Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Burg. Selhorststraat - Gorredijk
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0086.05BPWBSelhorsts-0301

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De eigenaar van de bouwkavels aan de Burgemeester Selhorststraat te Gorredijk heeft bij de gemeente Opsterland een verzoek ingediend om de bestemming van het perceel te wijzigen van de bestemming 'Wonen - Woongebouw' in de bestemming 'Wonen'.
 
In het bestemmingsplan 'Gorredijk Kom' heeft het plangebied op dit moment de bestemming ‘Wonen - Woongebouw’ met een dubbelbestemming ‘Geluidzone - Industrie. Binnen de bestemming ‘Wonen – Woongebouw’ is de uitgifte van de bouwkavel voor maximaal 6 vrijstaande woningen niet toegestaan. Het bestemmingsplan voorziet in een wijzigingsbevoegdheid waarmee de bestemming 'Wonen - Woongebouw' kan worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen'.
 
Medewerking van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland is mogelijk naar aanleiding van een wijzigingsplan. In artikel 27 van het bestemmingsplan 'Gorredijk Kom' is voorzien in een bevoegdheid voor het college om het plan te wijzigen.     
1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan ligt in het noordelijke deel van Gorredijk (gemeente Opsterland), ten oosten van het industrieterrein. Het lintvormige centrumgebied, gelegen langs de vaart, ligt ten zuiden van het plangebied. De volgende afbeeldingen tonen de globale ligging en de globale begrenzing van het plangebied.
   
 
Globale ligging plangebied (rode druppel) 
 
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
In het bestemmingsplan 'Gorredijk Kom' (vastgesteld op 4 april 2016) is in artikel 27 een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeesters en wethouders opgenomen. Door middel van deze bevoegdheid kan de bestemming 'Wonen - Woongebouw' worden omgezet naar 'Wonen'. De initiatiefnemer wenst van deze mogelijkheid gebruik te maken om zodoende het plangebied aan te kunnen wenden voor grondgebonden woningen.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)
 
Ruimtelijk heeft deze wijziging tot gevolg dat van de mogelijkheid tot het bouwen van appartementen met 3 lagen geen gebruik wordt gemaakt. Hiervoor in de plaats zal de mogelijkheid ontstaan tot het bouwen van maximaal 6 vrijstaande woningen.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het wijzigingsplan toegelicht aan de hand van de wijzigingsbevoegdheid uit de geldende bestemmingsplanregels. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op uitvoerbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tot slot bevatten hoofdstuk 5 en 6 de economische uitvoerbaarheid van het plan respectievelijk de resultaten van overleg en inspraak.
 
Naast de voorliggende toelichting voorziet het wijzigingsplan in planregels en een verbeelding.
2 Het initiatief
 
2.1 Huidige situatie
Op het moment is het plangebied braakliggend terrein met de bestemming 'Wonen - Woongebouw'. Aan de overzijde van het plangebied bevinden zich appartementencomplexen met op de begane grond een apotheek. Ten noorden van het plangebied bevindt zich de nieuwbouwwijk Voltawerk en aan de Stationsweg, noordwest gelegen van het plangebied, bevinden zich appartementen en een woonzorgcentrum. De volgende afbeeldingen tonen een impressie van de omliggende bebouwing.
 
Apotheek Gorredijk met appartementen aan de Burgemeester Selhorststraat. Bron: google maps
 
    
Woningen Voltawerk aan de noordzijde van het plangebied Bron: van Wijnen Woonwinkel
2.2 Toekomstige situatie
De planontwikkeling betreft het aanbieden van te verkopen bouwkavels waarop ruimte  is voor maximaal 6 vrijstaande woningen. De voorgenomen wijziging van de bestemming van 'Wonen - Woongebouw' naar 'Wonen' zal hierin voorzien. De vertaling hiervan wordt overgenomen in het Beeldkwaliteitsplan Burg. Selhorststraat Gorredijk SR160032 met inachtneming van de Welstandsnota gemeente Opsterland herziening 2009. Door de ruime kavelindeling en omdat de woningen worden omgeven door groen en water, kennen de woningen een royale opzet. De woningen zijn voorzien van een parkeerruimte op eigen terrein, welke worden ontsloten vanaf de Burgemeester Selhorststraat.
 
