direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Drachten, Saffier
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2021SBP003-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Saffier in Drachten ligt een eilandkavel met een maatschappelijke bestemming. De kavel is eigendom van de gemeente Smallingerland en staat al lange tijd te koop, er blijkt vanuit de markt geen vraag naar te zijn. De gemeente Smallingerland heeft daarom het plan opgevat de kavel een woonbestemming te geven en als bouwkavel voor een vrijstaande woning met een bijzondere uitstraling in de markt te zetten.

Voorliggend bestemmingplan voorziet in het passende planologische regime voor het nieuwe woonkavel. Hierin zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Saffier in de wijk Burmania. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Drachten, sectie A, nummers 740 en 14044 (beide deels). In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving en in de kern Drachten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2021SBP003-0401_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de (directe) omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Drachten, Saffier” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0090.BP2021SBP003-0401) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Burmaniapark" (vastgesteld op 7 mei 2013). Daarnaast gelden voor het plangebied de volgende paraplubestemmingsplannen en voorbereidingsbesluiten:

  • Paraplubestemmingsplan regeling aan- en uitbouwen en bijgebouwen (vastgesteld op 15 december 2015)
  • Paraplubestemmingsplan terrassen Smallingerland (vastgesteld op 24 mei 2016)
  • Paraplubestemmingsplan parkeernormen (vastgesteld op 10 januari 2017)
  • Voorbereidingsbesluit zonneladder (genomen op 27 mei 2020)
  • Voorbereidingsbesluit Wonen (genomen op 1 december 2020)

Verder is op 4 juni 2021 het ontwerpparaplubestemmingsplan 'Wonen en Smallingerland' ter inzage gelegd. De begrippen uit dit ontwerpbestemmingsplan zijn relevant en overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

Hierna is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan "Burmaniapark" opgenomen. Het plangebied is met de rode omlijning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2021SBP003-0401_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede van het bestemmingsplan "Burmaniapark" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Bestemmingen

De gronden in het plangebied zijn in het bestemmingsplan bestemd als 'maatschappelijke - 1' en 'Groen'.

De voor 'Maatschappelijk - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor levensbeschouwelijke voorzieningen, medische- en sociaal-medische voorzieningen, educatieve voorzieningen en voorzieningen op het gebied van openbare dienstverlening. Daarnaast is wonen, op de tweede bouwlaag en hoger toegestaan.

De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, speelvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en voet- en fietspaden.

1.4.3 Strijdigheid

De gewenste ontwikkeling is op basis van het bestemmingsplan niet mogelijk, omdat de gronden een maatschappelijke en groenbestemming hebben waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor wonen ontbreken. Daarnaast biedt de bestemming 'Groen' geen mogelijkheid voor een in-/uitrit naar de Saffier. Om het plan te kunnen realiseren, is dan ook een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.

1.4.4 Leeswijzer

Na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de landschappelijke aspecten en een weergave van de huidige situatie gegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op de gewenste situatie. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Fryslân en de gemeente Smallingerland beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het noorden van de kern Drachten in de woonwijk Burmania. Het plangebied wordt rondom begrensd door water en wordt aan de oostzijde ontsloten op de Saffier. In de wijdere omgeving liggen woonstraten zoals de Saffier, Jaspis en Kletserslaan met vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen. Ten oosten bevind zich een strook met bedrijven (autobedrijven).

Het plangebied zelf is niet bebouwd en bestaat uit gras en enkele bomen en struiken. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Afbeelding 2.2 bevat is een straatbeeld van de huidige situatie gezien van de Saffier.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2021SBP003-0401_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie (bron: PDOK)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2021SBP003-0401_0004.png"  
Afbeelding 2.2 Straatbeeld huidige situatie (bron: PDOK)  

Hoofdstuk 3 Gewenste situatie

3.1 De ontwikkeling

Zoals in de inleiding reeds is aangeven, is het eilandkavel aan de Saffier in eigendom van de gemeente Smallingerland. Het kavel met een maatschappelijke bestemming staat al lange tijd te koop, er blijkt vanuit de markt geen vraag naar te zijn. De gemeente Smallingerland heeft daarom het plan opgevat de kavel een woonbestemming te geven en als bouwkavel voor een vrijstaande woning met een bijzondere uitstraling in de markt te zetten. Een woonbestemming is vanwege ligging in een woonwijk en op voldoende afstand van de bedrijvigheid ten westen goed inpasbaar.

De gemeente heeft hiervoor een stedenbouwkundig kader en beeldrichtlijnen opgesteld. Hierna wordt hier nader op ingegaan.

Behoud bomen op de kavel

Op een strookvormig deel ten noorden van, en gekoppeld aan de kavel staan elzen; een rudiment van de oude singelstructuur die het woongebied Burmania kenmerkt. De bomen vormen een mooie scheiding tussen de bebouwing aan Jaspis en deze kavel en zorgen voor privacy. Het behoud van de bomen vanuit historisch besef en ruimtelijke kwaliteit is belangrijk. Het is een wezenlijk onderdeel van de hoofdstructuur van de wijk Burmania.

