direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Petersburg 24 te Donkerbroek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.BPPetersburg24-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Petersburg 24 in Donkerbroek staat een kleine woning. Deze woning ligt op een perceel dat bestemd is als 'Bedrijf'. Omdat de N381 verplaatst is kan er medewerking verleend worden aan het toekennen van een woonbestemming. De enorme afname van verkeer zorgt ervoor dat een woonbestemming passend is voor het perceel. Dit bestemmingsplan kent de bestemming 'Wonen' toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPPetersburg24-VG01_0001.png"

Figuur 1: planlocatie met aanwezige gebouw.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Petersburg 24 te Donkerbroek" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. nr. NL.IMRO.0085.BPPetersburg24-VG01);
  • regels;
  • toelichting.

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek, dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.3 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader. Hier wordt ingegaan op zowel het rijks-, provinciaal als het gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld, waarna in hoofdstuk 5 de planuitgangspunten aan de orde komen die zijn opgenomen in de regels in de juridische toelichting. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Ten noorden van Donkerbroek ligt Petersburg 24. Het betreft een relatief klein perceel met daarop een gebouw dat bewoond wordt. De planlocatie aan de Petersburg 24 ligt aan het voormalige trace van de N381. Deze provinciale weg ligt tussen Drachten en Emmen. Door de verplaatsing van deze weg zijn de verkeersstromen drastisch veranderd. In plaats van een drukke doorgaande weg is er nu sprake van een weg die alleen door bestemmingsverkeer gebruikt wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPPetersburg24-VG01_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPPetersburg24-VG01_0003.png"

Figuur 2: Luchtfoto's plangebied (links: de overzichtsfoto met de ligging van de planlocatie. In het zuiden ligt Donkerbroek, rechts: detailoverzicht Petersburg 24 te Donkerbroek)

2.2 Geldend bestemmingsplan

Het perceel is opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2016'. In dit bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming 'Bedrijf'. Op grond van de regels van het bestemmingsplan mag hier een bedrijf uit milieucategorie 1 en 2 zich vestigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPPetersburg24-VG01_0004.png"

Figuur 3: Fragment verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2016 (de rode cirkel geeft een indicatie van de ligging van het plangebied).

Op grond van de geldende bedrijfsbestemming mag er een opslaggebouw met een oppervlakte van 45m² gebouwd worden. Dit mag bij recht worden uitgebreid met 10%. De goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mogen respectievelijk niet meer dan 5,5 meter en 9 meter zijn, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer is. De dakhelling van gebouwen en overkappingen bedraagt ten minste 15°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder is.

2.3 Toekomstige situatie

Op het perceel wordt een woning gerealiseerd, waarbij er voor gekozen is om het uiterlijk zoveel mogelijk te laten aansluiten op het bestaande gebouw. Het bestaande gebouw zal zo verbouwd worden, dat er een gebouw van twee bouwlagen ontstaat. Op de begane grond komt de woonkamer en de keuken. De slaapkamer en badkamer worden op de verdieping gerealiseerd. Om de openheid die er nu ook is te behouden zal er geen afschermende beplanting gerealiseerd worden rondom het perceel. Op deze manier sluit die woning aan op de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPPetersburg24-VG01_0005.png"

Figuur 4: Overzicht oude (boven) en nieuwe (onder) situatie op het perceel.

Ten opzichte van het huidige gebouw wordt een uitbreiding van het gebouw gerealiseerd van 16 m². Ook wordt het gebouw circa anderhalve meter hoger dan het bestaande gebouw, dat een hoogte heeft van 5 meter. Daarbij is de 'toren' aan de voorkant van het gebouw niet meegerekend. Die toren krijgt een maximale hoogte van 8 meter. Een grotere versie van bovenstaande afbeelding is te vinden in bijlage 1.