Beeldkwaliteit
Nog onduidelijk is welke invulling exact aan het wijzigingsgebied wordt gegeven. Derhalve is een beeldkwaliteitplan opgesteld. In het programma is opgenomen dat als woningtype uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan en het aantal woningen maximaal 6 bedraagt. Onderstaande afbeelding geeft een variant weer met 6 vrijstaande woningen. Naar verwachting wordt uitvoering gegeven aan deze variant.
  
 
Schets variant: 6 vrijstaande woningen 
 
Wat betreft situering, oriëntatie en ontsluiting zijn de volgende kenmerken opgenomen in het beeldkwaliteitplan:
  • De gevels van de woningen die aan de woonstraten grenzen liggen in het verlengde van de voorgevelrooilijn van de bestaande woningen.
  • De erfgrenzen die aan de woonstraten grenzen liggen in het verlengde van de voorste erfgrenzen van de bestaande woningen.
  • Aan de zijde van de Burgemeester Selhorststraat ligt de voorgevel van het hoofdgebouw op de grens van het bouwgebiedvlak.
  • De ontsluiting vindt plaats via de woonstraat Voltawerk die op twee punten aantakt op de Burgemeester Selhorststraat. Alleen de meest westelijke kavel vormt hierop een uitzondering en mag wel een eigen aantakking op de Burgemeester Selhorststraat krijgen.
  • De vier woningen die aan de woonstraten grenzen hebben een dubbele oriëntatie en zijn zowel op de Burgemeester Selhorststraat als de woonstraat gericht. Er bevinden zich dus geen blinde gevels aan deze zijden.
  • De afstand van het hoofdvolume tot de zijdelingse perceelgrenzen van de aangrenzende gerealiseerde woningen bedraagt minimaal 5 meter.
  • De nokrichting is vrij, haaks op of evenwijdig aan de woonstraten.
  • Aan- en bijgebouwen zijn achter de gevelrooilijnen aan de Burgemeester Selhorststraat en de woonstraten gesitueerd.
  • Eventuele garages bevinden zich aan de noordzijde van de woningen en niet aan de zijde van de Burgemeester Selhorststraat.
3 Haalbaarheid van het wijzigingsplan
3.1 Toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid
Om het wijzigen van de bestemming mogelijk te maken dient te worden voldaan aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in artikel 27 van de regels van het bestemmingsplan 'Gorredijk Kom'. In de navolgende tekst wordt per voorwaarde toegelicht op welke wijze wordt voldaan aan de betreffende voorwaarde.
 
Wijzigingsbevoegdheid naar Wonen
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, het plan wijzigen in die zin dat:
  1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 5';
  2. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor de betreffende gronden de bepalingen van artikel 17 van toepassing zijn, met dien verstande dat minimale goothoogte van de hoofdgebouwen ten minste 6,50 m bedraagt;
  3. indien er sprake is van woningbouw er een gemiddelde aan parkeergelegenheid van ten minste 1 parkeerplaats per woning wordt gerealiseerd.
Ad a) Voor de gronden geldt de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 5'  
 
Ad b) Het plangebied wordt omgezet in bouwkavels geschikt voor maximaal 6 vrijstaande woningen, waarbij rekening wordt gehouden met de gestelde bepalingen van artikel 17 en een maximale goothoogte van 7 meter.
 
Ad c) Bij het ontwerp van de woningen zal ten minste 1 parkeerplaats op eigen erf worden gerekend.
3.2 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het college van burgemeester en wethouders kan dan ook door middel van voorliggend wijzigingsplan de bestemming wijzigen.
4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij herinrichtingsituaties is doorgaans een bodemonderzoek noodzakelijk in het kader van de Woningwet. Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Met de uitgifte van bouwkavels voor maximaal 6 vrijstaande woningen, is er sprake van een volledig nieuwe woningbouwontwikkeling. Omdat woningen gevoelige objecten zijn is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Verhoeve Advies & Realisatie bv. (nr. 215044, d.d. 28 oktober 2015, zie bijlage).
 
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op zintuiglijke wijze geen afwijkingen geconstateerd die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging: er zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen in de opgeboorde grond en op de zichtbare delen van het maaiveld.
In de bovengrond zijn zeer licht verhoogde gehalten aan koper, molybdeen, nikkel en PCB's gemeten. In de overige mengmonsters van de bovengrond (MMbg2) en de ondergrond zijn geen verhogingen van de geanalyseerde parameters geconstateerd.
In het grondwater is bij één van de peilbuizen is een zeer lichte overschrijding aangetoond van de parameters tolueen en naftaleen. Van de overige parameters uit het standaardpakket zijn geen verhogingen gemeten.
 