Oevers

Het eiland ligt in het water en heeft daardoor een vrije positie en groene oevers. Het streven was en is om dit beeld zo open mogelijk te houden en een compacte bebouwing op het midden van de kavel mogelijk te maken. Omwonenden kunnen rechten ontlenen aan hierop betrekking hebbende eerder vastgestelde criteria voor deze kavel (de huidige maatschappelijke bestemming). Mogelijke bouwwerken dichtbij de oever moeten dus worden voorkomen.

Door een bouwvlak te leggen midden op het eiland kan dit slechts deels worden voorkomen. Vergunningvrije bouwwerken kunnen hier buiten worden geplaatst, tenzij de randen van de kavel een andere bestemming krijgen, bijvoorbeeld de bestemming 'Groen'. De randen alsmede het strookvormige schiereilandje met de boomsingel dienen daarom de bestemming 'Groen' te krijgen. De randen vormen een oplopend talud vanaf de waterlijn tot aan de minimale droogleggingshoogte en zijn sowieso lastig te bebouwen. Voorgesteld wordt daarom een rand van 2,5 meter aan te houden waarop de bestemming 'Groen' wordt gelegd. In onderstaande afbeeldingen is de woonbestemming/bouwvlak (ca. 200 m2) weergeven, de overige gronden krijgen een 'Groen'bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2021SBP003-0401_0005.png"  
Afbeelding 3.1 Eilandkavel Saffier (bron: gemeente Smallingerland)  

Bouwhoogte

Om de bebouwing op het eiland niet het hele middengebied te laten verdichten wordem maximaal twee bouwlagen toegestaan. Dit houdt in één laag met kap of twee lagen platgedekt. De bouw- c.q. nokhoogte bedraagt maximaal 8 meter.

Beeldkwaliteit

De kavel heeft op dit moment in de welstandsnota beeldkwaliteitscriteria toegewezen gekregen voor een maatschappelijke bestemming. Voor woningbouw dient een kleine aanpassing te worden gemaakt in deze criteria.

Het plangebied is bedoeld voor één bijzondere vrijstaande woning. De bebouwing staat vrij van de kavelgrenzen en kenmerkt zich door een alzijdige gerichtheid en expressie waarbij aan- en uitbouwen geïntegreerd zijn in de hoofbouwmassa. Oevers dienen een natuurlijke uitstraling te behouden en parkeren dient geheel op eigen erf opgelost te worden. Gezien de prominente plaats binnen de wijk Burmania is een bouwplan met een hoogwaardige architectuur en uitstraling van belang.

Aan de regels van voorliggend bestemmingsplan is een specifieke beeldkwaliteitsparagraaf gekoppeld.

Parkeren

Het parkeren dient op het eigen erf te worden opgelost.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. De gemeente Smallingerland beschikt over een eigen parkeernota (Parkeernormennota 2015). In de 'Parkeernormennota 2015' heeft de gemeente Smallingerland overwogen dat het niet wenselijk is om in ieder bestemmingsplan apart normen op te nemen voor het parkeren, maar dat het logischer is om de parkeernormering en de wijze waarop die moet worden toegepast, op te nemen in een aparte 'Parkeernormennota'. In concrete bestemmingsplannen wordt gewerkt met het begrip 'voldoende parkeergelegenheid'. De inhoud van dat begrip is uitgewerkt in de Parkeernormennota uitgewerkt. Door nu in het bestemmingsplan steeds te verwijzen naar de Parkeernormennota, wordt het parkeerbeleid in ieder bestemmingsplan afgestemd op de normen uit deze nota.

In deze parkeernormennota wordt gebruikt gemaakt van de kencijfers zoals opgenomen in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW (inmiddels vervangen door publicatie 381, december 2018). Er wordt uitgegaan van het gemiddelde tussen het minimum en maximum kencijfer.

In de parkeernota wordt aangegeven dat voor de kern Drachten een stedelijkheidsgraad van het type 'matig stedelijk' van toepassing is.

Samengevat worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Verstedelijkingsgraad: matig stedelijk;
  • Stedelijke zone: rest bebouwde kom
  • één vrijstaande woning

Op basis van voorgenoemde uitgangspunten wordt in de volgende twee subparagrafen op de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie ingegaan.

3.2.2 Parkeren

Uitgaande van de genoemde uitgangspunten geldt voor de ontwikkeling de volgende parkeerbehoefte:

Woningtype   Aantal   Parkeernorm per woning  
Koop, huis, vrijstaand   1   2,2  

Zoals in paragraaf 3.1 reeds aangegeven dient op het eigen erf geparkeerd te worden. Gelet op de aanwezige ruimte is dit eenvoudig te realiseren.

3.2.3 Verkeer

Uitgaande van de genoemde uitgangspunten geldt voor de ontwikkeling de volgende verkeersgeneratie:

Woningtype   Aantal   Verkeersgeneratie per woning (minumumnorm CROW)  
Koop, huis, vrijstaand   1   8,2  

De ontwikkeling leidt tot een verkeersgeneratie van circa 8,2 voertuigbewegingen per weekdagetmaal. Opgemerkt wordt dat de maatschappelijke bestemming en bijbehorende verkeersgeneratie komt te vervallen. De verkeersgeneratie zal daarom per saldo niet toenemen.

Het plangebied wordt via een eigen ontsluiting ontsloten op de Saffier.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale omgevingsvisie
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.