2.4 Landschappelijke inpassing

Het nieuwe gebouw ligt in het buitengebied van de gemeente Ooststellingwerf. Initiatiefnemer en de gemeente hechten daarom aan een goede landschappelijke inpassing. In dat kader is er voor gekozen om het gebouw zoveel mogelijk op de plek te bouwen van het bestaande gebouw. Hierdoor zal het beeld van het gebied zo min mogelijk veranderen. Daarnaast heeft dit als groot voordeel dat alle kabels en leidingen al aanwezig zijn op de locatie. Ook hiermee wordt onnodige verstoring van het beeld voorkomen. De gemeente verzoekt de initiatiefnemer om terughoudend te zijn met afschermende beplanting en/of schuttingen. Dit om ook de openheid van het gebied te behouden.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.

In de structuurvisie schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en dertien nationale belangen zijn:

  • 1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
      • Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
      • Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
      • Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
      • Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 2. Bereikbaar = Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
      • Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
      • Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
      • Nationaal belang 7: Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • 3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
      • Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
      • Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
      • Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
      • Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
      • Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

      • Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is in het Besluit ruimtelijke ordening de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor onderhavig bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet in een herontwikkelingslocatie en sluit hiermee aan bij zorgvuldig ruimtegebruik.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Een deel van het Barro is gebaseerd op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Dit bestemmingsplan voorziet niet in uitbreiding van het stedelijk gebied, maar betreft een herontwikkelingslocatie. Met dit plan zijn geen nationale belangen gemoeid.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Besluit ruimtelijke ordening

Op 1 oktober 2012 is het 'Besluit van 28 augustus 2012, betreffende een wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is een tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting.

Artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro definieert een 'stedelijke ontwikkeling' als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het Bro bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Voordat getoetst wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt eerst getoetst of er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Volgens jurisprudentie worden woningbouwontwikkelingen van maximaal 11 woningen niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwd. (ABRvS, 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Hier is sprake van één woning, zodat niet getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking geeft geen beperkingen voor de realisatie van dit bestemmingsplan dat de bouw van één woning mogelijk maakt.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Grutsk op 'e Romte

In deze structuurvisie heeft de provincie specifiek in beeld gebracht welke landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, structuren en elementen van provinciaal belang zijn, om daarmee doorwerking van deze belangen te realiseren.

Het plangebied is gelegen in de 'Zuidelijke Wouden'. Het gebied van de Zuidelijke Friese Wouden, onderdeel van de westelijke helling van het Drents Plateau. Het lag in de voorlaatste ijstijd onder een dik pak ijs. Verder kenmerkt het gebied zich van oudsher door de openheid, de beekdalen en vaarten. Uitbreiding van de huidige kleine woningen kan plaatsvinden mits de oorspronkelijke massa gerespecteerd wordt en de toegevoegde massa in verhouding staat tot de schaal van de oorspronkelijke. Ontwikkelingen in het landschap blijven altijd doorgaan. Met Grutsk heeft de provincie de provinciale belangen vastgesteld en aangegeven hoe zij met landschap en cultuurhistorie zullen omgaan. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren, maar daarbij ook het verleden en het ontstaan van het landschap leesbaar houden.

Hier is sprake van een bestaande bebouwde locatie die door de functiewijziging van dit bestemmingsplan de bouw van een woning mogelijk maakt. De huidige bebouwing die op grond van het vigerende bestemmingsplan mogelijk is, kan een forse impact hebben op deze planlocatie. De woning die nu mogelijk gemaakt wordt is passender in de omgeving dan een bedrijfsbestemming. Vanuit het aspect landschappelijke kwaliteit is er sprake van een kwaliteitsverbetering. Daarmee is het plan passend binnen de Structuurvisie Grutsk op 'e Romte. In de structuurvisie heeft het gebied de aanduiding 'Behoud en herstel landschap en cultuurhistorie (stimulerend)'. Hiermee wil de provincie bereiken dat het bestaande beeld van het landschap met de bomenrijen, het slotenpatroon en reliëf zoveel mogelijk behouden blijft. Daarom is in het bestemmingsplan Buitengebied 2016 ter bescherming van deze waarden een dubbelbestemming opgenomen die deze waarden beschermt. Ook in dit bestemmingsplan is deze dubbelbestemming overgenomen.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân (2014)

