. De agrraische bedrijfswoning wordt hierbij omgezet naar een reguliere burgerwoning. Het plangebied krijgt hiermee een duurzame vervolgfunctie (wonen). Door voorliggend initiatief wordt de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied verbeterd, door verouderde agrarische opstallen te slopen en in de plaats hiervoor een nieuw bijgebouw te realiseren die qua uitstraling en kenmerken beter aansluit bij de woonboerderij. Tevens wordt de woonboerderij gerenoveerd. Deze ontwikkeling past goed bij de ambitie om de provincie Fryslân vitaal en leefbaar te houden. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de beleidsambities uit de Omgevingsvisie Fryslân.

4.2.2 Grutsk op 'e romte (2014)
4.2.2.1 Algemeen

Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document 'Grutsk op 'e Romte' als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd.

Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht de provincie de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.

4.2.2.2 Toetsing van het initiatief aan het Grutsk op 'e romte

Het plangebied ligt in het 'Laagveengebied' en wordt voornamelijk gekenmerkt door een kleinschalig patroon van lintbebouwing en houtsingels. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door houtsingels. Deze blijven bij de voorgenomen ontwikkeling in stand gehouden conform de bestaande situatie. Tevens wordt de woning gerealiseerd binnen het bestaande hoofdgebouw (de boerderij) in het plangebied, waarmee de oorspronkelijke lineaire bebouwingsstructuur behouden blijft. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte'.

4.2.3 Verordening Romte Fryslân 2014
4.2.3.1 Algemeen

Provinciale Staten hebben in hun vergadering van 25 juni 2014 de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De verordening voorziet niet in nieuw beleid. Uitsluitend geldend provinciaal ruimtelijk beleid is omgezet in algemeen geldende regels. Het gaat met name om beleid in het Streekplan Fryslân 2007, het Derde provinciale Waterhuishoudingsplan 2010-2015 en het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Uitgangspunt is dat de verordening niet meer regelt dan noodzakelijk is. Wat elders al goed geregeld is (in de AMvB Ruimte of in andere wet- en regelgeving) hoeft niet over te worden gedaan. Verder is bij de wijze van regeling rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk.

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling is het artikel met betrekking tot het woonplan relevant.

3.1 Woonplan

3.1.1

Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan, indien:

  • het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat dan wel, voor zover gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, niet meer dan 11 woningen bevat, en
  • in de plantoelichting is gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

4.2.3.2 Toetsing van het initiatief aan de Verordening Romte

In voorliggend wijzigingsplan wordt een agrarische bedrijfsbestemming omgezet naar een woonbestemming. Er wordt middels het wijzigingsplan geen woning toegevoegd in het buitengebied van de gemeente Smallingerland. Er is planologisch gezien dan ook geen sprake van een toename van het aantal woningen. Geconcludeerd wordt dan ook dat de verordening Romte Fryslân 2014 de voorliggende ontwikkeling niet in de weg staat.

4.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie gemeente Smallingerland
4.3.1.1 Algemeen

De gemeenteraad heeft in 2013 de Structuurvisie gemeente Smallingerland opgesteld als ruimtelijke vertaling van de Integrale Visie Smallingerland. Deze visie geeft een verkenning van de ontwikkeling van de gemeente Smallingerland voor een langere periode. Voor de structuurvisie wordt de lijn van de integrale visie gevolgd. Het beleid van de gemeente richt zich op een aantal pijlers; werken, wonen, sport en recreatie, cultuur, onderwijs en wijken. Binnen deze pijlers wordt een aantal doelen geformuleerd. Daarnaast wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen ingezet op optimaal gebruik van het bestaande stedelijke gebied voorop, zoals behoud en van versterking van onder andere zorgvoorzieningen. In voorliggend geval is met name de pijler 'wonen' van belang.

4.3.1.2 Thema Wonen

De gemeente zet in op het behoud van de eigen identiteit van buurten, wijken en dorpen. Waar mogelijk wordt deze identiteit versterkt. Zorg binnen de wijk vormt een hierbij specifiek aandachtspunt. De gemeente vindt het belangrijk dat iedereen oud kan worden in zijn of haar eigen wijk of dorp. Daarnaast wordt ingezet op milieuvriendelijk of energieneutraal wonen.

Als gekozen wordt voor nieuwe woningbouwontwikkelingen dan kunnen deze alleen worden gerechtvaardigd vanuit een aanvulling op het bestaande.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de structuurvisie

Met dit initiatief wordt een bestaande agrarische bedrijfswoning van het beëindigde agrarische bedrijf in het buitengebied van Smalle Ee herbestemd naar een reguliere burgerwoning. Hiertoe wordt de woonboerderij gerenoveerd. De functie past goed in de omgeving, waar zich eveneens verspreide woonerven bevinden. Het betreft daarmee een gerechtvaardigde aanvulling in het buitengebied van de gemeente Smallingerland. Tevens worden verouderde agrarische schuren in het plangebied gesloopt, waarmee een impuls wordt gegeven aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van de gemeente Smallingerland.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Structuurvisie gemeente Smallingerland.

4.3.2 Woonvisie Smallingerland (2020 - 2025)
4.3.2.1 Algemeen

De gemeente Smallingerland wil de volgende generaties prettig laten wonen, leven, werken en recreëren. De afgelopen jaren is de woningmarkt sterk veranderd. Duurzaamheid en omgevingsgericht werken zijn steeds belangrijker. Met de woonvisie wordt inzicht en overzicht gegeven m.b.t. de precieze ontwikkelingen om in een veranderende omgeving richting te geven aan de woningmarktontwikkelingen in de gemeente Smallingerland.