4.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR: voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen of en hoe de Ladder moet worden toegepast, zijn de volgende vragen van belang:

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

  • 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
  • 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

In voorliggend geval wordt in totaal één woning binnen het plangebied gebouwd. Binnen de maatschappelijke bestemming die het plangebied reeds heeft zijn woonfuncties toegestaan op de verdiepingen. Er is planologisch gezien geen sprake van een toename van het aantal woningen. Gelet op bovengenoemde jurisprudentie is hiermee geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en kan een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege blijven.

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid

4.1.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het van toepassing zijnde rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Het gaat hierbij om

4.2.1 Omgevingsvisie Fryslân
4.2.1.1 Algemeen

De provinciale Omgevingsvisie, De Romte Diele, is op 23 september 2020 door Provinciale Staten vastgesteld. De Omgevingsvisie is één van de instrumenten van de nieuwe Omgevingswet. Veel provinciaal beleid, programma’s en projecten raken de Friese leefomgeving waarin mensen wonen, werken, zich verplaatsen, elkaar ontmoeten en recreëren. In de Omgevingsvisie staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. Het is geen blauwdruk voor hoe Fryslân er over 20 à 30 jaar bij ligt. Wel geeft de visie de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Samen met verschillende organisaties, inwoners en ondernemers in Fryslân geeft de provincie nu invulling aan deze visie. Dit gebeurt in programma’s, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels.

Vier Opgaven

De provinciale Omgevingsvisie vervangt het strategisch beleid van de provincie in het Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en het Verkeer- en vervoerplan. In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven:

  • Fryslân vitaal, leefbaar en bereikbaar houden;
  • Energietransitie met kracht voortzetten;
  • Fryslân klimaatadaptief inrichten;
  • Versterken biodiversiteit.
4.2.1.2 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Fryslân

Met het realiseren van een woning op het eilandkavel aan de Saffier wordt een woonfunctie op een bijzondere plek toegevoegd aan de woningvoorraad van Drachten. De locatie welke nu een maatschappelijke functie heeft, maar nog niet ontwikkeld is krijgt hiermee een duurzame vervolgfunctie. Deze ontwikkeling past goed bij de ambitie Fryslân vitaal en leefbaar te houden.

4.2.2 Grutsk op 'e romte (2014)
4.2.2.1 Algemeen

Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document “Grutsk op 'e Romte” als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd.

Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht de provincie de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.

4.2.2.2 Toetsing van het initiatief aan het Grutsk op 'e romte

Met voorliggende ontwikkeling blijft de historische singelstructuur in de wijk Burmania behouden. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 3.1.

4.2.3 Verordening Romte Fryslân 2014
4.2.3.1 Algemeen

Provinciale Staten hebben in hun vergadering van 25 juni 2014 de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De verordening voorziet niet in nieuw beleid. Uitsluitend geldend provinciaal ruimtelijk beleid is omgezet in algemeen geldende regels. Het gaat met name om beleid in het Streekplan Fryslân 2007, het Derde provinciale Waterhuishoudingsplan 2010-2015 en het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Uitgangspunt is dat de verordening niet meer regelt dan noodzakelijk is. Wat elders al goed geregeld is (in de AMvB Ruimte of in andere wet- en regelgeving) hoeft niet over te worden gedaan. Verder is bij de wijze van regeling rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk.

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling is het artikel met betrekking tot het woonplan relevant

3.1 Woonplan

3.1.1

Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan, indien:

  • het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat dan wel, voor zover gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, niet meer dan 11 woningen bevat, en
  • in de plantoelichting is gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

4.2.3.2 Toetsing van het initiatief aan de Verordening Romte

In voorliggende geval gaat het om een ontwikkeling die niet meer dan 3 woningen bevat en in het bestaande stedelijk gebied ligt. Binnen de maatschappelijke bestemming die het plangebied reeds heeft zijn woonfuncties toegestaan op de verdiepingen. Er is planologisch gezien geen sprake van een toename van het aantal woningen.

4.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie gemeente Smallingerland
4.3.1.1 Algemeen

De gemeenteraad heeft in 2013 de Structuurvisie gemeente Smallingerland opgesteld als ruimtelijke vertaling van de Integrale Visie Smallingerland. Deze visie geeft een verkenning van de ontwikkeling van de gemeente Smallingerland voor een langere periode. Voor de structuurvisie wordt de lijn van de integrale visie gevolgd. Het beleid van de gemeente richt zich op een aantal pijlers; werken, wonen, sport en recreatie, cultuur, onderwijs en wijken. Binnen deze pijlers wordt een aantal doelen geformuleerd. Daarnaast wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen ingezet op optimaal gebruik van het bestaande stedelijke gebied voorop, zoals behoud en van versterking van onder andere zorgvoorzieningen. In voorliggend geval is met name de pijler 'wonen' van belang.

4.3.1.2 Thema Wonen

De gemeente zet in op het behoud van de eigen identiteit van buurten, wijken en dorpen. Waar mogelijk wordt deze identiteit versterkt. Zorg binnen de wijk vormt een hierbij specifiek aandachtspunt. De gemeente vindt het belangrijk dat iedereen oud kan worden in zijn of haar eigen wijk of dorp. Daarnaast wordt ingezet op milieuvriendelijk of energieneutraal wonen.