Het voormalig historisch gebruik van het terrein is mogelijk een oorzaak van de aangetoonde lichte verhoging in de bovengrond en het grondwater. Ter plaatse hebben in het verleden enkele woningen gestaan. Vanuit milieuhygienisch oogpunt wordt geconcludeerd dat vastgestelde bodemkwaliteit geen belemmering
vormt voor het voorgenomen gebruik van de grond.
 
Partijkeuring
In het kader van het Besluit Bodemkwaliteit is door Verhoeve Advies & Realisatie bv. (nr 215044, d.d. 20 oktober 2015, zie bijlage) onderzocht of de grond voldoet aan de milieuhygienische kwaliteit en toepassingsmogelijkheden van de grond. Hierbij is getoetst of er sprake is van grond die voldoet aan de achtergrondwaarde of de maximale waarde wonen. Aanleiding is de geplande ontgraving en het voorgenomen hergebruik van de grond die vrij komt bij herinrichtingswerkzaamheden. Op basis van het onderderzoek is de partij grond dat vrijkomt als 'altijd toepasbaar' beoordeeld. Volgens het generieke beleid is deze grond overal toepasbaar.
 
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
  
4.1.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Planspecifiek
Met de bestemmingswijziging zullen bouwkavels voor maximaal 6 nieuw te bouwen vrijstaande woningen vrijkomen. Met een toename van 6 woningen aan de woningvoorraad, blijft de planontwikkeling qua omvang onder de getalsmatige begrenzingen waardoor deze kan worden aangemerkt als 'niet in bekende mate'.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de huidige luchtkwaliteit voldoet aan jaarlijkse grenswaarde. Zowel voor stikstofdioxide als voor fijn stof dient de jaarlijkse grenswaarde van 40 microgram/m3 niet overschreden te worden. De volgende afbeeldingen tonen uitsneden uit de Atlas Leefomgeving. Hieruit blijkt dat de planlocatie in de huidige situatie de jaarlijkse grenswaarde niet overschrijd.
 
Uitsnede Atlas leefomgeving Fijnstof (PM10)
 
Uitsnede Atlas Leefomgeving Stikstof
 
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorgenomen gebruik van de grond.
  
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Wegverkeerslawaai
Het plangebied ligt aan de Burgemeester Selhorststraat die onderdeel uitmaakt van een 30 km/uur zone. Voor deze weg geldt daarom vanuit de Wet geluidhinder geen onderzoeksplicht voor geluidsgevoelige objecten. Het deel van de Stationsweg, dat ten noorden van het plangebied loopt, is wel een zoneplichtige weg. Echter, de afstand van deze weg tot het plangebied is met minimaal 200 meter voldoende groot, dat geen onderzoeksplicht geldt. Op verzoek de gemeente is nader onderzoek gedaan naar wegverkeerslawaai (Adviesburo Van der Boom / 13 juli 2017). Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer ten hoogste 52 dB bedraagt zonder aftrek. Dit zou voor een gezoneerde weg na aftrek van 5 dB een geluidbelasting betekenen die beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt.
 
Industrielawaai
Het plangebied valt deels binnen de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - Industrie'. De voor 'geluidzone - industrie' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten vanwege de geluidszoneringsplichtige inrichtingen op het industrieterrein Overtoom te Gorredijk. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt voor het bouwen van gebouwen de volgende aanvullende regel:
  • een op grond van de daar voorkomende bestemmingen toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelig object, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.
De gronden zijn reeds geschikt voor de bouw van appartementen. Met de wijziging naar vrijstaande woningen treedt er geen verandering op in het regime. Immers, zowel appartementen als vrijstaande woningen zijn geluidsgevoelige objecten. De geluidzone industrie waarborgt een maximale geluidsbelasting van 50 dB(A). 
 
Conclusie
Het aspect geluid vormt zowel ten aanzien van wegverkeerslawaai geen belemmering voor onderhavig plan. Daarnaast dient ook naar de gecumuleerde geluidsbelasting, wegverkeer en in industrielawaai, gekeken te worden. Ook dit is beschouwd door Adviesburo Van der Boom. De geluidbelasting door industrielawaai bedraagt naar opgave van de gemeente 53 dB(A) voor blok G en 51 dB(A) voor blok H. Deze geluidbelasting vindt plaats op de naar het industrieterrein gerichte noorden westgevels. De zuid- en oostgevels zijn geluidluw voor industrielawaai.
De geluidbelasting door wegverkeer vindt plaats op de zuidgevels en in mindere mate op de west- en oostgevels. De geluidbelasting door wegverkeer op de noordgevel is zeer laag. De geluidbelasting op de noord-, oost- en zuidgevels is daarom laag voor hetzij wegverkeer hetzij industrielawaai hetzij voor beide.
 