In de Wro wordt een onderscheid gemaakt tussen strategische visie en juridisch bindend beleid. Voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid is de provinciale structuurvisie in de plaats gekomen van het streekplan. De juridisch bindende elementen ter uitvoering van dat beleid worden neergelegd in bestemmingsplannen en in andere instrumenten van provincies en rijk (algemene regels in verordeningen / AMvB's). De provincie heeft om provinciale belangen juridisch te borgen hiertoe de Provinciale Verordening Romte Fryslân 2014 opgesteld.

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân (opnieuw) vastgesteld. De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Met dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen direct mogelijk gemaakt. De verordening biedt in artikel 3.1.1 de mogelijkheid om minder dan 3 woningen te realiseren. Daarvan is hier sprake zodat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de doelstelling van de verordening (zorgvuldig ruimtegebruik).

Artikel 3 bepaalt dat in afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan, indien:

  • 1. het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat dan wel, voor zover gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, niet meer dan 11 woningen bevat, en
  • 2. in de plantoelichting is gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

Hier is sprake van één woning in het buitengebied. Daarmee wordt voldaan aan het eerste lid. In het woonplan van de gemeente wordt ruimte geboden voor een nieuwe woning. Hier wordt in paragraaf 3.3 nader op ingegaan. Hierdoor is er geen sprake van een overschrijding van het woningbouwprogramma. Daardoor wordt ook voldaan aan het tweede lid van artikel 3 van de verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie

Op 15 september 2009 heeft de gemeenteraad van de gemeente Ooststellingwerf de Structuurvisie 2010-2020-2030 vastgesteld. Hierin geeft de gemeente op hoofdlijnen haar toekomstbeeld voor de periode tot het jaar 2030. Deze structuurvisie geeft geen specifieke kaders voor onderhavig plangebied waar direct rekening mee gehouden moet worden. Voldoende en betaalbare huizen zijn ook voor de gemeente Ooststellingwerf van belang. Het huidige gebruik van een opslagloods is op deze locatie niet rendabel en tevens is een bedrijfsbestemming in het buitengebied minder wenselijk dan een woonbestemming. De gemeente wil langdurige leegstand (met gevaar van verpaupering van de gebouwen) voorkomen en is daarom bereid om het bestemmingsplan te wijzigen.

Woonplan 2011-2020

Een woonplan is een beleidsstuk waarin de raad doelstellingen en uitgangspunten vastlegt over:

  • het aantal woningen;
  • het soort woningen: koop, huur, welke prijscategorieën, voor welke doelgroepen (zoals senioren, starters), vrijstaande, twee-onder-een-kap, rijenwoningen, appartementen en dergelijke;
  • waar wordt gebouwd: in welke dorpen, binnen de dorpen (inbreidingslocaties) of op uitbreidingslocaties.

Een woonplan wordt gemaakt voor een lange termijn, ten minste 5 jaar. Het nieuwe Woonplan van Ooststellingwerf loopt tot 2020. Om de drie tot vijf jaar wordt een woonplan bijgesteld, omdat de omstandigheden zich in de loop van de tijd steeds wijzigen. De hoofddoelstelling van het woonplan is: Stabilisatie van het inwoneraantal tot 2020 en ruimte voor benodigde uitbreiding van de woningvoorraad . Dit kan onder meer gerealiseerd worden door het bouwen van betaalbare woningen. In dit geval wordt er een betaalbare woning gebouwd, die zeker ook voor starters geschikt is. Het woonplan biedt daarnaast nog ruimte voor een nieuwe woning op deze locatie. Het bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming met het woonplan.

