direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hooiweg - De Oppers
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2019SBO012-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer wil op het braakliggende terrein aan de noordzijde van de Hooiweg, ten zuiden van De Oppers, veertien rijwoningen realiseren, verdeeld over twee blokken van zeven woningen. Dit is echter niet mogelijk op basis van de huidige bestemming 'Wonen - Wooncentrum', zoals geregeld in het bestemmingsplan De Bouwen. Hier zijn uitsluitend bijzondere woonvormen toegestaan.

Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw juridisch kader noodzakelijk. Bij dit kader zal onderbouwd moeten worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het zuiden van Drachten, ten zuidoosten van het centrum van de stad, in de wijk De Bouwen. Het betreft een braakliggend perceel in de oksel van De Oppers en de Hooiweg. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2019SBO012-0401_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan De Bouwen, vastgesteld op 9 maart 2010. In het bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Wonen - Wooncentrum'. De gronden zijn bestemd voor bijzondere woonvormen. Daaronder wordt verstaan: 'een voorziening voor de huisvesting van personen die bij hun normale, dagelijkse functioneren huishoudelijke begeleiding en/of verzorging behoeven, zoals bejaarden of gehandicapten'. Ook de daarbijbehorende restauratieve voorzieningen, groenvoorzieningen en water, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, wegen, straten en paden, openbare nutsvoorzieningen, kunstobjecten en tuinen en erven zijn toegestaan. Gebouwen mogen alleen in de bouwvlakken gebouwd worden. In het plangebied zijn twee bouwvlakken aanwezig met een maximale goot- en bouwhoogte van 6 en 10 meter.

Het is niet toegestaan deze gronden te gebruiken voor reguliere bewoning en om op deze gronden woningen te bouwen. Daarom is het voornemen in strijd met het geldende bestemmingsplan. Een uitsnede van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2019SBO012-0401_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan De Bouwen ter hoogte van het plangebied

Daarnaast geldt tevens het paraplubestemmingsplan Terrassen Smallingerland, vastgesteld op 24 mei 2016. Conform dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de gebiedsaanduiding 'overige zone - horeca b'. Ter plaatse van deze aanduiding kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsregels ten behoeve van het toelaten van terrassen op gronden waarop geen horeca is toegestaan.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgezet:

  • In hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van de huidige en gewenste situatie;
  • Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders;
  • In hoofdstuk 4 vindt een toetsing plaats aan de wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten;
  • Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het plan;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt ten zuidoosten van het centrum van Drachten, midden in de wijk De Bouwen. Het plangebied betreft braakliggende gronden, die als grasveld zijn ingericht en regelmatig worden gemaaid. In het noordoosten van het plangebied is een boom aanwezig.

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door De Oppers. Aan de overzijde van deze straat staat een woongebouw. Aan de west- en zuidzijde loopt de Hooiweg en zijn zowel vrijstaande als rijwoningen aanwezig. Tot slot is ten oostzijde van het plangebied een speelterrein aanwezig, met daarachter het Multifunctioneel Centrum De Bouwen. In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie. In figuur 2.2 is een vooraanzicht van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2019SBO012-0401_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto van de bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2019SBO012-0401_0004.png"

Figuur 2.2 Vooraanzicht van het plangebied vanaf de Hooiweg

2.2 De voorgenomen situatie

In de gewenste ontwikkeling worden in het plangebied veertien rijwoningen gerealiseerd, verdeeld over twee rijen van zeven woningen. De woningen worden in noord-zuidrichting gerealiseerd, waardoor de westelijke woningen georiënteerd worden op de Hooiweg en de oostelijke woningen op de Burefen en het speelterrein.

De woningen worden centraal in het plangebied gerealiseerd. Aan de noord- en zuidzijde van de woningen worden parkeerplaatsen gerealiseerd. Aan de oostzijde van het plangebied wordt, over de hele lengte van het plangebied, een waterpartij aangelegd. De westzijde van het plangebied wordt ingericht met groenvoorzieningen. In figuur 2.3 is de voorgenomen inrichting van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2019SBO012-0401_0005.png"

Figuur 2.3 Schetstekening voorgenomen inrichting plangebied

De woningen zullen grotendeels bestaan uit twee bouwlagen met een kap. De twee hoekwoningen van de oostelijke rijwoningen bestaan uit drie lagen met een plat dak. De woningen zijn via voetpaden aan de voor- en achterzijde te bereiken. Ten noorden en zuiden van de woningen is de ontsluiting met de auto mogelijk gemaakt. Impressies van de voorgenomen woningen zijn weergegeven in figuur 2.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2019SBO012-0401_0006.png"

