direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Drachten - De Drift Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2023SBO017-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Drift Fase 1 zag toe op de realisatie van een appartementengebouw met maximaal 25 woningen voor senioren op het terrein van de voormalige Ambachtsschool. Nu bestaat de behoefte voor verdere invulling aan de noordzijde hiervan. Op deze plek is de gemeente Smallingerland voornemens om nog een appartementengebouw voor sociale huur, De Drift Noord, te realiseren in dit transformatiegebied. Deze ontwikkeling is op grond van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Om de ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Voorliggend plan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan De Drift en heeft betrekking op braakliggende gronden ten oosten van het Gomarus College Drachten. Het plangebied staat kadastraal bekend als: 'DTN02-C-11126'. Dit kadastrale perceel heeft naast het plangebied tevens betrekking op andere gronden in de direct nabije omgeving.

Onderstaand fragment geeft de ligging en begrenzing van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2023SBO017-0401_0001.png"
Figuur 1. Ligging en begrenzing plangebied (bron: PDOK, Topotijdreis, 2023)

Het plangebied is aan de zuid- en westzijde begrensd door het terrein behorend bij het Gomarus College. Aan de noordzijde is het plangebied begrensd door een toegangsweg vanaf De Drift en een woongebouw. Ten oosten en ten zuiden van het plangebied bevindt zich thans een grasveld. Voor deze gronden ten oosten is op 13-12-2022 het bestemmingsplan Drachten - De Drift Appartementen vastgesteld. Even verderop ten zuiden is op 21-02-2023 ook het bestemmingsplan Drachten - De Drift vastgesteld. Beide recente bestemmingsplannen gaan eveneens uit van realisatie van een woongebouw aan De Drift.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'De Bouwen', zoals vastgesteld op 30 april 2010, is op het plangebied van toepassing. Het fragment hieronder geeft een uitsnede uit de verbeelding van dit bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2023SBO017-0401_0002.jpg"
Figuur 2. Uitsnede geldende bestemmingsplan met in rood de globale begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied is nagenoeg volledig bestemd als 'Maatschappelijk - 2'. De als zodanig aangewezen gronden zijn daarmee bedoeld voor levensbeschouwelijke voorzieningen, medische- en sociaal-medische voorzieningen, educatieve voorzieningen, voorzieningen op het gebied van openbare dienstverlening en sociaal-culturele voorzieningen. Daarnaast zijn de gronden tevens bestemd voor de daarbij behorende restauratieve voorzieningen alsmede groen- water en parkeervoorzieningen.

Een klein stuk van het noordelijke deel van het plangebied is bestemd als 'Verkeer - Verblijf'. Deze gronden zijn bestemd voor wegen, straten, pleinen, parkeervoorzieningen, voet- en rijwielpaden en ontspanning/vermaak.

Voorts zijn er nog vijf paraplubestemmingsplannen van toepassing op het plangebied, te weten:

  • 1. 'Partiële herziening Wonen-werken en Werk aan huis', vastgesteld op 17-03-2015. Dit bestemmingsplan heeft als doel om de regeling voor werk aan huis te actualiseren.
  • 2. 'Regeling aan- en uitbouwen en bijgebouwen', vastgesteld op 15-12-2015. In dit bestemmingsplan heeft de gemeente Smallingerland de maximale toegestane bebouwingsoppervlakte bepaald voor hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
  • 3. 'Parapluplan terrassen Smallingerland', vastgesteld op 24-05-2016. Dit bestemmingsplan gaat over het mogelijk maken van terrassen bij horecabedrijven.
  • 4. 'Parapluplan parkeernormen', vastgesteld op 10-01-2017. In dit bestemmingsplan wordt het parkeerbeleid in ieder bestemmingsplan afgestemd op de normen uit de Parkeernormennota van de gemeente Smallingerland.
  • 5. 'Wonen in Smallingerland' is vastgesteld op 06-07-2021. Dit bestemmingsplan geeft een begripsomschrijving voor 'huishouden' waardoor het niet meer mogelijk is een woning te splitsen of kamers te verhuren.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in Hoofdstuk 2 de beschrijving van de voorgenomen ontwikkeling aan de orde. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader dat het toetsingskader vormt voor de beoordeling van de gewenste ontwikkeling. Het daarop volgende hoofdstuk behandelt de toetsing aan de omgevingsaspecten (Hoofdstuk 4) zoals die voortvloeien uit geldende wet- en regelgeving. Hoofdstuk 5 bevat de juridische vormgeving van dit plan en Hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie ligt het plangebied braak en worden de gronden gebruikt als gazon. Het is formeel bestemd voor maatschappelijke doeleinden, maar heeft in de huidige situatie geen dergelijke functie meer. Voorheen was op een deel van het terrein de oude Ambachtschool gevestigd. Inmiddels is dit schoolgebouw gesloopt en vervangen door het Gomarus College, dat zich ten zuidwesten van de planlocatie bevindt.

Onderstaande figuur toont de huidige situatie in het plangebied. Daarop is zichtbaar dat in het oostelijke deel van het plangebied van dit bestemmingsplan thans sprake is van een parkeerstrook. Deze komt in de toekomstige situatie te vervallen. Ter plaatse wordt dan een groenstrook ingericht. Het huidige parkeren ter plaatse wordt naar achter het te realiseren woongebouw gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2023SBO017-0401_0003.png"
Figuur 3. Overzicht plangebied vanaf De Oppers (bron: Google streetview)

Voorts ligt het plangebied met ongeveer 250 meter in de directe nabijheid van het centrum van Drachten.

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend bestemmingsplan biedt planologisch-juridische kaders voor de realisatie van maximaal 25 appartementen, verdeeld over maximaal 5 bouwlagen. Het gaat hier om appartementen in het sociale huursegment. De vijfde bouwlaag is alleen mogelijk, als het appartementengebouw van een flauw hellende kapafdekking wordt voorzien. Zo niet, dan is sprake van een woongebouw met maximaal 4 bouwlagen en een plat dak. De bergingen zijn opgenomen in het hoofdvolume van het gebouw. Naast het vorenstaande ziet het plan ook op de bij het woongebouw behorende ontsluiting evenals parkeer-, water- en groenvoorzieningen. Het plangebied wordt via de noordelijke zijde van De Drift ontsloten.

De hoofdentree van het gebouw en de appartementen is zoveel mogelijk georiënteerd op de straat. Het bouwvolume sluit wat betreft hoogte aan op de omliggende panden en is geplaatst iets voor de rooilijn van het nieuw te bouwen appartementengebouw van De Drift Fase 1.

Voorts maakt de locatie onderdeel uit van de cultuurhistorische lijn van de weg De Drift en is de locatie verbonden met nabijgelegen centrumvoorzieningen. Ook sluit het planvoornemen aan op de oost-westelijke groenstructuur van De Drift en de omgeving (zie figuur 5). Dit gebeurt onder andere door de vergroening in de noord-zuidelijke richting van het plangebied.

De onderstaande figuren geven de beoogde stedenbouwkundige invulling van het plangebied weer. Volledigheidshalve wordt in dit kader ook verwezen naar de van gemeentewege opgestelde bouwenvelop uit 'Bijlage 1 Bouwenvelop' van deze toelichting. Deze bouwenvelop geeft de stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden voor dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2023SBO017-0401_0004.png"
Figuur 4. Stedenbouwkundige invulling

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2023SBO017-0401_0005.png"
Figuur 5. Overzicht groenstructuur De Drift en omgeving

2.3 Ruimtelijke kwaliteit

Het te realiseren appartementengebouw is georiënteerd op De Drift. Hiertoe is in dit bestemmingsplan een overhoekse rooilijn opgenomen in verband met het bieden van ruimtelijke kwaliteit van de hoek richting het Gomarus College. Het volume sluit aan op de omliggende panden qua hoogte. De gevels worden vormgegeven met metselwerk in lichte kleuren met beperkte variatie, passend bij de omgeving. Ook de detaillering van het gebouw is in harmonie met het gebouw in de omgeving. Aanvullend op het voorgaande wordt het gebouw qua beeldkwaliteit volledig afgestemd op de geldende welstandseisen. Hier wordt in paragraaf '3.4 Gemeentelijk beleid' nader op ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2023SBO017-0401_0006.png"
Figuur 6. Referentiebeeld woongebouw: hoofdoriëntatie van het gebouw aan de straat met tuinruimte

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2023SBO017-0401_0007.png"
Figuur 7. Referentiebeeld woongebouw met overhoekse uitstraling en lichte kleuren

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2023SBO017-0401_0008.png"
Figuur 8. Referentiebeeld woongebouw met lichte kleuren

Buitenruimte
Aan de straatzijde worden kleine voortuinen gerealiseerd die afgescheiden worden van het openbaar gebied met een haag. Aan de achterzijde van het gebouw is ruimte voor een gemeenschappelijke tuin. Ook het parkeren vindt plaats aan de achterzijde van het gebouw. De 14, door een beugel afgesloten, parkeerplaatsen van het Gomarus College worden verplaatst naar de achterzijde van het gebouw om de voorzijde, aan De Drift, te vergroenen. In de groenstructuur ten zuiden van het appartementengebouw wordt een waterpartij gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen van Nederland hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.

Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win-situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoekt de rijksoverheid naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling zoals benoemd in paragraaf '2.2 Toekomstige situatie' heeft geen raakvlakken met het beleid zoals benoemd in de NOVI.

3.1.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend onder de naam Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn de nationale belangen voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen (zoals beschreven in 2.2) en het plangebied voor het overige geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Het planvoornemen is niet in strijd met de regels uit het Barro.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

De Ladder is kaderstellend voor juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de centrale overheden, zoals bestemmingsplannen en projectbesluiten.

Voor dit bestemmingsplan moeten de treden van de Ladder worden doorlopen. Het doel van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hiermee wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Afweging
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De handreiking begint met de vraag om wat voor plan het gaat. In voorliggend geval gaat het om 'wonen'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Op basis van de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving kan bepaald worden of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan ziet op het planologisch-juridisch mogelijk maken van maximaal 25 appartementen waardoor er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voorgaande blijkt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zaaknummer 201306573/1/R6) en artikel 1.1.1, eerste lid, Bro. Met dit laatste wordt duidelijk dat een bestemmingsplan dat meer dan 11 woningen mogelijk maakt in beginsel als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. Met oog op het voorgaande moet de tweede trede van de ladder worden beoordeeld.

2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

In de bestaande situatie is het plangebied nagenoeg volledig bestemd als 'Maatschappelijk - 2'. Een kleine strook aan de noordzijde van het plangebied is bestemd als 'Verkeer - Verblijf'. Binnen de maatschappelijke bestemming is een bouwvlak aanwezig dat voor 60% mag worden bebouwd. Dit staat voor 7.931 m2. In de bestaande situatie is 1.532 m2 hiervan bebouwd ten behoeve van de maatschappelijke voorziening. Echter valt het aanwezige bouwvlak maar over een gedeelte van het onderhavige plangebied. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt ook buiten het aanwezige bouwvlak bebouwing mogelijk gemaakt. Er is derhalve sprake van een nieuw beslag op de ruimte. De derde trede van de ladder moet worden doorlopen.

3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig project beperkt tot de gemeente Smallingerland.

4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven.

In het geactualiseerde Woonvisie en bijbehorend woningbouwprogramma van de gemeente Smallingerland is een woningbehoefte berekend van 1.100 woningen in de periode tot 2025. Hiermee is de behoefte aan deze nieuwe stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Zie voor een verdere toelichting paragraaf '3.4.6 Actualisatie gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma 2016 - 2025'.

5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".

Het plangebied ligt aan de rand van het centrum van Drachten en is omringd door woningen en bebouwing met verschillende functies. Bovendien ligt het plangebied binnen het 'bestaand stedelijk gebied', zoals dit door de provincie is aangewezen. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.

Conclusie
Het planvoornemen voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân 2020

De Omgevingsvisie is één van de instrumenten van de nieuwe Omgevingswet. In de Omgevingsvisie Fryslân, 'De Romte Diele' geheten, staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een integrale visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. De visie geeft de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Dit gebeurt in programma’s, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels. Een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Dat zijn de ambities van de provincie Fryslân voor de Friese leefomgeving. Met de leefomgeving bedoelt de provincie: de gedeelde ruimte waarin de mensen in de provincie samenleven. Voor het onderhavige plan is met name de ambitie 'vitaal' van belang.

De ambitie vitaal richt zich op het leefbaar houden van Friese steden, dorpen en het platteland. Dit betekent dat er voldoende woningen, voorzieningen en bedrijvigheid zijn en dat de bereikbaarheid goed is. Het planvoornemen voorziet in een transformatie waarbij er 25 woningen worden toegevoegd aan de stad Drachten. Dit sluit aan op de doelstelling 'vitaal', die voldoende woningen in de provincie beoogt.

Natuurinclusief ontwerpen
In de Omgevingsvisie De Romte Diele wordt ingezet op natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is mogelijk door bij het ontwerp rekening te houden met maatregelen die een positief ecologisch effect sorteren. Bij het planvoornemen wordt rekening gehouden met natuurinclusieve maatregelen. Onder andere door de toevoeging van extra groen in aansluiting op de bestaande groenstructuur waar De Drift onderdeel van uitmaakt. Daarnaast wordt er een waterpartij gerealiseerd. Deze waterpartij zorgt naast waterberging tevens voor een bevordering van de biodiversiteit.

Verder kan bij de vormgeving van te realiseren hagen en afschermende beplanting gedacht worden aan beplanting die geschikt is voor vogels en/of insecten. Ook dit geeft een stimulans voor de biodiversiteit in het plangebied. Al met al is bij de voorgenomen ontwikkeling rekening gehouden met natuurinclusief ontwerpen.

Conclusie
Het plan past binnen de Omgevingsvisie Fryslân.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014 (geactualiseerd 2018)

In de Verordening Romte Fryslân zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied. Het plangebied bevindt zich binnen het bestaand stedelijk gebied, zoals dit door de provincie is aangewezen.

In artikel 3 Wonen van de verordening zijn regels ten aanzien van woningbouw opgenomen. Op grond van artikel 3.1.1 kan een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Uit paragraaf '3.4.6 Actualisatie gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma 2016 - 2025' blijkt dat de gemeente beschikt over een door GS geaccordeerd woonplan. Daarmee is dit plan in lijn met de regels uit de Verordening Romte Fryslân

Conclusie
Het plan past in de Verordening Romte Fryslân.

3.2.3 Omgevingsverordening Fryslân (inwerkingtreding per 01-01-2024)

In de aanstaande Omgevingsverordening Fryslân staan de provinciale regels voor de fysieke leefomgeving geformuleerd. De nieuwe verordening komt voort uit het ingezette beleid in de provinciale omgevingsvisie en vormt de voortzetting van de meeste regels uit diverse provinciale verordeningen met een ruimtelijke werking. Zo vervangt de omgevingsverordening de Wegen- en Vaarwegenverordening, Milieuverordening, Verordening Wet Natuurbescherming, Waterverordening en de huidige Verordening Romte.

Op sommige punten hebben de aanstaande Omgevingswet en Omgevingsvisie tot aanpassingen geleid in de verordenend door de provincie voor te schrijven regels. Daarbij kan worden gedacht aan het herstel van biodiversiteit, energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, werkgelegenheid of landschapsversterking. De Friese gemeenten op hun beurt verwerken de uiteindelijk regels van de provinciale omgevingsverordening in de eigen omgevingsplannen. De Omgevingsverordening Fryslân treedt gelijktijdig in werking met de invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2024 aanstaande. Omdat het voorliggende bestemmingsplan nog als ontwerp in procedure gaat voor die datum is de Omgevingsverordening Fryslân niet van toepassing, maar geldt de Verordening Romte Fryslân 2014 nog voor het planvoornemen.

3.2.4 Ontgrondingenverordening Friesland (1997)

Er is sprake van een ontgronding als het maaiveld wordt verlaagd. De bodem wordt dan door afgraving ontdaan van een grondlaag. Bij ontgronden dient te worden beschikt over een ontgrondingenvergunning, tenzij er een vrijstellingscategorie van toepassing is. In de “Ontgrondingenverordening Friesland” (in werking getreden op 1 januari 1997) is in 'Artikel 2: Uitzonderingen' aangegeven dat de Ontgrondingenwet niet van toepassing is op:

f. Ontgrondingen die noodzakelijk zijn voor de verwerkelijking van een in een niet langer dan 10 jaar geleden onherroepelijk geworden bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming, mits:

  • 1. in de bij het bestemmingsplan behorende regels uitdrukkelijk is aangegeven dat de verwerkelijking van het plan een ontgronding inhoudt of insluit;
  • 2. de diepte van de ontgronding niet meer bedraagt dan 2,00 m beneden het oppervlaktewaterpeil;
  • 3. bij de ontgronding niet meer dan 10.000 m³ bodemmateriaal naar elders wordt afgevoerd of in depot wordt gezet.

