direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oosterwolde - Jan Frankensingel 26
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.BPJFrankensingel26-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft in 1998 het gebouw aan de Jan Frankensingel 26 te Oosterwolde gekocht dat voorheen de functie als gezinsvervangend tehuis had. Dit gebouw is gedeeltelijk in gebruik genomen als woning.

Het pand heeft echter geen woonbestemming en het gewenste gebruik is niet mogelijk op basis van de geldende beheersverordening Oosterwolde 2014.

Met dit bestemmingsplan wordt de woonbestemming planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

In figuur 1.1 is te zien dat het plangebied is gelegen aan de westkant van Oosterwolde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPJFrankensingel26-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied in Oosterwolde

Het plangebied wordt ontsloten door de Jan Frankensingel aan de oostkant. Aan de noordkant wordt het plangebied begrensd door een grasperceel, aan de zuidkant door een hertenkamp en aan de westkant door een bosperceel. In figuur 1.2 is de luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPJFrankensingel26-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Begrenzing plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is nu geregeld in de beheersverordening Oosterwolde 2014, dat is vastgesteld op 20 mei 2014. Het besluitgebied van deze beheersverordening beslaat het dorp Oosterwolde. Met de beheersverordening zijn 6 bestemmingsplannen geheel of gedeeltelijk vervangen. Op de verbeelding van de beheersverordening is aangegeven dat de bebouwing aan de Jan Frankensingel 26 bestaand is. Verder is het bouwvlak aangegeven en een maximale bouwhoogte van 10 m en een maximale goothoogte van 6,5 m. In de gebruiksregels van de beheersverordening is aangegeven dat de binnen het verordeningsgebied gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik. In figuur 1.3 is een uitsnede van de beheersverordening ter plaatse van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPJFrankensingel26-VG01_0003.jpg"

Figuur 1.3 Uitsnede beheersverordening Oosterwolde 2014

1.4 Leeswijzer

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vormt de toelichting de onderbouwing voor het feitelijke bestemmingsplan, bestaande uit een verbeelding (plankaart) en regels. De opbouw van deze toelichting is als volgt:

  • na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste situatie beschreven;
  • in hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau behandeld;
  • een toetsing van het project aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten is in hoofdstuk 4 opgenomen;
  • in hoofdstuk 5 is de beschrijving van het juridische systeem en de bestemming opgenomen;
  • de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden in hoofdstuk 6 beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het gebouw dat gelegen is aan de Jan Frankensingel is een vrijstaand pand (zie figuur 2.1). Het pand is in 1998 aangekocht en heeft sindsdien onder andere dienstgedaan als dienstwoning. Een deel van het pand wordt gebruikt als kantoorruimte. Het gebouw heeft een geïsoleerde ligging, wordt omzoomd door bomen en grenst aan een bosperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPJFrankensingel26-VG01_0004.png"

Figuur 2.1 Jan Frankensingel 26 (bron: Google maps)

In figuur 2.2 is te zien dat het plangebied wordt ontsloten door de Jan Frankensingel. Dit gedeelte van de Jan Frankensingel is een doodlopende weg die een zijweg is van de Jan Frankensingel.

Ten noordwesten van het plangebied is een rioolzuiveringsinstallatie gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPJFrankensingel26-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.2 Plattegrond omgeving plangebied

Het wonen op het perceel Jan Frankensingel 26 is niet planologisch geregeld.

2.2 Nieuwe situatie

Op 20 juli 2020 heeft de initiatiefnemer een principeverzoek ingediend voor medewerking aan de woonbestemming naast de huidige bestemming. Het gebouw is verouderd en de initiatiefnemer wil het gebouw inpandig verbouwen en het pand tevens verduurzamen. Een gedeelte van het gebouw blijft als woonruimte in gebruik. De rest wordt gebruikt als kantoorruimte.

Het collegebesluit van 15 september 2020 op het principeverzoek luidt als volgt.

