direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dunoardswei - Houtigehage
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2022DPO017-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het agrarische perceel naast Dûnoardswei 10 in Houtigehage, in de gemeente Smallingerland, is de initiatiefnemer voornemens om drie vrijstaande woningen met bijbehorende voorzieningen te realiseren.

Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van de geldende planologische regeling uit het bestemmingsplan Buitengebied omdat de huidige bestemming geen mogelijkheid biedt tot wonen. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende plan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt naast Dûnoardswei 10, ten oosten van de dorpskern van Houtigehage en bevindt zich aan de rand van het dorp. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Rottevalle, sectie A, nummer 2361. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022DPO017-0401_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied ten opzichte van de omgeving (bron: kadastralekaart.com)

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 11 juni 2013 door de gemeenteraad van Smallingerland. Een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022DPO017-0401_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan Buitengebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' en de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - laagvliegroute'. De voor 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven al dan niet met nevenactiviteiten en al dan niet met een ondergeschikte tak van intensieve veehouderij, intensieve veehouderij, bedrijfswonen, eventueel in combinatie met werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel en voor agrarische cultuurgrond.

De gronden met de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - laagvliegroute' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens aangeduid voor een laagvliegstrook voor de luchtvaart. De bouwhoogte van de bebouwing ten dienste van de aangegeven andere bestemming mag niet meer zijn dan 40 meter. Het plan voldoet aan deze vereisten.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied, 1ste herziening 2015', vastgesteld op 13 december 2016 door de gemeenteraad van Smallingerland. Hierin is een aanpassing gedaan in de definItie peil.

In het gebied gelden twee parapluplannen, te weten Paraplubestemmingsplan Wonen in Smallingerland, vastgesteld op 6 juli 2021 door de gemeenteraad van Smallingerland. In het parapluplan zijn enkele begrippen aangepast van het moederbestemmingsplan en zijn de algemene regels aangepast. Het parapluplan Parkeernormen, vastgesteld door de gemeenteraad van Smallingerland op 10 januari 2017, gaat nader in op de parkeerregeling. In deze onderbouwing wordt rekening gehouden met deze geldende parapluplannen.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5geeft een uitleg over de juridische regeling van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling (het initiatief) is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en wordt in dit hoofdstuk nader beschreven. De ontwikkeling wordt met dit plan op een goede manier ingepast in de huidige situatie. Een beschrijving van de huidige situatie is om die reden ook in dit hoofdstuk opgenomen. De inpassing in de huidige situatie wordt ook behandeld.

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied heeft de kadastrale aanduiding Rottevalle A 2361 en bevindt zich ten oosten van het dorp Houtigehage. Momenteel is het perceel in gebruik als grasland en heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied'. Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat de locatie niet eerder bebouwd is geweest. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 2.100 m2.

Het plangebied wordt aan de noordkant begrensd door de Dûnoardswei. Ten westen van het plangebied zijn woningen gelegen. Aan de noordoostkant bevinden zich maatschappelijke functies o.a. sport- en recreatielocatie met een parkeerplaats. Naast het plangebied (aan de oostkant) ligt een sportveld. Aan de zuidzijde bevinden zich weilanden.

De directe omgeving van het plangebied is een gebied met meerdere functies en heeft vooral de woonfunctie. Het plangebied is gelegen in een 30km/uur-gebied. In figuur 2.1 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven. In figuur 2.2 is de directe omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022DPO017-0401_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto van het plangebied (bron: kadastralekaart.com)

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022DPO017-0401_0004.png"

Figuur 2.2 Directe omgeving van het plangebied (bron: pdok.nl)

2.2 Voorgenomen situatie

De initiatiefnemer is voornemens om drie vrijstaande woningen te ontwikkelen ter plaatse van het plangebied. Ten behoeve van het planvoornemen is een stedenbouwkundige studie gedaan om de ruimtelijke uitgangpunten voor de locatie te bepalen. De ruimtelijke uitgangspunten zijn nader uitgewerkt in bijlage 2. De ruimtelijke uitgangspunten zijn als volgt:

  • 1. Accent in de architectuur die entree markeert;
  • 2. Landschappelijke inpassing aan de oostzijde om de beleefbaarheid te vergroten;
  • 3. Zichtlijnen naar het open landschap toelaten;
  • 4. Minimaal 6 meter ruimte tussen de bebouwing ten behoeve van de zichtlijnen het open landschap in;
  • 5. Bomen zoveel mogelijk handhaven, indien nodig maximaal 1 boom kappen ten behoeve van inritten;
  • 6. Boom aan de Dûnoardswei handhaven in verband met vleermuizen;
  • 7. Rooilijn aan de noordzijde, om een relatie te zoeken met bestaande bebouwing;
  • 8. Maximaal 3 kavels van circa 700 vierkante meter;
  • 9. Geen schuttingen tussen de woningen, maar beplanting, heesters, etc.;
  • 10. Maximaal 30% verharding toegestaan op de woonkavels;
  • 11. Minimaal 105 m2 aan watercompensatie opnemen.

In figuur 2.3 zijn de ruimtelijke uitgangspunten gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022DPO017-0401_0005.png"

Figuur 2.3 Ruimtelijke uitgangspunten ontwikkelingsgebied

Op basis van de ruimtelijke uitgangspunten is een schetsontwerp opgesteld. In figuur 2.4 is het schetsontwerp opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022DPO017-0401_0006.png"

Figuur 2.4 Schetsontwerp inrichting nieuwe situatie

Ruimtelijke inpassing

De kavels waar de nieuwbouw wordt voorzien liggen aan de Dûnoardswei en zijn in lijn met de naastgelegen woningen. In de directe omgeving van het plangebied zijn recentelijk nieuwe woningen gebouwd. De woningen bestaan uit één bouwlaag met kap, wat in overeenstemming is met de naastgelegen woning aan de Dûnoardswei 10. Bovendien gelden gelijke bouwregels voor de woning in het plangebied als voor de omliggende woningen. Functioneel wordt aangesloten bij het cluster aan woningen dan reeds in de omgeving aanwezig is.

2.3 Beeldkwaliteitsparagraaf

De huidige welstandsnota geeft criteria waar de ontwikkeling aan moet voldoen, met als doel de beoogde ruimtelijke kwaliteit van de ontwikkeling te kunnen waarborgen. Daarbij gelden de richtlijnen voor gebied G4 Lintbebouwing als uitgangspunt. De voorgestelde plannen in het plangebied sluiten in hoofdlijnen aan op de eisen uit de welstandsnota. Hieronder is weergegeven hoe de beeldkwaliteit in dit plan is uitgewerkt.