Met de in het planvoornemen voorgenomen ontgrondingen ten behoeve van de realisatie van een nieuwe waterpartij kan worden voldaan aan de voorwaarden die gelden voor vrijstelling. De diepte van de ontgrondingen in het gebied dient daarbij dan verder niet meer dan 2,00 m te bedragen. Hiermee komt met de te ontgraven gronden voor de waterpartij minder dan 10.000 m³ aan bodemmateriaal vrij. Wanneer het bodemmateriaal dan niet naar elders wordt afgevoerd of in depot gezet, maar in het plangebied hergebruikt, kan vrijstelling van de ontgrondingenverordening van Provinsje Fryslân worden verkregen voor het woonplan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale afspraken Woonregio Zuidoost-Friesland (2019)

Op regionaal niveau zijn afspraken ten aanzien van woningbouw vastgelegd door gemeenten in de regio en de provincie. De gemeenten Heerenveen, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland en Weststellingwerf vormen samen de regio Zuidoost. De provinciale prognose is een belangrijk vertrekpunt in de woningbouwafspraken in de regio Zuidoost-Friesland en de provincie Friesland. Op basis van de provinciale prognose (2016) en de geactualiseerde woningbouwafspraken (2019) is de woningbouwruimte voor Smallingerland vastgesteld op 1.251 woningen voor de periode 2016 t/m 2025, met een aandeel van 40% binnenstedelijk en 60% buitenstedelijk.

In de periode 2016 t/m 2019 zijn er in totaal 430 woningen netto toegevoegd. De resterende reguliere woningbouwopgave tot 2026 komt daarmee uit op 820 woningen. Met de provincie is afgesproken om maximaal 250 woningen over te programmeren voor het binnenstedelijk gebied, ten einde uitval of vertraging van binnenstedelijke projecten op te vangen. Dit biedt de mogelijkheid om planologisch 1.070 woningen te plannen.

De gemeente Smallingerland heeft in het kader van de woningbouwprogrammering in het najaar van 2020 een nieuwe gemeentelijke woonvisie vastgesteld, waarop in paragraaf '3.4.5 Woonvisie 2020-2025 en Ontwikkelingsstrategie' nader is ingegaan.

3.3.2 Regionale woondeal Zuidoost Fryslân

Op 20 april 2023 is de Regionale woondeal Zuidoost Fryslân ondertekend. Hierin zijn afspraken tussen gemeenten, provincie en het Rijk vastgelegd over woningaantallen. De gemeenten Heerenveen, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland en Weststellingwerf vormen samen de regio Zuidoost Fryslân. Met de regionale woondeals bundelen de verschillende overheden hun krachten om de woningbouw in de regio te versnellen.

De gemeente Smallingerland heeft in de regionale woondeal getekend voor minimaal 1.230 woningen tot en met 2030. Het planvoornemen van voorliggend bestemmingsplan levert hier een bijdrage aan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie gemeente Smallingerland

Op 1 maart 2022 heeft de gemeenteraad van Smallingerland de Omgevingsvisie Smallingerland 2040 vastgesteld. De gemeente brengt in deze omgevingsvisie focus op de toekomst van Smallingerland aan. De visie bevat het integrale beleid op hoofdlijnen voor de fysieke leefomgeving. Het geeft richting aan de manier waarop de gemeente in samenspraak met inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties de leefomgeving wil beheren, inrichten en ontwikkelen, waarbij de ontstaansgeschiedenis niet uit het oog wordt verloren.

De visie geeft inzicht in de opgaven die er voor de toekomst liggen, op het gebied van leefbaarheid, economie en cultuur. De doelen voor 2040 zijn samen te vatten in vier begrippen, te weten: gezond, veilig, aantrekkelijk en economisch vitaal. De opgaven zijn concreet geformuleerd als het versterken van:

  • Drachten als regionaal verzorgingsgebied.
  • Drachten als stad voor innovatieve maakindustrie.
  • Levendige en aantrekkelijke dorpen en wijken.
  • Buitengebied met kwaliteit.

Leidende principes in de realisatie van deze opgaven om de doelen te bereiken zijn duurzaam, inclusief en identiteit. Deze leidende principes worden door de gemeente toegepast op de eigen plannen maar ook van private partijen die worden ontwikkeld en betekent dat wordt vastgehouden aan het karakter van het gebied en dat er versterkt en vernieuwd wordt passend bij Smallingerland.

Het planvoornemen sluit aan op de derde opgave zoals hierboven beschreven: 'levendige en aantrekkelijke dorpen en wijken'. Eén van de strategieën die hierbij hoort is 'woningen voor iedereen'. De gemeente geeft in de Omgevingsvisie aan dat zij er samen met haar partners voor wil zorgen dat er ruimte wordt gegeven voor nieuwbouw van woningen en verandering van functies naar wonen, en dat er veel verschillende woningen worden gebouwd, ook voor kwetsbare doelgroepen of mensen die minder te besteden hebben.

Conclusie
Het planvoornemen is in overeenstemming met de gemeentelijke omgevingsvisie.

3.4.2 Wijkvisie De Bouwen

In 2006 is de Wijkvisie De Bouwen vastgesteld. Binnen deze visie ten behoeve van de herontwikkeling van de wijk De Bouwen is de locatie opgenomen als herstructureringslocatie. Daarbij zijn een aantal voorwaarden opgenomen:

  • de randvoorwaarden voor de ontwikkeling dienen aan te sluiten op de ontwikkelingen aan het noordelijk deel van de Burgemeester Wuiteweg;
  • doelgroep senioren of levensloopbestendig; zowel grondgebonden of appartementen is acceptabel;
  • aan de zuidzijde een bouwhoogte die past bij de historische structuur;
  • in de wijkvisie zijn beeldrichtlijnen uitgewerkt voor het zuidelijk deel van het plangebied;
  • daarnaast geeft de wijkvisie aan dat het de bedoeling is dat nieuwbouw een aanvulling biedt op het bestaande aanbod.

Ondanks dat de Wijkvisie enigszins verouderd is en niet meer direct in lijn ligt met de huidige wensen en ontwikkelingen op de woningmarkt sluit voorliggend planvoornemen toch aan op de Wijkvisie. Met dit plan worden 25 sociale huurappartementen planologisch-juridisch mogelijk gemaakt. Deze voorgenomen ontwikkeling biedt hiermee een aanvulling op het bestaande aanbod en past daarmee binnen de gemeentelijke beleidskoers ten aanzien van woningbouw.

3.4.3 Partiële herziening Wonen - Werken en werk aan huis

Op 17 maart 2015 is de partiële herziening ten aanzien van Wonen – Werken en werk aan huis vastgesteld door de gemeenteraad. Deze partiële herziening is van toepassing op een groot aantal bestemmingsplannen in de gemeente. De regeling is bedoeld om de verhuurbaarheid en/of verkoopbaarheid van woonwerkkavels te verbeteren en om mogelijke leegstand te voorkomen.

Werk was een speerpunt in het collegeprogramma 2010-2014. Verschillende bestemmingsplannen bieden ruimte aan woon-werklocaties. Er is echter een ‘mismatch’ tussen enerzijds de mogelijkheden die bestemmingsplannen bieden en anderzijds de behoefte uit de markt, hetgeen blijkt uit de slechte verkoopbaarheid van deze kavels. De verkoopbaarheid zou verbeteren als er op deze locaties ook uitsluitend gewoond mag worden, zonder de verplichte combinatie met ‘werk’. De partiële herziening past de woon-werkregeling aan in die zin dat uitsluitend wonen ook toegestaan wordt.

De werk-aan-huis-regeling behoefde actualisatie. Er bestond geen regeling voor webwinkels. Die is nu opgenomen in de werk-aan-huis-regeling. Hierin is ook een aanvulling opgenomen dat de hoofdbewoner het beroep aan huis uitoefent en dat hij bij recht geen personeel in dienst mag hebben. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het in dienst hebben van personeel, onder voorwaarde dat de activiteiten geen onevenredige belastende invloed op de woonomgeving hebben.

Relatie met het planvoornemen
De in de partiële herziening opgenomen regels zijn opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan.

3.4.4 Parapluplan parkeernormen

In de Parkeernormennota 2015 heeft de gemeente Smallingerland overwogen dat het niet wenselijk is om in ieder bestemmingsplan apart normen op te nemen voor het parkeren, maar dat het logischer is om de parkeernormering en de wijze waarop die moet worden toegepast, op te nemen in een aparte Parkeernormennota. Door nu in het bestemmingsplan steeds te verwijzen naar de Parkeernormennota, wordt het parkeerbeleid in ieder bestemmingsplan afgestemd op de normen uit deze nota.

3.4.5 Woonvisie 2020-2025 en Ontwikkelingsstrategie

De gemeenteraad heeft in oktober 2020 de Woonvisie 2020-2025 vastgesteld. Hierin staat onder andere de ambitie van de gemeente om ongeveer 1.100 nieuwbouwwoningen te realiseren. Om deze ambitie te kunnen realiseren heeft de gemeente een Ontwikkelingsstrategie uitgewerkt. Dit is een plan voor diverse vrijkomende gebouwen, braakliggende gronden en particuliere locaties in Smallingerland. In maart 2021 heeft de gemeenteraad de Ontwikkelstrategie vastgesteld. De planlocatie is opgenomen in deze Ontwikkelingsstrategie waarbij een mogelijke invulling voor woningbouw is benoemd.