  • 1. In principe medewerking verlenen - voor een periode van twee jaar vanaf de dag na de dag van dit besluit - aan het wijzigen of afwijken van de bestemming van (een deel van) de gronden van het perceel aan de Jan Frankensingel 26 in Oosterwolde met de mogelijkheid om (een deel van) de gronden en bouwwerken te gebruiken voor wonen.
  • 2. Binnen de woningbouwafspraken ruimte te reserveren voor ten hoogste één woning, onder voorwaarde dat uit de uitwerking van het initiatief in een bestemmingsplan of aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat:
    • a. de woning voldoende punten scoort in stap 1 van het 'Afwegingskader woningbouw Ooststellingwerf';
    • b. er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Ad 1. Het college adviseert een bestemmingsplan vast te laten stellen, zodat de ruimtelijke mogelijkheden voor gebruik en gebouwen van de betreffende gronden voor het projectgebied in één ruimtelijk instrument goed zijn omschreven. Met dit bestemmingsplan wordt met de bestemming 'Wonen' het wonen aan Jan Frankensingel 26 in Oosterwolde mogelijk gemaakt. Het college heeft aangegeven in principe hieraan medewerking te willen verlenen.

Ad 2a. Het college wil ruimte reserveren voor ten hoogste één woning indien de woning voldoende punten scoort in het 'Afwegingskader woningbouw Ooststellingwerf'. In de regels is aangegeven dat het in dit bestemmingsplan om één woning gaat. In paragraaf 3.3 wordt uiteengezet dat het initiatief voldoende punten scoort.

Ad 2b. In hoofdstuk 4 worden de verschillende milieu- en omgevingsaspecten getoetst Hieruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleid van het Rijk, de provincie én de gemeente geeft uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk zijn deze uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van het Rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Duurzame verstedelijking

Een algemeen belang in de SVIR is het proces van duurzame verstedelijking. In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat bij ruimtelijke projecten voorzien moet worden in duurzame verstedelijking. Dit wordt de 'ladder voor duurzame verstedelijking' genoemd. Ingeval van nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan die ontwikkeling en wanneer deze plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Relevant is of het plan is aan te merken als woningbouwlocatie volgens het Bro. Voor wonen ligt de ondergrens op maximaal 11 woningen. Het plan met één woning kwalificeert zich daarmee niet als woningbouwlocatie en is dus niet ladderplichtig.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Het Besluit bevat regels over nationale belangen die juridische borging vragen in gemeentelijke beleid.

Conclusie

Uit het voorgaande blijkt dat er geen Rijksbelangen worden geraakt met het plan.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele

Op 23 september 2020 is de omgevingsvisie Fryslân - De romte diele vastgesteld waarin de ambitie voor de provincie voor 2030-2050 wordt uitgesproken. Hierbij wordt gewerkt met 9 principes die richting geven bij het maken van keuzes. Enerzijds zijn de principes inhoudelijk van aard, zoals zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities, gezondheid en veilig. Anderzijds zijn er samenwerkingsprincipes, zoals rolbewust, decentraal wat kan, het ja, mits principe, aansluiting zoeken en sturen op proces, ruimer op inhoud.

De insteek om de ambities te realiseren, is niet door verandering tegen te houden, maar door de gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.

De planontwikkeling past binnen het principe van zuinig ruimtegebruik, omdat de bestaande bebouwing blijft gehandhaafd.

Verordening Romte Fryslân 2014

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaande stedelijke gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen, toegevoegd worden.

Artikel 3.1.1 van de provinciale verordening stelt dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Het plan is echter niet opgenomen in het woonplan, maar van het bepaalde in lid 1 van artikel 3.1.1 kan worden afgeweken als het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat. Met het wijzigen van de bestemming in 'Wonen' om de huidige woning te legaliseren, worden niet meer woningen toegevoegd aan het huidige woningbestand.

Conclusie

Uit het voorgaande blijkt dat de provinciale belangen voldoende zijn geborgd.

3.3 Gemeentelijk beleid

Het beleid ten aanzien van de ruimtelijke inrichting voor de gemeente Ooststellingwerf is vastgelegd in verschillende beleidskaders. Hieronder is een overzicht geplaatst met de verschillende op het plan van toepassing zijnde beleidskaders.

Structuurvisie 2010-2020-2030 Ooststellingwerf

De structuurvisie 2010-2020-2030 Ooststellingwerf - De grenzeloze toekomst is in 2009 opgesteld en is naast een bron van inspiratie vooral de beschrijving van de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkelingen in de gemeente Ooststellingwerf. In de visie wordt onder andere levensloopbestendig wonen genoemd. In de Woonvisie komt dit aspect ook aan de orde.

Raadsprogramma 2018-2022 en Uitvoeringsprogramma 2018-2022

In het Raadsprogramma is aangegeven dat met betrekking tot wonen inbreiding voor uitbreiding gaat en dat daarbij voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt gekozen. In het uitvoeringsprogramma is het raadsprogramma uitgewerkt. Hierin is aangegeven dat nieuwe woningbouw zorgvuldig wordt afgewogen. Hiervoor is een Afwegingskader woningbouw Ooststellingwerf opgesteld. De focus ligt daarbij onder andere op duurzaamheid.