Als gekozen wordt voor nieuwe woningbouwontwikkelingen dan kunnen deze alleen worden gerechtvaardigd vanuit een aanvulling op het bestaande.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de structuurvisie

Met dit initiatief wordt een bestaande kavel met een maatschappelijke bestemming in de woonwijk Burmania herbestemd naar een woonfunctie. Deze functie past goed in de omgeving waar zich eveneens woonfuncties bevinden. Het betreft daarmee een gerechtvaardigde aanvulling op de bestaande woonwijk.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de structuurvisie.

4.3.2 Woonvisie Smallingerland (2020 - 2025)
4.3.2.1 Algemeen

De gemeente Smallingerland wil de volgende generaties prettig laten wonen, leven, werken en recreëren. De afgelopen jaren is de woningmarkt sterk veranderd. Duurzaamheid en omgevingsgericht werken zijn steeds belangrijker. Met de woonvisie wordt inzicht en overzicht gegeven m.b.t. de precieze ontwikkelingen om in een veranderende omgeving richting te geven aan de woningmarktontwikkelingen in de gemeente Smallingerland.

Het woonbeleid van gemeente is er voor iedereen en zet in op versnelling, specifieke doelgroepen en bovenal een sterke kwaliteit van de leefomgeving. Dit doen de gemeente door gericht aan het werk te gaan met vijf concrete ambities.

    • 1. Aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw; Ruimte voor 1.000 woningen erbij in vijf jaar;
    • 2. Duurzame woningvoorraad. Op weg naar energieneutraal;
    • 3. Wijs met grijs; ruimte voor initiatieven gericht op senioren & woningaanpassing;
    • 4. 'Mienskipssin' en vitale dorpen en wijken;
    • 5. Sociaal wonen; betere beschikbaarheid van woningen voor kwetsbare doelgroepen.

In voorliggend geval is met name de ambitie 'Aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw, Ruimte voor 1.000 woningen erbij in vijf jaar ' van belang

4.3.2.2 Ambitie: Aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw, Ruimte voor 1.000 woningen erbij in vijf jaar

Smallingerland heeft een centrale ligging in Noord-Nederland. We hebben de ambitie om een uitvalsbasis te zijn voor mensen die werken in het noorden. Dit zijn mensen die actief zijn op de noordelijke arbeidsmarkt (HBO+), een hogere woon-werkafstand accepteren en op zoek zijn naar een geschikte woning in het hart van het Noorden.

De gemeente wil de woningvoorraad voortvarend uitbreiden rekening houdend met de toekomstige vraag en woonwensen. Drachten vervult een regionale functie met een aantrekkelijk centrum voor bewoners en bezoekers. Het aantal huishoudens neemt de aankomende jaren toe. Vooral de groep seniorenhuishoudens zal in omvang toenemen. Behalve senioren gaat het om mensen in andere levensfasen die vaker en langer alleen wonen dan voorheen. De gemeente gaat de komende jaren extra woningen realiseren die nodig zijn voor het toenemende aantal kleine huishoudens. Deze extra woningen worden deels in het centrum gerealiseerd. Een goed functionerend centrum voor Drachten vraagt om minder winkelmeters en biedt ruimte voor herontwikkeling en transformatie. Daarmee kunnen tegemoet gekomen worden aan de wens van bewoners om in het centrum te wonen. Daarnaast wordt hiermee de doorstroming gestimuleerd. Mensen die verhuizen naar een appartement, patiowoning of aanleuningwoning in of nabij het centrum laten doorgaans een woning achter. Hiermee wordt de doorstroming gestimuleerd en komen er (gezins)woningen beschikbaar die interessant zijn voor starters, jonge stellen en gezinnen.

Ook ontwikkelen de gemeente voor deze doelgroepen aantrekkelijke, groene en ruim opgezette uitbreidingswijken. Denk hierbij aan de verdere uitbreiding van de wijken Vrijburgh en Drachtstervaart in Drachten en Middelgeast in Boornbergum, maar ook aan andere locaties in de dorpen. Hier wordt ingezet op een aantrekkelijke mix van woningtypen. Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn hierbij sleutelbegrippen om te werken aan de diversiteit van de woningvoorraad. Om hoogopgeleiden, waaronder ook studenten, expats en flexwerkers, te behouden en aan te trekken, is het van belang dat het woon- en leefklimaat aantrekkelijk is.

4.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de woonvisie

De ontwikkeling voorziet in een woonbestemming voor de eilandkavel met een maatschappelijke functie aan de Saffier. Zoals in de inleiding reeds aangeven staat de kavel al lange tijd te koop, er blijkt vanuit de markt geen vraag naar te zijn naar een maatschappelijke functie met wonen op de verdieping. Om die reden wordt ervoor gekozen de kavel een woonbestemming teven geven voor een vrijstaande woning met een bijzondere uitstraling. Planologisch gezien wordt er geen woning toegevoegd, maar met voorliggend bestemmingsplan worden de gebruiksmogelijkheden van de kavel voor wonen wel groter. Op deze wijze wordt bijgedragen aan kans op daadwerkelijke ontwikkeling van de kavel met een woning.