Het woonbeleid van gemeente is er voor iedereen en zet in op versnelling, specifieke doelgroepen en bovenal een sterke kwaliteit van de leefomgeving. Dit doen de gemeente door gericht aan het werk te gaan met vijf concrete ambities.

    • 1. Aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw; Ruimte voor 1.000 woningen erbij in vijf jaar;
    • 2. Duurzame woningvoorraad. Op weg naar energieneutraal;
    • 3. Wijs met grijs; ruimte voor initiatieven gericht op senioren & woningaanpassing;
    • 4. 'Mienskipssin' en vitale dorpen en wijken;
    • 5. Sociaal wonen; betere beschikbaarheid van woningen voor kwetsbare doelgroepen.

In voorliggend geval is met name de ambitie 'Aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw, Ruimte voor 1.000 woningen erbij in vijf jaar' van belang.

4.3.2.2 Ambitie: Aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw, Ruimte voor 1.000 woningen erbij in vijf jaar

Smallingerland heeft een centrale ligging in Noord-Nederland. De gemeente heeft de ambitie om een uitvalsbasis te zijn voor mensen die werken in het noorden. Dit zijn mensen die actief zijn op de noordelijke arbeidsmarkt (HBO+), een hogere woon-werkafstand accepteren en op zoek zijn naar een geschikte woning in het hart van het Noorden.

De gemeente wil de woningvoorraad voortvarend uitbreiden rekening houdend met de toekomstige vraag en woonwensen. Drachten vervult een regionale functie met een aantrekkelijk centrum voor bewoners en bezoekers. Het aantal huishoudens neemt de aankomende jaren toe. Vooral de groep seniorenhuishoudens zal in omvang toenemen. Behalve senioren gaat het om mensen in andere levensfasen die vaker en langer alleen wonen dan voorheen.

De provinciale prognose is een belangrijk vertrekpunt in de woningbouwafspraken in de regio Zuidoost-Friesland en de provincie Friesland. Op basis van de provinciale prognose (2016) en de geactualiseerde woningbouwafspraken (2019) is de woningbouwruimte voor Smallingerland vastgesteld op 1.251 woningen voor de periode 2016 t/m 2025. In de periode 2016 t/m 2019 zijn er in totaal 430 woningen netto toegevoegd. De resterende reguliere woningbouwopgave tot 2026 komt daarmee uit op 820 woningen. Met de provincie is afgesproken om maximaal 250 woningen over te programmeren voor het binnenstedelijk gebied. Dit biedt de mogelijkheid om planologisch 1.070 woningen te plannen. In de 'harde' woningbouwplannen voor de periode 2020-2025 zitten op dit moment 642 woningen. Er is dus nog voldoende ruimte voor nieuwe projecten.

In het woningbouwprogramma van 2020-2025 is ruimte opgenomen voor 'incidentele woningbouw'. Voor het jaar 2021 is er ruimte voor 12 incidentele woningen in het woningbouwprogramma.

4.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de woonvisie

De ontwikkeling voorziet in het omzetten van een bestaande agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. Als gevolg hiervan neemt het aantal woningen in de woningvoorraad per saldo niet toe. Er is een concrete behoefte voor het in gebruik nemen van deze agrarische bedrijfswoning als burgerwoning. Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief in overeenstemming is met de woonvisie van de gemeente Smallingerland.

4.3.3 Bestemmingsplan "Buitengebied, 1ste herziening 2015"
4.3.3.1 Algemeen

De gemeenteraad heeft op 13 december 2016 het bestemmingsplan "Buitengebied, 1ste herziening 2015" vastgesteld. De herziening van het bestemmingsplan biedt het huidige juridische kader voor het buitengebied van Smallingerland.

Voorliggend initiatief betreft het wijzigen van de bestaande enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' naar de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' aan de deellocatie aan de Kleasterkampen 39 en naar de bestemming 'Wonen' aan de deellocatie aan de Hoptunen ongenummerd. Hieronder wordt nader ingegaan op de wijzigingsbevoegdheden waarmee de gewenste ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.

4.3.3.2 Wijzigingsbevoegdheid functiewijziging naar 'Wonen - Woonboerderij' en toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid

Op basis van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 3.8.1 lid c van het bestemmingsplan "Buitengebied, 1ste herziening 2015" kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Woonboerderij'. Het voornemen is om deze wijzigingsbevoegdheid toe te passen op de deellocatie van het plangebied aan de Kleasterkampen 39. Deze wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast indien aan de onderstaande voorwaarden wordt voldaan. Hieronder worden de voorwaarden opgesomd en wordt getoetst aan de betreffende voorwaarden:

  • 1. De agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    De agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de Kleasterkampen 39 zijn volledig beëindigd. Initiatiefnemer is daarnaast niet voornemens om in de toekomst een agrarisch bedrijf te vestigen op het perceel.
  • 2. Maximaal 1 woning mag worden gerealiseerd;
    Er worden geen extra woningen toegevoegd. Wel wordt de bestaande agrarische boerderij omgezet naar reguliere burgerwoning als gevolg van voorliggend wijzigingsplan.
  • 3. De woning in het traditionele hoofdgebouw dient te worden gerealiseerd;
    De woning wordt gerealiseerd binnen de boerderij (het traditionele hoofdgebouw) door de voormalige agrarische bedrijfswoning/boerderij in gebruik te nemen als reguliere woning.
  • 4. Voor het overige de regels van artikel 26 'Wonen - Woonboerderij' (van het bestemmingsplan "Buitengebied, 1ste herziening 2015" van overeenkomstige toepassing zijn.
    In het wijzigingsplan wordt de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' toegekend aan het plangebied, waarbij de regels van artikel 26 ('Wonen - Woonboerderij') van het bestemmingsplan "Buitengebied, 1ste herziening 2015" van toepassing worden op het plangebied.