Woonvisie Ooststellingwerf 2017-2022

De gemeente Ooststellingwerf heeft de 'Woonvisie Ooststellingwerf 2017-2022' geschreven. Met deze visie zet de gemeente de koers uit op het gebied van wonen voor de komende jaren. Met deze nieuwe visie is de gemeente in staat regie te voeren en optimaal in te spelen op actuele ontwikkelingen en op initiatieven vanuit de samenleving en markt. De gemeente Ooststellingwerf werkt samen in provinciaal verband en intensief met de vier buurgemeenten (Heerenveen, Opsterland, Smallingerland en Weststellingwerf) in de regio Zuidoost-Fryslân en de woningbouwverenigingen.

De gemeente wil inspelen op de gewijzigde vraag naar woningen en woonvormen door het stimuleren van innovatieve woonconcepten (bijvoorbeeld vriendenerven, tiny houses) zowel in nieuwbouw als bij renovatieprojecten (bijvoorbeeld verdunning). De gemeente wil flexibel zijn en via maatwerk optimaal inspelen op de concrete vraag.

Nadruk van het nieuwe woonbeleid ligt op de dorpen Appelscha, Haulerwijk en Oosterwolde. In de andere dorpen wordt terughoudend omgegaan met uitbreidingsnieuwbouw. De nadruk ligt hier op herstructurering (= inclusief sloop en vervangende nieuwbouw) en op het herbestemmen van niet-woonbebouwing. In dit bestemmingsplan is sprake van het herbestemmen van een bedrijfsbestemming. Daarmee is het initiatief passend binnen de nieuwe Woonvisie van de gemeente.

Welstandsnota

De woning zelf moet voldoen aan de criteria voor het buitengebied uit de Welstandsnota. Een eerste bespreking met de welstandscommissie heeft reeds plaatsgevonden. Op basis hiervan wordt verwacht dat er uiteindelijk een positief welstandsadvies gegeven moet kunnen worden op het bouwplan zoals dat er nu ligt. De welstandsnota is van belang bij de toetsing of het plan voldoet aan redelijke esen van welstand bij de bouwaanvraag. Deze toets is onafhankelijk van het bestemmingsplan.

3.4 Conclusie

Samenvattend kan gesteld worden dat de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt passend zijn, op onderdelen de doelstellingen versterken, binnen de verschillende beleidskaders van Rijk, provincie en gemeente. Het bescheven beleid staat de ontwikkelingen dan ook niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied moeten passen binnen het overheidsbeleid, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies / belangen in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Algemeen

In 1992 is het Europees Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Het doel hiervan is het veiligstellen van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid, wat betekent dat bij de voorbereiding van bestemmingsplannen meer aandacht moet worden besteed aan de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden en dat een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van die archeologische waarden. Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Deze wet regelt onder andere dat er in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening gehouden wordt met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

De provincie Fryslan heeft hiervoor de Fryske Archeologisch Monumentenkaart Extra vastgesteld. Hierin staan voor twee periodes de verwachtingswaarden weergegeven waarbij archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.

IJzertijd - Middeleeuwen

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPPetersburg24-VG01_0006.png"

Figuur 5: advieskaart IJzertijd-Middeleeuwen

Voor deze periode is geen onderzoek nodig. Dit advies wordt gegeven als op basis van eerder onderzoek is gebleken dat er zich geen archeologische resten in de bodem bevinden. Ook geldt dit wanneer de archeologische verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de periode IJzertijd - Middeleeuwen op gefundeerde gronden zodanig laag is dat de kans op aantasting bij de meeste ingrepen zeer klein is. Hier is het laatste het geval.

Steentijd - Bronstijd

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPPetersburg24-VG01_0007.png"

Figuur 6: advieskaart Steentijd-Bronstijd

Voor de Steentijd-Bronstijd is er sprake van een (lage) verwachting. Van deze gebieden wordt vermoed dat eventuele aanwezige archeologische resten al ernstig verstoord zijn, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5000 m² een quickscan te verrichten. Hier worden geen ingrepen gedaan met een dergelijke omvang.