4.3.3 Welstand- en reclamenota 2018
4.3.3.1 Algemeen

De gemeente Smallingerland beschikt over de Welstand- en reclamenota 2018. In deze nota zijn voor verschillende typen gebied criteria vastgesteld omtrent plaatsen, hoofdvorm, aanzichten, opmaak en diversen.

4.3.3.2 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota

Het plangebied ligt in welstandsgebied Burmania. De gebiedcriteria voor dit eiland kavel zijn specifiek beschreven in de gebiedscriteria 'G20j Het eiland, De Burmaniakamers (Burmania)'.

Zoals in paragraaf 3.1 reeds aangegeven zijn de beeldkwaliteitscriteria voor het plangebied licht aangepast en verwerkt in een beeldkwaliteitsparagraaf welke is gekoppeld aan de regels van dit bestemmingsplan.

Het plangebied is bedoeld voor één bijzondere vrijstaande woning. De bebouwing staat vrij van de kavelgrenzen en kenmerkt zich door een alzijdige gerichtheid en expressie waarbij aan- en uitbouwen geïntegreerd zijn in de hoofbouwmassa. Oevers dienen een natuurlijke uitstraling te behouden en parkeren dient geheel op eigen erf opgelost te worden. Gezien de prominente plaats binnen de wijk Burmania is een bouwplan met een hoogwaardige architectuur en uitstraling van belang.

4.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan/wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan/wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

De nieuwe woning worden aangemerkt als geluidsgevoelig object. Hieronder wordt nader ingegaan op de aspecten wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai.

Wegverkeerslawaai

De woning ligt binnen de wettelijke geluidszone van Kletsterlaan, Noorderhogeweg en de Jade. De Saffier heeft een 30-km/uur regime. Deze weg heeft geen geluidszone. Door de FUMO is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van de Kletsterlaan, Noorderhogeweg en Jade. Hierna worden de onderzoeksresultaten weergeven, de volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 1

Onderzoeksresulaten

De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de zoneplichtige wegen, Noorderhogeweg, Kletsterlaan en de Jade voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Voor deze wegvakken zijn er vanuit de Wgh. dan ook geen belemmeringen geconstateerd om de bestemming te herzien. De Saffier met het snelheidsregime van 30 km/uur heeft geen wettelijke geluidszone. Daardoor zijn formeel de grenswaarden uit de Wgh. ook niet van toepassing. Indien voor de beoordeling aansluiting zou worden gezocht bij de Wgh. dan zouden voor wat betreft deze 30 km weg ook op alle rekenpunten worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Omdat er geen hogere waarde hoeft te worden vastgesteld geldt voor de karakteristieke geluidswering van de gevel, op basis van het Bouwbesluit, alleen de basiseis van 20 dB. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en ter bescherming van de burger tegen geluidsoverlast adviseert de FUMO de karakteristieke geluidswering van de uitwendige scheidingsconstructie minimaal gelijk te stellen aan het verschil tussen de gecumuleerde geluidsbelasting op de uitwendige scheidingsconstructie en de binnengrenswaarde van 33 dB (eis nieuwbouw Bouwbesluit). Met deze benadering kan gemotiveerd worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de te realiseren woning.

De gecumuleerde waarden variëren tussen 53 en 56 dB Lden. Met deze waarden kan een goed binnenniveau niet zonder meer gegarandeerd worden. Omdat wordt voldaan aan de Wet geluidhinder en het Bouwbesluit geen aanvullende eisen stelt inzake cumulatie van geluid is in de bouwregels de voorwaarde opgenomen dat voorafgaand aan de bouw van de woning middels onderzoek moet worden aangetoond dat sprake is van voldoende gevelisolatie. De binnenwaarde mag maximaal 33 dB bedragen. Gelet op het voorgaande wordt ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht.

Industrielawaai

Van overlast als gevolg van industrielawaai is eveneens geen sprake, aangezien het plangebied niet in de zone van een gezoneerd industrieterrein ligt. In paragraaf 5.5 wordt ingegaan op de geluidsoverlast als gevolg van individuele functies in de directe omgeving.

5.1.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.2.2 Situatie plangebied

In dit geval heeft het plangebied reeds een maatschappelijke bestemming, waarbinnen gevoelige functies waaronder wonen op de verdieping reeds is toegestaan. Verder geeft de historie van de locatie geen aanleiding om de bodemkwaliteit in twijfel te trekken. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek is niet noodzakelijk.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de kleinschalige aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is met een zwarte cirkel aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2021SBP003-0401_0006.png"  
Afbeelding 4.1 Uitsnede Risicokaart, de zwarte cirkel betreft het plangebied. (Bron:Risicokaart.nl)  

In voorliggend geval bevindt het plangebied zich nabij een aardgastransportleiding. Bij het opstellen van het bestemmingsplan "Burmaniapark" is reeds een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd voor de gehele woonwijk. In het onderzoek is geconcludeerd dat de individuele veiligheid van de mensen, die in dit deel van het plangebied verblijven, voldoet aan de wettelijke grenswaarde en aan de oriëntatie waarde. Waar mogelijk zijn maatregelen getroffen om de (rest)risico's te beperken.

