direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuideinde 51 te Fochteloo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.BPZuideinde51-VG01

Toelichting

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPZuideinde51-VG01_0001.png"

Overzichtskaart

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Zuideinde 51 te Fochteloo was een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf gevestigd. Vanwege persoonlijke redenen is dit bedrijf beëindigd. Er is nog wel sprake van een akkerbouwbedrijf. Deze wordt vernieuwd en verder ontwikkeld. Er zal ongeveer 850-900 m2 aan bebouwing worden gesloopt. In plaats daarvan wordt een nieuwe schuur gebouwd met een oppervlak van 1.000 m2. Deze sloop en vervangende nieuwbouw zijn reeds mogelijk op grond van het vigerend bestemmingsplan. Echter, de eigenaren van Zuideinde 51 zijn voornemens de bedrijfsbebouwing mede te gebruiken ten behoeve van de stalling van kampeermiddelen. Dit is in strijd met het bestemmingsplan, waarin de stalling van kampeermiddelen - op grond van een omgevingsvergunning - is voorbehouden aan bestaande bedrijfsbebouwing (zie onder en paragraaf 2.3). Dit betekent dat het bestemmingsplan moet worden aangepast. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 3 oktober 2017 besloten hieraan medewerking te verlenen onder de voorwaarden dat:

  • a. de vestiging van een niet-grondgebonden veehouderij is uitgesloten;
  • b. de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • c. binnen twee jaar de ontwikkeling moet hebben plaatsgevonden of dat er een bestemmingsplan in voorbereiding moet zijn (zie bijgevoegd collegebesluit).

Met onderhavig plan wordt aan deze voorwaarden voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPZuideinde51-VG01_0002.png"

Huidige situatie

1.2 Plangebied

Op de overzichtskaart voorin deze toelichting is de globale ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven (zie ook de bijgevoegde verbeelding). Het gaat om een cluster van bedrijfsbebouwing dat deels omringd is met erfbeplanting en op afstand van de Zuideinde is gelegen. Ten noorden van het bedrijf ligt een woonperceel, dat op zijn beurt grenst aan twee omvangrijke bospercelen. Aan de overige zijden grenst het plangebied aan agrarische percelen.

1.3 Huidig planologisch regime

Op dit moment maakt het plangebied deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied 2016 (vastgesteld d.d. 22 maart 2016). Daarin heeft het de bestemming Agrarisch en de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 5 en Waarde - Cultuurhistorie 1. Tevens gelden de aanduidingen 'intensieve veehouderij' en 'overige zone - recreatieve zone'. Binnen de bestemming Agrarisch geldt als strijdig gebruik: "opslag van voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, alsmede caravans, tenten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens". Er is wel een algemene afwijkingsregel voor dit gebruik opgenomen, maar deze heeft uitsluitend betrekking op bestaande gebouwen. Zoals gezegd, betekent dit dat het vigerend bestemmingsplan op dit punt moet worden gewijzigd. Dit gebeurt middels onderhavige partiele herziening.

1.4 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk gaat in op het rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 3 geeft op hoofdlijnen aan hoe het plangebied wordt ingericht en hoe dat juridisch geregeld is. In hoofdstuk 4 wordt verslag gedaan van de toets aan wet- en regelgeving (onder andere op het gebied van geluid, water, ecologie en archeologie). De laatste twee hoofdstukken hebben betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijk

SVIR

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, maart 2012) haar ambities tot 2040 weergegeven. De ondertitel van het SVIR luidt 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Om dat te bewerkstelligen, zijn - voor de middellange termijn (2028) - de volgende drie doelen aangegeven:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPZuideinde51-VG01_0003.png"

Ladder duurzame verstedelijking

Deze drie doelen zijn uitgewerkt in dertien nationale belangen. Eén daarvan is "een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten". Om dit nationaal belang concreet invulling te geven, heeft het ministerie de Ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) laten opnemen. Daardoor zal bij ruimtelijke besluiten gemotiveerd moeten worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit drie treden (zie vorenstaande afbeelding). Deze treden bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Per 1 juli 2017 is de Ladder voor duurzame verstedelijking in het Bro vereenvoudigd. Belangrijkste verschil is dat er alleen voor het bouwen buiten stedelijk gebied een uitgebreide motivering nodig is. Ook kunnen gemeenten de 'Laddertoets' doorschuiven naar een later moment, wanneer bijvoorbeeld gebruik wordt gemaakt van uitwerkingsplannen of wijzigingsplannen. Daarnaast wordt er niet meer gesproken van 'regionale behoefte' maar van 'behoefte'.