Conclusie toetsing:
Geconcludeerd wordt dat voldaan wordt aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.8.1 lid c van bestemmingsplan "Buitengebied, 1ste herziening 2015" van de gemeente Smallingerland. Met deze wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' ter plaatse van de deellocatie aan de Kleasterkampen 39 worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Woonboerderij'.

4.3.3.3 Wijzigingsbevoegdheid functiewijziging naar 'Wonen' en toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid

Op basis van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 3.8.1 lid b van het bestemmingsplan "Buitengebied, 1ste herziening 2015" kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Het voornemen is om deze wijzigingsbevoegdheid toe te passen op de deellocatie van het plangebied aan de Hoptunen ongenummerd. Deze wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast indien aan de onderstaande voorwaarden wordt voldaan. Hieronder worden de voorwaarden opgesomd en wordt getoetst aan de betreffende voorwaarden:

  • 1. De agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    De agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de Hoptunen ongenummerd zijn volledig beëindigd. Initiatiefnemer is daarnaast niet voornemens om in de toekomst een agrarisch bedrijf te vestigen op het perceel.
  • 2. Maximaal 1 woning mag worden gerealiseerd;
    Er worden geen woningen toegevoegd. Er vinden geen fysieke ingrepen plaats op de deellocatie aan de Hoptunen ongenummerd, de gewenste ontwikkeling ter plaatse betreft slechts een functiewijziging. Door de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden: 0' op te nemen aan de deellocatie aan de Hoptunen ongenummerd wordt gewaarborgd dat ter plaatse geen woningen gerealiseerd kunnen worden.
  • 3. De woning in de voormalige agrarische bedrijfswoning dient te worden gerealiseerd;
    Aangezien aan de Hoptunen ongenummerd geen woning wordt gerealiseerd is deze voorwaarde niet van toepassing.
  • 4. Voor het overige de regels van artikel 24 'Wonen" (van het bestemmingsplan "Buitengebied, 1ste herziening 2015" van overeenkomstige toepassing zijn.
    In het wijzigingsplan wordt de bestemming 'Wonen' toegekend aan het plangebied, waarbij de regels van artikel 24 ('Wonen') van het bestemmingsplan "Buitengebied, 1ste herziening 2015" van toepassing worden op het plangebied.


Conclusie toetsing:
Geconcludeerd wordt dat voldaan wordt aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.8.1 lid b van bestemmingsplan "Buitengebied, 1ste herziening 2015" van de gemeente Smallingerland. Met deze wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' ter plaatse van de deellocatie aan de Hoptunen ongenummerd worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen'.

4.3.4 Welstand- en reclamenota 2018
4.3.4.1 Algemeen

In de Welstand- en reclamenota 2018 van de gemeente Smallingerland zijn voor verschillende typen gebieden gebiedscriteria vastgesteld omtrent plaatsen, hoofdvorm, aanzichten, opmaak en diversen.

4.3.4.2 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota

Het plangebied ligt in welstandsgebied Burmania. De gebiedscriteria voor dit eiland kavel zijn specifiek beschreven in de gebiedscriteria 'G1 Buitengebied besloten (Coulisselandschap)'. Voor dit gebiedstype zijn onder meer de volgende criteria opgesteld:

  • Hoofdgebouwen staan in een historisch gegroeid patroon;
  • Vrijstaand en bij (agrarische) bedrijven geconcentreerde bebouwing op het erf;
  • Hoofdvorm: overwegen één bouwlaag met kap; bijzondere functies kunnen hiervan afwijken.
  • Hoofgebouw: gevels hebben een stenig karakter; daken zijn voorzien van (gebakken) pannen en/of riet; bij verbouw dient een zorgvuldige afstemming op het bestaande plaats te vinden.

In de gewenste situatie bestaat de deellocatie aan de Kleasterkampen 39 uit één vrijstaande woning en één vrijstaand bijgebouw. De bestaande boerderij wordt slechts gerenoveerd en herbestemd tot reguliere woning, waardoor de woning op de oorspronkelijke locatie blijft en de hoofdvorm gehandhaafd blijft. Door het bijgebouw op korte afstand ten noordoosten van de woonboerderij te positioneren ontstaat een compact erf. Het dak van de woonboerderij bestaat gedeeltelijk uit zwarte holle dakpannen en gedeeltelijk uit riet. Hierbij wordt aangesloten op de huidige uitstraling en kenmerken van de bestaande boerderij.

Op de deellocatie aan de Hoptunen ongenummerd vinden geen fysieke ingrepen plaats. De bestaande schuur ter plaatse blijft behouden conform de bestaande situatie.

4.3.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.