Woonvisie Ooststellingwerf 2017-2022

In de Woonvisie Ooststellingwerf wordt aangegeven dat er woningen worden toegevoegd die toekomstbestendig zijn, qua woonkwaliteit, duurzaamheid en levensloopbestendigheid. Daarbij kan het qua woningtype bijvoorbeeld gaan om ongeschikte woningen voor groeiende doelgroepen, zoals één- en tweepersoonshuishoudens. Zowel ouderen als jongeren behoren hiertoe.

Het initiatief betreft naast een bestemmingswijziging een inpandige verbouwing. Het bestaande gebouw heeft één bouwlaag, waarmee de woning levensloopbestendig is. Het pand wordt tevens verduurzaamd wat in overeenstemming is met de duurzaamheid waarop de Woonvisie inzet.

Afwegingskader woningbouw Ooststellingwerf

Op 29 januari 2019 is het Afwegingskader woningbouw gemeente Ooststellingwerf versie 1.3 door de raad vastgesteld. Er zijn in de gemeente veel plannen, initiatieven, ideeën en (potentiële) locaties voor nieuwbouw. Deze plannen nemen meer in dan de ruimte die regionaal is afgesproken voor de uitbreiding van de woningvoorraad in de gemeente. Met dit Afwegingskader wordt getoetst in hoeverre bouwplannen passen in de visie en de (kwantitatieve) ruimte die er in een bepaalde periode beschikbaar is. Het Afwegingskader past binnen de landelijke en provinciale wet- en regelgeving, de ladder voor duurzame verstedelijking en de Verordening Romte Fryslân 2014.

In het Afwegingskader is één van de kernopgaven het verduurzamen van de gebouwde omgeving. Verder wordt aangegeven dat de uitbreidingsbehoefte in de periode tot en met 2025 plaatsvindt in de drie hoofdkernen waarvan Oosterwolde er één is. Plannen binnen de bebouwde omgeving (bestaand stedelijk gebied) hebben de voorkeur boven bouwen buiten de bebouwde kom (landelijk gebied). Inbreiding gaat boven uitbreiding. Het college staat positief tegenover kleine particuliere initiatieven.

Dit plan bestaat uit een pand dat zich reeds in bestaand stedelijk gebied bevindt in de kern Oosterwolde. In de regels van de beheersverordening is in artikel 4, lid 4.1 is voor het bouwen bepaald dat aanwezige bestaande bouwwerken zijn toegestaan. Op basis hiervan is het college van oordeel dat er met het initiatief sprake is van een inbreiding.

Initiatiefnemer geeft aan het pand te willen verduurzamen door de kozijnen te vervangen door kunststof kozijnen met dubbel geïsoleerd glas, isolatie aan te brengen en zonnepanelen te plaatsen. Het streven is een 'gasvrij' pand te realiseren. Dit plan past binnen de gemeentelijke ambitie om duurzaamheid te bevorderen en medewerking te verlenen aan kleine particuliere initiatieven.

Bij de beoordeling van het principeverzoek heeft de gemeente Ooststellingwerf het initiatief getoetst aan het Afwegingskader. Volgens drie opvolgende stappen beoordeelt de gemeente in hoeverre nieuwe woningbouwplannen aansluiten bij de volkshuisvestelijke ambities en uitgangspunten. In het principebesluit zoals besproken in paragraaf 2.2, wordt aangegeven dat de woning voldoende punten moet scoren in stap 1 van het 'Afwegingskader woningbouw Ooststellingwerf'. Stap 1 is de 'Toets op Maatschappelijke meerwaarde'. Tijdens deze stap wordt als eerst de aard van het bouwplan beoordeeld. Gekeken wordt daarbij naar de vraag of er sprake is van voorraaduitbreiding en/of voorraadvernieuwing en naar de ruimtelijke inpassing (inbreiding boven uitbreiding). Projecten die geen beslag leggen op het woningbouwvolume, worden positiever beoordeeld. Als de aard van het project bepaald is, dan worden plannen getoetst op de wijze waarop zij aan de kwalitatieve ambities van de gemeente tegemoetkomen. De kwalitatieve waarde wordt beoordeeld op basis van een score op verschillende criteria. De score voor de aard en de kwaliteit van het bouwproject tezamen bepaalt de Maatschappelijke meerwaarde. Een lage eindscore hiervoor betekent dat het plan (in huidige vorm) niet kan worden voortgezet.