De beoogde sloop en nieuwbouw zijn niet 'ladderplichting'. Er wordt gebouwd binnen het huidige agrarisch bouwvlak ten behoeve van het akkerbouwbedrijf. Deze bebouwing wordt mede benut voor het stallen van kampeermiddelen, wat kan worden beschouwd als een vorm van meervoudig ruimtegebruik. Er zullen ook bijgebouwen worden gesloopt (850-900 m2), zodat per saldo sprake is van een geringe toename in 'verstedelijking' (nieuwe loods is 1.000 m2). Overigens is er feitelijk geen sprake van verstedelijking, omdat de bouwmogelijkheden in het voorliggende plan overeenkomstig de mogelijkheden in het vigerend bestemmingsplan zijn. Slechts de gebruiksmogelijkheden wijken af.

2.2 Provincie

Streekplan Fryslân 2007

In het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld 13 december 2007) zijn de provinciale kaders opgenomen waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Het centrale uitgangspunt is "een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit". 'Ondeelbaar' slaat op het feit dat stad en platteland elkaar nodig hebben en ondersteunen. 'Ruimtelijke kwaliteit' wordt bovenregionaal benaderd en heeft betrekking op de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Hier ligt de focus vooral op landschappelijke kwaliteit.

Verordening Romte Fryslân

Het Streekplan is verder uitgewerkt in de Verordening Romte Fryslân (1 augustus 2014). Uit deze verordening blijkt dat het plangebied in het buitengebied ligt. De provincie is terughoudend met het toestaan van nieuwe stedelijke functies in het buitengebied. Daar is hier ook geen sprake van. Het betreft de bouw van agrarische bedrijfsbebouwing die mede zal worden benut voor de stalling van kampeermiddelen. De nieuw te bouwen loods komt in de plaats van bestaande bedrijfsbebouwing. Deze vervangende nieuwbouw leidt tot een verbeterd bebouwingsbeeld. Daarnaast zal het bouwperceel deels worden omzoomd met een houtwal, zodat de landschappelijke inpassing verbeterd wordt (zie paragraaf 3.2). Onderhavig initiatief past derhalve binnen het provinciaal beleid.

2.3 Gemeente

Bestemmingsplan Buitengebied 2016

Op dit moment maakt het plangebied deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied 2016 (vastgesteld d.d. 22 maart 2016). Hieronder is een afbeelding van de vigerende verbeelding opgenomen. De bestemming is Agrarisch, waarbij uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van de agrarische functie binnen het bouwvlak. Tevens gelden de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 5 en Waarde - Cultuurhistorie 1. In paragraaf 4.7 wordt onderhavig initiatief getoetst op beide waarden. Op grond van de huidige bestemming is het niet mogelijk de (nieuwe) bebouwing in het plangebied mede te gebruiken voor de stalling van kampeermiddelen. Dit betekent, zoals aangegeven, dat het vigerend bestemmingsplan op dit punt moet worden gewijzigd. Voor het plangebied geldt daarnaast de gebiedsaanduiding 'overige zone - recreatieve zone'. Deze heeft betrekking op de ontwikkelingsmogelijkheden voor verblijfsrecreatie en is derhalve niet van toepassing op onderhavig initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPZuideinde51-VG01_0004.png"

Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan

Structuurvisie

De raad van de gemeente Ooststellingwerf heeft op 15 september 2009 de Structuurvisie 2010-2020-2030 vastgesteld. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente. Het plangebied valt onder het deelgebied 'Tussen het Drents-Friese Wold en het Fochtelooerveen'. Er worden geen concrete richtlijnen voor het plangebied gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPZuideinde51-VG01_0005.png"

Uitsnede 'visie op hoofdlijnen' (bron: Structuurvisie 2010-2020-2030)