3.4.6 Actualisatie gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma 2016 - 2025

De gemeente Smallingerland wil volgende generaties prettig laten wonen, leven, werken en recreëren. De afgelopen jaren is de woningmarkt sterk veranderd. Duurzaamheid en omgevingsgericht werken zijn steeds belangrijker geworden. Op 6 oktober 2020 heeft de gemeente Smallingerland in dat kader haar nieuwe omgevingsgerichte woonvisie met woningbouwprogramma vastgesteld. Met de woonvisie wordt inzicht en overzicht gegeven met betrekking tot de precieze ontwikkelingen om in een veranderende omgeving richting te

geven aan de woningmarktontwikkelingen in de gemeente Smallingerland. Het woonbeleid van de gemeente is er voor iedereen en zet in op versnelling, specifieke doelgroepen en bovenal een sterke kwaliteit van de leefomgeving. Dit doet de gemeente door gericht aan het werk te gaan met vijf concrete ambities:

  • 1. Aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw; Ruimte voor 1.000 woningen erbij in vijf jaar.
  • 2. Duurzame woningvoorraad. Op weg naar energieneutraal.
  • 3. Wijs met grijs; ruimte voor initiatieven gericht op senioren & woningaanpassing.
  • 4. 'Mienskipsin' en vitale dorpen en wijken.
  • 5. Sociaal wonen; betere beschikbaarheid van woningen voor kwetsbare doelgroepen.

Met betrekking tot het planvoornemen van dit bestemmingsplan is vooral de eerstgenoemde ambitie relevant:

in 5 jaar tijd 1.000 woningen er bij bouwen. Deze ambitie is als volgt omschreven: "Smallingerland heeft een centrale ligging in Noord-Nederland en de gemeente heeft de ambitie om een uitvalsbasis te zijn voor mensen die werken in het noorden. Dit zijn mensen die actief zijn op de noordelijke arbeidsmarkt, een hogere woon-werkafstand accepteren en op zoek zijn naar een geschikte woning in het hart van het Noorden. De gemeente wil de woningvoorraad voortvarend uitbreiden, rekening houdend met de toekomstige vraag en woonwensen."

Het planvoornemen ziet op een uitbreiding van de gemeentelijke woningvoorraad en sluit aan op de landelijk grote vraag naar woningen. Het plan staat dan ook in lijn met het gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma voor de periode 2016 - 2025.

3.4.7 Convenant sociale huurwoningen Smallingerland

De gemeente Smallingerland zet in op betaalbare sociale huurwoningen. Op 19 mei 2022 ondertekenden de gemeente Smallingerland, Accolade en Woonfriesland het convenant voor de realisatie van circa 300 sociale huurwoningen in de gemeente Smallingerland voor 2030. In het convenant staan afspraken tussen de gemeente en de woningcorporaties. Ze gaan over de rolverdeling en wie waarvoor verantwoordelijk is, de toewijzing van locaties aan de woningcorporaties en de voorwaarden waaronder de gemeente die locaties beschikbaar stelt. De Drift Noord is een van de locaties die uit het convenant voortvloeit. Dit bestemmingsplan sluit dan ook aan op het convenant voor sociale huurwoningen in de gemeente Smallingerland.

3.4.8 Welstand- en reclamenota Smallingerland 2018

De gemeente Smallingerland beschikt over de Welstand- en reclamenota 2018. In deze nota zijn voor verschillende typen gebied criteria vastgesteld omtrent plaatsen, hoofdvorm, aanzichten, opmaak en diversen. Het welstandsbeleid van Smallingerland is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Smallingerland. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Het doel van het welstandstoezicht is om in alle openheid een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Smallingerland. Door het opstellen van welstandsbeleid wil de gemeente een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht inrichten.

Het plangebied ligt in de wijk De Bouwen. De Bouwen is een naoorlogse wijk met verschillende typen bebouwing. De wijk is niet gerealiseerd volgens een totaalontwerp maar gefaseerd tot stand gekomen op basis van een rastervormig stratenpatroon.

Het beleid is hier gericht op het beheer van de bestaande situatie en er geldt een regulier ambitieniveau. De nadruk ligt op het respecteren van de bestaande basiskwaliteit. Incidentele veranderingen worden mogelijk geacht, mits deze respect tonen voor het reeds aanwezige bebouwingsbeeld. Een opvallende ontwikkeling is dat de wijk op sommige delen geherstructureerd wordt dan wel reeds is. Voor de nieuwe invulling van deze gebieden zijn afzonderlijke welstandseisen geformuleerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2023SBO017-0401_0009.png"
Figuur 9. Welstandscriteria 'De Bouwen'

Bij het ontwerp van het appartementengebouw zijn de welstandseisen als uitgangspunt gehanteerd. Het gebouw sluit goed aan op de (planologisch mogelijke) relatieve hoogbouw in het noorden, zuiden en oosten van de wijk. Het hoofdgebouw wordt in de rooilijn van de De Drift geplaatst en is daarmee georiënteerd op de openbare ruimte/weg. Het planvoornemen voldoet aan de vereisten van de gemeentelijke welstand- en reclamenota.

Conclusie
Het planvoornemen staat in lijn met de geldende welstandscriteria voor de wijk De Bouwen. De borging van de ruimtelijke kwaliteit vindt plaats door de toetsing van de aanvraag omgevingsvergunning aan redelijke eisen van welstand. Dit gebeurt door de welstandscommissie aan de hand van de criteria uit de welstandnota.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Erfgoed

Toetsingskader
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van erfgoed is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet. Een belangrijk onderdeel van deze wet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan vanwege de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient vanwege voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.1.1 Archeologie

Door Steunpunt Monumentenzorg Fryslân is omwille van het voorliggend bestemmingsplan een beoordeling archeologie opgesteld. Onderstaand is de inhoud van deze beoordeling uiteengezet. Het rapport is in zijn geheel terug te vinden als 'Bijlage 2 Archeologische Beoordeling Steunpunt Monumentenzorg Fryslân' van de toelichting.

Volgens het vigerend bestemmingsplan (De Bouwen) vastgesteld op 30 april 2010 is het plangebied momenteel niet mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Volgens het vigerende provinciaal beleid, zoals weergegeven op de FAMKE wordt op basis van de periodekaart "Ijzertijd-Middeleeuwen" een karterend booronderzoek geadviseerd bij ingrepen van 5.000 m2. De gehele oppervlakte van de herinrichting zal deze vrijstellingsgrens niet overschrijden.

Voor de periode voor de Bronstijd geldt geen gespecificeerde verwachting voor het plangebied. Wel kunnen sporen worden verwacht vanaf de Romeinse Tijd. Meer specifiek sporen verband houdende met de vroeg-middeleeuwse veenontginningen, zoals huisterpen. Het gaat hier om verschuivende nederzettingen. Dit betekent dat de huidige as van Drachten, drie kilometer van haar oorspronkelijke ontginningsbasis ligt en vermoedelijk drie voorgangers kent. De dichtstbijzijnde bekende bewoningssporen uit de Middeleeuwen bevinden zich op 1.200 meter (ZZW) van het plangebied (ARCHIS). In het gebied is geen historische bebouwing bekend op basis van kadastrale kaarten (Kadaster, Topotijdreis). Dit drukt de archeologische verwachting.

Op basis van het bodemkundig onderzoek kan worden vastgesteld dat het gebied uit humeus tot siltig zand, waarbij de grondwaterspiegel opvallend laag is. Hierdoor zijn de conserverende omstandigheden voor organische resten in situ ongunstig voor resten onder klei en veen. Voor de bovengrond geldt dat er sprake is geweest van substantiële verstoring in de moderne tijd, gezien de milde bodemverontreiniging. Dat alles in overweging nemende doet vermoeden dat in het plangebied geen behoudenswaardige archeologische resten (meer) aanwezig zijn.

Conclusie
De archeologische verwachting voor het plangebied "De Drift Noord" kan naar beneden worden bijgesteld. De gemeente is geadviseerd om geen dubbelbestemming archeologie op te nemen voor het plangebied op basis de verwachtingswaarde op de FAMKE De voorgenomen ingreep kan worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Verder archeologisch vooronderzoek voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden is derhalve niet noodzakelijk.

Mochten tijdens de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, dan dient dit op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister (in de praktijk de gemeente Smallingerland als Bevoegd Gezag).