Opgemerkt wordt dat bij de toetsing aan de milieuaspecten slechts wordt ingegaan op de deellocatie aan de Kleasterkampen 39. Dit aangezien ter plaatse van de deellocatie aan de Hoptunen ongenummerd geen nieuwe milieugevoelige of milieubelastende functies worden toegestaan en tevens geen fysieke ingrepen plaatsvinden. Aan de Hoptunen ongenummerd is slechts sprake van een functiewijziging naar 'Wonen', waarbij geen woning mogelijk wordt gemaakt vanwege het opnemen van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden: 0'. Op basis van bovenstaande redenering kan een toetsing aan de milieuaspecten ter plaatse van de Hoptunen ongenummerd achterwege gelaten worden en wordt slechts ingegaan op de deellocatie aan de Kleasterkampen 39.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan/wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In het voorliggende geval is er geen sprake van de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object, aangezien geen nieuwe woning wordt gerealiseerd. In artikel 76 van de Wgh is bepaald dat de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden aan de gehanteerde (grens)waarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woning. Rail-, wegverkeers- en industrielawaai, in het kader van de Wet geluidhinder, kunnen buiten beschouwing worden gelaten.

In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op de milieubelasting van het plan op de omgeving.

5.1.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan/wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.2.2 Situatie plangebied

In het kader van voorliggend plan heeft Enviso Ingenieursbureau ter plaatse van de Kleasterkampen 39 een verkennend bodemonderzoek conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd. Hierna wordt beknopt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 1 van deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

NEN 5740

Uit de toetsingsresultaten blijkt dat in de bovengrond ter plaatse van MM02 (bovengrond onverhard) een licht verhoogd gehalte aan lood en minerale olie is aangetroffen. Ter plaatse van MM01 en MM03 zijn geen verhogingen ten opzichte van de Achtergrondwaarde aangetroffen. Na indicatieve toetsing aan het besluit bodemkwaliteit blijkt, dat MM02 voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse Industrie en MM01 en MM03 voldoen aan de Achtergrondwaarde (Altijd toepasbaar).

Uit de toetsingsresultaten blijkt dat in het grondwater ter plaatse van de peilbuis 11 een verhoogde concentratie aan zink is vastgesteld ten opzichte van de streefwaarde. Het licht verhoogde gehalte is zeer waarschijnlijk van nature aanwezig in het grondwater.

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek op de locatie is gebleken dat in de grond en het grondwater ten hoogste lichte verontreinigingen zijn aangetroffen. De licht verhoogde gehalten geven geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek.

NEN 5707

Uit de visuele inspectie en de analyseresultaten is gebleken dat in de puinverharding tussen de boerderij en de schuren asbesthoudend materiaal aanwezig is (4.404,9 mg/kg ds) waarbij de hergebruiksnorm (100 mg/kg ds) ruimschoots wordt overschreden. In de overige onderzochte grond en puinverharding zijn geen asbesthoudende materialen aangetroffen waarbij de hergebruiksnorm (100 mg/kg ds) of norm voor nader onderzoek (50 mg/kg ds) wordt overschreden. De verontreiniging met asbest in puin is in voldoende mate afgeperkt en bij een oppervlakte van circa 110 m² en een diepte van maximaal 40 centimeter is ongeveer 44 m³ asbesthoudend puin op de locatie aanwezig.

De puinverharding met asbest valt onder het ‘Besluit asbestwegen Wms’ met de Inspectie Leefomgeving en Transport (IL&T) als bevoegd gezag. Conform het besluit is het in bezit hebben van asbesthoudende verhardingen verboden en dient dit gemeld te worden bij IL&T, waarna de puinverharding binnen 3 maanden gesaneerd dient te worden. Voorafgaand aan de sanering dient een plan van aanpak te worden opgesteld, dat beoordeeld dient te worden door IL&T.

Aanbevolen wordt om de verontreiniging met asbest te melden bij IL&T en de met asbest verontreinigde puinverharding zo spoedig mogelijk te laten saneren. Na de sanering bestaan er uit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen meer voor de voorgenomen bestemmingswijziging en nieuwbouw op de locatie.

Uit de analyseresultaten blijkt dat het onderzochte asfalt niet teerhoudend is.

5.2.3 Conclusie

Ten aanzien van het beoogde woonperceel aan de Kleasterkampen 39 geldt dat na de sanering van de saneringsplichtige verontreinigingen de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Met inachtneming van de plicht tot het saneren van de met asbest verontreinigde puinverharding vormt het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

In dit geval is geen sprake van de toevoeging van een woning. De bestemming van het perceel wordt gewijzigd van agrarisch naar wonen. Een dergelijke wijziging is aan te merken als een project dat ‘niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. In aanvulling hierop wordt opgemerkt dat door het wijzigen van de bestemming de mogelijkheid om ter plaatse een agrarisch bedrijf te exploiteren komt te vervallen, dit betekent dat naar de toekomst toe geen sprake meer zal zijn van het bedrijfsmatig houden van vee en de daarmee gemoeide emissie van fijnstof. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is hierin met een blauwe ster aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2021BGB091-0401_0007.png"  
Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving)  

Op circa 2,4 kilometer ten noordoosten van het plangebied bevindt zich het bedrijf Renewi. Dit bedrijf valt onder het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (BRZO). Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour van dit bedrijf. Echter bedraagt de afstand waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is 2.662 meter. Het plangebied ligt hiermee aan de rand van het invloedsgebied van het bedrijf. Gelet op de ligging binnen het invloedsgebied van het bedrijf Renewi is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Beperkte verantwoording van het groepsrisico

Met het herbestemmen van de bestaande agrarische bedrijfswoning naar reguliere burgerwoning neemt het gemiddeld aantal personen (en hiermee de personendichtheid) dat binnen het plangebied gedurende de dag, avond en nacht zal verblijven niet toe. Dit aangezien slechts een functiewijziging van een bestaande woning plaatsvindt. Echter wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' een verantwoording van het groepsrisico gegeven. Bij het verantwoorden van het groepsrisico zijn er zowel locatie- als ontwikkelingsspecifieke aspecten die dienen te worden onderbouwd.