Beeldkwaliteit

  • Massa: de bebouwing is maximaal 1 laag hoog met 1 á 2 lagen in de kap. Bovendien zijn de bouwmassa's ingetogen en hebben zij een duidelijk hoofdgebouw;
  • Rooilijn: ten behoeve van de dorpse uitstraling wordt uitgegaan van een informele rooilijn en een groene voortuin. De rooilijn ligt 5,5 meter van de erfgrens aan de voorzijde, parallel aan de rijweg;
  • Kapvorm: aan de Dûnoardswei en de Linebeammen is variatie in kapvormen en nokrichtingen; zadeldaken, schilddaken, wolfseinden of een hieruit samengestelde dakvorm is denkbaar;
  • Nokrichting: haaks of parallel aan de rijweg is beide mogelijk;
  • Erfafscheiding: schuttingen tussen de woningen zijn onwenselijk, erfafscheidingen in de vorm van beplanting, heesters, et cetera heeft de voorkeur;
  • Materiaal gevel: baksteen in aardse tonen of andere natuurlijke kleuren;
  • Materiaal kap: in de omgeving is er variatie in dakpannen. Deze kunnen zowel in oranjerood als antraciet uitgevoerd worden;
  • Natuurinclusief: om natuurinclusief te bouwen worden erfafscheidingen en de landschappelijke randen vormgegeven uit inheemse soorten. Ook kunnen hier vleermuiskasten, zwaluwkasten en insectenhotels geplaatst worden om het natuurlijk potentieel uit te breiden in groen begroeide gevels;
  • Energie: oplossingen in de energieopwekking worden zoveel mogelijk in de architectuur verwerkt. Denk hierbij aan zonnepanelen die integraal in het dakontwerp worden opgenomen.

2.4 Parkeren en verkeersgeneratie

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die daardoor ontstaat. Daartoe worden berekeningen uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. De kencijfers van het CROW zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. In dit geval is voor wat betreft de gemeente Smallingerland op basis van het CBS StatLine uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk’. Wat betreft de stedelijke zone is uitgegaan van de omgevingscategorie ‘buitengebied’, waarbij uitgegaan wordt van het gemiddelde kencijfer.

Specifiek voor de parkeernormen wordt aangesloten op het gemeentelijk beleid. In dit geval is dat de 'Parkeernormennota 2015' van de gemeente Smallingerland. Bovengenoemde parkeernormennota is als uitgangspunt gehanteerd voor de invulling van het plangebied en zal worden gewaarborgd.

Parkeren

Voor een vrijstaande koopwoning in het buitengebied geldt een parkeernorm van 2,4, dit is inclusief het aandeelbezoek. In de toekomstige situatie is er sprake van 3 vrijstaande koopwoningen, wat inhoudt dat afgerond 7 parkeerplaatsen nodig zijn.

In de beoogde situatie dient te worden geparkeerd op het eigen terrein. Hier is voldoende ruimte voor. Gelet hierop wordt gesteld dat voldaan wordt aan de Parkeernormennota 2015 van de gemeente.

Verkeersgeneratie

Voor de drie vrijstaande woningen wordt aangesloten op de norm voor een 'vrijstaand koophuis', waarvoor een gemiddelde 8,2 verkeersgeneratie per woning geldt. Op basis van de CROW kencijfers dient voor de woningen rekening gehouden te worden met een toename in de verkeersgeneratie van afgerond (8,2 X 3=) 25 mvt/etmaal. Het plangebied wordt direct ontsloten op de Dûnoardswei. Deze weg heeft voldoende capaciteit om de verkeersgeneratie af te wikkelen.

Gelet op het relatief lage aantal verkeersbewegingen als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen problemen verwacht met de verkeersafwikkeling of verkeersveiligheid ter hoogte van het plangebied. Gelet op het vorenstaande zijn vanuit verkeerskundig oogpunt dan ook geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het is de bedoeling hier nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio makkelijker te realiseren.

Opgaven

Nederland heeft een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost, zij moeten in samenhang worden bekeken. Ze grijpen in elkaar en vragen om meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland. Dit is verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied mogelijk maken.

Realiseren opgaven

  • 1. De Omgevingsagenda

In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en de regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en planbesluiten van Rijk en regio.

  • 2. De NOVI-gebieden

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal of een verstedelijkingsstrategie.

De ontwikkeling in het plangebied raakt, gezien de relatief kleine omvang, geen opgaven die zijn opgenomen in de NOVI.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. In art. 3.1.6 is een motiveringsvereiste opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting op een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarop en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

De Ladder is alleen van toepassing op plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Op basis van de overzichtsuitspraak die is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724), geldt dat bij woningbouwlocaties vanaf 12 woningen in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Is dit het geval, dan is een Laddertoets vereist en is daarmee een beschrijving van de behoefte nodig.

In voorliggend geval is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing, aangezien de toevoeging van drie woningen op basis van vaste jurisprudentie niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de Ladder kan daarom achterwege blijven. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de veertien aangewezen nationale belangen. Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

Conclusie

De ruimtelijke onderbouwing is in overeenstemming met het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Provincie Fryslân - 'De romte diele'

De hoofdambitie van de provincie voor de Friese leefomgeving is brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. In de Omgevingsvisie werkt de provincie de provinciale ambities, opgaven, doelen en werkwijze voor de komende jaren uit. De werkwijze is gestoeld op negen principes:

Inhoudelijke principes:

  • 1. Zuinig ruimtegebruik;
  • 2. Omgevingskwaliteit als ontwerpbasis;
  • 3. Koppelen van ambities;
  • 4. Gezondheid en veiligheid.

Samenwerkingsprincipes:

  • 1. Rolbewust;
  • 2. Decentraal wat kan;
  • 3. Ja, mits;
  • 4. Aansluiting zoeken;
  • 5. Sturen op proces, ruimer op inhoud.

Dit is vertaald naar vier urgente opgaven die de provincie wil aanpakken:

  • 1. Fryslân houdt de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar;
  • 2. Fryslân zet de energietransitie met kracht voort;
  • 3. Fryslân wordt klimaat-adaptief ingericht;
  • 4. Fryslân versterkt de biodiversiteit.

Om de kernen in Fryslân vitaal en leefbaar te houden, is een bepaald voorzieningenniveau benodigd. Voor de stedelijke centra geldt dat zij aantrekkelijk moeten zijn voor alle groepen van de samenleving, niet alleen om te werken, maar ook om te wonen. Naast ruimte voor wonen moet in de stedelijke centra voldoende ruimte beschikbaar zijn voor onder meer bedrijvigheid, dienstverlening, culturele, commerciële en openbare voorzieningen, gezondheidszorg en onderwijs.

Voor de invulling van wonen en overige functies wordt in eerste instantie gezocht naar mogelijkheden binnen bestaand bebouwd gebied. Aan bestaand bebouwd gebied moet ruimtelijke kwaliteit toegevoegd worden en mogen nieuwe functies met elkaar gecombineerd worden, zodat efficiënt ruimtegebruik wordt bevorderd.

