direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Elsloo - Haerweg 3 (De Stobbepoele)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.BPElslooHaerweg3-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Aan de Haerweg 3 te Elsloo ligt een voormalig agrarisch bedrijf met bijhorende bedrijfsgebouwen. Bij de gemeente Ooststellingwerf is het verzoek ingediend om op de locatie zorgboerderij 'De Stobbepoele' te realiseren. De bedrijfsgebouwen worden hiervoor gedeeltelijk gesloopt of opgeknapt. Tevens wordt een nieuwe zorgschuur gebouwd.

De ontwikkeling is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 1.3. De gemeente wil medewerking verlenen aan het verzoek. Daarom wordt voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Ooststellingswerf, op ongeveer 1,5 kilometer ten noorden van het dorp Elsloo. Het betreft het perceel Haerweg 3. De Haerweg is een voor autoverkeer doodlopende aftakking van de Tronde. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPElslooHaerweg3-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is nu geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied 2006. Het heeft hierin de bestemming 'Agrarisch gebied met hoge landschappelijke en natuurlijke waarde' met de aanduiding 'agrarisch bedrijf tevens bouwvlak'. Hier gelden planologische mogelijkheden voor (gebouwen ten behoeve van) een grondgebonden agrarisch bedrijven. Het gebruik van de gronden en het bouw van gebouwen ten behoeve van een zorginstelling is in strijd met de bestemming. Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een nieuwe juridisch-planologische regeling voor het plangebied, waarbinnen de gewenste situatie mogelijk is.

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 BESCHRIJVING VAN HET VOORNEMEN

2.1 Huidige situatie

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een voormalig agrarisch bedrijfsperceel dat net buiten een klein bebouwingscluster aan de Tronde ligt. Het perceel is samen met drie woonpercelen ontsloten op de Haerweg. Deze weg loopt voorbij het plangebied dood voor autoverkeer. Wel kan fietsverkeer verder richting de Peperstraat. Rondom het plangebied overheerst de woonfunctie. Daarnaast is sprake van agrarisch grondgebruik. Ten noordoosten van het plangebied ligt het bos- en waterrijk natuurgebied de 'Stobbepoel'.

Op het perceel staat een bedrijfswoning met ten oosten hiervan enkele bedrijfsgebouwen. Een luchtfoto van het plangebied is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPElslooHaerweg3-VA01_0002.png"

Figuur 2.1 Aanzicht op het plangebied

2.2 Voorgenomen initiatief

Het initiatief omvat de realisatie van zorgboerderij 'De Stobbepoele'. De bestaande schuren worden voor een gedeelte gesloopt. Alleen de westelijk gelegen delen worden behouden en opgeknapt c.q. opgewaardeerd. Achterop het perceel wordt een zorgschuur gebouwd. Hierin worden acht wooneenheden gerealiseerd. Dit aantal is theoretisch uit te breiden tot 13 eenheden in de voorgestelde bebouwing. De te behouden bedrijfsgebouwen worden getransformeerd tot belevingsstal en/of ondersteunende ruimten. De gewenste inrichting van het plangebied is weergegeven in figuur 2.2. De te slopen schuren zijn hierop weergeven in rode contouren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPElslooHaerweg3-VA01_0003.png"

Figuur 2.2 De te slopen schuren

De nieuw te bouwen belevingsstal wordt gebouwd op de bestaande fundering van de schuur. De zorgschuur komt op het westelijke gedeelte, op de plaats van de bestaande schuur te staan. De bestaande woning en het kantoor blijft in de nieuwe situatie ongewijzigd. Een impressie van de nieuwe situatie is weergegeven in figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPElslooHaerweg3-VA01_0004.png"

Figuur 2.3 Nieuwe situatie plangebied

Voor parkeervoorzieningen geldt dat dit op eigen terrein gerealiseerd wordt. Er worden zes parkeerplaatsen gerealiseerd.

2.3 Ruimtelijke kwaliteit

Dit bestemmingsplan maakt een herontwikkeling van een agrarisch bedrijf mogelijk. Het is van belang dat een dergelijke ontwikkeling op een verantwoorde manier wordt ingepast in het landschap. De Structuurvisie Grutsk op 'e Romte van de provincie Fryslân vormt hierbij een handvat.

Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in de Zuidelijke Wouden. Het gebied van de Zuidelijke Wouden kenmerkt zich door veel afwisseling in open en, op de hogere delen, besloten landschappen met bospercelen en omzoomde weilanden met houtwallen als perceelscheiding. De open landschappen zijn in de lagere delen te vinden en in de open polders die de overgang vormen naar het laagveengebied. Sloten rondom de kavels vormen hier de perceelscheiding en het landschapsbeeld met open weiden. Het behoud van de houtwallen, singels en boscomplexen en het versterken en ontwikkelen op basis van huidig gebruik van deze structuur is uitgangspunt.

Het huidige bedrijfsperceel is op een gebiedseigen wijze ingepast in een houtsingel. De nieuwe situatie wordt ingepast in de bestaande beplantingsstructuur, zoals weergeven in figuur 2.4. Het plan doet geen afbreuk aan de voorgenoemde uitgangspunten. De structuren in de omgeving blijven goed herkenbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPElslooHaerweg3-VA01_0005.png"

Figuur 2.4 Voorgestelde inpassing nieuwe situatie

Daarnaast zorgt de herindeling van het perceel voor een ruimtelijke kwaliteitsimpuls van vrijgekomen agrarische bebouwing. De oude schuren maken hierbij plaats voor een in het landelijk gebied passende bebouwing. De nieuwbouw heeft hierbij de uitstraling van een boerderij en vindt plaats op de plek van de bestaande bebouwing. Er wordt zodoende geen afbreuk gedaan aan het kenmerken van het landschap.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.

Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het transformeren van een voormalig agrarisch bedrijf naar een zorgboerderij wordt niet gezien als verstedelijking in dit kader.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007

Het Streekplan Fryslân 2007 is op 13 december 2006 door Provinciale Staten vastgesteld. De provincie streeft naar het verbeteren van de leefbaarheid en de vitaliteit van het platteland. Daarbij geldt het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte als uitgangspunt.

Het beleid van de provincie is gericht op de bundeling van stedelijke functies in stedelijke gebieden. Nieuwe stedelijke functies in het landelijk gebied worden in principe tegengegaan. Wel is er ruimte voor het hergebruik van voormalige agrarische bebouwing. De zorgfunctie wordt daarbij als geschikte functies gezien. Uitgangspunt is wel dat de nieuwe functie plaatsvindt in de bestaande bebouwing en op het bestaande erf en dat de woonfunctie plaatsvindt in het karakteristieke hoofdgebouw, in dit geval de boerderij.

De regels ten aanzien van het hergebruik van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing zijn opgenomen in de Verordening Romte.

Structuurvisie Grutsk op 'e Romte

In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.

Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in de Zuidelijke Wouden. Voor het plan is de vrij robuuste groenstructuur van singels, houtwallen, grotere en kleinere boscomplexen en boombeplanting langs wegen een belangrijke kwaliteit. Het behoud van de houtwallen, singels en boscomplexen, die samen een essentieel onderdeel vormen van de landschappelijke structuur staat voorop. Het behoud en versterken van huidig gebruik van deze structuur is uitgangspunt.

In paragraaf 2.3 wordt ingegaan hoe het plan wordt ingepast bij de genoemde kernkwaliteiten.

Verordening Romte Fryslân 2014

Op 18 juni 2014 is de nieuwe Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In de verordening zijn, net als in de eerdere verordening, regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Bundeling

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Hier is dus in principe geen beleidsruimte voor het toevoegen van zorgwoningen. In lid 1.2.1 is een uitzonderingsregel opgenomen, waarmee onder voorwaarden een zorg en woonfunctie wordt toegestaan indien sprake is van hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen. Deze voorwaarden zijn:

  • woningen - voor zover deze geen verband houden met zorgverlening - zijn slechts toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke gebouwen;
  • aanvullende nieuwbouw wordt toegestaan mits deze wat betreft omvang duidelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

Het voorgenomen plan voldoet aan de voorwaarden voor het hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. De wooneenheden in de zorgschuur houden verband met de zorgverlening en kunnen dus buiten de voormalige bedrijfswoning worden gerealiseerd.

Verder stelt lid 1.2.1 onder 4 een aantal regels met betrekking tot hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen en aanvullende nieuwbouw. Deze zijn:

  • bestaande karakteristieke en monumentale gebouwen behouden blijven;
  • de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen passen in de karakteristiek van de omgeving
  • geen beperkingen ontstaan voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving.