Tevens gaat het in dit geval om de omzetting van een maatschappelijke bestemming naar een woonbestemming. Planologisch gezien is er dan ook geen sprake van een toename van de personendichtheid. Een nader onderzoek is niet noodzakelijk. Wat betreft de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid kan worden aangegeven dat het hier om een zelfredzame functie gaat. Het plangebied kan ontvlucht worden van de risicobron af. In geval van incidenten is het leidingtrace voor de brandweer goed bereikbaar en ontsloten. Bluswatervoorzieningen zijn voldoende aanwezig.

Uit de inventarisatie blijkt verder dat het plangebied:

  • zich niet bevind binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevind binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied ligt aan de rand van de woonwijk Burmania waar geen sprake is van sterke menging van functies. Ten westen bevinden zich bedrijven aan de Noorderhogeweg/Jade liggen op minimaal 40 meter afstand van het plangebied. Er is hiermee sprake van een zekere functiemenging, het gebied kan daarom worden aangemerkt als omgevingstype 'gemengd gebied'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'Wonen' wordt niet aangemerkt als milieubelastende functie voor de omgeving, de ontwikkeling levert dan ook geen belemmeringen op met betrekking tot het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

Zoals hiervoor reeds aangeven bevindt zich aan de westzijde van het plangebied een bedrijvenstrook. Hier zijn bedrijven van milieucategorie 1 en 2 toegelaten alsmede perifere detailhandel in auto's, motoren en bijbehorende accessoires. Voor dergelijke bedrijfsactiviteiten geldt in het omgevingstype gemengd gebied een grootste richtafstand van 10 meter voor eventuele geluidshinder. Het dichtstbijzijnde bedrijf (autobedrijf aan Jade 1) bevindt zich op circa 40 meter (bestemmingsvlak-bestemmingsvlak). De richtafstand wordt ruimschoots gehaald. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en van een beperking van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven/functies geen sprake is.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Ecologie

5.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Nederlands Natuurnetwerk (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

5.6.2 Gebiedsbescherming
5.6.2.1 Natura 2000-gebieden

Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk ader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

Het plangebied ligt niet binnen of op korte afstand van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Alde Feanen' ligt op een afstand van circa 6,7 kilometer van het plangebied. Gelet op de grote afstand zijn direct negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling zoals geluid- en lichthinder op voorhand uit te sluiten. Ook significant negatieve effecten als gevolg indirecte hinder in de vorm van stikstofdepositie zijn gelet op de grote afstand uit te sluiten. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

5.6.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied behoort niet tot het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die tot NNN behoren liggen op circa 2 kilometer afstand ten noorden van het plangebied en buiten de kern Drachten. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de onderlinge afstand tot de NNN is geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden.

5.6.3 Soortenbescherming
5.6.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.6.3.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is door Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaarden uitgevoerd binnen het plangebied. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2. Hierna worden de onderzoeksresultaten beschreven.

Onderzoeksresultaten

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten amfibieën er een vaste (winter)rustplaats.

Mogelijk wordt een beschermd amfibie gedood en wordt een (winter)rustplaats van een amfibie beschadigd en vernield, als gevolg van uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Voor de beschermde amfibieën, die een (winter)rustplaats in het plangebied bezetten, en die mogelijk gedood worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden' en het 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen'.

Mogelijk benutten verschillende vleermuissoorten het plangebied en het omringende water als foerageergebied. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd het verlichten van het open water zo veel mogelijk te beperken, omdat sommige vleermuizen erg gevoelig zijn voor kunstlicht en daardoor het water mijden als foerageergebied.

5.6.4 Conclusie

De ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Wel wordt geadviseerd terughoudend om te gaan met kunstlicht bij het water.

5.7 Archeologie & cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie
5.7.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.7.1.2 Situatie plangebied

De archeologische verwachtingskaart van de provincie Friesland, de FAMKE, bestaat uit twee provinciedekkende advieskaarten, éénvoor de periode Steentijd - Bronstijd, en één voor de periode IJzertijd - Middeleeuwen. Voor het betreffende plangebied kan op basis van de kaarten uit de twee verschillende perioden tot de volgende conclusies worden gekomen:

De advieskaart "Steentijd - Bronstijd" geeft aan dat voor het gehele het plangebied pas onderzoek nodig is bij grote ingrepen. Volgens de advieskaart "IJzertijd - Middeleeuwen" geldt bij het advies "Karterend onderzoek 3". De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroegmiddeleeuwse ontginningen.

Voorgenoemde oppervlakte wordt met het initiatief niet overschreden. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.7.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Wel is er sprake van een historische singelstructuur in de woonwijk Burmania. Aan de noordzijde van het plangebied ligt een deel hiervan. Deze structuur blijven met onderhavige ontwikkeling behouden.

Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

5.7.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.8 Besluit milieueffectrapportage

5.8.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd.

5.8.2 Beoordeling
5.8.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 6,7 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de kleinschalige aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit project dan ook niet noodzakelijk.

5.8.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Ook is gelet op de aard en omvang van dit project, het bouwen van één woning, geen sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r.. In onderdeel D staat namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Hierbij zijn de volgende drempelwaarden aangeven die niet worden overschreden.

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Het Besluit m.e.r. is op deze ontwikkeling niet van toepassing.