De volgende locatiespecifieke aspecten zijn van belang: opkomsttijd, dekking waarschuwingsinstallatie en nabijheid bluswatervoorzieningen. Deze worden hierna onderbouwd.

  • Opkomsttijd: In voorliggend geval kan de brandweer in theorie binnen 9 minuten ter plaatse zijn. De dichtstbijzijnde brandweerpost bevindt zich namelijk aan de Loswal 1 te Drachten, op een afstand van circa 5,3 kilometer van het plangebied;
  • Dekking waarschuwingsinstallatie: In geval van calamiteiten worden de aanwezige personen in bedreigd gebied gewaarschuwd middels een NL-alert. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. In het bericht wordt tevens het handelingsperspectief vermeld, zodat de personen die in het bedreigde gebied bevinden weten hoe te handelen;
  • Nabijheid bluswatervoorziening: Er zijn in en rondom het plangebied voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig.


Eveneens dient in voorliggend geval aan de ontwikkelingsspecifieke aspecten te worden getoetst. Dit betreffen de aspecten bereikbaarheid van hulpdiensten ter plaatse, vluchtmogelijkheden en (zelf)redzaamheid van de aanwezige personen. Hierna worden de voorgenoemde aspecten onderbouwd.

  • Bereikbaarheid: Hulpdiensten dienen bij een calamiteit een gebied of een object goed te kunnen bereiken. Het projectgebied is via de Kleasterkampen goed te bereiken. Daarnaast is er aan alle kanten van de woning voldoende ruimte voor de hulpdiensten om de benodigde werkzaamheden uit te kunnen voeren en de voertuigen te parkeren;
  • Vluchtmogelijkheden: Het plangebied is via de Kleasterkampen goed te ontvluchten in alle richtingen, van de risicobron af;
  • (Zelf)redzaamheid: Dit houdt in dat personen zichzelf en eventueel anderen binnen een bepaald tijdsbestek kunnen veiligstellen bij dreigend gevaar. Hierbij wordt van de personen zelf uitgegaan zonder de hulp van hulpverlenersdiensten. Voorliggend plan betreft het herbestemmen van een reguliere vrijstaande woning. Verwacht wordt dat de toekomstige bewoners zelfredzaam zijn. In het geval van een calamiteit zijn er daarmee redzame personen aanwezig in het projectgebied.

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich wel bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied ligt in het buitengebied, waar geen sprake is van een sterke menging van functies. Het gebied kan daarom worden aangemerkt als omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'Wonen' wordt niet aangemerkt als milieubelastende functie voor de omgeving, de ontwikkeling levert dan ook geen belemmeringen op met betrekking tot het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Tevens wordt opgemerkt dat door het opheffen van de agrarische bestemming eventuele (toekomstige) overlast voor omwonenden van het plangebied als gevolg van de mogelijkheid tot het exploiteren van een agrarisch bedrijf verdwijnt.

5.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich twee locaties waar op basis van het geldende planologisch regime milieubelastende bedrijvigheid is toegestaan. Dit betreffen respectievelijk een autobedrijf aan de Hoptunen 24 en een stallings-/opslagloods aan de Drachtster Heawei 35. Op basis van het bestemmingsplan zijn ter plaatse bedrijven met een maximale milieucategorie 2 toegestaan. Voor dergelijke bedrijfsactiviteiten geldt in het omgevingstype rustige woonwijk een grootste richtafstand van 30 meter. Het dichtstbijzijnde bedrijf (aan de Hoptunen 24) bevindt zich op circa 290 meter van het plangebied (gemeten van bestemmingsvlak tot bestemmingsvlak). Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de minimale richtafstand. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en van een beperking van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven/functies geen sprake is.

Ten aanzien van de agrarische bedrijven wordt opgemerkt dat de grootste richtafstand bij veehouderijen veelal geldt voor het aspect geur. Bij veehouderijen zijn echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend zijn. Hier wordt in paragraaf 5.6 nader op ingegaan.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen
5.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstand eisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

5.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom de zelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

5.6.2 Situatie plangebied

In dit geval gaat het om een planologische omzetting van een agrarisch erf naar een regulier woonerf. De reeds aanwezige bedrijfswoning is reeds een bestaand geurgevoelig object. In de nieuwe situatie blijft dit onveranderd. Het beschermingsniveau blijft onveranderd en omliggende bedrijven worden door de bestemmingsplanherziening dan ook niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.

Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is overigens gelegen op circa 650 meter (Kleasterkampen 2), gemeten vanaf het bouwvlak van het agrarische bedrijf tot de gevel van de woning in het plangebied.