Toetsing aan het plan

Het planvoornemen betreft de toevoeging van drie woningen. Deze woningen zorgen voor verdichting en afronding van het bestaande bouwlint. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied (zie ook paragraaf Verordening Romte Fryslân 2014). Het transformeren van braakliggende grond naar drie aantrekkelijke woningen heeft daarnaast ook een positieve invloed op de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. De beoogde planontwikkeling sluit aan op de ambities.

Deze aspecten passen binnen de kwaliteiten die de provincie Fryslân wil behouden en bevorderen.

Verordening Romte Fryslân 2014

De Provincie wil de ruimtelijke kwaliteit bevorderen. Dit wordt gedaan door middel van het opstellen van een provinciale structuurvisie waarin het ruimtelijk beleid wordt geschetst. De Verordening Romte Fryslân vertaalt deze visie naar regels. In 2014 is de Verordening vastgesteld en in 2018 is deze partieel herzien. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

In artikel 3.1 is bepaald dat een woningbouwproject met meer dan 11 woningen binnen bestaand bebouwd gebied in overeenstemming moet zijn met een goedgekeurd gemeentelijk woonplan.

Toetsing aan het plan

Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied van Houtigehage (zie figuur 3.1). Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat er minder dan 12 woningen worden gerealiseerd. In paragraaf 3.3 wordt aangetoond dat de woningen passend zijn binnen het gemeentelijk woonplan. Gelet hierop is de ontwikkeling niet strijdig met het provinciaal beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022DPO017-0401_0007.png"

Figuur 3.1 Plangebied binnen bestaand stedelijk gebied (bron: provinciale omgevingsverordening)

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie gemeente Smallingerland

De gemeenteraad heeft in 2011 de Structuurvisie gemeente Smallingerland vastgesteld als ruimtelijke vertaling van de Integrale Visie Smallingerland. Deze visie geeft een verkenning van de ontwikkeling van de gemeente Smallingerland voor een langere periode.

Voor de structuurvisie wordt de lijn van de integrale visie gevolgd. Het beleid van de gemeente richt zich op een aantal pijlers; werken, wonen, sport en recreatie, cultuur, onderwijs en wijken. Binnen deze pijlers wordt een aantal doelen geformuleerd. Voor dit plan is de pijler 'wonen' van belang.

Wonen

De pijler 'wonen' is evenals de andere pijlers een belangrijk onderdeel van de structuurvisie van de gemeente Smallingerland. Binnen deze pijler worden de volgende doelstellingen geformuleerd:

  • eigen identiteit van buurten, wijken en dorpen behouden en waar mogelijk versterken;
  • geslaagde initiatieven als milieuvriendelijk of energieneutraal wonen mogen niet ten onder gaan aan de wet van de remmende voorsprong;
  • als gekozen wordt voor nieuwe woningbouwontwikkelingen, dan kunnen deze alleen worden gerechtvaardigd vanuit een kwalitatieve aanvulling op het bestaande;
  • meer dan gemiddelde aandacht voor het wonen in het centrum van Drachten.

De nieuwe woningen in het plangebied zullen qua vorm en uitstraling in overeenstemming met de omgeving worden gebracht, door te voldoen aan de geldende welstandsnormen. Daarmee blijft de identiteit van het gebied behouden. De woningen zullen een kwalitatieve toevoeging op de bestaande woonvoorraad in het gebied vormen. In de directe omgeving van het plangebied zijn recentelijk ook nieuwe vrijstaande woningen gebouwd. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met de structuurvisie.

Omgevingsvisie Smallingerland 2040

De Omgevingsvisie Smallingerland 2040 is op 1 maart 2022 vastgesteld en schetst een toekomstbeeld voor het jaar 2040 van Smallingerland. De omgevingsvisie is tot stand gekomen via een uitgebreid co-creatieproces waarbij inwoners, ondernemers en instellingen betrokken zijn geweest. Op basis van alle input is de Strategische Koers Omgevingsvisie 2040 opgesteld, dat de basis is geweest voor de omgevingsvisie.

In het Koersdocument zijn opgaven omschreven. Versterken van de positie van Drachten als regionaal verzorgingsgebied en als plek voor innovatie maakindustrie, het versterken van levendige, aantrekkelijke wijken en dorpen en het versterken van de kwaliteit van het buitengebied vormen de basis.

Doelen voor 2040

In de Strategische Koers Omgevingsvisie 2040 zijn doelen en leidende principes vastgelegd. De doelen voor 2040 zijn samen te vatten in vier begrippen: gezond, veilig, aantrekkelijk en economisch vitaal. Dit vertaalt zich in vier opgaven:

  • 1. Drachten als regionaal verzorgingsgebied;
  • 2. Drachten als stad voor innovatie maakindustrie;
  • 3. Levendige en aantrekkelijke dorpen en wijken;
  • 4. Buitengebied met kwaliteit.

Met het plan wordt invulling gegeven aan de opgave 'levendige en aantrekkelijke dorpen en wijken'.

Actualisatie gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma 2016 - 2025

In september 2016 heeft de gemeente Smallingerland haar woonbeleid en het woningbouwprogramma geactualiseerd.

In de actualisatie is een woningbehoefte berekend van 900 woningen voor de periode 2015-2025. Dit komt neer op 90 woningen per jaar. In de nieuwbouwwijken ziet de gemeente een toenemende belangstelling vanuit de woonconsument. De focus ligt hierbij op afronding van de wijken Drachtstervaart en Maartenswouden. Voor het gebied In de Luwte I in Drachtstervaart zijn in het woningbouwprogramma 175 woningen gereserveerd als inbreiding stedelijk gebied. De beoogde 3 woningen in het plangebied passen binnen het gemeentelijke woningbouwbeleid en woningbouwprogramma.

Regionale afspraken Wonen 2016 - 2026, Woonregio Zuidoost Fryslân

Op regionaal niveau zijn afspraken ten aanzien van woningbouw vastgelegd door gemeenten en provincie. De gemeenten Heerenveen, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland en Weststellingwerf vormen samen de regio Zuidoost. Op 5 februari 2019 heeft de provincie een brief gestuurd aan de regio Zuidoost met woningbouwafspraken voor de periode 2016 tot 2026. Hierin zijn per gemeente afspraken gemaakt over de maximale binnenstedelijke en buitenstedelijke woningbouwruimte.

Voor de gemeente Smallingerland is er een maximale woningbouwruimte van 1.251 woningen voor 2016 tot 2026, met een aandeel van 40% binnenstedelijk en 60% buitenstedelijk. Daarnaast geldt er binnenstedelijk een extra planologische ruimte van 250 woningen ten behoeve van uitval of vertraging van binnenstedelijke plannen. De woningen van dit plan passen binnen de beschikbare binnenstedelijke woningbouwruimte. Daarmee is de behoefte aan de woningen aangetoond en past het voornemen binnen de woningbouwafspraken van regio Zuidoost Fryslân.