4.1.2 Conclusie

Het aspect archeologie geeft geen beperkingen voor de uitvoering van het plan.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.

Uit de gegevens van het bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat er in het verleden sprake is geweest van een mogelijke demping. Deze is in het verleden onderzocht. De conclusie van dit onderzoek luidt als volgt: De resultaten van het uitgevoerde (historische) bodemonderzoek geven aan dat de (voormalige) activiteiten en/of de onderzoekslocatie voldoende zijn onderzocht in het kader van de Wet bodembescherming (bron: www.bodemloket.nl). Op grond hiervan kan gesteld worden dat de lokatie niet verdacht is en kan worden gebruikt voor een woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPPetersburg24-VG01_0008.png"

Figuur 7: fragment bodemrisicokaart met daarop de demping die onderzocht is.

4.2.2 Conclusie

Het aspect bodem(verontreiniging) geeft geen beperking voor de realisatie van de plannen.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Algemeen

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

In de directe omgeving van de beoogde woning is geen sprake van bedrijven die nadelige invloed kunnen ondervinden van deze transformatie naar een woonbestemming. Zoals te zien in figuur 3 zijn er op grond van het vigerende bestemmingsplan alleen woonpercelen rondom De Petersburg 24 toegestaan. Deze vormen geen beperking voor de nieuwe woning. Ook worden er met dit bestemmingsplan geen (risicovolle) bedrijven mogelijk gemaakt die voor de omgeving een beperking zou kunnen geven.

4.3.2 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering geeft geen beperkingen voor de realisatie van het bestemmingsplan.

4.4 Cultuurhistorie

4.4.1 Algemeen

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Een verantwoorde verankering van de cultuurhistorie in structuurvisie, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages is gewenst. Het voornaamste doel is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 onder 2). De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente.

Landschappelijke en cultuurhistorische waarden zijn in belangrijke mate bepalend voor het karakter van het landelijk gebied. Stimulering van het behoud en de ontwikkeling van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten leiden uiteindelijk tot een verdere verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en een betere herkenbaarheid van het gebied. Dit komt de beleefbaarheid van het gebied voor de burgers en de bezoekers ten goede. Binnen de dubbelbestemming ligt het accent op het behoud, herstel en de versterking van de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden in onderlinge samenhang.

In het buitengebied van de gemeente is sprake van vele solitaire woningen. Ook in de directe nabijheid van dit bestemmingsplannen liggen een aantal woonpercelen. Het toevoegen van een nieuw woonperceel is vanuit het aspect cultuurhistorie dan ook passend te noemen in het buitengebied van de gemeente. Ter bescherming van de cultuurhistorische waarden in het gehele gebied is in het geldende bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de cultuurhistorische waarden. Deze beschermt het natuurlijk reliëf, houtwallen, sloten en gaat het verharden van percelen tegen. In dit bouwplan is geen sprake van aantasting van deze waarden omdat ze blijven zoals ze nu zijn. Om dat ook in de toekomst te waarborgen is de dubbelbescherming ook hier opgenomen.

4.4.2 Conclusie

Het plan is inpasbaar in de omgeving en tast geen cultuurhistorische waarden aan.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over "externe veiligheid" om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6 contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.


Plaatsgebonden Risico (PR) is "het risico op een plaats buiten een inrichting uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is".

De definitie van Groepsrisico (GR) is "de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is".
 

Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden. De verantwoording bevat de volgende elementen:

  • de personendichtheid;
  • de hoogte van het groepsrisico;
  • maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • de voor- en nadelen van alternatieve locaties;
  • de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid van calamiteiten moet de veiligheidsregio om advies worden gevraagd. In en rond het plangebied zijn geen inrichtingen gevestigd en kunnen ook geen inrichtingen gevestigd worden, zoals bedoeld in het Bevi.