In combinatie met het wegverkeerslawaai is onderzocht of cumulatief er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De geluidbelasting op de westgevel bedraagt 48 – 49 dB voor wegverkeer en ten hoogste 53 dB(A) voor industrielawaai. De gecumuleerde geluidbelasting Lcum op de westgevels van de twee woningen in blok G bedraagt 54 dB op de begane grond en 53 dB op de verdiepingen. De gecumuleerde geluidbelasting Lcum op de westgevels van de woningen in blok H bedraagt 52 dB. Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.   .
4.1.4 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Ten noordwesten van het plangebied ligt een bedrijventerrein. De kortste afstand tussen de woonbestemming in het plangebied en het bedrijventerrein is ruim 125 meter. Deze bedrijven kennen een milieucategorie tot en met 2 welke een richtafstand van maximaal 30 meter hebben. Op het industrieterrein zijn ook bedrijven in de milieucategorie tot en met 4.2 aanwezig. Deze liggen echter verder van het plangebied af, waardoor ook aan de richtafstand van 300 meter wordt voldaan. Daarmee valt het plangebied buiten de milieuzoneringen van de omliggende bedrijven. Wel is een deel van het plangebied gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - Industrie'. In de  toelichting paragraaf 4.1.3 is hier verder op ingegaan.
 
In de directe omgeving zijn enkele dienstverlenende organisaties en een maatschappelijke functie gesitueerd. De kleinste afstand tussen het plangebied en deze functies bedraagt circa 75 meter. Voor de maatschappelijke functie (kunstgalerie) en dienstverlenende organisaties zijn milieuzoneringen van maximaal 10 en 30 meter van toepassing. Ook daarmee valt het plangebied buiten de milieuzoneringen van de omliggende bedrijven. Gesteld kan worden dat de ontwikkeling de bedrijfsvoeringen niet zal beperken en dat de bedrijfsvoeringen niet in de weg staan van een goed woon- en leefklimaat ter hoogte van de beoogde woningen.
 
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.  
4.1.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.
 
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een fragment van deze kaart:
 
Uitsnede risicokaart
 
De risicokaart toont aan dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle (Bevi-)inrichtingen of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. In de toekomstige situatie zullen er daarnaast in het plangebied zelf ook geen risicovolle activiteiten worden uitgevoerd die de externe veiligheid van omliggende (beperkt) kwetsbare objecten in gevaar kunnen brengen. 
 
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan. De afstand van het plangebied tot de buisleidingen is groter dan de GR-contour van de leidingen. Daarmee is een nadere beschouwing niet noodzakelijk.
4.2 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.2.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte, een divers ecosysteem, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.2.2 Beleid Wetterskip Fryslân
Waterbeheerplan 2016 - 2021
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Wetterskip Fryslân van toepassing zijn. In dit plan geeft Wetterskip Fryslân aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WPB legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vier hoofddoelen zijn:
  • Waterveiligheid: bescherming tegen overstromingen vanuit de Waddenzee, het IJsselmeer en de Noordzee waarbij het cruciaal is dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Tevens de lager gelegen polders beschermen tegen wateroverlast;
  • Voldoende water: zorgen voor voldoende water door het regelen van de waterpeilen, onderhoud uitvoeren en door inrichtingen van het watersysteem zo goed mogelijk af te stemmen op de functies en wensen van gebruikers. Hierbij tijdig inspelen op klimaatverandering en andere relevante ontwikkelingen zoals bodem- en maaivelddaling;
  • Schoon water: het oppervlaktewater natuurlijk inrichten en ecologisch beheren en onderhouden, met aandacht voor dier en welzijn en Flora- en Faunawet, zodat mens, natuur en de economie er optimaal gebruik van kunnen maken;
  • Water in de samenleving: samen met maatschappelijke partners de opgaven van het waterschap realiseren, door in te zetten op technische en sociale innovatie.
Het waterbeheerplan sorteert voor op ontwikkelingen omtrent technologie, digitalisering, klimaatverandering, de beschikbaarheid van energie en grondstoffen, de landbouw, de intensiteit van het grondgebruik en de relatie tussen burger en overheid.
  