Figuur 2.4 Impressies van de voorgenomen woningen

Verkeer en parkeren

Het plangebied maakt deel uit van een woonwijk. De woningen worden ontsloten via De Oppers en de Hooiweg. Vanaf De Oppers kan in westelijke richting, via de Drift, de Berglaan worden bereikt. In oostelijke richting sluit De Oppers, via de Klaverweide, aan op de Zuiderdwarsstraat. De Berglaan en de Zuiderdwarsstraat zijn wijkontsluitingswegen, waarlangs het doorgaande verkeer afgewikkeld wordt. Op deze wijze is het plangebied op een goede manier ontsloten.

De extra verkeersgeneratie als gevolg van het toevoegen van veertien rijwoningen betreft, op basis van publicatie 381 van het CROW, 117 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De Hooiweg en De Oppers zijn hierop berekend, zodat er voor de verkeersafwikkeling geen knelpunten ontstaan.

Voor parkeren gelden de parkeernormen zoals opgenomen in de Parkeernormennota Smallingerland 2015. Op basis hiervan geldt dat per woning 1,9 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn. In totaal geldt een parkeerbehoefte van, afgerond, 27 parkeerplaatsen voor de veertien voorgenomen woningen. Door aan de noordzijde van het plangebied dertien, en aan de zuidzijde van het plangebied veertien parkeerplaatsen aan te leggen, wordt precies voldaan aan de parkeerbehoefte.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit bestemmingsplan. Hierbij komt het rijks-, provinciaal- en het gemeentelijk beleid aan bod.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om voor het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).

Duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Dit plan voorziet in de bouw van veertien woningen, die worden toegevoegd aan de bestaande woningvoorraad. In paragraaf 3.3 is uiteengezet dat dit aantal woningen past binnen het geldende woonprogramma. Het plangebied ligt daarnaast binnen bestaand stedelijk gebied en is daarmee in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan raakt geen van de 14 belangen als genoemd in het SVIR en de Barro en is daarom niet in conflict met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid is uiteengezet in het Streekplan Fryslân 'Om de kwaliteit fan de romte'. De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn in de regelgeving vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân.

Streekplan Fryslân 'Om de kwaliteit fan de romte'

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân, vastgesteld op 13 december 2006.

De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, belevingswaarde en de toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld.

De provincie zet in op concentratie van de woningbouw in de bundelingsgebieden van de stedelijke centra Leeuwarden, Drachten, Heerenveen, Sneek, Harlingen en Dokkum.

Dit plan voorziet in de realisatie veertien rijwoningen in Drachten. Dit is in overeenstemming met het provinciale beleid, omdat de woningbouwlocatie binnen het bundelingsgebied van Drachten ligt.

In 2014 is de Verordening Romte Fryslân vastgesteld en deze is in 2018 partieel herzien. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen.

In dit bestemmingsplan maakt het plangebied deel uit van bestaand stedelijk gebied als gedefinieerd in de Verordening Romte. De beoogde ontwikkeling van het realiseren van veertien woningen wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. In de Verordening Romte is een aantal regels van toepassing op het plangebied aan de Hooiweg.

Met betrekking tot het thema wonen, gelden vanuit de verordening de volgende regels:

  • 1. Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan, indien:
    • a. het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat dan wel, voor zover gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, niet meer dan 11 woningen bevat, en
    • b. in de plantoelichting is gemotiveerd dat en hoe overschrijding van het woningbouwprogramma kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

Met dit plan worden veertien rijwoningen ontwikkeld. In paragraaf 3.3 is uiteengezet dat dit past in het gemeentelijk woningbouwprogramma, dat in regionaal verband door de provincie is geaccordeerd. Daarmee is het plan in overeenstemming met het gestelde in de Verordening Romte Fryslân.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie gemeente Smallingerland

De gemeenteraad heeft in 2013 de Structuurvisie gemeente Smallingerland opgesteld als ruimtelijke vertaling van de Integrale Visie Smallingerland. Deze visie geeft een verkenning van de ontwikkeling van de gemeente Smallingerland voor een langere periode.