4.1.2 Cultuurhistorie

Naast wetgeving op rijksniveau is ook in de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgelegd dat gemeenten in een ruimtelijk plan moeten aangeven op welke wijze het plan rekening houdt met cultuurhistorische elementen en structuren. Informatie over cultuurhistorische waarden is beschikbaar middels de Cultuurhistorische Kaart Fryslân 2 (CHK2) van Provinsje Fryslân.

Uit de CHK2 blijkt dat binnen het plangebied geen elementen of structuren van cultuurhistorisch belang aanwezig zijn. Er bestaat geen aanleiding om een regeling op te nemen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden.

Conclusie
Het planvoornemen kan wat het aspect cultuurhistorie betreft uitvoerbaar worden geacht.

4.2 Ecologie

Toetsingskader
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). Naast de Wnb zijn ook de provinciale omgevingsvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) geregeld. Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden nodig.

Quickscan ecologie
Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen aan te kunnen tonen, is een ecologische quickscan uitgevoerd. De hierbij behorende briefrapportage is als 'Bijlage 3 Beknopte natuurtoets' bij de toelichting te raadplegen. In het onderstaande wordt ingegaan op de onderzoeksresultaten en conclusies.

SOORTENBESCHERMING
Alhoewel het plangebied zich in de bebouwde kom van Drachten bevindt, kan niet op voorhand worden uitgesloten dat hier vogels tot broeden komen waarvan de nesten geen jaarronde bescherming genieten. Deze broedgevallen zijn echter wel beschermd op het moment dat deze plaatsvinden. Zo kunnen vogels als de merel tot broeden komen in de haag en de plantenvakken die in het plangebied aanwezig zijn. Er dient daarom rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Het algemene broedseizoen loopt grofweg van 15 maart tot 15 juli. Soorten kunnen echter eerder of later in het jaar tot broeden komen. Een broedgeval is altijd beschermd. Bij de uitvoering van het planvoornemen wordt rekening gehouden met het broedseizoen.

In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Hiernaast is er binnen het plangebied geen sprake van geschikt habitat hiervoor. Beschermde planten die in de provincie Friesland voorkomen, groeien niet in habitat zoals dit in het plangebied aanwezig is.

Het voorkomen van jaarrond beschermde nesten kan op voorhand worden uitgesloten. In het plangebied is geen bebouwing aanwezig en bomen met potentiële jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen.

Het voorkomen van verblijfplaatsen van vleermuizen kan op voorhand worden uitgesloten. In het plangebied is geen bebouwing en er zijn geen bomen met boomholtes aanwezig. Negatieve effecten op essentiële vliegroutes dan wel foerageergebieden van vleermuizen als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden kunnen op voorhand eveneens worden uitgesloten. Het planvoornemen heeft niet tot gevolg dat er een vliegroute wordt doorbroken of dat een foerageergebied in kwaliteit achteruit gaat.

Omdat de werkzaamheden zich beperken tot intensief beheerd grasveld met plantenperken, kunnen negatieve effecten op overige zoogdiersoorten op voorhand worden uitgesloten. Uit het plangebied en de omgeving hiervan zijn geen waarnemingen van beschermde landzoogdieren bekend (bron: NDFF).

Negatieve effecten op voortplantingswater of landhabitat van beschermde amfibieën kunnen op voorhand worden uitgesloten. In en om het plangebied zijn geen waterlichamen aanwezig waarin beschermde amfibieën zich voort kunnen planten, waardoor tevens de aanwezigheid van landhabitat van deze soorten in het plangebied kan worden uitgesloten.

Doordat binnen het planvoornemen geen watergangen worden aangetast, kunnen negatieve effecten op (leefgebied van) beschermde zoetwatervissen, zoals de grote modderkruiper, als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden op voorhand worden uitgesloten.

Ook negatieve effecten op beschermde reptielen kunnen op voorhand worden uitgesloten. Uit de omgeving van het plangebied zijn geen waarnemingen van inheemse reptielen bekend. De ligging van het plangebied in de bebouwde kom van Drachten speelt hierin een grote rol.

Negatieve effecten op beschermde ongewervelden als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden kunnen op voorhand worden uitgesloten. Zo zijn binnen het plangebied geen waardplanten van beschermde vlindersoorten aangetroffen en biedt het plangebied geen geschikt voortplantingshabitat voor beschermde libellen of waterkevers door de afwezigheid van oppervlaktewater.

Zorgplicht
Op licht beschermde of vrijgestelde soorten is de zorgplicht van toepassing. Deze schrijft voor dat men alles wat redelijkerwijs mogelijk is moet doen om schade aan wilde planten en dieren te voorkomen. Dit kan worden bewerkstelligd door zo te werken dat dieren de kans krijgen om te vluchten en/of door bijvoorbeeld (vrijgestelde) amfibieën binnen het plangebied te verplaatsen naar een locatie dicht bij het plangebied die niet onder invloed staat van de werkzaamheden. Het voorgaande wordt in acht genomen bij de geplande werkzaamheden.

Conclusie
Uit de quickscan is naar voren gekomen dat geen nader onderzoek naar het voorkomen van leefgebied dan wel verblijfplaatsen van beschermde planten en/of dieren hoeft te worden uitgevoerd.

GEBIEDSBESCHERMING
Tijdens de bureaustudie zijn geen vormen van gebiedsbescherming naar voren gekomen die betrekking hebben op het plangebied. Zo valt het plangebied niet binnen de begrenzing van een weidevogelkansgebied of ganzenfoerageergebied en is het plangebied geen onderdeel van het NatuurNetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS) of een Natura 2000-gebied (bron: kaartenkijkdoos Fryslân).

Binnen het plangebied worden verder geen grote oppervlakten aan bomen of bomenrijen gekapt. Er is derhalve geen sprake van een meld- en/of herplantingsplicht.

Stikstofdepositie
Door middel van stikstofdepositie-onderzoek (AERIUS-berekeningen met rapportering) zijn de effecten van het planvoornemen ten aanzien van in het kader van de Wnb beschermde, stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden onderzocht. Dit onderzoek van 16-11-2023 is uitgevoerd met de meest actuele rekenmethodes en is als 'Bijlage 4 Stikstofdepositie-onderzoek' bij deze toelichting te raadplegen.

De AERIUS-berekeningen wijzen uit dat de totale emissie van het plan in de aanleg- en gebruiksfase 114,8 kg NOx/jr. en 4,6 kg NH3/jr. bedraagt. Geconstateerd wordt dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er zijn daarmee door de stikstofdepositie vanwege het planvoornemen geen negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden te verwachten. Het aspect stikstof staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.

Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstof-depositie dan ook niet nodig.

Conclusie
De uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd door ecologie.

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader
De overheid heeft in voorgaande jaren veiligheidsnormen vastgesteld die moeten worden genomen en waarmee op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat afwegingen ten aanzien van risico's op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moet worden gemaakt en niet impliciet blijven plaatsvinden.

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogeheten risicokaart ontwikkeld. Daarop zijn alle objecten met een extern veiligheidsrisico opgenomen, zoals gastransportleidingen en wegen waarover gevaarlijk stoffen worden getransporteerd, maar ook bedrijven en instellingen met productie of opslag van gevaarlijke stoffen.

Het extern risico bestaat uit twee componenten: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans op een bepaalde plaats om te overlijden ten gevolge van een ongeval als gevolg van een 'risicovolle activiteit'. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de PR10-6-jaarcontour (die als harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen) gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de PR10-6-jaarcontour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

Toetsing
Ten aanzien van de ontwikkeling in het plangebied is een inventarisatie van aanwezige risicobronnen gedaan met behulp van de signaleringskaart externe veiligheid. Op het onderstaande fragment is een uitsnede van de signaleringskaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2023SBO017-0401_0010.png"
Figuur 10. Uitsnede risicokaart externe veiligheid. Lichtblauwe contour: begrenzing plangebied

Uit het bovenstaande figuur kan worden afgeleid dat het plangebied zich buiten de invloedssferen van risicobronnen bevindt. Rond De Lier 2 (Renewi - BRZO-inrichting) ligt wel een invloedsgebied met een straal van 2.600 m waarbinnen een risico bestaat voor het effect van een 'toxische wolk'. Het plangebied ligt ruim buiten de plaatsgebonden risicocontour daarvan. De afstand tussen het plangebied en De Lier 2 bedraagt circa 3 km, waardoor het plangebied ook buiten het invloedsgebied ligt. Bovendien wordt de oriënterende waarde voor het groepsrisico binnen dit gebied niet overschreden. Er bestaat dan ook geen belangrijk extern risico waarmee binnen dit plan rekening gehouden moet worden.