In dit geval wordt ruimschoots voldaan ten aanzien van de vaste afstand van 50 meter ten opzichte van de agrarische grondgebonden veehouderijen. Gelet op het vorenstaande mag ervan worden uitgegaan dat ter plaatse van de woning aan de Kleasterkampen 39 sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tot slot wordt geconcludeerd dat de herbestemming geen belemmeringen oplevert voor de bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Nederlands Natuurnetwerk (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied ligt niet binnen of op korte afstand van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Alde Feanen' ligt op een afstand van circa 3 kilometer van het plangebied. Gelet op de grote afstand zijn direct negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling zoals geluid- en lichthinder op voorhand uit te sluiten. Ook negatieve effecten als gevolg indirecte hinder in de vorm van stikstofdepositie zijn gelet op de grote afstand in combinatie met de aard van de ontwikkeling (omzetten van bedrijfswoning naar reguliere woning met beperkte en zeer tijdelijke verbouwwerkzaamheden) uit te sluiten. Het plan is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

5.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied behoort niet tot het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die tot NNN behoren liggen op circa 530 meter afstand ten noorden van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de onderlinge afstand tot de NNN is geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden.

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Wat betreft soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.7.3.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is door Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaarden uitgevoerd binnen het plangebied. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting. Hierna worden de onderzoeksresultaten beschreven.

Onderzoeksresultaten

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats, bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied en gebruiken het ook niet als foerageergebied.

Er nestelen mogelijk ieder voorjaar vogels in het plangebied. Van deze soorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet de nestplaats. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Om te voorkomen dat bezette vogelnesten negatief beïnvloed worden, dient gewerkt te worden buiten de voortplantingsperiode of dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden zodat de aanwezigheid van een bezet vogelnest uitgesloten kan worden.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie beschadigd en vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, en die mogelijk gedood worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen `doden’ en het `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de foeragerende diersoorten niet af.

5.7.4 Conclusie

Met inachtnemening van het ofwel buiten de voorplantingsperiode werken of het uitvoeren van een broedvogelscan zodat de aanwezigheid van een bezet vogelnest uitgesloten kan worden, vormen de ecologische aspecten geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.8 Archeologie & cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

De archeologische verwachtingskaart van de provincie Friesland, de FAMKE, bestaat uit twee provinciedekkende advieskaarten, één voor de periode Steentijd - Bronstijd, en één voor de periode IJzertijd - Middeleeuwen. Voor het betreffende plangebied kan op basis van de kaarten uit de twee verschillende perioden tot de volgende conclusies worden gekomen:

De advieskaart "Steentijd - Bronstijd" geeft aan dat voor het gehele het plangebied pas onderzoek nodig is bij grote ingrepen. Volgens de advieskaart "IJzertijd - Middeleeuwen" geldt bij het advies "Karterend onderzoek 3". De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroegmiddeleeuwse ontginningen.

Voorgenoemde oppervlakte wordt met het initiatief niet overschreden, aangezien slechts een nieuw bijgebouw met een oppervlakte van circa 200 m2 wordt gerealiseerd. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan/wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is tevens geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Aanvullend wordt opgemekt dat de traditionele hoofdvorm van de woonboerderij aan de Kleasterkampen 39 behouden blijft en in stand wordt gehouden middels de gekozen woonbestemming 'Wonen - Woonboerderij'.

Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

5.8.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (wijzigingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het wijzigingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (wijzigingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het wijzigingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het wijzigingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het wijzigingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het wijzigingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Beoordeling
5.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 3 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de kleinschalige aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebieden wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit project dan ook niet noodzakelijk.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit wijzigingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Ook is gelet op de aard en omvang van dit project, het bouwen van één woning, geen sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r.. In onderdeel D staat namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Hierbij zijn de volgende drempelwaarden aangeven die niet worden overschreden.

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor deze ontwikkeling geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van een agrarisch perceel naar een woonperceel, waarbij de bestaande boerderij in gebruik zal worden genomen als reguliere burgerwoning. Per saldo worden dan ook geen woningen toegevoegd. Tevens wordt een nieuw bijgebouw met een bvo van circa 200 m2 gerealiseerd. Het gaat om een kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen per saldo niet toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. De voorgenomen ontwikkeling betreft in tegenstelling het permanent wegbestemmen van het agrarisch bedrijf met de bijbehorende milieugevolgen, waardoor eventueel hinder voor omwonenden verdwijnt. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk dat de ontwikkeling geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.9.3 Conclusie

Dit project is niet m.e.r.-plichtig omdat het geen stedelijk ontwikkelingsproject betreft. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de voorliggend plan.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Met de vaststelling van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is het NWP 2016-2021 op enkele onderdelen gewijzigd. Tezamen geven beide documenten op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de NOVI wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.

6.1.3 Provinciaal beleid

In het Streekplan Fryslân 2007 wordt ruim aandacht besteedt aan de wateraspecten. De provincie heeft de volgende ambitie geformuleerd:

Wij streven naar goede ruimtelijke condities voor een veilige en bewoonbare provincie en voor gezonde en veerkrachtige duurzame watersystemen waarin sociaal-economische en ecologische ontwikkelingen met elkaar in evenwicht zijn. Water is een belangrijk mede ordenend principe in de ruimtelijke inrichting van Fryslân. Voor een goede waterbeheersing worden de nodige ruimtelijke maatregelen getroffen.

Door klimaatverandering, bodemdaling en de toename van verhard oppervlak kan in veel gevallen voor een goede waterbeheersing niet meer worden volstaan met technische maatregelen. Voor een robuust en veerkrachtig watersysteem, dat zowel wateroverschotten als watertekorten goed kan opvangen, zullen de (on)mogelijkheden van het watersysteem medebepalend zijn voor de functionele bestemming en inrichting van de ruimte. Een goed functionerende Friese boezem is cruciaal voor de waterhuishouding van heel Fryslân.