Voor de structuurvisie wordt de lijn van de integrale visie gevolgd. Het beleid van de gemeente richt zich op een aantal pijlers; werken, wonen, sport en recreatie, cultuur, onderwijs en wijken. Binnen deze pijlers wordt een aantal doelen geformuleerd. Voor dit plan is de pijler 'wonen' van belang.

Wonen

De pijler 'Wonen' is evenals de andere pijlers een belangrijk onderdeel van de structuurvisie van de gemeente Smallingerland. Binnen deze pijler worden de volgende doelstellingen geformuleerd:

  • eigen identiteit van buurten, wijken en dorpen behouden en waar mogelijk versterken;
  • geslaagde initiatieven als milieuvriendelijk of energie neutraal wonen mogen niet ten onder gaan aan de wet van de remmende voorsprong;
  • als gekozen wordt voor nieuwe woningbouw ontwikkelingen, dan kunnen deze alleen worden gerechtvaardigd vanuit een kwalitatieve aanvulling op het bestaande;
  • meer dan gemiddelde aandacht voor het wonen in het centrum van Drachten.

Het voornemen is om veertien rijwoningen in Drachten te realiseren. De woningen zullen qua vorm en uitstraling in overeenstemming met de omgeving worden gerealiseerd, door te voldoen aan de geldende welstandsnormen. Daarmee blijft de identiteit van het gebied behouden. De woningen zullen een kwalitatieve toevoeging op de bestaande woonvoorraad in het gebied vormen. Daarmee is het voornemen in overeenstemming met de structuurvisie van de gemeente Smallingerland.

Actualisatie gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma 2016 - 2025

In september 2016 heeft de gemeente Smallingerland haar woonbeleid en het woningbouwprogramma geactualiseerd.

In de actualisatie is een woningbehoefte berekend van 900 woningen voor de periode 2015-2025. Dit komt neer op 90 woningen per jaar De wenselijke toevoeging van de gemeente gaat hierbij uit van een toevoeging van 60 gezinswoningen. Daarnaast zet de gemeente in om particulier opdrachtgeverschap te stimuleren en maatwerk te bieden in overleg met de aanvragers.

In deze actualisatie van het gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma is de locatie aan de Hooiweg - De Oppers opgenomen met een aantal van 29 woningen. Destijds werd nog gedacht aan invulling van de locatie middels een appartementencomplex. De plannen zijn inmiddels gewijzigd naar 14 grondgebonden woningen. Omdat er reeds ruimte is opgenomen in het woningbouwprogramma van 29 woningen, passen de 14 voorgenomen woningen binnen de gestelde aantallen.

Welstands- en reclamenota 2014

Het welstandsbeleid van Smallingerland is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Smallingerland. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Het doel van het welstandstoezicht is om, in alle openheid, een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Smallingerland. Door het opstellen van welstandsbeleid wil de gemeente een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht inrichten.

Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Smallingerland. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit van Smallingerland en het architectonische vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Op grond van de ruimtelijke ontwikkeling van Smallingerland en op basis van veldwaarnemingen is een indeling gemaakt naar ruimtelijk en functioneel samenhangende gebiedsdelen. In Smallingerland zijn 31 typen welstandsgebieden onderscheiden. Voor de locatie zijn de gebiedscriteria G9 De Bouwen. De nieuwe woningen dienen aan de welstandscriteria van dit gebiedstype te voldoen. Hierdoor zal worden aangesloten bij het bebouwingsbeeld van de directe omgeving. Wanneer ontwerpen voor woningen worden gemaakt zullen deze worden getoetst aan de betreffende criteria.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd. Dat zijn milieu aspecten (bedrijvigheid, geluid, bodem) en water, archeologie, cultuurhistorie, ecologie, luchtkwaliteit, externe veiligheid, kabels en leidingen.

4.1 Mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 7 juli 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van veertien rijwoningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Omdat het in dit geval slechts gaat om de realisatie van veertien rijwoningen op een perceel, binnen een bestaande woonwijk, waar reeds bijzondere woonvormen zijn toegestaan, is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in D11.2 Besluit mer. Daarom is het opstellen van een mer-beoordelingsnotitie niet noodzakelijk.