Er is geen sprake van risicobedrijven of transportroutes in de directe omgeving met een risicocontour over dit plangebied. Ook maakt dit bestemmingplan geen risicovolle bedrijven mogelijk. Daarnaast zijn er geen buisleidingen aanwezig die een mogelijk risico kunnen vormen voor de omgeving. Buisleidingen geven geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor dit bestemmingsplan.

4.6 Geluid

4.6.1 Algemeen

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige gebouwen enerzijds en niet-geluids-gevoelige gebouwen anderzijds. Als geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone behorend bij een zoneplichtige weg worden geprojecteerd bij een bestemmingsplanprocedure, dient door middel van akoestisch onderzoek te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Wegen waar deze zone in principe niet geldt, zijn:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.

Voor het aspect geluid is een berekening gemaakt waarbij is berekend hoeveel auto's er moeten rijden om een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde te krijgen (zie bijlage 2). Daaruit blijkt dat bij 1000 motorvoertuigen per etmaal (vt/etm) de geluidbelasting op de woning circa 53 dB bedraagt. Inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh wordt er dan voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Gezien de aard van de weg is het aannemelijk om ervan uit te gaan dat de verkeersintensiteit van de Petersburg sinds de verplaatsing van de N381 ruim minder is dan 1000 motorvoertuigen per etmaal zodat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder.

Naast wegverkeerslawaai is er geen sprake van een bedrijventerrein in de directe omgeving. Ook zelfstandige bedrijven zijn niet aanwezig. Het aspect industrielawaai geeft dan ook geen beperkingen. Tenslotte ligt er geen spoorlijn in de gemeente zodat ook dit aspect geen beperkingen geeft voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6.2 Conclusie

Het aspect geluid geeft geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid.

4.7 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of kabels aanwezig. Kabels en leidingen hoeven in het bestemmingsplan daarom geen extra bescherming door middel van een dubbelbestemming.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Algemeen

Wet luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPPetersburg24-VG01_0009.png"

Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007). Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); 
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); 
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); 
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); 
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10; 
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

4.8.2 Conclusie

Er wordt met dit plan slechts 1 woning toegestaan. Het valt derhalve in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht.

4.9 Natuur

4.9.1 Algemeen

Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij dient te worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming is onderzocht in hoeverre Natura 2000-gebieden in de directe omgeving liggen van de Petersburg 24. Uit onderstaande afbeeldingen blijkt dat deze twee gebieden ( Fochteloërveen en Wijnjeterper Schar) op ruime afstand liggen en geen nadelige invloed zullen ondervinden van deze woning en haar gebruikers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPPetersburg24-VG01_0010.png"

Figuur 8a.: Afstand plangebied tot Natura 2000-gebied Fochteloërveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPPetersburg24-VG01_0011.png"

Figuur 8b: Afstand plangebied tot Natura 2000-gebied Wijnjeterper Schar.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het Natuurnetwerk Nederland liggen:

  • bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
  • gebieden waar nieuwe natuur wordt aangelegd;
  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee;
  • alle Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPPetersburg24-VG01_0012.png"

Figuur 9: overzichtkaart Natuurnetwerk Nederland (in rood de globale ligging van het plangebied)

In bovenstaande figuur is het Natuurnetwerk Nederland weergegeven. Daaruit blijkt dat ten noorden van Petersburg 24 een aantal gebieden liggen die onderdeel uitmaken van het NNN-gebied. Uit de figuur blijkt ook dat ten zuiden van Petersburg in de directe omgeving geen beschermde gebieden aanwezig zijn. De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken, zorgen niet voor een barrière tussen verschillende natuurgebieden waardoor dieren niet meer van het ene naar het andere gebied kunnen komen. Door het ontbreken van een barrièrewerking en/of invloed op bovengenoemde gebieden is het plan niet in strijd met de doelstellingen van het NNN en geeft dit geen beperkingen voor de realisatie van de woning.