5.8.3 Conclusie

Dit project is niet m.e.r.-plichtig omdat het geen stedelijk ontwikkelingsproject betreft. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de voorliggend project.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In het Streekplan Fryslân 2007 wordt ruim aandacht besteedt aan de wateraspecten. De provincie heeft de volgende ambitie geformuleerd:

Wij streven naar goede ruimtelijke condities voor een veilige en bewoonbare provincie en voor gezonde en veerkrachtige duurzame watersystemen waarin sociaal-economische en ecologische ontwikkelingen met elkaar in evenwicht zijn. Water is een belangrijk mede ordenend principe in de ruimtelijke inrichting van Fryslân. Voor een goede waterbeheersing worden de nodige ruimtelijke maatregelen getroffen.

Door klimaatverandering, bodemdaling en de toename van verhard oppervlak kan in veel gevallen voor een goede waterbeheersing niet meer worden volstaan met technische maatregelen. Voor een robuust en veerkrachtig watersysteem, dat zowel wateroverschotten als watertekorten goed kan opvangen, zullen de (on)mogelijkheden van het watersysteem medebepalend zijn voor de functionele bestemming en inrichting van de ruimte. Een goed functionerende Friese boezem is cruciaal voor de waterhuishouding van heel Fryslân.

6.1.4 Wetterskip Fryslân

In het Waterbeheerplan 2016 – 2021 beschrijft Wetterskip Fryslân de doelen voor de komende jaren, de strategische keuzes die we maken en de financiële consequenties daarvan. Het bestuur wil in de planperiode richting geven aan goed, efficiënt en betaalbaar waterbeheer, nu en in de toekomst. Speerpunten uit het bestuursprogramma worden uitgewerkt in het Waterbeheerplan (WBP).

Enkele speerpunten zijn:

  • Zeedijken, boezemkaden, duinen en andere waterkeringen onderhouden en ervoor zorgen dat ze aan de veiligheidsnormen voldoen.
  • Grond- en oppervlaktewaterpeilen regelen en het watersysteem onderhouden.
  • De inrichting van het watersysteem afstemmen op de functies en wensen van gebruikers.
  • Initiëren van het project Wateractieve Stad. Hiermee onderzoeken we de effecten van klimaatverandering in het stedelijk gebied.
  • De waterkwaliteit monitoren en indien nodig verbeteren.
  • Lozingen en emissies van bedrijven en onze eigen zuiveringsinstallaties reguleren en hierop toezien.
6.1.5 Gemeentelijk beleid

In 2017 is het Gemeentelijk Waterplan 2017-2020 opgesteld en bestuurlijk vastgesteld door de besturen van de Gemeente Smallingerland en Wetterskip Fryslân. Het waterplan bestaat uit een watervisie en een maatregelenprogramma. In de watervisie worden een aantal streefbeelden per thema beschreven. De streefbeelden geven op hoofdlijnen weer hoe het water op een duurzame manier kan worden ingericht en beheerd.

De watervisie wordt als uitgangspunt gebruikt bij alle nieuwe ruimtelijke plannen. Verder is de watervisie uitgangspunt bij onderhoudsplannen, waaronder het hekkelen en baggeren van wateren. Daarnaast is de watervisie het kader voor het maatregelenprogramma. De watervisie wordt een belangrijk onderdeel van de in 2021 op te stellen Omgevingsvisie.

Streefbeelding klimaatadaptieve inrichting

In de watervisie worden belangrijke streefbeelden beschreven ten aanzien van de klimaatadaptieve inrichting van nieuwe gebieden:

  • Regenwater zo lang mogelijk vasthouden door voldoende oppervlaktewater te realiseren (10% van het verhard oppervlak) of water vast te houden in de bodem of op groene daken;
  • Zoveel mogelijk verhard oppervlak (op particulier terrein bovengronds) afkoppelen waarbij ook het nut en de noodzaak van verhardingen moet worden afgewogen. Zo weinig mogelijk verharding toepassen en zo groen mogelijk inrichten;
  • Ecologische inrichting en beheer van oppervlaktewater waarbij migratiebarrières voor waterdieren zoveel mogelijk worden voorkomen en een zo hoog mogelijke biodiversiteit wordt nagestreefd;
  • Bij nieuwe openbare gemeentelijke gebouwen of reconstructies van bestaande openbare gemeentelijke gebouwen worden de platte daken voorzien van groene daken en/of zonnepanelen. Daarnaast worden bewoners en bedrijven gestimuleerd om zelf groene daken aan te leggen;
  • De mogelijkheden voor de aanleg van boezemlanden en broekbossen worden zoveel mogelijk benut waarbij een toename van biodiversiteit en de recreatieve mogelijkheden van groot belang zijn.