6.1.4 Wetterskip Fryslân

In het Waterbeheerplan 2016 – 2021 beschrijft Wetterskip Fryslân de doelen voor de komende jaren, de strategische keuzes die we maken en de financiële consequenties daarvan. Het bestuur wil in de planperiode richting geven aan goed, efficiënt en betaalbaar waterbeheer, nu en in de toekomst. Speerpunten uit het bestuursprogramma worden uitgewerkt in het Waterbeheerplan (WBP).

Enkele speerpunten zijn:

  • Zeedijken, boezemkaden, duinen en andere waterkeringen onderhouden en ervoor zorgen dat ze aan de veiligheidsnormen voldoen.
  • Grond- en oppervlaktewaterpeilen regelen en het watersysteem onderhouden.
  • De inrichting van het watersysteem afstemmen op de functies en wensen van gebruikers.
  • Initiëren van het project Wateractieve Stad. Hiermee onderzoeken we de effecten van klimaatverandering in het stedelijk gebied.
  • De waterkwaliteit monitoren en indien nodig verbeteren.
  • Lozingen en emissies van bedrijven en onze eigen zuiveringsinstallaties reguleren en hierop toezien.
6.1.5 Gemeentelijk beleid

In 2017 is het Gemeentelijk Waterplan 2017-2020 opgesteld en bestuurlijk vastgesteld door de besturen van de Gemeente Smallingerland en Wetterskip Fryslân. Het waterplan bestaat uit een watervisie en een maatregelenprogramma. In de watervisie worden een aantal streefbeelden per thema beschreven. De streefbeelden geven op hoofdlijnen weer hoe het water op een duurzame manier kan worden ingericht en beheerd.

De watervisie wordt als uitgangspunt gebruikt bij alle nieuwe ruimtelijke plannen. Verder is de watervisie uitgangspunt bij onderhoudsplannen, waaronder het hekkelen en baggeren van wateren. Daarnaast is de watervisie het kader voor het maatregelenprogramma. De watervisie wordt een belangrijk onderdeel van de in 2021 op te stellen Omgevingsvisie.

Streefbeelding klimaatadaptieve inrichting

In de watervisie worden belangrijke streefbeelden beschreven ten aanzien van de klimaatadaptieve inrichting van nieuwe gebieden:

  • Regenwater zo lang mogelijk vasthouden door voldoende oppervlaktewater te realiseren (10% van het verhard oppervlak) of water vast te houden in de bodem of op groene daken;
  • Zoveel mogelijk verhard oppervlak (op particulier terrein bovengronds) afkoppelen waarbij ook het nut en de noodzaak van verhardingen moet worden afgewogen. Zo weinig mogelijk verharding toepassen en zo groen mogelijk inrichten;
  • Ecologische inrichting en beheer van oppervlaktewater waarbij migratiebarrières voor waterdieren zoveel mogelijk worden voorkomen en een zo hoog mogelijke biodiversiteit wordt nagestreefd;
  • Bij nieuwe openbare gemeentelijke gebouwen of reconstructies van bestaande openbare gemeentelijke gebouwen worden de platte daken voorzien van groene daken en/of zonnepanelen. Daarnaast worden bewoners en bedrijven gestimuleerd om zelf groene daken aan te leggen;
  • De mogelijkheden voor de aanleg van boezemlanden en broekbossen worden zoveel mogelijk benut waarbij een toename van biodiversiteit en de recreatieve mogelijkheden van groot belang zijn.

Daaruit voortvloeiend kunnen een aantal meer specifieke adviezen worden meegegeven voor de klimaatadaptieve inrichting rekening houdende met het voorkomen van wateroverlast, hittestress en droogte:

  • Leg een open watersysteem (sloten en vijvers) aan die tenminste 10% van de verharding compenseert. Zie de bijlage bij deze notitie voor de inrichtingseisen vanuit de watervisie van het open watersysteem;
  • Plant bomen voor schaduwrijke plekken;
  • Pas zoveel mogelijk groene daken (natuurdak, retentiedak, sedumdak) toe;
  • Alleen steen toepassen waar steen ook functioneel is (daadwerkelijk als verharding wordt gebruikt). De wegbreedte graag zo minimaal mogelijk houden en nut en noodzaak van stoepen (aan weerszijden) afwegen. Vrijgekomen ruimte kan worden benut als groenvakken;
  • Geen steen toepassen om "overhoekjes" op te vullen. Op die plekken waar steen niet nodig is, groen/beplanting toepassen;
  • Waar mogelijk halfverharding toepassen voor de vertraging van de regenwaterafvoer en het aanvullen van de grondwatervoorraad;
  • Een deel van het regenwater kan worden gebruikt voor het toepassen in en om de woning voor bijvoorbeeld toiletspoeling, douches en de tuin.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het Wetterskip Fryslân is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'Korte procedure' van de watertoets wordt toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 3 van de toelichting. Hierna wordt op de belangrijkste aspecten ingegaan.

Toename verharding

Het vooroverleg met het waterschap is hiermee afgerond. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen en het Wetterskip Fryslân geeft een positief wateradvies.

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert het Wetterskip de volgende compensatienorm:

  • Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • Polder 10%,
  • Vrij afstromend, alternatieve maatregelen.


Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan hier vermeld.