4.2.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In deze waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Peilgebied en drooglegging
Het plangebied ligt in een peilgebied met een zomerpeil van -0,75 m NAP en een winterpeil van -0,90 m NAP. Dit vastgestelde peil is een streefpeil. Het werkelijke peil is als gevolg van opstuwing en de weersomstandigheden niet altijd gelijk aan het streefpeil. De geschatte gemiddelde maaiveldhoogte ligt tussen de +0,60 m NAP en de +1,0 m NAP. Gezien de huidige hoogteligging voldoet het plangebied aan de droogleggingsnorm
De grondwaterstand is niet gelijk aan het waterpeil in de sloten. Grondwater kan opbollen en uitzakken. Om grondwateroverlast te voorkomen is naast de drooglegginsnorm daarom ook de ontwateringsdiepte van belang. Wij hebben geen gedetailleerde informatie beschikbaar over de grondwaterstanden op uw locatie. Wij adviseren u wel om bij het bepalen van de aanleghoogte naast de drooglegging ook rekening te houden met voldoende ontwateringsdiepte. In paragraaf 4.3.7 vindt u meer informatie over de ontwateringseisen.  
  
Watercompensatie
Het Wetterskip Fryslân hanteert een compensatienorm van 10% wanneer meer dan 200 m² aan verhard oppervlak toeneemt. Door de realisatie van het plan neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met 1.830 m². Dit wordt gecompenseerd door het graven van drie nieuwe vijvers met een oppervlak van in totaal 1.550 m². Hiermee voldoet het plan aan de compensatienorm.  
 
Voorliggend wijzigingsplan betreft de bestemmingswijziging van de percelen, van 'wonen - woongebouw' naar 'wonen'. Ten opzichte van de huidige bestemming vindt er geen verslechtering plaats en is zelfs sprake van een verbetering: de realisatie van de vrijstaande woningen zal minder verhard oppervlakte tot gevolg hebben dan de realisatie van woongebouwen. De watercompensatie zoals benodigd is vloeit voort uit het (voormalige) plan Voltawerk. Dit is vervolgens nader geborgd in de exploitatieovereenkomst. De beoogde wijziging (verkaveling en eisen vereiste m² oppervlaktewater) is besproken met het Wetterskip Fryslân. De afspraken hierover worden tevens vastgelegd in de te wijzigen exploitatieovereenkomst. Deze overeenkomst vormt mede de basis voor het inrichting van het gebied.
 
Grondwateronttrekking
Bij de aanleg van gebouwen of infrastructuur is het vaak nodig om het grondwater te verlagen om het werk droog uit te kunnen voeren. Voor het onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook op het lozen van onttrokken grondwater is de meldingsplicht van toepassing.
 
Conclusie
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor de voorgenomen wijziging.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Het initiatief betreft een bestemmingswijziging van 'wonen - woongebouw' naar 'wonen' zodat er bouwkavels voor maximaal 6 vrijstaande woningen kunnen worden verkocht . Met deze wijziging zullen in de toekomst maximaal 6 vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Wanneer sprake is van nieuwe ontwikkelingen, moet altijd de soortenbescherming overwogen worden. Ontwikkelingen kunnen altijd invloed hebben op aanwezige beschermde soorten, bijvoorbeeld vleermuizen en/of broedvogels.
 
Op 29 maart 2016 is door Blom Ecologie een ecologische quickscan uitgevoerd. Naar aanleiding van deze ecologische quickscan wordt de (potentiele) aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de betekenis van het plangebied voor deze soorten in kaart gebracht. Het ecologisch onderzoek is als bijlage bij dit wijzigingsplan opgenomen.
 
Uit het rapport blijkt dat de planlocatie geen onderdeel is van een Natura 2000-­‐‑gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Landschap, Nationaal Park of Ecologische Hoofdstructuur.
In het plangebied of in de directe omgeving daarvan komen mogelijk beschermde diersoorten van de Flora- en faunawet voor. Op een aangrenzend perceel is mogelijk een roekenkolonie aanwezig. Het plangebied heeft echter geen essentiële betekenis voor zwaarder en strikt beschermde soorten. 
 
Het plangebied wordt gekenmerkt door intensief gebruik en beheer. De ruimtelijke ingrepen leiden mogelijk tot een tijdelijke verstoring van algemene voorkomende en licht beschermde soorten en broedvogels. Beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen en conform de Flora‐ en faunawet worden niet verwacht. Mits gewerkt wordt zoals aanbevolen leiden de werkzaamheden niet tot overtreding van de Ff­‐wet. Er behoeft geen ontheffing van de Flora‑ en faunawet (art. 75) aangevraagd te worden.     
 