Welstandsnota

De nieuwe loods zal moeten voldoen aan de gebiedsgerichte criteria voor het buitengebied uit de Welstandsnota (herziene versie, 23 juni 2009). Het ontwerp van de loods wordt ter beoordeling aan de Welstandscommissie voorgelegd.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Het plangebied vormt een losstaand bebouwingscluster in het landelijk gebied. Dit heeft te maken met de grote afstand tot de Zuideinde (circa 325 m), waardoor de bebouwing zich niet in het plaatselijke lint voegt. Ten noorden van het plangebied ligt woonperceel Zuideinde 49. Nog verder noordelijk is een brede bosstrook aanwezig die doorloopt tot aan Zuideinde (de doorgaande weg). In het plangebied zijn op dit moment één bedrijfswoning en zes bijgebouwen aanwezig. Er is sprake van een onsamenhangend bebouwingsbeeld, zeker daar waar kleinere schuren aan elkaar zijn gebouwd. Ook de variatie in omvang en architectuur springen in het oog. Enkele bijgebouwen maken een gedateerde indruk. Het erf is geheel verhard en gedeeltelijk omzoomd met opgaande beplanting. Zuideinde 49 en 51 delen dezelfde ontsluiting (zie navolgende luchtfoto).

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPZuideinde51-VG01_0006.png"

Huidige situatie (bron: Bing Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPZuideinde51-VG01_0007.png"

Huidige situatie

3.2 Toekomstige situatie

Het plangebied maakt deel uit van het landschapstype 'woudontginningen'. In het Procesboek Ontwikkeling (agrarische) erven Ooststellingwerf (20 augustus 2015) is door de gemeente aangegeven hoe stapsgewijs tot een goede inpassing van ruimtelijke initiatieven binnen dit landschapstype kan worden gekomen. In het navolgende worden deze stappen doorlopen. Eerst zal een typering van de kenmerken van het Woudontginningenlandschap worden gegeven.

Een belangrijk kenmerk van de Woudontginningen is de opstrekkende verkavelingsstructuur en de concentratie van bebouwing langs rechte wegen, die veelal op dekzandruggen zijn aangelegd (zie kader). De Zuideinde is aangelegd op zo'n dekzandrug en wordt gekenmerkt door een langgerekte, lintachtige bebouwingsvorm. Langs de weg staan bouwmassa's van verschillende omvang en in afwijkende dichtheden. Plaatselijk zijn fraaie doorzichten naar het landelijk gebied aanwezig. Er komen zowel (agrarische) bedrijfsfuncties als woningen in het lint voor. De afstand tot de weg varieert sterk van plek tot plek. Het gaat daarnaast in de meeste gevallen om bebouwing op smalle, langgerekte kavels (vandaar 'opstrekkend') die begrensd worden door houtwallen en/of ander groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPZuideinde51-VG01_0008.png"

Hierna zijn de uitkomsten van de vijf stappen uit het Procesboek Ontwikkeling (agrarische) erven Ooststellingwerf samengevat. Vervolgens is ingegaan op het landschappelijk inpassingsplan dat als resultaat van deze stappen is opgesteld.

  • Stap 0 - bestaande situatie: deze is toegelicht in paragraaf 3.1. Van belang is onder meer dat de huidige bijgebouwen grotendeels gesloopt worden. Alleen de meest zuidelijke schuur blijft gehandhaafd. In totaal wordt 850-900 m2 aan (verouderde) bebouwing gesloopt. Het opgaand groen aan de zuid- en westkant van het perceel blijft eveneens behouden.
  • Stap 1 - wensen bedrijfsvoering: de wens van de initiatiefnemer is om de bestaande bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk te bundelen in het nieuwe bijgebouw. Op dit moment wordt er gebruik gemaakt van 6 bijgebouwen. Dit komt de efficiëntie van de bedrijfsvoering niet ten goede.
  • Stap 2 - kenmerken landschap: De woudontginningen kenmerken zich door langgerekte kavels die begeleid worden door opgaande beplanting. Elk erf heeft in meer of mindere mate een voorerf en een achtererf. Op het voorerf wordt gewoond, het achtererf is het deel waar wordt gewerkt. Zoals blijkt uit de toelichting op het inpassingsplan hieronder, is er bij de situering van de nieuwbouw rekening gehouden met deze kenmerken.
  • Stap 3 - randvoorwaarden omgeving; de directe omgeving van het plangebied stelt geen specifieke randvoorwaarden aan de bouw van de stalling. Op dit punt wordt ook verwezen naar hoofdstuk 4 waarin het initiatief getoetst wordt aan voorwaarden op het gebied van natuur en milieu.
  • Stap 4 - inpassingsplan: hieronder wordt het inpassingsplan nader toegelicht.
  • Stap 5 - vormgeving bebouwing: de bouwtekeningen worden te zijner tijd opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPZuideinde51-VG01_0009.png"