Overigens is in het najaar van 2019 gestart met de voorbereiding van een nieuwe gemeentelijke woonvisie, als opvolger van het woonbeleid en woningbouwprogramma uit 2016. Hierin zal een geactualiseerd woningbouwprogramma worden opgenomen, waarin ook de woningen in het plangebied worden opgenomen.

Woonvisie Smallingerland

Op 6 oktober 2020 heeft de raad de Woonvisie 2020-2025 vastgesteld. Met de nieuwe woonvisie geeft de gemeente richting aan de woningmarktontwikkelingen in Smallingerland. Ook fungeert de woonvisie als leidraad bij veel ruimtelijke en woningbouw vraagstukken. Verder is in de woonvisie een woningbouwprogramma voor de komende vijf jaren opgenomen.

De woonvisie gaat over actieve betrokkenheid van de inwoners en over samenwerking met de stakeholders, over gezamenlijke ambities en bovenal over hoe de gemeente samen mét anderen ambities waarmaken. De gemeente vindt erg belangrijk om inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties te betrekken bij het maken van gemeentelijke visies en plannen.

 

De woonvisie en de visie op sociaal wonen vormen het uitgangspunt voor de prestatieafspraken met de woningcorporaties en huurdersvereniging De Bewonersraad. Ook is het een belangrijk en breed gedragen instrument voor de opgaven en ambities in de woningvoorraad en daarmee gebiedsontwikkeling.

 

De ambities van Smallingerland zijn:

  • 1. Aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw. Ruim 1.000 woningen erbij in vijf jaar.
  • 2. Duurzamer en toekomstbestendiger woningvoorraad. Op weg naar energieneutraal.
  • 3. Wijs met grijs; meer ruimte voor initiatieven gericht op senioren & woningaanpassing.
  • 4. Sterker inzetten op ‘mienskipssin’ en vitale dorpen en wijken.
  • 5. Sociaal wonen; betere beschikbaarheid, betaalbaarheid en zorg voor kwetsbare doelgroepen.

 

Het woningbouwprogramma voor de gemeente Smallingerland over de periode 2016 t/m 2025 bedraagt 1.251 woningen. Hiervan zijn er reeds 430 woningen tussen de periode 2016 t/m 2019 gerealiseerd. De resterende reguliere woningbouwopgave tot 2026 komt daarmee uit op 820 woningen. Met de provincie is afgesproken om maximaal 250 woningen over te programmeren voor het binnenstedelijk gebied. Dit biedt de mogelijkheid om planologisch 1.070 woningen te plannen. In de 'harde' woningbouwplannen voor de periode 2020-2025 zitten op dit moment 642 woningen.

Met de beoogde ontwikkeling worden drie nieuwe woningen gerealiseerd bij Houtigehage. De woningen worden duurzaam gerealiseerd aan de rand van het dorp. Direct tegen het bestaand stedelijk gebied aan. Gelet op de locatie en de ruimte in de woningbouwplannen wordt gesteld dat de ontwikkeling past binnen de intenties van Woonvisie Smallingerland.

Conclusie

De ruimtelijke onderbouwing is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd. In de volgende paragrafen worden de relevante omgevingsaspecten en eventueel daaraan verbonden planologische randvoorwaarden behandeld.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

4.1.1 Milieuzonering (geluid)

Om een belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat in de omgeving en bedrijvigheid te kunnen maken, wordt in het algemeen gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden en milieunormen die gehanteerd worden voor gevoelige functies.

De VNG-publicatie is bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. In bestaande situaties kan de VNG-brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties. Verder moet ook bij de vaststelling van een ruimtelijk plan waarin mogelijk een (deels) feitelijk bestaande situatie wordt bestemd, worden onderzocht of het laten voortbestaan van een dergelijke situatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

De VNG-brochure hanteert twee soorten omgevingstypen. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied, voor beide omgevingstypen gelden andere richtafstanden en/of normen.

De definitie van een rustige woonwijk/rustig buitengebied is:

Een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.

De definitie van een gemengd gebied is:

Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden en hogere milieunormen rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten meestal bepalend.

De achterliggende geluidsnormen die in de VNG-publicatie worden gehanteerd om de richtafstanden te bepalen, zijn weergegeven in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Geluidsnormen (richtwaarden) voor een rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied

Periode   Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT)   Maximale geluidniveaus (LAmax)  
  rustige woonwijk/
rustig buitengebied  
gemengd gebied   rustige woonwijk/
rustig buitengebied  
gemengd gebied  
dagperiode
(07:00 - 19:00 uur)  
45 dB(A)   50 dB(A)   65 dB(A)   70 dB(A)  
avondperiode
(19:00 - 23:00 uur)  
40 dB(A)   45 dB(A)   60 dB(A)   65 dB(A)  
nachtperiode
(23:00 - 07:00 uur)  
35 dB(A)   40 dB(A)   55 dB(A)   60 dB(A)  

Deze richtwaarden hebben geen wettelijke status, maar zijn algemeen aanvaarde waarden. Het is mogelijk om op basis van een bestuurlijke afweging af te wijken van deze richtwaarden. De VNG-brochure biedt hiervoor een stappenplan, opgenomen in bijlage B5.3 van de VNG-publicatie. Het stappenplan omvat de volgende methodiek:

Stap 1: indien de richtafstand voor het aspect geluid niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect geluid in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk;

Stap 2: indien stap 1 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen van maximaal 45 dB(A) in een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 50 dB(A) in gemengd gebied voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (etmaalwaarde), 65/60/65 dB(A) voor maximale geluidniveaus en 50 dB(A) etmaalwaarde t.g.v. de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder);

Stap 3: indien stap 2 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen van maximaal 50 dB(A) in een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 55 dB(A) in gemengd gebied voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, 70/65/60 dB(A) voor maximale geluidniveaus en 65 dB(A) etmaalwaarde t.g.v. de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder). Met betrekking tot de maximale geluidsniveaus geldt dat de beoordeling plaatsvindt exclusief de maximale geluidniveaus vanwege aan- en afrijdend verkeer.

In het kader van stap 3 dient het bevoegd gezag te motiveren waarom het deze geluidbelasting in de concrete situatie acceptabel acht, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken.

Bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in stap 3 zal inpassing doorgaans niet mogelijk zijn. Indien het bevoegd gezag niettemin tot inpassing wil overgaan, dient dit grondig onderzocht, onderbouwd en gemotiveerd te worden, waarbij cumulatie met andere geluidbronnen/geluidbelastingen moet worden meegenomen. Deze laatste stap wordt aangeduid als stap 4.