Aanbevolen wordt om tijdens de werkzaamheden voorzichtig te handelen met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht). Tevens wordt aanbevolen om werkzaamheden uitsluitend tussen zonsopkomst en zonsondergang uit te voeren of een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toe te passen teneinde verstoring van vleermuizen in directe omgeving te voorkomen. Een laatste aanbeveling betreft werkzaamheden met zware geluids-­‐‑ of optische verstoring (bijv. heien of draaiende, hoge kranen). Aanbevolen wordt deze op te starten / uit te voeren buiten het broedseizoen van de roek (maart t/m 15 juni) indien deze gebruik maken van de nestkolonie in de groenstrook.
 
Conclusie
Rekening houdend met de voorgestelde aanbevelingen vormt het aspect ecologie geen belemmering voor voogenomen ontwikkeling.
4.4 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Planspecifiek
De provincie Friesland heeft het initiatief genomen om zoveel mogelijk in samenwerking met het rijk en de gemeenten het bodemarchief zo goed mogelijk in kaart te brengen. Dit gebeurt op de FAMKE: Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE is in de eerste plaats gebaseerd op twee bestaande landelijke kaarten: de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Daarnaast houdt de FAMKE rekening met de kans dat de mogelijk aanwezige archeologische resten verstoord zijn.
 
Uitsnede FAMKE (plangebied rode omkadering)
 
Het plangebied is gelegen in een gebied met een archeologische waarde 'karterend onderzoek 3 - middeleeuwen'. In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen bevinden uit de steentijd, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. Enkel bij ingrepen van meer dan 5.000 m² beveelt de provincie Friesland aan om een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren. In dit geval is dat niet noodzakelijk omdat het plangebied kleiner is dan 5.000 m².
 
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Cultuurhistorie
Door wijzigingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is sinds 1 januari 2012 het opnemen van een cultuurhistorische paragraaf verplicht. In de toelichting van een ruimtelijk plan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
 
Planspecifiek
Gorredijk heeft circa 7.300 inwoners en is daarmee het grootste dorp binnen de gemeente Opsterland. Van oorsprong is Gorredijk een veenkoloniale handelsplaats. In de jaren '50 van de 20e eeuw werd Gorredijk een industriële ontwikkelingskern, wat zowel op het karakter van de bedrijvigheid als op de woonbuurten uit die tijd zijn stempel heeft gedrukt. Gorredijk kent grotendeels een opstrekkende verkavelingsstructuur, zo ook rondom de projectlocatie. Ter plaatse van de projectlocatie is dit niet direct te herkennen, gezien de vele nieuwbouwprojecten. De voormalige lintbebouwing langs de Stationsweg is wel in zijn oorspronkelijke hoedanigheid te herkennen. De stationsweg is een van de oudste dorpsdelen van Gorredijk, waarlangs in de eerste helft van deze eeuw uitbreiding heeft plaatsgevonden in de vorm van planmatige woonbuurten. Verschillende karakteristieke bouwwerken langs de Stationsweg en in de omgeving van het plangebied zijn hier te vinden, waaronder een smederij, kerk en schoolgebouw. Deze dragen bij aan het landschapsbeeld van Gorredijk.
 
In de provinciale structuurvisie 'Grutsk op ‘e Romte!' wordt gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Kaart van Friesland. Begin 2011 is deze cultuurhistorische kaart gelanceerd en geeft tot op perceelsniveau informatie over cultuurhistorische en archeologische waardevolle elementen en structuren. Het plangebied is hierbij niet aangewezen als waardevol cultuurhistorisch element of als landgoed. Mogelijke cultuurhistorische waarde van het lint worden ook niet aangetast door de ontwikkeling. 
 
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie staat voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
5 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
 
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpwijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
 
Reeds is met buurtbewoners een informatiebijeenkomst gehouden.
 
Het ontwerpwijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter visie gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg en zienswijzen
Het vooroverleg heeft niet geleid tot reacties van de overlegpartners.
 
Tijdens de periode van terinzagelegging van het ontwerp-wijzigingsplan is één ontvankelijke zienswijze ingediend. Deze zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het wijzigingsplan en is bij besluit van 28 november 2017 ongegrond verklaard.