4.2 Geluid

Toetsingskader

Op grond van de Wet Geluidshinder (Wgh) is rond inrichtingen die "in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken", wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones rond wegen en spoorwegen moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Toetsing

Het plangebied wordt omgeven door wegen waar een maximale snelheid geldt van 30 km/uur. Het plangebied ligt niet binnen geluidzones van onderzoeksplichtige wegen, waardoor de Wet geluidhinder niet van toepassing is en er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Toetsing

In de directe omgeving van het plangebied is vrijwel uitsluitend sprake van woningen. Ten oosten van het plangebied is, op circa 170 meter afstand het Multifunctioneel Centrum De Bouwen aanwezig. Hierin zijn onder meer een sportzaal, peuterspeelzaal en een basisschool in gevestigd. Voor dergelijke inrichtingen geldt milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter. Hieraan wordt ruimschoots voldaan. Ten noordwesten van het plangebied is op circa 54 meter een fysiotherapiepraktijk aanwezig. Een dergelijke inrichting kan gelijk gesteld worden met een artsenpraktijk en valt daarmee binnen milieucategorie 1. De bijbehorende richtafstand van 10 meter wordt ruimschoots aangehouden. Voor het overige is geen sprake van bedrijven in de omgeving van het plangebied, die invloed hebben op de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit plan.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

Toetsing

Met dit plan worden bodemgevoelige functies gerealiseerd. Er is in 2011 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om te onderzoeken of de bodem van voldoende kwaliteit is om deze functies op uit te oefenen. Dit bodemonderzoek had destijds ook betrekking op deze ontwikkelingsfase. Aangezien het plangebied geen dynamische locatie betreft en het in de tussentijd braak heeft gelegen, zonder dat hier bodemverontreinigende activiteiten hebben plaatsgevonden, geven de resultaten nog een representatief beeld van de bodemkwaliteit. Tevens is aan de hand van de analyseresultaten de toepasbaarheid van de grond indicatief beoordeeld volgens het Besluit bodemkwaliteit.

Grond

Bij het verrichten van de boringen en het beschrijven van het opgeboorde materiaal is de grond beoordeeld op zintuiglijk waarneembare verontreinigingen en de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Wel zijn in de bovengrond verspreid over het terrein plaatselijk puin- en glasresten aanwezig. In de verrichte boringen ter plaatse van de slootdempingen zijn plaatselijk bijmengingen aan baksteenpuin, grind en tempex aangetroffen. Twee boringen zijn gestaakt op onbekende verhardingen. Zowel op het maaiveld als in de bodem zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

De zintuiglijke waarnemingen geven echter geen aanleiding tot het analyseren van separate grondmonsters ter plaatse van de dempingen.

In de bovengrond zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten aan kwik, lood, PAK en/of minerale olie gemeten. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrond waarde aangetroffen.

Grondwater

In het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 is in eerste instantie een matig verhoogde concentratie aan barium en licht verhoogde concentraties aan koper, lood, nikkel, zink en minerale olie aangetoond. Na herbemonstering is de concentratie barium nog licht verhoogd ten opzichte van de streefwaarde. Dit resultaat wordt als representatief beschouwd ten aan zien van de concentratie barium in het grondwater ter plaatse van peilbuis 1. Het grondwater ter plaatse van peilbuis 2 bevat eveneens een licht verhoogde concentratie aan barium.

Op basis van de resultaten wordt geconcludeerd dat de onderzoekslocatie niet geheel vrij is van verontreinigingen. Echter, de gemeten gehalten en concentraties in de grond en het grondwater zijn van dien aard dat er geen nader bodemonderzoek noodzakelijk is. De gehalten en concentraties in de grond en het grondwater vormen geen gevaar voor de volksgezondheid en het milieu.

Op milieuhygiënische gronden bestaan er geen bezwaren tegen de geplande grondtransactie en nieuwbouw. De onderzoekslocatie is geschikt voor de voorgenomen functies. Het gehele verkennende bodemonderzoek is opgenomen als bijlage 1.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

In Fryslân zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat in Sneek en omgeving sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningbouwprojecten geldt als grenswaarde bij één ontsluitingsweg 1.500 woningen. Projecten onder dit aantal vallen onder de NIBM-regeling.

Toetsing

Met dit plan worden slechts veertien woningen mogelijk gemaakt. Daarmee geldt voor dit plan de NIBM-regeling. Het plan is van dermate kleine omvang dat niet in betekenende mate wordt bijgedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.6 Ecologie

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). De bescherming van gebieden en soorten is geregeld in de Wet natuurbescherming. Om te onderzoeken wat de gevolgen van het voornemen voor beschermde gebieden en beschermde soorten zijn, is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 2.