Soortenbescherming

Ten aanzien van de soortenbescherming vloeit voort uit de Wet natuurbescherming, dat beschermde plant- en diersoorten niet verstoord mogen worden. Een groot gedeelte van het perceel is verhard met klinkers. Het overige deel van het terrein is al jaren kort gemaaid, daardoor wordt het niet geschikt geacht voor beschermde plant- en diersoorten. Het gebied is nu al ingericht als tuin en zal dat ook in de toekomst blijven. De omliggende bomen en bosjes aan de Petersburg zullen blijven staan. Voor het overige zijn rondom het perceel geen bomen of heggen aanwezig waar zich beschermde diersoorten kunnen ophouden. Ook de sloten en greppels zullen niet aangetast worden waardoor ook daar eventuele beschermde plant- en diersoorten niet verstoord worden. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat er geen significant negatieve effecten te verwachten zijn op beschermde plant- en diersoorten en dat ook dit aspect geen beperkingen geeft voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.9.2 Conclusie

Met de beschikbare gegevens worden geen beperkingen verwacht vanuit het aspect natuur.

4.10 Water

4.10.1 Algemeen

Wet- en regelgeving

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.

Waterwet

De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.

Voor het plan is een Watertoets uitgevoerd (zie bijlage 3). Om de woning te kunnen bouwen worden er geen aanpassingen gedaan aan de watergangen in het gebied. De perceelsindeling en -omvang blijft gelijk. Er ontstaat omdat het gebouw iets vergroot wordt met 16m² een geringe toename aan verharding op het perceel ten opzichte van de huidige situatie. Mede op basis van deze gegevens is de Watertoets uitgevoerd. Uit de toets is naar voren gekomen dat het aspect water geen beperkingen geeft voor de realisatie van het bestemmingsplan.

4.10.2 Conclusie

Het aspect water geeft geen beperkingen voor de realisatie van de plannen.

 

Hoofdstuk 5 Juridische beschrijving

5.1 Algemene uitgangspunten

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2008. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2008 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden. Het bestemmingsplan voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

Wonen

In dit bestemmingsplan is één hoofdbestemming opgenomen, te weten 'Wonen'. Deze bestemming is overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied 2016 van de gemeente. Het perceel krijgt daarmee dezelfde mogelijkheden als de overige woningen in het buitengebied van de gemeente Ooststellingwerf. Woningen in het buitengebied mogen een oppervlakte hebben van maximaal 175m². De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 meter en 8 meter. De toren van de nieuwe woning is 8 meter en voldoet aan deze bepalingen.

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Daarnaast dient inzichtelijk gemaakt te worden hoe de grondexploitatie geregeld is.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan wordt als ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd nadat het als voorontwerp is aangeboden aan de overlegpartners van de gemeente ex artikel 3.1.1. Bro. Indien er inhoudelijke reacties gegeven worden in één van beide periodes zullen die van een inhoudelijke reactie van het gemeentebestuur voorzien worden. Dit zal na afloop van de periode verwerkt worden in en bij het bestemmingsplan.

Resultaten PM.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Inzicht in de economische uitvoerbaarheid is vanuit het bestemmingsplan in het bijzonder van belang waar het gaat om nieuwe activiteiten. Dit bestemmingsplan biedt een actueel juridisch-planologisch kader voor de bestaande situatie. Perceelsgebonden ontwikkelingen zijn binnen de randvoorwaarden van het onderhavige bestemmingsplan mogelijk. De gemeente heeft geen financiële bemoeienis met eventuele perceelsgebonden ontwikkelingen. De initiatiefnemer zal op grond van de legesverordening leges betalen voor het begeleiden van de bestemmingsplanprocedure door de gemeente. De bouw van de woning is een particulier initiatief dat volledig bekostigd wordt door initiatiefnemer.

De gemeente zal verder een planschadeovereenkomst afsluiten met initiatiefnemer, waarin eventuele planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald. Het kostenverhaal is daarmee anderszins verzekerd. De gemeente is dan ook van mening dat de economische uitvoerbaarheid in voldoende mate is gewaarborgd en dit bestemmingsplan daarmee uitvoerbaar is.