In voorliggend geval is per saldo geen sprake van een toename van verharding. Op de deellocatie aan de Hoptunen ongenummerd vinden geen fysieke ingrepen plaats. Aan de Kleasterkampen 39 wordt circa 290 m2 aan verouderde bijgebouwen en ondergeschikte bebouwing gesloopt. In de plaats daarvoor wordt een nieuw bijgebouw met een oppervlakte van circa 200 m2 gerealiseerd. Per saldo is dan ook zelfs sprake van een afname van bebouwing en daarmee van verharding.

Vanwege de afname van bebouwing, en daarmee van verharding, wordt geconcludeerd dat het nemen van maatregelen ter compensatie van toename van verharding niet aan de orde is. Hemelwater wordt ter plaatse in de bodem geïnfiltreerd. Het plangebied is van voldoende omvang om hemelwater binnen het plangebied te laten infiltreren.

Klimaat

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Op de deellocatie aan de Hoptunen ongenummerd vinden geen fysieke ingrepen plaats. Aan de Kleasterkampen 39 wordt circa 290 m2 aan verouderde bijgebouwen en ondergeschikte bebouwing gesloopt. In de plaats daarvoor wordt een nieuw bijgebouw met een oppervlakte van circa 200 m2 gerealiseerd. Per saldo is dan ook zelfs sprake van een afname van bebouwing en daarmee van verharding. Daarmee wordt het gemakkelijker om regenwater te infiltreren in de bodem ter plaatse van het plangebied.

Uit de Klimaatatlas Friesland blijkt dat ter plaatse van het plangebied geen sprake is van wateroverlast. Tevens is het plangebied niet gelegen binnen een overstromingsgebied.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan/wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij de systematiek van het bestemmingsplan "Buitengebied, 1ste herziening 2015" van de gemeente Smallingerland.

Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

7.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, inhoudsmaat, etc.);
  • Nadere eisen: burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan plaats en afmetingen van de bebouwing;
  • Specifieke gebruiksregels: regels omtrent toegestaan en verboden gebruik binnen de bestemming;
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarden er mag worden afgeweken van de bouwregels met betrekking tot de dakhelling;
7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Hierin worden bouwregels in verband met de Wet geluidhinder beschreven.

In dit artikel wordt aangeven welk gebruik in ieder geval in strijd is met het wijzigingsplan en welke uitzonderingen hierop gelden. Daarnaast worden algemene gebruiksregels omtrent voldoende parkeergelegenheid beschreven.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het wijzigingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders onder andere de bevoegdheid om het plan te wijzigen ten behoeve van ondergeschikte punten van de regels in het wijzigingsplan.

In dit artikel worden algemene regels omtrent paardenbakken beschreven.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Artikel 3 Wonen

De bestemming 'Wonen' is opgenomen in het zuidoostelijke deel van het plangebied (de deellocatie aan de Hoptunen ongenummerd). Dit aangezien het perceel aan de Hoptunen ongenummerd functioneel gezien hoort bij de naastgelegen woning aan de Hoptunen 12.

Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor wonen, eventueel in combinatie met werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel, tuinen en erven en kleinschalige kampeerterreinen. Daarnaast zijn de hierbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, ontsluitingen en paden, tuinen en erven toegestaan.

Als hoofdgebouw zijn uitsluitend woonhuizen toegestaan. Door middel van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" is geregeld dat 0 wooneenheden zijn toegestaan.

Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 meter en 6 meter, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn. De bouwhoogte van een overkapping mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

Ook zijn regels opgesteld voor openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering en andere bouwwerken.

Ten slotte zijn regels waarbij onder voorwaarden kan worden afgeweken van de bouw- en gebruiksregels en specifieke gebruiksregels opgenomen.

Artikel 4 Wonen - Woonboerderij

De bestemming 'Wonen - Woonboerderij' is opgenomen in het noordoostelijke deel van het plangebied (de deellocatie aan de Kleasterkampen 39). Dit aangezien deze bestemming bedoeld is voor voormalige boerderijen die geen bedrijfsbestemming meer kennen.

Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor wonen, eventueel in combinatie met nevenactiviteiten, werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel, tuinen en erven. Daarnaast zijn de hierbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, ontsluitingen en paden, tuinen en erven toegestaan.

Als hoofdgebouw zijn uitsluitend woonboerderijen toegestaan. Per bestemmingsvlak mag maximaal 1 hoofdgebouw worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte en het oppervlakte van de woonboerderij mogen maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte en oppervlakte bedragen.

Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 meter en 6 meter, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw bedraagt maximaal de bestaande oppervlakte.

Ook zijn regels opgesteld voor openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering en andere bouwwerken. Ten slotte zijn regels waarbij onder voorwaarden kan worden afgeweken van de bouw- en gebruiksregels, specifieke gebruiksregels en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan of wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan of wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan of wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Overige overlegpartners

Het wijzigingsplan wordt in het kader van vooroverleg en tijdig informeren opgestuurd naar verschillende overlegpartners, waaronder de provincie Fryslân, het Wetterskip Fryslân en de Veiligheidsregio Fryslân. Met betrekking tot het Wetterskip wordt opgemerkt dat tevens een digitale watertoets plaatsgevonden heeft via de website www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'Korte procedure' van de watertoets wordt toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. In Bijlage 3 van de toelichting is het watertoetsresultaat opgenomen.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt gelet op de aard van de ontwikkeling geen voorontwerpwijzigingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 13 januari 2022 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.