Uit de toets, die de gemeente heeft toegevoegd als bijlage bij het principebesluit, blijkt dat het project 6 punten scoort vanwege het initiatief in bestaand stedelijk gebied (inbreiding). Bovendien is het een grondgebonden woning en een levensloopbestendige woning. Dit levert 4 punten op. In het principeverzoek is aangegeven dat de werkzaamheden onder andere gericht zijn op verduurzaming van het pand, waarmee het initiatief tot 16 punten kan scoren. Dit betekent dat de totaalscore Maatschappelijke meerwaarde 26 punten bedraagt en daarmee goed scoort. Indien rekening wordt gehouden met het feit dat de woning al vanaf 1998 als woning in gebruik is en er geen sprake is van een netto woningtoevoeging, wordt de score hoger. Met het initiatief wordt verpaupering van het pand tegengegaan, wat positief is voor de leefbaarheid. Het plan is goed bereikbaar en wordt goed ontsloten voor auto- en langzaam verkeer. In het principebesluit wordt aangegeven dat het initiatief past binnen het beleid voor wonen.

Conclusie

Uit het bovenstaande blijkt dat de ontwikkeling binnen de beleidsuitgangspunten van levensloopbestendigheid, inbreiding en duurzaamheid past. Bovendien ligt de locatie in de kern Oosterwolde, waardoor het initiatief voldoet aan de gemeentelijke randvoorwaarden.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd. Dat zijn de milieu- en omgevingsaspecten geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie, bedrijven en milieuhinder en kabels en leidingen. In de volgende paragrafen worden deze omgevingsaspecten en eventueel daaraan verbonden planologische randvoorwaarden behandeld.

4.2 Geluid

Toetsingskader wegverkeerslawaai

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De breedte van een geluidszone voor wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging. Het plangebied ligt binnen de wettelijke zone van de Jan Frankensingel (200 m).

Voor de geluidsbelasting op de gevels van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen de wettelijke geluidszone van een weg, gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde voor wegen is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de bestemmingen (binnen- of buitenstedelijk). Bestemmingen met een binnenstedelijke ligging, maar binnen de geluidszone van een autosnelweg, worden bij het bepalen van de geluidszone voor die autosnelweg gerekend tot buitenstedelijk gebied.

Voor het plangebied geldt de algemene voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. De maximale grenswaarde bedraagt Lden = 63 dB (binnenstedelijke situatie).

Toetsing

De Jan Frankensingel is een relatief rustige weg. Vanwege de afstand van het plangebied tot de weg (circa 100 m) kan zonder aanvullende berekeningen worden aangenomen dat aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan. Verder geldt dat de oude bestemming als gezinsvervangend tehuis ook als woonbestemming kan worden opgevat, zodat voor wat betreft de beoordeling van geluid er geen wijzigingen optreden en daarmee formeel de Wgh-toets achterwege kan blijven.

4.3 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' (nibm) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningbouwprojecten geldt als grenswaarde bij twee ontsluitingswegen 3.000 woningen. Projecten onder dit aantal vallen onder de nibm-regeling.

Toetsing

In Friesland zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat in Oosterwolde en omgeving sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit.

Met dit plan wordt één woning mogelijk gemaakt. Daarmee geldt voor dit plan de nibm-regeling. Het plan is van dermate kleine omvang dat niet in betekenende mate wordt bijgedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsing

Via het bodemloket is de 'Kaart locaties met (mogelijke) bodemverontreiniging' geraadpleegd. Er is geen specifieke informatie over het perceel bekend, maar met een gezinsvervangend tehuis betrof het pand reeds een bodemgevoelige functie. Met dit bestemmingsplan wordt de woonfunctie mogelijk gemaakt. Er vinden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaats, waardoor nader onderzoek niet noodzakelijk is.

4.5 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In voornoemde Besluiten is een verantwoordingsplicht bij een toename van het groepsrisico opgenomen.

Het aspect externe veiligheid wordt beoordeeld met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Voor het GR is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het GR onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.

Toetsing

Voor het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in en in de omgeving van het plangebied geen sprake is van risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen waarvoor het groepsrisicogebied het plangebied raakt.

4.6 Water

Toetsingskader

Een belangrijke verplichting voor alle ruimtelijke plannen en projecten is de watertoets. Het doel hiervan is te waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De 'winst' die wordt behaald bij de watertoets, ligt bij de vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder en de informatievoorziening.