4.1.2 Geluid en milieu (Activiteitenbesluit(

De nabij het plangebied gelegen (bestaande) voetbalvelden vallen onder de werking van het Activiteitenbesluit en de daarin opgenomen algemene regels. De relevante geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit zijn:

Afdeling 2.8. Geluidhinder

Artikel 2.17

  • 1. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:
  • a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;

Tabel 2.17a

  07:00–19:00 uur   19:00–23:00 uur   23:00–07:00 uur  
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen   50 dB(A)   45 dB(A)   40 dB(A)  
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen   35 dB(A)   30 dB(A)   25 dB(A)  
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen   70 dB(A)   65 dB(A)   60 dB(A)  
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen   55 dB(A)   50 dB(A)   45 dB(A)  

  • b. de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten;

Artikel 2.18

  • 1. Bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a dan wel 2.20, blijft buiten beschouwing:
  • a. Het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein;
  • b. het stemgeluid van bezoekers op het open terrein van een inrichting voor sport- of recreatieactiviteiten;

  • 2. Bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in artikel 2.17, 2.17a dan wel 2.20, wordt voor muziekgeluid geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.

  • 3. Bij het bepalen van het maximaal geluidsniveau (LAmax), bedoeld in artikel 2.17, 2.17a dan wel 2.20, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:

  • a. het komen en gaan van bezoekers bij inrichtingen waar uitsluitend of in hoofdzaak horeca-, sport- en recreatieactiviteiten plaatsvinden;
  • b. het verrichten in de open lucht van sportactiviteiten of activiteiten die hiermee in nauw verband staan;
  • c. laad- en losactiviteiten in de periode tussen 19.00 uur en 06.00 uur ten behoeve van de aan- en afvoer van producten bij inrichtingen als bedoeld in artikel 2.17, vijfde en zesde lid, voor zover dat ten hoogste een keer in de genoemde periode plaatsvindt;
  • d. het verrichten van activiteiten in de periode tussen 19.00 uur en 6.00 uur ten behoeve van het wassen van kasdekken bij inrichtingen als bedoeld in artikel 2.17, vijfde en zesde lid.

De algemene geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit komen overeen met de VNG-richtwaarden voor gemengd gebied.

4.1.3 Toetsing sportvelden

Geluid

Gezien de ligging van de sportaccommodatie direct ten zuiden en westen van bestaande woningen aan de Dunoardswei is hier al sprake van een menging van functies. Bovendien ligt het plangebied aan de rand van Houtigehage, grenzend aan een agrarische bestemming met bijbehorende activiteiten en brengen de sportactiviteiten incidenteel de nodige verkeersbewegingen met zich mee. Op basis daarvan kan de omgeving als gemengd gebied worden getypeerd.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich de bestemmingen 'Maatschappelijk - 1' (o.a. levensbeschouwelijke voorzieningen, medische- en sociaal-medische voorzieningen, educatieve voorzieningen en voorzieningen op het gebied van openbare dienstverlening) en 'Sport' (sportcomplex met sportveld en sporthal). Verder ligt ten zuidwesten van het plangebied, achter de sportvelden, een intensieve veehouderij aan De Trije Roeden 4 waar vanuit milieuzonering rekening mee moet worden gehouden.

De maatschappelijke bestemming bevindt zich ten noordoosten van het plangebied. De hier toegestane functies worden ingedeeld in milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De afstand tussen het plangebied en deze maatschappelijke bestemming bedraagt 33 meter, waarmee zondermeer aan de richtafstand voldaan.

Het sportcomplex met sportveld en sporthal bevindt zich ten noordoosten van het plangebied en is ingedeeld in milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt een richtafstand 30 meter in gemengd gebied.

De afstand tussen het plangebied en de sporthal bedraagt circa 60 meter. Daarmee wordt zondermeer voldaan aan de richtafstand. De afstand tussen het plangebied en het sportveld bedraagt circa 18 meter. Daarmee wordt niet voldaan aan de richtafstand van 30 meter in gemengd gebied.

Het sportcomplex bestaat uit 2 voetbalvelden, waarvan één met verlichting. S.V. Houtigehage is kleine vereniging met een relatief beperkt aantal teams. Het gebruik zal bestaan uit (jeugd)trainingen en wedstrijden (alleen op zaterdag). De geluidemissie zal worden bepaald door het stemgeluid van spelers en publiek. De afstand van de meest nabij de sportvelden gelegen woning tot de hoek van het hoofdveld bedraagt circa 20 meter. Het overgrote deel van de sportvelden ligt op grotere afstand en omdat het stemgeluid van spelers en publiek over het veld(en) verdeeld zal zijn, kan worden aangenomen dat aan de richtwaarden van 50/45 dB(A) in de dag- en avondperiode voor wat betreft het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau kan worden voldaan, mede gezien de omvang van de vereniging. Voor wat betreft maximale geluidniveaus kunnen er hogere niveaus optreden vanuit de noordoosthoek van het hoofdveld. Naar verwachting is dit alleen tijdens wedstrijden overdag en leidt dit niet tot hinder voor de nieuwe woningen en kan de situatie akoestisch gezien aanvaardbaar worden geacht. Daarnaast geldt dat de milieuzoneringssystematiek uitgaat van richtafstanden, waarvan op basis van een bestuurlijke afweging kan worden afgeweken. Aanvullende argumenten kunnen zijn:

  • toekomstige bewoners kiezen er bewust voor om naast een bestaand sportcomplex wonen en aanvaarding van de situatie op voorhand mag dan worden verwacht;
  • in de zomermaanden liggen voetbalcompetities stil en wordt er niet getraind. Meestal worden voetbalvelden vanaf eind mei t/m medio augustus ingezaaid en onderhouden. In de periode dat mensen veel buiten verblijven zijn er derhalve geen activiteiten;
  • naast de ruimtelijke geluidafweging speelt de mogelijke belemmering van de voetbalvereniging een rol. Omdat het Activiteitenbesluit van toepassing is, zijn de maatgevende geluidbronnen uitgesloten van beoordeling. Milieutechnische belemmering is daarom niet aan de orde. In de ruimtelijke afweging kan dit mede een rol spelen;
  • de afwegingsruimte wordt onder de Omgevingswet verruimd. De instructieregels van het Bkl die na invoering van de Omgevingswet moeten worden gevolgd, maken dat het plan juist onder de Omgevingswet goed uitvoerbaar is;

Lichthinder

Lichtmasten op sportvelden kunnen voor hinder zorgen. Deze hinder beperkt zich niet alleen tot verblinding of verstoring door de lichtbron zelf; ook het feit dat de nachtelijke duisternis verminderd wordt, kan als een vorm van lichthinder worden beschouwd. Op grond van het Activiteitenbesluit moet verlichting op sportvelden zijn uitgeschakeld tussen 11 uur 's avonds en 7 uur 's ochtends, op de tijden dat er geen sport wordt beoefend en op de tijden dat er geen onderhoud wordt uitgevoerd. Hierdoor kan op voorhand worden gesteld dat een gedeelte van de lichthinder wordt weggenomen. In het onderhavige geval bevinden zich aan de noord- en zuidzijde van het veld lichtmasten. Deze richten zich niet naar de woningen. Ook bevindt zich tussen het sportveld en het perceel een lint met bomen dat een gedeelte van de mogelijke lichthinder kan opvangen.