4.6.1 Gebiedsbescherming

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat in het plangebied geen NNN-gebied of Natura 2000-gebied aanwezig is. Er komen ook geen beschermde gebieden (NNN-gebieden of Natura 2000-gebieden) voor binnen de invloedssfeer van het plangebied. Er is zowel van indirecte als directe aantasting van de NNN en de Natura 2000-gebieden dan ook geen sprake. (Significant) negatieve effecten zijn uitgesloten. Er is daarom geen noodzaak voor vervolgstappen of een uitgebreidere toetsing.

Stikstofdepositie

Om te onderzoeken of er sprake is van stikstofdepositie als gevolg van het project op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden is een stikstofberekening uitgevoerd voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase. De uitwerking van beide berekeningen is opgenomen als bijlage 3.

Uit de berekeningen is naar voren gekomen dat doorrekening van zowel de aanlegfase als de gebruiksfase niet tot depositieresultaten leidt die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee is de depositie van het project verwaarloosbaar en vormt dit geen belemmering voor de uitvoering van het project.

4.6.2 Soortenbescherming

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (het leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde diersoorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Vleermuizen (mogelijk verblijfplaatsen);
  • Algemene broedvogels (mogelijke nestplaatsen).

De mogelijke aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen en nestplaatsen van algemene broedvogels heeft betrekking op de boom in het noordoosten van het plangebied. Hierin bevindt zich een holte, waarin mogelijk verblijfplaatsen voor vleermuizen kunnen zitten. Deze boom blijft in de toekomstige situatie behouden, waardoor hier geen afbreuk aan gedaan wordt.

Het grasveld wordt éénmaal in de vier weken gemaaid en onderhouden. De kans dat vogels tot broeden komen op het grasveld is daardoor nihil. Door werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren wordt overigens bij voorbaat voorkomen dat broedende vogels worden aangetast. Er is, om bovenstaande redenen, geen noodzaak tot nader onderzoek. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit plan.

4.7 Water

Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Noorderzijlvest, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is de digitale watertoets doorlopen om Wetterskip Fryslân in te lichten over het voornemen.

Toetsing

In 2012 is in het kader van een eerder plan de watertoets voor het plangebied doorlopen. In overleg met het Wetterskip Fryslân is besloten dat deze watertoets ook toepasbaar is op het voornemen zoals deze mogelijk wordt gemaakt in dit bestemmingsplan. De watertoets en correspondentie tussen de gemeente en Wetterskip Fryslân is opgenomen als bijlage 4.

Het Wetterskip hanteert het uitgangspunt dat een toename van verhard oppervlak van meer dan 200 m² gecompenseerd moet worden door een waterberging aan te leggen. In het verleden is hier al rekening mee gehouden door het graven van extra waterpartijen met de herinrichting van het gebied De Bouwen. Voor dit plan hoeft daarom geen compensatie te worden gerealiseerd. Destijds is ook rekening gehouden met een goede afvoer van het water. Daarnaast is bewust gekozen voor een zo groen mogelijke inrichting van het gebied, waarmee wordt ingespeeld op het veranderende klimaat. Omdat verder geen maatregelen ten aanzien van het aspect 'Water' noodzakelijk zijn, vormt dit aspect geen belemmering voor dit plan.

4.8 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Toetsing

Om te onderzoeken of sprake is van archeologische (verwachtings)waarden in het plangebied is de Friese Archeologische Monumenten Kaart Extra (FAMKE) geraadpleegd. Het FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, voor de steentijd-bronstijd en de ijzertijd-middeleeuwen. Op basis van de steentijd-bronstijd advieskaart ligt het plangebied in het gebied 'onderzoek bij grote ingrepen'. Dit betekent dat bij ingrepen met een minimale oppervlakte van 2,5 hectare een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Op basis van de advieskaart ijzertijd - Middeleeuwen, ligt het plangebied in het gebied 'karterend onderzoek 3' en is bij ingrepen van minimaal 5.000 m² een archeologisch onderzoek noodzakelijk. De grenswaarden van beide advieskaarten worden met dit plan niet overschreden. Daarom is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk en vormt het aspect archeologie geen belemmering voor dit plan.

4.9 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan beschreven moet worden hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Toetsing

Volgens de gemeentelijke erfgoedvisie en -nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Fryslân beschreven zijn.

Volgens de Cultuur Historische kaart is er geen sprake van cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Daarom is geen nader onderzoek noodzakelijk naar het aspect cultuurhistorie.