Op basis van het voorgaande bestaan er geen belemmeringen voor het vervangen van de bedrijfsgebouwen. Er is geen sprake van karakteristieke bebouwing en de nieuwbouw wordt op dezelfde plaats gebouwd als de bestaande bebouwing. Overigens is er geen sprake van aanvullende nieuwbouw. Het bebouwde oppervlak neemt af. Het plan veroorzaakt dan ook geen beperking voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven.

Ruimtelijke kwaliteit

In lid 2.1.1 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf omvat waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:

  • het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
  • het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op ’e Romte.

De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is verwoord in paragraaf 2.3.

Conclusie

Hiermee wordt voldaan aan de regels uit de Verordening Romte Fryslân 2014.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2010-2020-2030 (de grenzeloze toekomst)

De gemeenteraad van de gemeente Ooststellingwerf heeft op 15 september 2009 de 'Structuurvisie 2010-2020-2030 Ooststellingwerf' vastgesteld. In de structuurvisie legt de gemeente haar profiel voor de toekomst vast. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente Ooststellingwerf.

Voor het buitengebied geldt dat er altijd een (exclusieve) markt is voor mensen die op voormalige boerenerven of in nieuwe en bestaande buurtschappen landelijk willen wonen. Voor vrijkomende agrarische bebouwing noemt de structuurvisie dat het wenselijk is dat er mogelijkheden zijn voor kleinschalige activiteiten. De schaalvergroting in de landbouw en het samenvoegen van landbouwbedrijven hebben als gevolg dat de erven en gebouwen vrijkomen voor andere functies, bijvoorbeeld voor zorgwoningen of woningen voor starters. Om de leefbaarheid op het platteland te versterken zal de gemeente Ooststellingwerf meewerken om, binnen de kaders van het bestemmingsplan buitengebied en passend bij andere beleidsdoelstellingen, functieveranderingen op de vrijkomende erven en gebouwen toe te staan.

Welstandsadvies

De ontwikkeling is inhoudelijk beoordeeld in de vorm van een vooroverleg of het voldoet aan redelijke eisen van welstand volgens de criteria die door de gemeenteraad zijn vastgesteld. De welstandscommissie Hûs en Hiem is van mening dat het plan voldoende uitzicht biedt op een positief advies.

Conclusie

De ontwikkeling sluit aan bij de gemeentelijk behoefte aan herontwikkeling van vrijkomende (agrarische) bebouwing. Tevens voldoet het aan de redelijke eisen van welstand.

Hoofdstuk 4 OMGEVINGSASPECTEN

4.1 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

De zorgboerderij is een milieugevoelige functie. Binnen een straal van 200 meter rondom het plangebied liggen uitsluitend woningen. Er is dus geen sprake van het belemmeren van bedrijvigheid.

Een zorgboerderij is ook aangemerkt als bedrijfsmatige activiteit. De bedrijvigheid moet daarom ook getoetst worden aan zijn effecten op de omgeving. Een zorgboerderij valt onder milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. De dichtstbijzijnde woning ligt op circa 50 meter. De zorgboerderij bevindt zich dus op gepaste afstand ten opzichte van gevoelige objecten in de omgeving.

Daarnaast wordt door het transformeren van een agrarisch bedrijf naar een zorgboerderij het leef- en verblijfsklimaat ter plaatse van de woningen verbeterd.

4.2 Geluid

Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor dit plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidshinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds.

Het uitgangspunt is dat op de gevels van geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Indien hier niet aan wordt voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Deze hogere waarde is te verlenen tot 53 dB in het buitengebied.

Het plangebied ligt aan een Haerweg. Dit betreft een doodlopende weg. Deze weg hoeft daarom in het kader van de Wgh niet te worden beschouwd. Het plangebied ligt ook nabij de Tronde. Op deze weg geldt een maximumsnelheid van 80 km/uur. Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone (250 meter) van deze weg. Omdat dit bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk maakt, is in beginsel onderzoek nodig naar de geluidsbelasting op de bebouwing.


De Tronde is niet een belangrijke gebiedsontsluitingsweg, maar vervult een lokale functie. De verkeersintensiteit is daardoor relatief laag. De bebouwing in het plangebied ligt op grote afstand, circa 180 meter, van de Tronde. Er kan in deze situatie met zekerheid worden gesteld dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Het Bouwbesluit waarborgt dat aan een maximaal toelaatbaar binnenniveau van 33 dB wordt voldaan.