Gelet op het bovenstaande wordt verwacht dat lichthinder zich tot een aanvaardbaar niveau zal beperken.

4.1.4 Toetsing veehouderij

Voor de intensieve pluimveehouderij wordt geen richtafstand gehanteerd maar geldt een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object. Er moet worden beoordeeld of er sprake is van een aanvaardbare geurhindersituatie.

Veehouderij

Ten zuidoosten van het plangebied is een pluimveehouderij gevestigd aan De Trije Roeden 4. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen dient rekening te worden gehouden met de optredende geurbelastingen. De notitie in bijlage 1 bevat een afweging van de geurhindersituatie binnen het plangebied. De geurbelasting ten gevolge van de pluimveehouderij is hoger dan de wettelijke normen. Dat geldt echter ook voor de geurbelasting ter plaatse van de reeds aanwezige bestaande woningen in de omgeving van het plangebied. Gezien de bestaande overbelaste aan de zuidzijde van de kern Houtigehage zal de woningbouwontwikkeling ook niet direct leiden tot een inperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van de pluimveehouderij. Met een eventuele aanpassing van de geurverordening of (na in werking treden van de Omgevingswet) wijziging van het omgevingsplan kunnen zo nodig aangepaste geurnormen worden vastgelegd. Op basis van de onderbouwing in bijlage 1 wordt de geurhindersituatie als aanvaardbaar beoordeeld.

Conclusie

De ontwikkeling van woningbouw in het plangebied leidt niet tot verdere inperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van de pluimveehouderij. De geurbelasting op de woningen is hoger dan de wettelijke normen. Hiervoor kan de gemeente indien nodig aangepaste geurnormen laten vastleggen. In het huidige plan zijn de beoogde woningen op korte afstand van het sportveld gesitueerd. Gelet op de omvang van de sportvereniging en het sportveld zullen de verwachte geluid- en lichthinder in de praktijk niet leiden tot een onaanvaardbare situatie. Hiermee wordt een kortere afstand gerechtvaardigd.

4.2 Geluid

Toetsingskader

Ten aanzien van geluidshinder (anders dan inrichtingsgeluid) is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder vanuit wegen, spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang, omdat er geen spoorwegen of industrieterreinen in de omgeving van het plangebied voorkomen.

Toetsing

In het kader van wegverkeerslawaai is een geluidsonderzoek uitgevoerd. Uit het geluidsonderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Dûnoardswei ten hoogste 56 dB (incl. aftrek) ter plaatse van de te realiseren woningen bedraagt. In het kader van een goed woon- en leefklimaat worden de grenswaarden uit de Wet geluidhinder als richtwaarde gehanteerd. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar voldoet aan de maximale grenswaarde van 63 dB. In bijlage 3 is het akoestisch onderzoek opgenomen.

Conclusie

Het aspect geluid in het kader van de Wgh vormt een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Gezien de systematiek van de Wet geluidhinder, is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.3 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningbouwprojecten geldt als grenswaarde bij één ontsluitingsweg 1.500 woningen. Projecten onder dit aantal vallen onder de NIBM-regeling.

Toetsing

In Fryslân zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat in Drachten en omgeving sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit.

Met dit plan worden drie woningen gerealiseerd. Daarmee geldt voor dit plan de NIBM-regeling. Het plan is van dermate kleine omvang dat niet in betekenende mate wordt bijgedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk, nu het onderhavige initiatief kan worden aangemerkt als een NIBM-project. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij een functiewijziging dient te worden beoordeeld of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Toetsing

Ter plaatse van de onderzoekslocatie is in september 2022 verkennend bodemonderzoek uitgevoerd aan de Dûnoardswei in Houtigehage. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de NEN 5740 en NEN 5725 volgens de onderzoeksstrategie voor een onverdachte niet-lijnvormige locatie (ONV-NL). Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 4. Hieronder wordt de conclusie van het onderzoek weergegeven.

Ter plaatse van de onderzoekslocatie (oppervlakte circa 2.100 m2) zijn één boring (nr. 1) tot 4,4 m -mv, twee boringen (nrs. 2 en 3) tot 2,0 m -mv en negen boringen (nrs. 4 t/m 12) tot 0,5 m -mv verricht. Boring 1 is afgewerkt met een peilbuis.

Het maaiveld en de opgeboorde grond van iedere boring is zintuiglijk beoordeeld op het voorkomen van bodemvreemde en/of asbestverdachte materialen. Hierbij zijn geen bijzonderheden waargenomen.

Van de bovengrond zijn twee mengmonsters samengesteld. Van de ondergrond is één mengmonster samengesteld. Van het grondwater is separaat een monster genomen. De monsters zijn geanalyseerd op de parameters uit het basispakket van de NEN 5740.

De analyseresultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn als volgt:

  • in de mengmonsters van de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten;
  • in het mengmonster van de ondergrond is voor PCB een licht verhoogd gehalte gemeten;
  • in het grondwater (peilbuis 1) is voor barium een licht verhoogde concentratie gemeten.

Verhoogde gehalten in de grond

Een duidelijke oorzaak voor het licht verhoogde gehalte aan PCB in de ondergrond is niet aan te geven. Het verhoogd gemeten gehalte is dusdanig (alleen overschrijdingen van de achtergrondwaarde) dat aanvullend onderzoek naar deze parameter niet noodzakelijk is.

Verhoogde concentraties in het grondwater

Van zware metalen is het bekend dat deze in (sterk) verhoogde concentraties in het grondwater voor kunnen komen zonder dat voor deze metalen verhoogde gehalten in de grond worden gemeten of er een andere directe verontreinigingsbron aanwezig is (verspreiding vanuit de omgeving). De gemeten concentratie aan barium heeft vermoedelijk dan ook een natuurlijke oorzaak. De gemeten concentratie is daarnaast dusdanig (alleen overschrijding van de streefwaarde) dat aanvullend onderzoek naar deze parameter niet noodzakelijk is.

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouwplannen.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Ecologie

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). De bescherming van Natura 2000-gebieden en soorten is geregeld in de Wet natuurbescherming.

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

In de Wnb wordt ook onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Binnen een straal van 15 km van het plangebied zijn de volgende Natura 2000-gebieden aanwezig: Wijnjeterperschar (9,7 km), Bakkeveense Duinen (11,2 km), Alde Feanen (11,9 km) en Van Oordt’s Mersken (12,4 km).