Daaruit voortvloeiend kunnen een aantal meer specifieke adviezen worden meegegeven voor de klimaatadaptieve inrichting rekening houdende met het voorkomen van wateroverlast, hittestress en droogte:

  • Leg een open watersysteem (sloten en vijvers) aan die tenminste 10% van de verharding compenseert. Zie de bijlage bij deze notitie voor de inrichtingseisen vanuit de watervisie van het open watersysteem;
  • Plant bomen voor schaduwrijke plekken;
  • Pas zoveel mogelijk groene daken (natuurdak, retentiedak, sedumdak) toe;
  • Alleen steen toepassen waar steen ook functioneel is (daadwerkelijk als verharding wordt gebruikt). De wegbreedte graag zo minimaal mogelijk houden en nut en noodzaak van stoepen (aan weerszijden) afwegen. Vrijgekomen ruimte kan worden benut als groenvakken;
  • Geen steen toepassen om "overhoekjes" op te vullen. Op die plekken waar steen niet nodig is, groen/beplanting toepassen;
  • Waar mogelijk halfverharding toepassen voor de vertraging van de regenwaterafvoer en het aanvullen van de grondwatervoorraad;
  • Een deel van het regenwater kan worden gebruikt voor het toepassen in en om de woning voor bijvoorbeeld toiletspoeling, douches en de tuin.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het Wetterskip Fryslân is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'Korte procedure' van de watertoets wordt toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 3.

Het vooroverleg met het waterschap is hiermee afgerond. Wel adviseerd het waterschap met betrekking tot het onderdeel toename verharding het volgende op te nemen:

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel.

Zie de Leidraad watertoets voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met Wetterskip Fryslân. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij de systematiek van het bestemmingsplan Burmaniapark.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

7.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, inhoudsmaat, etc.);
  • Nadere eisen: burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan plaats en afmetingen van de bebouwing;
  • Specifieke gebruiksregels: regels omtrent toegestaan en verboden gebruik binnen de bestemming;
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarden er mag worden afgeweken van de bouwregels met betrekking tot de dakhelling;
7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel wordt aangeven welk gebruik in ieder geval in strijd is met het bestemmingsplan en welke uitzonderingen hierop gelden. Daarnaast worden algemene gebruiksregels omtrent voldoende parkeergelegenheid beschreven.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden algemene bouwregels omtrent parkeren beschreven.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Groen (Artikel 3 )

De bestemming 'Groen' is opgenomen ter plaatse van de huidige groenstrook. Daarnaast is een zone van 2,5 meter tussen het bouwkavel en het water bestemd tot 'Groen'.

Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, speelvoorzieningen, openbare nutsvoorzieninge en daarnaast ook parkeren en in- en uitritten.

Wonen - 1 (Artikel 4)

De bestemming 'Wonen-1' is opgenomen ter plaatse van de bouwlocatie voor de vrijstaande woning.

Gronden met de bestemming 'Wonen - 1' zijn bestemd voor wonen, eventueel in combinatie met werk aan huis en/of bêd en brochje en of een internetwinkel. Daarnaast zijn de hierbij behorende tuinen en erven, groenvoorzieningen en waterpartijen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, wegen, straten en paden en openbare nutsvoorzieningen toegestaan.

Binnen het bouwvlak mag maximaal 1 woning worden gebouwd met de daarbij behorende inpandige ruimten zoals bergingen, garages en praktijkruimten. Vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan. De bebouwing dient te voldoen aan de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in de Beeldkwaliteitsparagraaf Eilandkavel Saffier. In de bouwregels is verder onderscheid gemaakt in

  • Hoofdgebouwen;
  • Aan-en uitbouwen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen;
  • Andere bouwwerken.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In voorliggend geval is het plangebied in eigendom van de gemeente Smallingerland. Om die reden kan worden afgezien van vaststelling van een exploitatieplan. Er is een grondexploitatie voor het gebied vastgesteld waarin de economische uitvoerbaarheid is aangetoond.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Fryslân

Met de provincie Fryslân heeft geen voorgelegd plaatsgevonden over dit bestemmingsplan. Het plan valt in de groep waarover geen vooroverleg hoeft plaats te vinden conform de provinciale Notitie Inwerkingtreding Verordening Romte 2014.

9.1.3 Wetterskip Fryslân

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'Korte procedure' van de watertoets wordt toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het vooroverleg met het waterschap is hiermee afgerond. In Bijlage 3 is het watertoetsresultaat opgenomen.

9.1.4 Brandweer Fryslân

Het voorontwerpbestemmingsplan is ter advisering toegezonden naar de brandweer Fryslân. De brandweer heeft aangeven akkoord te gaan met het plan, omdat de ontwikkeling geen nadelige gevolgen heeft op de basisbrandweerzorg en er in de huidige situatie geen knelpunten zijn op basis van de bovengenoemde aspecten.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt gelet op de aard van de ontwikkeling geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 30 september tot en met 10 november 2021 ter inzage gelegen voor zienswijzen. Van de gelegenheid om een zienswijze in te dienen is één keer gebruik gemaakt. Deze zienswijze is mede ondertekend door de bewoners van 10 adressen aan de Saffier.

De zienswijze is samengevat en van een antwoord voorzien. Dit is opgenomen in de Nota beantwoording zienswijzen.

De indieners van de zienswijze hebben aangegeven de zienswijze graag te willen toelichten in een gesprek. En daarbij ook te praten over mogelijke alternatieven.

Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 3 februari 2022. In dit gesprek hebben de buurtbewoners de zienswijze toegelicht en is gesproken over de (on)mogelijkheid van alternatieven. Ook is gesproken over de gemeentelijke visie op de eilandkavel en over nut en noodzaak van de bestemmingswijziging.

De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het bestemmingsplan.