4.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In voornoemde Besluiten is een verantwoordingsplicht bij een toename van het groepsrisico opgenomen.

Het aspect externe veiligheid wordt beoordeeld met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Voor het GR is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het GR onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.

Toetsing

Voor het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in en in de omgeving van het plangebied geen sprake is van risicovolle inrichtingen, buisleidingen en transportroutes die invloed hebben op de ontwikkeling in het plangebied. Daarom is geen nader onderzoek naar externe veiligheid noodzakelijk.

4.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Toetsing

In het plangebied is geen sprake van kabels en leidingen die een planologische zone hebben en van invloed zijn op de ontwikkeling. Daarom is geen nader onderzoek noodzakelijk en vormt dit aspect geen belemmering voor het voorgenomen plan.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit bestemmingplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.2 Toelichting op de bestemming

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde situatie vastgelegd. Het plangebied in dit plan heeft één enkelbestemming.

Groen

Overeenkomstig met de geldende regeling is de voorgenomen groenvoorziening in het westen van het plangebied bestemd als 'Groen'. Dit waarborgt dat deze gronden daadwerkelijk als groenvoorziening worden ingericht.

Verkeer - Verblijfsgebied

Ter plaatse van doorgaande wegen en parkeerplaatsen zijn de gronden bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Deze gronden zijn bestemd voor wegen, straten en paden, parkeervoorzieningen en voet- en rijwielpaden. Binnen deze bestemming is tevens de gebiedsaanduiding 'overige zone - horeca B' opgenomen. Hiermee wordt de regeling uit het paraplubestemmingsplan Terrassen Smallingerland overgenomen in dit plan.

Wonen - 3

Ter plaatse van de voorgenomen woningen zijn de gronden bestemd met de bestemming 'Wonen - 3'. Hiermee wordt aangesloten op de regeling die wordt gehanteerd voor rijwoningen in het geldende bestemmingsplan. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend woonhuizen in rijen gebouwd. Hoofdgebouwen mogen alleen binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. Op de verbeelding zijn aanduidingen opgenomen voor de maximale goot- en dakhoogte, de dakhelling en het maximum aantal wooneenheden. Deze zijn afgestemd op het initiatief. Tevens is een regeling voor aan-huis-verbonden beroepen opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het project is het van belang te weten of het maatschappelijk en economisch uitvoerbaar is.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

Het bestemmingsplan is eerst als voorontwerp aan overlegpartners en belanghebbenden ter inzage gelegd. Tevens zijn de direct omwonenden nauw betrokken in de totstandkoming van de planvorming.

Overlegreactie Provincie Fryslân

Vanuit het vooroverleg is slechts één overlegreactie binnen gekomen, van de Provincie Fryslân. Hierin wordt ingegaan op twee punten van aandacht. De reactie is opgenomen als bijlage 5.

Ten eerste stelt de provincie dat in de toelichting wordt uitgegaan van verouderde gegevens inzake het woonbeleid en het woningbouwprogramma. Provincie Fryslân stelt in 2018 akkoord te zijn gegaan met een actualisatie van het woningbouwprogramma, waarin dit project is opgenomen als P.M. post qua aantal woningen.

In reactie hierop laat de gemeente weten destijds inderdaad een concept-actualisatie voor inspraak heeft vrijgegeven. Dit betreft de actualisatie waar de provincie in haar reactie op doelt. De gemeenteraad heeft deze actualisatie echter niet in behandeling genomen en daarmee ook niet vastgesteld. Daarom dient het aantal woningen dat in dit plan mogelijk wordt gemaakt te worden getoetst aan de Actualisatie gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma 2016 - 2025. Dit is zo opgenomen in de toelichting in paragraaf 3.3.

De provincie geeft in haar reactie aan dat een stikstofberekening ten behoeve van de realisatie en het gebruik van de voorgenomen 14 woningen moet worden uitgevoerd en toegevoegd aan de toelichting. Deze berekening is opgenomen in bijlage 3 en de conclusies zijn uiteengezet in paragraaf 4.6.

Zienswijze

Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het initiatief betreft de bouw van veertien rijwoningen in Drachten. De initiatiefnemer heeft aangetoond over voldoende financiële middelen te beschikken voor de uitvoering van dit plan.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De gemeente en initiatiefnemer hebben een anterieure overeenkomst gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de plankosten en eventuele planschade. Hiermee is het kostenverhaal voldoende verzekerd.