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een stikstofberekening uitgevoerd welke is opgenomen in bijlage 5, 6 en 7. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat voor de aanleg en gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet in of direct naast het NNN. Gronden die tot het NNN behoren liggen op ruim 4 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de afstand van het plangebied tot de NNN en de aard en omvang van het voornemen, wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

Soortenbescherming

Ten behoeve van de sloop en nieuwbouw is in september 2022 een ecologische quickscan uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in Bijlage 8. Tijdens dit onderzoek is een aantal beschermde soorten aangetroffen of potentieel aanwezig. In de Wet natuurbescherming zijn vooral vaste verblijfsplaatsen (voortplantingslocaties zoals nesten, holen, kraamkolonies etc.) van belang, maar ook de functionele leefomgeving die vaste verblijfplaatsen in stand houdt. In figuur 4.1 zijn alleen die soorten opgenomen waarvan het ptgebied onderdeel uitmaakt van het leefgebied en/of de levenscyclus en waarop eventueel in de toekomst geplande werkzaamheden van negatieve invloed kunnen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022DPO017-0401_0008.png"

Figuur 4.1 Overzicht van aangetroffen en potentieel voorkomende beschermende flora en fauna in en rond het plangebied.

Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten is aangegeven dat het planvoornemen zonder bezwaren doorgang kan vinden binnen de kaders van de vigerende natuurwetgeving, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Broedvogels: werken buiten broedtijd;
  • Vleermuizen (verblijfplaatsen): voorkomen kappen boom met holten, anders nader onderzoek;
  • Zoogdieren (amfibieën): naleven van de zorgplicht.

Op het gebied van broedvogels en amfibieën zijn geen vervolgstappen benodigd voor de voorgenomen werkzaamheden, zolang deze buiten het broedseizoen van de vogels plaatsvinden en de zorgplicht in acht wordt genomen. De inritten worden zodanig geplaatst dat de boom behouden blijft, vervolgonderzoek met betrekking tot vleermuizen is niet noodzakelijk.

Conclusie

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

4.6 Water

Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Wetterskip Fryslân, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze ruimtelijke onderbouwing is de digitale watertoets doorlopen om Wetterskip Fryslân in te lichten over het voornemen.

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân, zie hiervoor Bijlage 9. Uit deze digitale watertoets blijkt dat de normale procedure moet worden gevolgd. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Veilig

Naast de verdedigingswerken moet worden ingezet op aanpassingen in de ruimtelijke ordening en calamiteitenbeheersing. Er is in dit verband sprake van meerlaagse veiligheid, wat staat voor Veiligheid in drie lagen. In het kader van ruimtelijke ordening is vooral laag 2 van belang. Het gaat er hier om dat de ruimte op een duurzame manier wordt ingericht, bijvoorbeeld door geen gevoelige functies te realiseren op plekken die kunnen overstromen. In dit plan worden geen gevoelige functies zoals bedoeld door het waterschap. Het doorbreken van de regionale waterkering heeft geen overstroming van het plangebied tot gevolg.

Voldoende

Klimaatadaptie

In het kader van klimaatadaptie adviseert het waterschap om bij de inrichting van het plangebied te anticiperen op hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en mogelijke overstroming door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlakte te verminderen en het plangebied groener in te richten.

Het plangebied is momenteel in gebruik als agrarische grond. Met het beoogde initiatief wordt meer verharding aangebracht. In de nieuwe situatie is het noodzakelijk om te zorgen voor voldoende waterberging en infiltratie. Het plaatsen van waterinfiltratiekratten is een mogelijkheid om te zorgen voor meer waterinfiltratie. Daarnaast is het mogelijk om de bestaande greppels verder te verbreden of een extra greppel toe te voegen aan de zuidzijde van het plangebied.

Hittestress is een wezenlijk onderdeel van klimaatadaptatie. De aanwezigheid van het groen in het plangebied zorgt voor een lagere temperatuur ten opzichte van de bebouwde omgeving. Door de toekomstige bebouwing is het aannemelijk dat de temperatuur zal toenemen in het gebied. Hier wordt rekening mee gehouden in het plan. Het behoud van grote bomen is van belang, deze worden zoveel mogelijk bewaard.

De materiaalkeuze voor de woningen zorgt voor een vermindering van de hitte. De witte muren weerkaatsen de zonnestralen (albedo-effect), deze stralen daardoor minder warmte uit dan een woning met een donkere kleur.

Compensatie

Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels als genoemd in het wateradvies.

Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. Het verhard oppervlak neemt in dit plan toe, daarom is compensatie nodig. In tabel 4.1 is weergegeven hoeveel oppervlakte volgens het Wetterskip gecompenseerd dient te worden.

Tabel 4.1 Toename verharding Wetterskip

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022DPO017-0401_0009.png"

Het plangebied heeft een oppervlakte van 2.100 m2 waarvoor minimaal 105 m2 aan watercompensatie plaats dient te vinden. Volgens het beleid van het waterschap is compensatie verplicht, dit kan middels het aanbrengen van oppervlaktewater of andere maatregelen. Mogelijk wordt gecompenseerd door middel van een greppel aan de zuidzijde, het verbreden van bestaande greppels van het plangebied en/of de toepassing van waterinfiltratiekratten. De exacte invulling wordt bij de uitwerking van de bouw bepaald. Voor nu is hier binnen het plangebied ruimte voor gereserveerd. Zie ook het stedenbouwkundig plan.

Peilbeheer

Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. Dit is de afstand tussen het waterpeil en de aanleghoogte van de bebouwing. Naar verwachting voldoet de maaiveldhoogte aan de droogleggingsnorm, aangezien de omliggende percelen met bebouwing dezelfde maaiveldhoogte bevatten.

Grondwateronttrekking

Voor het (tijdelijk) onttrekken van grondwater geldt een vergunning- of meldingsplicht. Op het lozen van onttrokken grondwater is de meldingsplicht ook van toepassing.

Ontgrondingen

Omdat de bestaande watergang aan de zuidzijde van het plangebied wordt verbreed (zie figuur 4.1), is er sprake van een ontgronding. De nieuwe waterpartij is circa 140 m2. Er wordt minder dan 2 meter beneden het maaiveld afgegraven en er komt dus minder dan 280m3 bodemmateriaal vrij. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Ontgrondingenverordening Friesland, namelijk dat er niet meer dan 10.000m3 vergunningsvrij mag worden afgevoerd. Op grond van bovenstaande is geen ontgrondingenvergunning nodig. Dit is met het Wetterskip afgestemd. De afgegraven grond zal binnen het plangebied worden verwerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022DPO017-0401_0010.png"

Figuur 4.1 Watercompensatie sloot zuidzijde percelen (bron: Rho Adviseurs)

Schoon

Afvalwater en regenwatersysteem

Uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. Uitgangspunt is dat het perceel wordt aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel. Afstromend hemelwater vanaf de verhardingen kunnen infiltreren of worden afgevoerd op de naastgelegen watergangen.

Waterkwaliteit

De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

Vervolg

Waterwet

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

Procedure

Dit bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg gecommuniceerd met Wetterskip Fryslân.

4.7 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Toetsing

Met betrekking tot archeologie is de gemeente het bevoegd gezag. Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd-bronstijd (300.000 - 800 v.Chr.), en één voor de periode ijzertijd-middeleeuwen (800 v.Chr. - 1500 n.Chr.).