Ten zuiden van het plangebied bevond zich eerder een LPG-tankstation. In het geldende bestemmingsplan is dit tankstation nog steeds als zodanig bestemd. Hetzelfde geldt voor het bij het tankstation behorende veiligheidszones. Het LPG-tankstation is zoals hiervoor genoemd niet meer aanwezig. De vergunning is ingetrokken en vanuit milieuregels is het niet meer mogelijk om een nieuwe vergunning te verkrijgen voor LPG-verkoop. Gelet op het voorgaande vormt de ter plaatse aanwezige planologische mogelijkheid, vanuit het oogpunt van externe veiligheid, geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Voorts zorgt het planvoornemen niet voor de totstandkoming van een nieuwe risicobron. Een verhoging van het extern veiligheidsrisico voor kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten in de omgeving is dan ook niet aan de orde.

Conclusie
Het bestemmingsplan is ten aanzien van de externe veiligheid uitvoerbaar.

4.4 Bodemkwaliteit

Toetsingskader
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Als gevolg van bodemsanering kan de financiële uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan belemmerd worden. Daarom is het van belang om na te gaan of de bodem schoon is. In het kader van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid wordt daarom onderzocht of de bodem voldoende schoon is.

Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.

Onderzoek
Op basis van het bodeminformatiesysteem is er binnen de 25 meter geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging waar rekening mee dient te worden gehouden. Het meest recente bodemonderzoek dateert echter uit 2003, waarmee de geldigheid van het onderzoek is verlopen. In het kader van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is daarom een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De hierbij behorende rapportage is als 'Bijlage 5 Bodemonderzoek' bij de toelichting te raadplegen. In het onderstaande wordt ingegaan op de onderzoeksresultaten en conclusies.

Zintuiglijk
Op het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de opgeboorde grond is plaatselijk bijmenging van baksteen, kolengruis en grind aangetroffen.

Analytisch grond
In de zintuiglijk schone zandige bovengrond is er een licht verhoogd gehalte aan lood aangetroffen ten opzichte van de achtergrondwaarde. In de bovengrond met bijmenging van baksteen en kolengruis is een licht verhoogd gehalte aan koper aangetroffen ten opzichte van de achtergrondwaarde. In de zandige ondergrond is een licht verhoogd gehalte aan zink aangetroffen ten opzichte van de achtergrondwaarde.

De gemeten gehalte gehalten som PFOA en som PFOS zijn niet verhoogd aangetoond ten opzichte van de landelijke achtergrondwaarden. Van de overige parameters van PFAS zijn geen waarden aangetoond boven de detectielimiet.

Analytisch grondwater
In het grondwater is een licht verhoogde concentratie aan barium gemeten ten opzichte van de streefwaarde.

Consequenties voor het planvoornemen
De aangetoonde licht verhoogde gehalten in de grond en het grondwater vormen geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen bouw van maximaal 25 appartementen op de onderzoekslocatie.

Indien grond vanaf de locatie wordt afgevoerd, is bij hergebruik elders het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Indien de grond elders wordt toegepast, dient toestemming te worden verkregen van het bevoegd gezag en kan onderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit gevraagd worden.

Conclusie
Het planvoornemen mag wat het aspect bodemkwaliteit betreft als uitvoerbaar worden geacht.

4.5 Waterparagraaf

Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen waarin wordt uitgelegd op welke manier rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Onderzoek
Op 27 juli 2023 is via de digitale watertoets advies opgevraagd bij Wetterskip Fryslân. Het advies is als 'Bijlage 6 Advies digitale watertoets' bij deze toelichting te raadplegen. Uit de watertoets blijkt dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is op de voorgenomen ontwikkeling. Dit wil zeggen dat het wetterskip constateert dat het plan van grote invloed is op het water of de wateraspecten in de omgeving. In het onderstaande is ingegaan op de aspecten die belangrijk worden geacht.

Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in het wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert Wetterskip Fryslân de volgende compensatienorm:

  • Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem.
  • Polder 10%.
  • Vrij afstromend, alternatieve maatregelen.

Door de realisatie van het appartementengebouw en de daarbij behorende voorzieningen neemt het aandeel aan verharding in het plangebied toe. Er moet daarom gecompenseerd worden. Er geldt een compensatienorm van 10%, aangezien het plangebied afwatert op de polder.

Figuur 11 geeft de berekening weer voor wat betreft de watercompensatie. Deze berekening is ook als 'Bijlage 7 Berekening watercompensatie' bij deze toelichting te raadplegen. Aan de compensatieplicht wordt ruim voldaan. Er blijkt uit de drie plannen voor woongebouwen aan De Drift een overcompensatie van uiteindelijk 87 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2023SBO017-0401_0011.png"
Figuur 11. Berekening watercompensatie

Voorts dient te worden opgemerkt dat in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting is opgenomen die regelt dat de waterpartij in het plangebied gerealiseerd moet zijn voordat het te realiseren appartementengebouw in gebruik kan worden genomen.

Graven van oppervlaktewater
In sommige gevallen moet voor het graven van oppervlaktewater een watervergunning worden aangevraagd. In de nadere planuitwerking wordt gecheckt of dit voor dit plan aan de orde is. Een eventueel benodigde vergunning kan te zijner tijd worden aangevraagd.

Conclusie
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt uit oogpunt van het omgevingsaspect water niet belemmerd.

4.6 Geluidhinder

Toetsingskader
De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. De 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan een in de wet bepaalde norm. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder gaat in op zowel wegverkeerslawaai, spoorweglawaai als industrielawaai. Voor dit plan is alleen wegverkeerslawaai en industrielawaai van toepassing.

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh noodzakelijk wanneer een geluidgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. Bij wegverkeerslawaai geldt een uitzondering voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en/of wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Wel dient er sprake te zijn van een 'goede ruimtelijke ordening' om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.

Toetsing
De Burgemeester Wuiteweg ten westen van het plangebied is voorzien van twee rijstroken met een maximaal toegestane snelheid van 50 km/uur. Deze weg kent derhalve een zone van 200 meter. De te realiseren geluidgevoelige woonbebouwing ligt binnen de geluidzone van de Burgemeester Wuiteweg waardoor akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai nodig is. Aan de oostzijde is De Drift gelegen. Deze laatst genoemde weg kent conform de Wet geluidhinder geen geluidzone vanwege de maximumsnelheid van 30 km per uur. Een dergelijke weg wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening waar relevant echter wel beoordeeld. Aan de zuid- en westzijde is het gebied begrensd door het terrein behorend bij het Gomarus College.

In opdracht van de initiatiefnemer is door Noordelijk Akoestisch Adviesbureau een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek richt zich op het vaststellen van de geluidbelasting op de geluidsgevoelige bestemming binnen het plan als gevolg van het wegverkeer alsmede van het naastgelegen Gomarus College. De bij dit onderzoek horende rapportage is in zijn geheel opgenomen als 'Bijlage 8 Akoestisch onderzoek'. De belangrijkste conclusies uit dit onderzoek zijn de volgende:

Beoordeling industriegeluid
Met behulp van een opgesteld rekenmodel op basis van de situatie nabij het Gomarus College inclusief installaties, aan- en afvoerbewegingen en pauzerende en aankomende en vertrekkende jongeren, zijn geluidsberekeningen uitgevoerd naar het geprojecteerde woongebouw.

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bedraagt ten hoogste 47 dB(A). Hiermee kan worden voldaan aan de richtwaarde van 50 dB(A) voor een gemengd gebied conform stap 2 uit de VNG-publicatie. Daarmee wordt ook voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

Voor de maximale geluidsniveaus wordt ten hoogste tot 70 dB(A) op het woongebouw berekend. Hiermee kan worden voldaan aan stap 2 van de VNG-publicatie, maar ook aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Deze beoordeling is inclusief het stemgeluid, die voor de toetsing Activiteitenbesluit ook uitgesloten mag worden. Voor industriegeluid is daarmee planinpassing mogelijk.

Beoordeling wegverkeersgeluid
De wegen rond het plan zijn de Burgemeester Wuiteweg aan de westzijde als zoneringsplichtige 50 km/uur-weg en De Drift aan de oostzijde als 30 km/uur-weg. Deze laatste kent conform de Wet geluidhinder geen geluidzone vanwege het maximum snelheidsregime van 30 km per uur. Een dergelijke weg wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening waar relevant wel beoordeeld, met name in de context met mogelijke andere geluidsbronnen. Aangezien dergelijke geluidsbronnen, die de voorkeursgrenswaarden overschrijden, hier niet aan de orde zijn, is er met een gevelbelasting van maximaal 49 dB geen sprake van een nader te beoordelen situatie.

Uit de berekeningen blijkt dat de Burgemeester Wuiteweg niet relevant is vanwege de afstand tot het woongebouw. De geluidbelasting van wegverkeer op de Wuiteweg bedraagt ten hoogste 42 dB op de westgevel. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Conclusie
Het plan is wat het aspect geluidhinder betreft uitvoerbaar.