Inpassingsplan (Tekenbureau Jorrit Kok)1

In het ontwerp voor het plangebied, dat hiervoor is afgebeeld, zijn de bestaande landschapsstructuren als uitgangspunt genomen. De huidige bedrijfsbebouwing wordt grotendeels geamoveerd. Alleen de bedrijfswoning en de meest zuidelijk gelegen schuur blijven staan. Er wordt een nieuwe loods van circa 1.000 m2 gebouwd. Deze wordt achter de gevel van de woning geplaatst, zodat er een duidelijker onderscheid tussen voorerf (wonen) en achtererf (werken) ontstaat. Daarnaast wordt de bestaande houtwal aan de zuidzijde verdicht en uitgebreid in oostelijke richting, zodat de opstrekkende verkaveling wordt benadrukt. Bij de realisering van de houtwal wordt uitgegaan van de eisen met betrekking tot maatvoering en plantverband, zoals opgenomen in het Procesboek Ontwikkeling (agrarische) erven Ooststellingwerf.

De nieuwbouw betekent ook een compactere bebouwingsopzet, wat, tezamen met een architectuur die is afgestemd op de bestaande bebouwing, leidt tot een verbeterd bebouwingsbeeld. Deze compacte bebouwingsopzet betekent ook dat de huidige doorzichten behouden blijven.

De exacte vormgeving van de nieuwe loods is nog niet bepaald. Wat betreft de nokrichting zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij de bestaande bebouwing, dat wil zeggen: een nok in de lengterichting van de kavel. Bij de nog op te stellen bouwtekeningen zal dit nader worden ingevuld in overleg met de Welstandscommissie. Daarbij zal worden aangesloten bij de gebiedsgerichte criteria uit de Welstandsnota voor dit deel van het buitengebied (zie paragraaf 2.3).

3.3 Juridische vormgeving

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is dit uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat in ieder geval uit de volgende onderdelen:

  • een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen en doeleinden worden beschreven.

Bij het bestemmingsplan hoort ook een toelichting, waarin de belangrijkste afwegingen zijn verwoord die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. De regels en verbeelding volgen de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). SVBP zorgt voor een uniforme regeling en verbeelding die goed met andere bestemmingsplannen kan worden vergeleken. Tevens sluit het bestemmingsplan aan bij de eisen en terminologie van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Planvorm

Dit bestemmingsplan sluit aan bij de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2016 (vastgesteld d.d. 22 maart 2016). Voor het gebruik van de bebouwing ten behoeve van de stalling van kampeermiddelen zijn maatwerkregels opgenomen.

Bestemmingen

Op grond van het bestemmingsplan Buitengebied 2016 zijn de volgende bestemmingen en aanduiding in dit plan overgenomen:

  • bestemming Agrarisch;
  • dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 1;
  • dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5;
  • gebiedsaanduiding 'overige zone - recreatieve zone'.

De regels van deze bestemmingen en aanduiding zijn ongewijzigd ten opzichte van het vigerende plan (zie paragraaf 2.3). Wel is binnen de bestemming Agrarisch een gebruiksbepaling opgenomen waardoor de (bestaande) bebouwing gebruikt kan worden voor de stalling van kampeermiddelen. Dit is overigens gelimiteerd tot een maximum oppervlak van 1.400 m2, wat overeenkomt met het gezamenlijk oppervlak van de nieuw te bouwen schuur en de bestaande schuur ten zuiden daarvan. Tevens is in de bestemming Agrarisch een voorwaardelijke bepaling voor de aanleg van de houtwal aan de zuidzijde van het plangebied opgenomen. Daarmee is vastgelegd dat de nieuwe schuur pas gebouwd mag worden nadat de houtwal is aangelegd. Zo is de landschappelijke inpassing juridisch geborgd. De houtwal is op de verbeelding aangeduid als 'groen'.