Uit de advieskaart van FAMKE voor de periode ijzertijd-middeleeuwen blijkt dat geen onderzoek noodzakelijk is. Dit advies wordt gegeven als op basis van eerder onderzoek is gebleken dat er zich geen archeologische resten in de bodem bevinden, of wanneer de archeologische verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de periode ijzertijd-middeleeuwen op gefundeerde gronden zodanig laag is dat de kans op aantasting bij de meeste ingrepen zeer klein is.

Uit de advieskaart blijkt dat voor de periode steentijd-bronstijd 'onderzoek bij grote ingrepen' wordt geadviseerd. Van deze gebieden wordt vermoed, op basis van eerder onderzoek dat eventuele aanwezige archeologische resten uit de steentijd al ernstig verstoord zijn. Voor de meeste kleine ingrepen is hier dan ook geen verder onderzoek noodzakelijk. Voor ingrepen van meer dan 2,5 hectare adviseert de provincie een karterend proefsleuvenonderzoek. Het planvoornemen bevat een ingreep van 0,21 hectare. Daarmee is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Goede ruimtelijke ordening betekent een integrale afweging van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Toetsing

Volgens de gemeentelijke erfgoedvisie en -nota wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uitmaakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

Volgens de Cultuurhistorische kaart is er geen sprake van cultuurhistorische waarden binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen nader onderzoek benodigd is en er geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over externe veiligheid om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Toetsing

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. In de nabijheid is geen sprake van risicovolle inrichtingen, buisleidingen en transportroutes. Daarmee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

Reactie Brandweer Fryslân

Op 18 oktober 2022 heeft Brandweer Fryslân reactie gegeven op de aspecten externe veiligheid en risico's en brandweerzorg. Deze reactie is opgenomen als bijlage 10. Brandweer Fryslân ziet geen noodzaak om bij het concept-bestemmingsplan opmerkingen te plaatsen, omdat er geen risicovolle activiteiten zoals het Bevi, het Bevt en het Bevb op het plangebied van invloed zijn.

Risico's en brandweerzorg

Brandweer Fryslân heeft de mogelijkheid een advies risico’s en brandweerzorg te geven in het kader van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen. In een dergelijk advies komen aspecten aan bod die van belang zijn voor de basisbrandweerzorg. Hierbij valt te denken aan onder meer bereikbaarheid, de beschikbaarheid van bluswater en de opkomsttijden. Aangezien de ontwikkeling geen nadelige gevolgen heeft op de basisbrandweerzorg en er in de huidige situatie geen knelpunten zijn op basis van de bovengenoemde aspecten, ziet Brandweer Fryslân af van de mogelijkheid tot het geven van een repressief advies.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Toetsingskader

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

Toetsing

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Conclusie

Het aspect kabels, leidingen en zoneringen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het plan, de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 7 juli 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van drie woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Deze is opgenomen in Bijlage 11.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Het juridisch systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde situatie vastgelegd. Het plangebied in dit plan heeft de enkelbestemming 'Wonen' gekregen. De maximale goothoogte van de aanwezige gebouwen bedraagt 3,5 meter, de maximale bouwhoogte 9 meter. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, eventueel in combinatie werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel. Dit is in lijn met het geldende bestemmingsplan en de standaarden van de gemeente Smallingerland.

Vanwege de ligging nabij de luchthaven van Drachten gelden voor het plangebied beperkingen aan de maximale hoogte van bebouwing.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop een ieder zijn zienswijze op het plan kenbaar kan maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Overleg omwonenden

De omwonenden zijn schriftelijk benaderd over het planvoornemen. Naar aanleiding van deze brief is een gesprek gevoerd met een omwonende over het planvoornemen. In bijlage 12 is de verstuurde brief en een gespreksverslag opgenomen. Uit het gesprek blijkt dat de bomen langs de weg erg gewaardeerd worden en het de wens is om deze te behouden. Daarnaast zouden de omwonenden graag een groene erfafscheiding willen tussen de percelen. De wensen van de omwonenden zijn meegenomen bij de uitwerking van het plan en als voorwaarden meegenomen bij de ruimtelijke uitgangspunten.

Overleg

Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. Er zijn reacties binnengekomen van de provincie en de brandweer.

De reactie van de brandweer geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het plan. De provincie heeft opmerkingen ten aanzien van stikstof, ontgrondingen, landschappelijke inpassing en archeologie.

Stikstof

Naar aanleiding van de Porthosuitspraak is het stikstofonderzoek geactualiseerd in de ontwerpversie van het bestemmingsplan. De berekening is na de nieuwe update van Aerius - calculator (5 oktober 2023) opnieuw geactualiseerd.

Ontgrondingen

De provincie merkt op dat onduidelijk is dat ten aanzien van de aanleg van een sloot de Ontgrondingenvergunning Friesland van toepassing is. Vanwege de beperkte diepte van de sloot is dit niet aan de orde. In de toelichting is dit verder verduidelijkt in paragraaf 4.6

Landschappelijke inpassing

Ten aanzien van de landschappelijke inpassing geeft de provincie aan dat deze geborgd moet worden in de regels. Daarom is een voorwaardelijke verplichting in de regels toegevoegd waarmee de aanleg van de landschappelijke inpassing is geborgd binnen een termijn van twee jaar.

Verder verzoekt de provincie om het ontwerp te heroverwegen ten aanzien van de ligging van de sloot. Dit om aantasting van het wortelstelsel te voorkomen. Naar aanleiding hiervan is het ontwerp aangepast en is de sloot aan de zuidkant van de percelen gesitueerd.

Archeologie

Vanwege de verwachtingswaarde bij ingrepen groter dan 2,5 hectare adviseert de provincie een archeologische dubbelbestemming op te nemen. Omdat het plangebied slechts 2.100 m2 omvat, en daarmee ver onder de drempelwaarde voor nader archeologisch onderzoek blijft, is aan dit advies geen gehoor gegeven.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Eenieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Er zijn drie zienswijzen binnengekomen. Deze zijn echter ongegrond verklaard en hebben niet geleid tot wijziingen in het bestemmingsplan. De reactienota zienswijzen is als bijlage 13 opgenomen.

Vaststellingsfase

De zienswijzen hebben niet geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. De indieners van de zienswijzen zijn hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De plan- en procedurekosten en de kosten voor de uitvoering van het plan zijn voor rekening van de aanvrager. De financiële haalbaarheid van het plan is niet in het geding.

Grondexploitatie

Dit bestemmingsplan ziet op de realisatie van drie woningen en betreft daarmee een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro sub b: 'de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen'. In dergelijke gevallen dient een exploitatieplan opgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. In dit bestemmingsplan is het kostenverhaal geregeld via een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst afgesloten. De plankosten worden via leges op de initiatiefnemer verhaald. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en wordt van het vaststellen van een exploitatieplan afgezien.