4.7 Bedrijven- en milieuzonering

Toetsingskader
Om hinder tussen bedrijven en gevoelige functies zoals woningen te voorkomen, is het wenselijk dat tussen beide functies voldoende ruimte is. Om te bepalen welke afstand noodzakelijk is, kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden die zijn opgenomen in de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is er veelal geen sprake van bedrijfshinder.

In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden in die situaties met één afstandsstap worden verkleind.

Omgevingstype
In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse functies aanwezig, waaronder een school, kantoren en een kerk. Deze functies bevinden zich op korte afstand van woonfuncties. Gelet op het voorgaande wordt gesteld dat sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' waarbij het principe van functiemenging aan de orde is.

Interne werking
Bij interne werking gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

Gomarus College
In de directe nabijheid van het plangebied bevindt zich het Gomarus College. Voor scholen geldt op grond van de VNG-brochure een richtafstand van 30 meter op basis van milieucategorie 2. Aangezien hier sprake is van een gemengd gebied, mag de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd, waardoor deze uitkomt op 10 meter. Deze richtafstand wordt gehaald als gerekend wordt vanaf het bouwvlak van het te realiseren woongebouw tot aan de bestemmingsgrens van de maatschappelijke bestemming van het Gomarus College.

Desalniettemin zal gelet op het bieden van voldoende woon- en leefkwaliteit wel rekening moeten worden gehouden met het geluid afkomstig van het Gomarus College op het te realiseren appartementengebouw, zoals stemgeluid van de leerlingen op het buitenterrein. Tevens dient hierbij aandacht te worden besteed aan de geluidbelasting van het parkeerterrein van het Gomarus College in het plangebied. Het geluid van die verkeersbewegingen en bijvoorbeeld dichtslaande deuren (op het parkeerterrein) horen bij het Gomarus College. Met oog op het voorgaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege het Gomarus College om de ruimtelijk-functionele inpasbaarheid met betrekking tot het te realiseren appartementengebouw aan te kunnen tonen. De uitkomsten hiervan zijn besproken in paragraaf '4.6 Geluidhinder'. Hier is aangetoond dat het plan inpasbaar is.

Kantoren
Ten noorden van het plangebied bevinden zich diverse kantoren. Op grond van de VNG-brochure hoort bij kantoren een richtafstand van 10 meter. Er is hier sprake van een gemengd gebied, waardoor met een afstandsstap verlaagd mag worden. Als gevolg hiervan komt de richtafstand uit op 0 meter. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied met functiemenging, wordt onevenredige hinder afkomstig de kantoren niet verwacht.

Centrumbestemming
Op enige afstand van het plangebied bevindt zich nog een centrumbestemming waarin diverse kleinschalige bedrijfsactiviteiten mogelijk zijn (maximaal milieucategorie 2). Het gaat hier echter om bedrijvigheid die binnen een gemengd gebied mogelijk is en in de bestaande situatie al grenst aan woonfuncties. Hinder afkomstig van deze centrumbestemming is niet aan de orde.

Fysiotherapiepraktijk
Ten oosten van het plangebied is een fysiotherapiepraktijk gevestigd. Voor de categorie 'Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven' geldt milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter. Gezien de ligging in gemengd gebied van het plangebied kan de richtafstand ook in deze situatie met één afstandsstap worden verkleind naar 0 meter. De richtafstand komt derhalve te vervallen.

Externe werking
Bij externe werking gaat het voornamelijk om de vraag of het plan leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar gezien, in strijd kan worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. Hiervan is sprake indien het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast of als de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor bedrijven uit de omgeving. Met dit plan wordt geen nieuwe milieubelastende of hinderveroorzakende functie mogelijk gemaakt. Wat betreft externe werking is er dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie
Het plan is wat het aspect bedrijven- en milieuzonering betreft uitvoerbaar.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
De Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit zijn door Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit te worden getoetst. De criteria die beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn in de AMvB-nibm vastgelegd.

Toetsing
Het planvoornemen voorziet in de toevoeging van 25 woningen. De gevolgen van woningbouw voor de luchtkwaliteit zijn in veel gevallen klein. Voor de categorie woningbouwlocaties geldt een getalsmatige grens van:

  • ca 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • ca 3.000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Het planvoornemen blijft met het maximum aantal van 25 woningen ruimschoots onder de hiervoor genoemde grenzen. Het planvoornemen kan als 'nibm' worden beschouwd.

Conclusie
Het plan is wat het aspect luchtkwaliteit betreft uitvoerbaar.

4.9 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt getoetst of er geen onevenredige belasting plaatsvindt op de omliggende infrastructuur van het plangebied. Daarnaast wordt getoetst of er voldoende parkeerruimte aanwezig is in verband met de nieuw te realiseren functies.

Verkeer
Inzake het aspect verkeer worden de kencijfers uit CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' (december 2018) gehanteerd. Aan de hand van deze kencijfers wordt een inschatting gedaan van de verkeersgeneratie die het planvoornemen genereert. Voor het planvoornemen wordt uitgegaan van de categorie 'Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)'met de uitgangspunten 'matig stedelijk' en 'schil centrum'. Met oog op het voorgaande wordt een verkeersgeneratie tussen de 3 en 3,8 verkeersbewegingen (motorvoertuigen per weekdaggemiddelde) gehanteerd. Met het plan worden maximaal 25 appartementen mogelijk gemaakt. De verkeersgeneratie komt derhalve uit op maximaal 25 x 3,8 = 95 verkeersbewegingen per weekdaggemiddelde.

Het te realiseren appartementengebouw wordt ontsloten via De Drift in zowel zuidelijke als noordelijke richting. Dit is een reguliere woonstraat die berekend is op een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. De toename van 95 verkeersbewegingen ten behoeve van de nieuwe appartementen kunnen eenvoudig via de huidige infrastructuur worden afgewikkeld. Het aspect verkeer levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren
Anders dan in het Parapluplan Parkeren van de gemeente Smallingerland, is voor de planlocatie in het Woonconvenant een parkeernorm vastgesteld. Voor sociale huurwoningen is deze vastgesteld op 0,8 parkeerplek per woning. Het voorgaande resulteert in een parkeerbehoefte van 0,8 parkeerplek per appartement. Dit betreft op grond van cijfers van CROW de minimale parkeernorm voor huurappartementen in het goedkope/middensegment. In totaal komt de parkeerbehoefte daardoor uit op 25 X 0,8 parkeerplekken. In totaal dienen er derhalve 20 parkeerplekken te worden gerealiseerd. Achter het woongebouw wordt een parkeerterrein gerealiseerd waarop 34 parkeerplekken worden gerealiseerd. Hiervan zullen 20 parkeerplekken worden toegewezen aan de bewoners van het appartementencomplex. De overige 14 parkeerplekken dienen ter vervanging van de te verwijderen parkeerplekken van het Gomarus College aan De Drift. Wat het aspect parkeren betreft is het plan dan ook uitvoerbaar.

Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren leveren geen beperkingen op voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.10 M.e.r.-verantwoording

Toetsingskader
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Toetsing
De gemeente Smallingerland is initiatiefnemer van voorliggend bestemmingsplan. Het project maakt de bouw van maximaal 25 appartementen mogelijk. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten (D11.2) geldt een grenswaarde van 2.000 woningen. Het plan blijft met het genoemde aantal ruimschoots onder de drempelwaarde, zoals die is opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.

Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals opgenomen in deze onderbouwing blijkt dat de effecten van de realisatie van het project in het betreffende gebied niet van dien aard zijn dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarnaast vindt de ingreep niet plaats in een gevoelig gebied. Er zijn geen belangrijke negatieve effecten op de omgeving te verwachten. Een uitgebreide m.e.r.-procedure is voor het planvoornemen dan ook niet aan de orde.

Conclusie
Van een plan-m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht is voor het planvoornemen geen sprake. Daarnaast zijn relevante omgevingsaspecten in voorgaande paragrafen voldoende aan de orde geweest om op grond daarvan de uitvoerbaarheid van het plan te kunnen beoordelen.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Algemeen

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.

5.2 Bestemmingsregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan dat aangrenzend geldt: 'bestemmingsplan De Drift'. Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.

5.2.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit drie artikelen met betrekking tot de in het plan opgenomen bestemmingen:

De navolgende tekst bespreekt de bestemmingen afzonderlijk:

Artikel 3: Groen
Het openbare groen is onder de bestemming ‘Groen’ geregeld. Binnen deze bestemming zijn gebouwen, anders dan gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen, niet toegestaan en voor bouwwerken (zoals speelvoorzieningen) gelden eveneens beperkingen. Daarnaast komt binnen deze bestemming de aanduiding "water" voor. Met een voorwaardelijke verplichting is geregeld dat het appartementengebouw niet eerder in gebruik kan worden genomen dan wanneer ter plaatse van de aanduiding "water" de benodigde waterberging is gerealiseerd ten behoeve van de compensatie van de verhardingstoename die met het planvoornemen van voorliggend bestemmingsplan plaatsheeft.