Zoals eerder aangegeven, komt met onderhavig bestemmingsplan de mogelijkheid te vervallen om binnen het plangebied een intensieve veehouderij op te richten. De functieaanduiding 'intensieve veehouderij' uit het vigerend bestemmingsplan is derhalve niet meer opgenomen in de verbeelding van dit plan.

 

Hoofdstuk 4 Toets aan wet- en regelgeving

4.1 Geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van deze zone wordt bepaald door het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. Als een ruimtelijk plan voorziet in geluidgevoelige bebouwing binnen de zone, is akoestisch onderzoek noodzakelijk. Aangezien de nieuwe bedrijfsbebouwing geen 'geluidgevoelig object' in de zin van de Wet geluidhinder is, kan akoestisch onderzoek hier achterwege blijven.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (zoals woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand is de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden. Bij laatstgenoemd gebiedstype kunnen de richtafstanden met één afstandsstap verkleind worden. Het plangebied maakt deel uit van gebiedstype 'rustige woonomgeving'. Dat betekent dat de richtafstanden onverkort van toepassing zijn. Binnen het plangebied kan een 'grond-gebonden akkerbouwbedrijf' gevestigd worden. Dit is in de begripsbepalingen van de regels gedefinieerd als: 'een agrarische bedrijfsvoering waarbij het gebruik van agrarische gronden in de omgeving van het bedrijf noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkveehouderij, een productiegerichte paardenhouderij, een opfokbedrijf, een akkerbouwbedrijf of een biologisch veehouderijbedrijf'. In de onderstaande tabel zijn de hierbij behorende richtafstanden opgenomen. De bedrijfsbebouwing kan mede gebruikt worden voor stalling van kampeermiddelen (max. 1.500 m2). Een stalling voor kampeermiddelen wordt niet genoemd in de VNG-brochure. In dit opzicht kan worden aangesloten bij activiteiten die enerzijds betrekking hebben op 'op-slag' en die anderzijds verkeersbewegingen genereren, zoals parkeerterreinen. Hiervoor gelden maximale richtafstanden van 30 m vanwege mogelijke geluidhinder.

  Geur   Stof   Geluid   Gevaar  
Fokken en houden van rundvee   100   30   30   0  
Paardenfokkerij   50   30   30   0  
Akkerbouw en fruitteelt   10   10   30   10  

Ten noorden van het plangebied ligt een woonperceel. De afstand tussen de daarvoor geldende woonbestemming en het agrarisch bouwvlak binnen het plangebied bedraagt circa 5 m. Dit is kort, maar de feitelijke afstand tussen de woning zelf en de dichtstbijzijnde bedrijfsbebouwing binnen het plangebied bedraagt circa 33 m. De nieuwe schuur wordt op een afstand van circa 45 m uit de woonbestemming en circa 60 m uit de woning gebouwd. Gelet op de bovenstaande tabel betekent dit dat er een geurknelpunt kan ontstaan, indien er sprake is van het 'fokken en houden van rundvee'. In de praktijk kan dit betekenen dat een eventueel te vestigen melkveehouderij, productiegerichte paardenhouderij of een opfokbedrijf alleen op een afstand van meer dan 100 m mogelijk is. Hiervoor bestaan mogelijkheden binnen het bouwvlak. Overigens zal de geurbelasting mede afhangen van stalinrichting, afschermende werking door andere gebouwen, installaties en dergelijke, zodat dit altijd een zaak van maatwerk is die in het kader van vergunningverlening nader onderzocht moet worden.


Op grond van het vigerend bestemmingsplan is een grondgebonden agrarisch bedrijf én een intensieve veehouderij toegestaan. Voor dit laatste bedrijfstype gelden eveneens richtafstanden van 50-100 m vanwege eventuele geluid- en geurhinder. In dit opzicht leidt onderhavig bestemmingsplan tot een inperking van de vigerende bestemming. Aangezien er zijn geen klachten met betrekking tot de huidige situatie bekend zijn, wordt de bestemming aanvaardbaar geacht.