Toetsing

Voor het bestemmingsplan Oosterwolde-Jan Frankensingel 26 is een watertoets aangevraagd. Het toetsresultaat staat in bijlage 1. Het bestemmingsplangebied valt in het werkgebied van Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip geeft aan dat het plan geen invloed heeft op het watersysteem en de waterketen. Hierdoor kan de procedure geen waterschapsbelang worden gevolgd voor de watertoets. Er hoeft geen afstemming plaats te vinden met Wetterskip Fryslân. Standaard wordt wel een toelichting gegeven over toename van verharding en klimaatadaptie.

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan 5 jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is. Met het project is geen sprake van een toename aan verharding. Watercompensatie is dan ook niet nodig.

Indien er in de toekomst sprake is van een toename aan verharding dient in het kader van de Keur van Wetterskip Fryslân gecompenseerd te worden. In de Keur van Wetterskip Fryslân is opgenomen dat het verboden is zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m² onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m² in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Indien hier in de toekomst sprake van is, zal met bovengenoemde rekening gehouden worden in de vorm van compenserende maatregelen. Indien extra oppervlaktewater niet mogelijk is, dan dan dient gekeken te worden naar alternatieve maatregelen. Dit zal in nauw overleg met het Wetterskip tot stand komen.

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwde gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.

Procedure

Via www.dewatertoets.nl heeft het Wetterskip de watertoets als een melding ontvangen. Zij archiveren deze melding. De watertoets is hiermee voor Wetterskip Fryslân afgerond. Dit betekent dat er verder geen contact opgenomen hoeft te worden met Wetterskip Fryslân.

4.7 Ecologie

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied is geen sprake van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 3,5 km afstand, namelijk het Drenst-Friese Wold & Leggelderveld. Op circa 1,6 km ten westen van het plangebied ligt een NNN-gebied. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied treden geen nadelige effecten op voor het Natura 2000-gebied en het NNN-gebied.

Soortenbescherming

De gewenste situatie die de initiatiefnemers voor ogen hebben voorziet niet in het kappen van bomen, het dempen van sloten en/of het slopen van gebouwen. De huidige situatie blijft gehandhaafd. Met dit bestemmingsplan wordt alleen de bestemming gewijzigd naar 'Wonen', zonder dat er een verandering in de ruimtelijke situatie plaatsvindt. Aantasting van beschermde soorten en strijdigheid met de Wnb wordt daardoor uitgesloten.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.8 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Voor de gemeente wordt gebruikgemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). De kaart is opgemaakt voor twee perioden: de ijzertijd-middeleeuwen en de steentijd-bronstijd.

Toetsing

Op basis van de kaart voor de ijzertijd-middeleeuwen is het plangebied aangemerkt als 'karterend onderzoek 3'. In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen uit de steentijd bevinden. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m² een historisch en karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren.

Op basis van de kaart steentijd-bronstijd is het plangebied aangemerkt als 'quickscan'. In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen uit de steentijd bevinden, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologische resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren.

Met dit bestemmingsplan worden geen bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt die de drempelwaarde overschrijden. Het omgevingsaspect archeologie vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.

4.9 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Het Rijk heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in artikel 3.1.6 lid 5 sub a vastgelegd dat gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Naast wetgeving op Rijksniveau is ook in de 'Verordening Romte Fryslân 2014' in artikel 2.1.1 vastgelegd dat gemeenten in een ruimtelijk plan moeten aangeven op welke wijze het plan rekening houdt met cultuurhistorische elementen en structuren zoals opgenomen in de provinciale structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte'.

Toetsing

Met dit bestemmingsplan wordt de bestemming 'Wonen' planologisch mogelijk gemaakt. Het betreft geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waardoor er geen verandering in de cultuurhistorische situatie plaatsvindt.

4.10 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. Voor overige gebiedstypen kunnen eventueel andere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering is alleen van toepassing op nieuwe situaties en beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Toetsing

Ten noordwesten van het plangebied is aan de Duistereweg te Oosterwolde een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) gevestigd. Uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (versie 2009) blijkt dat het houden van een (richt)afstand van ten minste 200 m tussen een woning en een RWZI in beginsel voldoende is voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning. De afstand gemeten tussen het bestemmingsplangebied en de RWZI is ongeveer 120 m.