Artikel 4: Verkeer - Verblijfsgebied
De wegen en straten in het plangebied zijn onder de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' geregeld. Woonstraten die naast de verkeersfunctie in belangrijke mate ook een verblijfsfunctie vervullen, krijgen deze bestemming.

Artikel 5: Wonen - Woongebouw
Het hoofdgebouw heeft de bestemming 'Wonen - Woongebouw' gekregen. Voor deze bestemming is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Drachten - De Drift' en het 'Handboek Smallingerland 2015'. De bestemming 'Wonen - Woongebouw' heeft betrekking op de ruimtelijke verschijningsvorm van de woningen, in dit geval in de vorm van meerdere woningen in een appartementengebouw met vier bouwlagen in geval van een platte dakafdekking. Een vijfde bouwlaag is mogelijk wanneer het appartementengebouw wordt gerealiseerd met een kapafdekking met flauwe dakhelling.

Door middel van de maatvoering op de verbeelding is het maximum aantal wooneenheden (van 25) opgenomen, alsmede de maximaal toegestane bouwhoogte (van 15 m). Zie voor een toelichting op het ontwerp ook paragraaf '2.2 Toekomstige situatie'.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit een vijftal artikelen, te weten:

De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen. De 'Algemene bouwregels Algemene gebruiksregels, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels zijn ontleend aan het 'Drachten - de Drift' (met identificatienummer NL.IMRO.0090.BP2019SBO013-0401). Voor deze algemene regels geldt dat onderdelen van de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied uit de artikelen zijn verwijderd.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 4 de 'Slotregel' waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan. Wat dat betreft wordt een onderscheid gemaakt in de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Onderzoeks- en plankosten

De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden door de gemeente gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.

6.1.2 Planschade

Door het opstellen van dit bestemmingsplan voor de betreffende gronden is de kans aanwezig dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade ondervinden aan de hand van de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.

6.1.3 Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven. In geval van de bouw van meerdere woningen is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro.

Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de weg waarlangs kosten anderszins zijn verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst). In geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden. De grond in het plangebied is volledig in eigendom van de gemeente Smallingerland. Het kostenverhaal is dan ook anderszins verzekerd middels verrekening bij de gronduitgifte. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is aangetoond via de gemeentelijke grondexploitatie. De grondopbrengsten vanuit de gronduitgifte zijn voldoende om de kosten van grondexploitatie af te dekken.

6.1.4 Conclusie

Zowel de begeleidingskosten als de afwenteling van planschade worden door de gemeente gedragen. Op basis van deze overweging dient het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch als uitvoerbaar te worden geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg ex. art. 3.1.1 Bro

In het kader van bestuurlijk overleg ex. artikel 3.1.1. Bro is het bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. De ontvangen overlegreacties zijn als 'Bijlage 9 Overlegreacties' bij dit bestemmingsplan opgenomen. In navolgende is de inhoud daarvan samengevat en van een beantwoording voorzien.

Overlegreactie Provincie Fryslân
Provinsje Fryslân heeft de volgende opmerkingen:

  • 1. Geadviseerd wordt de toelichting te actualiseren met betrekking tot de recent gemaakte woningbouwafspraken en de gesloten regionale woondeals, waarin is afgesproken dat wordt gestreefd naar 30% huur en dat door de gemeente een bijdrage wordt geleverd aan de gemaakte afspraken over voldoende corporatiewoningen in het betaalbare segment.
  • 2. Aangezien sprake is van een herziening van het bestemmingsplan wordt gevraagd om op grond van de Erfgoedwet een archeologische dubbelbestemming op te nemen voor het plangebied.
  • 3. In het kader van de toename van verhard oppervlak wordt ter compensatie een waterpartij gegraven en daarom wordt gevraagd in de motivering aandacht te besteden aan de ontgrondingsverordening Fryslân in relatie tot de te graven waterpartij.

Reactie:
Ad. 1. Naar aanleiding van deze opmerking is paragraaf '3.3 Regionaal beleid' in het de bestemmingsplantoelichting ingevoegd waarin de recent gesloten regionale woondeal is benoemd, alsook de eerder gemaakte afspraken in de woonregio Zuidoost-Fryslân.

Ad. 2. Het opnemen van een archeologische dubbelbestemming is voor dit gebied niet aan de orde. Hiervan was al geen sprake in het geldende bestemmingsplan. Daarnaast is gebleken uit de archeologische quickscan die in 'Bijlage 2 Archeologische Beoordeling Steunpunt Monumentenzorg Fryslân' is bijgevoegd, dat nader onderzoek of het opnemen van een archeologische beschermingsregeling voor het plangebied niet noodzakelijk is. Ook de verwachtingswaarden in het gebied zijn dusdanig laag op de provinciale FAMKE ('karterend onderzoek 3'; ofwel onderzoek in geval van > 5.000 m2 respectievelijk 'onderzoek bij grote ingrepen'; ofwel onderzoek in geval van > 2,5 ha) dat een beschermingsregeling in dit bestemmingsplan onnodig is omdat de onderzoeksgrens niet wordt overschreden.

Ad. 3. Het graven van waterpartijen kan vallen onder de provinciale ontgrondingsverordening. Er is sprake van ontgronding wanneer er meer als 10.000 m3 wordt ontgraven en/of dieper dan 2 m. Met betrekking tot het planvoornemen van voorliggend bestemmingsplan worden deze grenzen niet overschreden en kan van de vrijstellingsregeling gebruik worden gemaakt.

Overlegreactie Brandweer Fryslân
Brandweer Fryslân heeft geen bezwaar tegen de bestemmingswijziging. Wel voorzien zij in het plangebied een knel-/ aandachtspunt met betrekking tot de bereikbaarheid. In overeenstemming met de punten die genoemd zijn in het advies van de brandweer adviseert Brandweer Fryslân daarom om:

  • de weg naar de achterzijde van het complex te laten voldoen aan de kenmerken genoemd in paragraaf 3.3 van het uitgebrachte advies (zie overlegreactie van Brandweer Fryslân in 'Bijlage 9 Overlegreacties');
  • het plangebied zo te situeren dat een brandweerauto zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde binnen 10 m van het complex kan opstellen.

Reactie:
Het plangebied is hier op aangepast en de weg voldoet aan de gestelde eisen. De informatie van Brandweer Fryslân wordt gedeeld met de ontwikkelende partij in het plangebied. In de vervolgfase van planuitwerking zal Brandweer Fryslân actief worden betrokken. Bij realisatie van het plan zal rekening worden gehouden met het afgegeven advies.

Overlegreactie Wetterskip Fryslân
Wetterskip Fryslân heeft middels een reactie laten weten dat zij akkoord gaan met de in dit plan voorgestelde watercompensatie en overige uitwerking van de waterhuishoudkundige aspecten van het planvoornemen.

Reactie:
Onder dankzegging is kennis genomen van de informatie van Wetterskip Fryslân ten aanzien van het planvoornemen van voorliggend bestemmingsplan.

6.2.2 Terinzagelegging ontwerp

Het ontwerpbestemmingsplan is voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Met het ter visie leggen van het bestemmingsplan heeft de gemeente iedereen de mogelijkheid gegeven om kennis te kunnen nemen van het plan en eventueel te reageren op de inhoud ervan. Behandeling daarvan is verwerkt in een afzonderlijke zienswijzennota die aan het vaststellingsbesluit van voorliggend bestemmingsplan wordt toegevoegd.

6.2.3 Participatie

Er zijn twee participatiebijeenkomsten georganiseerd voor omwonenden waar zij terecht konden voor informatie en vragen over de ontwikkeling. De eerste participatiebijeenkomst vond plaats in MFC De Spreng op 7 februari 2023 van 19:00 tot 21:00 uur. Hierbij waren 20 omwonenden aanwezig. Deze avond had als doel om:

  • omwonenden te informeren over het proces en planning;
  • een stedenbouwkundige analyse te geven van de opgave en de omgeving;
  • reacties, suggesties en ideeën op te halen. Deze punten zijn input geworden voor de concept bouwenveloppe die in juli is gepresenteerd;
  • vragen te beantwoorden.

De tweede participatiebijeenkomst vond wederom plaats in MFC De Spreng op 4 juli 2023 van 19:30 tot 21:30 uur. Hierbij waren 11 omwonenden aanwezig. Deze avond had als doel om:

  • te informeren wat er is gedaan met suggesties, reacties en ideeën die in de 1e bijeenkomst zijn opgehaald; de inhoud van het concept bouwenveloppe te presenteren;
  • toelichting te geven op het Inrichtingsplan van de openbare ruimte;
  • omwonenden te informeren over het verdere proces;
  • vragen te beantwoorden.