4.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/nibm

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Plan

Onderhavig bestemmingsplan gaat uit van vervangende nieuwbouw ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf en de stalling van kampeermiddelen. De agrarische activiteiten zijn reeds mogelijk op grond van het vigerend bestemmingsplan. Wat dus getoetst moet worden is de stalling van kampeer-middelen. Uitgaande van gemiddeld 3 haal- en/of brengmomenten per jaar (6 ritten) en stallingsruimte voor ongeveer 150 kampeermiddelen (circa 10-15 m2 per plek), genereert de stalling maximaal 900 verkeersritten. Jaarlijks gezien gaat het om gemiddeld 2,5 ritten per dag. Op dit moment is een intensieve veehouderij toegestaan. Deze wordt 'wegbestemd'. Voor een intensieve veehouderij wordt veelal uitgegaan van 12 ritten per dag. Dat betekent dat er sprake is van een verbetering van de luchtkwaliteit. Onderhavig plan kan beschouwd worden als een nibm-project. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Binnen het 'Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit' worden PM2,5-metingen uitgevoerd. Dit leidt tot 'grootschalige concentratiekaarten' waarin zowel de huidige als toekomstige achtergrondconcentraties voor PM2,5 zijn opgenomen. Uit deze kaarten blijkt dat binnen Nederland geen overschrijdingen van de jaargemiddelde concentratie van PM2.5 bekend zijn. Aangenomen wordt dat wanneer voldaan wordt aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, ook kan worden voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2.5.

4.4 Externe veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten en provincies die milieuvergunningen verlenen of ruimtelijke plannen maken, rekening te houden met externe veiligheid. Doel van het Bevi is burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Inrichtingen

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die onder de werking van het Bevi vallen. Ook overige gevaarlijke inrichtingen liggen op grote afstand en zijn niet van invloed op het plangebied (bron: Risicokaart).

Vervoer

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen (spoor)wegen gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De dichtstbijzijnde weg die onder het Basisnet valt is de N381. Deze ligt op ongeveer 2,9 km. Overigens is de nieuwe bebouwing niet aan te merken als een (beperkt) kwetsbaar object.

Aardgasleidingen

Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van aardgastransportleidingen (bron: Risicokaart). De dichtstbijzijnde leiding ligt op een afstand van circa 3,8 km.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPZuideinde51-VG01_0010.png"

Uitsnede risicokaart

4.5 Bodem en water

Bodem

Op de kaart van het bodemloket (Ministerie van Infrastructuur en Milieu) zijn geen bodemverontreinigingen binnen het plangebied vermeld. Een verkennend bodemonderzoek is niet aan de orde omdat de nieuwbouw is bedoeld voor agrarische activiteiten en opslag van kampeermiddelen en geen verblijfsfunctie krijgt. Eventueel vrijgekomen grond zal plaatselijk opnieuw worden toegepast.

Water

Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een zogeheten waterparagraaf worden opgenomen. In deze waterparagraaf dient te worden ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.

Uitgangspunt voor de nieuwbouw is dat het hemelwater wordt afgekoppeld van het vuilwater en wordt afgevoerd op de bestaande sloten rond het plangebied. Er is geen sprake van een toename in oppervlakteverharding. Het erf waarbinnen de (nieuwe) bebouwing is gelegen, is op dit moment reeds geheel verhard. Daar komt bij dat de te bouwen schuur (1.000 m2) in de plaats komt van bestaande bedrijfsbebouwing (850-900 m2), zodat het oppervlak qua bebouwing beperkt toeneemt. Compenserende maatregelen worden derhalve niet nodig geacht.

Voor de bouw zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van niet-uitlogende bouwmaterialen, zodat het oppervlaktewater niet verontreinigd raakt. Het vuilwater wordt gescheiden van het hemelwater geloosd op het aanwezige riool.

Op 12 oktober 2017 is de digitale watertoetsprocedure doorlopen (zie Bijlage 2 Watertoets). Hieruit blijkt dat er geen waterschapsbelangen met dit plan gemoeid zijn en dat de korte procedure van toepassing is. De standaard waterparagraaf van Wetterskip Fryslân is opgenomen in Bijlage 2.