Aangezien grotendeels de bestaande situatie wordt vastgelegd in het bestemmingsplan, is en blijft de bestaande milieuhygiënische situatie gehandhaafd en is een verslechtering niet mogelijk. Bovendien gaat de ontwikkeling om hinder in de omgeving te beperken bij de RWZI's steeds verder, waardoor de eventuele geurhinder steeds minder zal worden. Vanuit milieuzonering gelden er geen belemmeringen voor het plangebied. Tot slot geldt dat al aanwezige woningen aan de Duistereweg op kortere afstand zijn gelegen en daarmee bepalend voor de geursituatie vanwege de RWZI. Deze woningen liggen bovendien het meest ongunstig ten opzichte van de overheersende windrichting.

4.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Toetsing

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de kaders van dit bestemmingplan geformuleerd. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een dergelijke toelichting. Een toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Algemeen

Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

5.3 Regels (hoofdopzet)

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. inleidende regels;
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels;
  • 4. overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In de begrippen zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In de wijze van meten is vastgelegd op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de bestemmingsregels die bestaan uit:

  • a. bestemmingsomschrijving;
  • b. bouwregels;
  • c. nadere eisen;
  • d. afwijken van de bouwregels;
  • e. specifieke gebruiksregels.

Ad a. Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving is vooral van belang om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt. In het kader van de handhaving is de bestemmingsomschrijving dan ook van groot belang.

Ad b. Bouwregels

De bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming zijn de bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving.

Ad c. Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Ad d. Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bepaalde regels. In beginsel betreft het afwijkingen van geringe aard, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd.

Ad e. Specifieke gebruiksregels

In dit bestemmingsplan wordt onder de specifieke gebruiksregels uitdrukkelijk aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat regels die voor het hele bestemmingsplan gelden. Het betreffen onder andere de anti-dubbeltelbepaling, de parkeernormen, de algemene gebruiksregels en de algemene afwijkingsregels. De afwijkingsmogelijkheden en de algemene afwijkingsregels zorgen voor enige flexibiliteit van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 geeft regels over hoe om te gaan met bouwwerken en het gebruik vallend onder het overgangsrecht en de benaming van het plan.

5.4 Toelichting op bestemming

In dit bestemmingsplan is alleen de bestemming 'Wonen' in de regels en op de verbeelding opgenomen. Deze bestemming geeft aan dat de gronden alleen bestemd zijn voor wonen al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijf, dienstverlening of een Bed & Brochje.

Alle ondergeschikte voorzieningen als onder andere verkeers- en verblijfsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen zijn ook mogelijk binnen de woonbestemming. Er zijn alleen mogelijkheden om te bouwen binnen het bouwblok.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is in het kader van overleg als bedoel in artikel 3.1.1 Bro eerst als voorontwerp voorgelegd aan een aantal (mogelijke) belanghebbende overheidsinstanties. Brandweer Fryslân heeft een advies gegeven dat is opgenomen in bijlage 2. Dit advies heeft niet tot wijzigingen in het bestemmingsplan geleid. Provincie Fryslân heeft ook een advies afgegeven op de ontwikkeling. Dit advies is opgenomen in bijlage 3. In dit advies wordt aangegeven dat een stikstofbeoordeling en een toetsing aan soorten ontbreekt. Dit advies is niet overgenomen, omdat er geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden. Indien er wordt gebouwd of verbouwd zal in het kader van de omgevingsvergunning aandacht worden besteed aan deze milieu- en omgevingsaspecten.

Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 6 juli 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.


Het bestemmingsplan is vervolgens op 1 december 2021 ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële uitvoerbaarheid

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. In dit geval is er geen sprake van uitvoeringskosten. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Grondexploitatie

In het voorliggende plan is er op basis van artikel 6.2.1 Bro geen sprake van een bouwplan. De grondexploitatieregeling is daarom niet van toepassing. Om deze reden wordt door de gemeente van het opstellen van een grondexploitatieplan afgezien. Tevens is bepaald dat bij exploitatiebedragen minder dan € 10.000,- er sprake is van een 'uitzonderingsgeval' waarbij het opstellen van een exploitatieplan niet verplicht is. In dit geval kan met leges worden volstaan aangezien er geen sprake is van fysieke kosten voor de gemeente en de gemeentelijke kosten minder bedragen dan € 10.000,-. De procedurekosten worden via leges verhaald op de initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

Ook wordt er geen anterieure overeenkomsten afgesloten tussen initiatiefnemer en gemeente. Voor het overige wordt het initiatief volledig door de initiatiefnemer bekostigd. Gemeente en initiatiefnemer sluiten een planschadeverhaalovereenkomst.