4.6 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan te toetsen, is een ecologische inventarisatie binnen het plangebied uitgevoerd. Uit deze inventarisatie blijkt dat er geen noodzaak bestaat voor een aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. Aanbevolen wordt om werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen van vogels (15 maart tot 15 juli). Daarnaast geldt de algemene zorgplicht uit Wnb voor de (licht) beschermde soorten. Zie voor verdere details de ecologische rapportage dat als Bijlage 3 aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Archeologische waarden dienen op grond van de (aangepaste) Monumentenwet 1988 te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. In het bestemmingsplan Buitengebied 2016 is aan het plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 toegekend. Dit betekent dat de betreffende gronden mede bestemd zijn voor het behoud van archeologische waarden. In de regels van het bestemmingsplan is aangegeven dat bij ingrepen van meer dan 2.500 m² een inventariserend veldonderzoek moet worden uitgevoerd.

De sloop en vervangende nieuwbouw vinden plaats binnen gronden die op dit moment reeds bebouwd en daarmee geroerd zijn. Aangenomen mag worden dat de trefkans op archeologische waarden binnen deze gronden vrijwel nihil is. Er zal om deze reden geen archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Overigens is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 ook in onderhavig bestemmingsplan opgenomen. Bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde, moeten op grond daarvan worden beoordeeld. Zodoende is het behoud van archeologische waarden ook in het voorliggende bestemmingsplan gewaarborgd.

Cultuurhistorie

Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1) bepaald dat gemeenten verplicht zijn cultuurhistorie mee te wegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan buitengebied de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 1. Dit betekent dat het perceel mede bestemd is voor "het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden". Onder strijdig gebruik wordt verstaan:

  • het egaliseren of afvlakken van natuurlijk reliëf;
  • het afgraven en vergraven van houtwallen en dykswâlen;
  • het verharden van zandpaden en de vervanging van de verharding van klinkerwegen door een asfaltverharding of daarmee vergelijkbare verharding;
  • dempen en verleggen van sloten.


Binnen het plangebied is geen sprake van natuurlijk reliëf, houtwallen, dykswâlen en/of zandpaden. Verder worden er geen sloten gedempt of verlegd.

Er is rekening gehouden met 'cultuurhistorie' in onderhavig plan door in het ontwerp voor het plangebied aan te sluiten bij de historisch gegroeide landschappelijke en stedenbouwkundige structuren. Dit is beschreven in paragraaf 3.2. Ook bij het gebouwontwerp wordt rekening gehouden met de cultuurhistorie. Dit zal te zijner tijd ook worden beoordeeld door de Welstandscommissie. Ten slotte is de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 1 opnieuw opgenomen, zodat de bovengenoemde cultuurhistorische waarden geborgd zijn.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan wordt geheel voor rekening van de initiatiefnemer uitgevoerd. Er behoeven geen bovenwijkse voorzieningen te worden aangelegd, dan wel te worden aangepast. Eventuele planschadekosten komen eveneens voor rekening van de initiatiefnemer en zijn daarmee 'anderszins verzekerd'. Er is een planschadeovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer afgesloten.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbestemmingsplan is ter beoordeling toegezonden aan de vaste 'overlegpartners' (ex artikel 3.1.1 Bro). Er is een overlegreactie van de provincie Fryslân en van de brandweer Fryslân ontvangen. De provincie geeft aan dat haar belangen op correcte wijze in het plan zijn verwoord. Wel wordt de volgende opmerkingen gemaakt: "Wat opvalt is, dat alle bebouwing die na de realisatie van de nieuwe loods op het perceel aanwezig is, mag worden gebruikt voor de stalling van kampeermiddelen. Hieruit komt de vraag voort of hier sprake is van een reëel akkerbouwbedrijf." Deze vraag kan bevestigend beantwoord worden. In artikel 3, lid 3.1, onder h. is bepaald dat stalling niet meer mag bedragen dan 1.400 m². Voor het bedrijf, dat beschikt over ruim 13 ha grond, is een bouwvlak van in totaal 0,6 ha opgenomen. Er is daarmee voldoende ruimte voor realisatie van een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf. Daar komt bij dat de nieuwe schuur een dubbelfunctie zal gaan vervullen en mede voor het huidige akkerbouwbedrijf wordt ingezet.

De brandweer ziet geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Zowel ten aanzien van bluswatervoorzieningen, bereikbaarheid als opkomsttijd zijn er geen knelpunten.

De overlegreacties zijn als Bijlage 4 aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.