4.3 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslan.

Ter invulling van de watertoets is het bestemmingsplan aangemeld via de digitale watertoets. Na het doorlopen van een aantal standaardvragen is gebleken dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Hierdoor kan de korte procedure worden gevolgd voor de watertoets. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen. De standaard maatregelen zijn opgenomen in de bijlage 1. De gevolgen van dit plan voor de waterhuishouding zijn hierna behandeld.

Het beoogde voornemen heeft in beginsel positieve gevolgen voor de waterhuishouding. Door een afname aan verharding kan water beter infiltreren in de bodem. Schoon hemelwater van de verhardingen wordt afgevoerd op de bestaande watergangen rondom het perceel. Afvalwater wordt afgevoerd op de bestaande voorzieningen.

Bij de uitvoering van de plannen wordt rekening gehouden met de adviezen uit het wateradvies. In dat geval heeft het waterschap geen bezwaren tegen het plan. Het heeft hiermee een positief wateradvies. Hiermee is de watertoetsprocedure afgerond.

4.4 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

De ontwikkeling vindt plaats op een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Het is niet aannemelijk dat deze gronden door het huidige gebruik verontreinigd zijn. Er is dus geen sprake van een verdachte locatie. Het uitvoeren van bodemonderzoek is daarom in het kader van dit bestemmingsplan niet nodig.

Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning wordt wel een verkennend bodemonderzoek gevraagd, waarmee is gewaarborgd dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan.

4.5 Archeologie

In de Monumentenwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor Ooststellingwerf wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Uit deze kaart blijkt dat de kans op het aantreffen van archeologische resten in het plangebied laag is. Archeologisch onderzoek is nodig bij ingrepen groter dan 5.000 m2. De ingreep is veel kleiner. Daarnaast komt de belevingsstal op de bestaande fundering te staan, waardoor hier geen sprake is van een ingreep. Archeologisch onderzoek is dus niet noodzakelijk. Als bij ingrepen toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt op grond van de Monumentenwet een meldingsplicht.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aan te wijzen. Wel kunnen de structuren en kenmerken van de omgeving, waaronder de opstrekkende verkaveling binnen een raamwerk van houtwallen en boscomplexen als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. Zoals beschreven in paragraaf 2.3 doet het plan hieraan geen afbreuk.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van natuurgebieden. Dit gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) beschermd. De bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Direct nabij het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden liggen op 1,5 kilometer afstand. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen. Het plangebied ligt op ongeveer 50 meter van een EHS gebied. Aangezien de transformatie van een agrarische bedrijfsfunctie naar een zorgfunctie niet tot een toename van milieueffecten leidt, heeft het plan geen nadelige effecten op het EHS gebied.

Soortenbescherming

Om te beoordelen of er binnen het plangebied beschermde soorten aanwezig zijn die als gevolg van de ontwikkeling mogelijk worden geschaad is een ecologische quickscan uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 2. Gebleken is dat binnen het plangebied beschermde soorten worden verwacht of zijn aangetroffen. Namelijk:

Vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten

Tijdens het veldbezoek zijn rond de stallen en het woonhuis huismussen aangetroffen. De huismus is een soort met jaarrond beschermde nesten. Onder de dakplaten van de zuidelijke varkensstal zitten meerdere nesten van zangvogels, waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze van huismus zijn. Als de nesten onder de dakplaten van de huismus zijn, dan gaan jaarrond beschermde nesten verloren.

In de meest noordelijke stal is een (oude) nestkom van boerenzwaluw aanwezig. In dit geval is er slechts sprake is van één nestkom en is er dus geen sprake van significante negatieve effecten op de soort. Wel dient, in geval van een bezette nestplaats, het broedseizoen in acht te worden genomen (zie hieronder).

Overige broedvogels

Voor overige broedvogels geldt dat deze niet tijdens het broeden verstoord mogen worden. Conflicten met de Flora- en faunawet op dit punt zijn te voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.

Vleermuizen

De meest noordelijke stal beschikt over gevelplanken die ruimte laten voor vleermuizen. Deze zijn in potentie geschikt als zomerverblijf voor vleermuizen. Tijdens het veldbezoek werd aan deze zijde ook een vleermuiskeutel aangetroffen. Andere potentiële verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten zijn, in het directe plangebied, uit te sluiten. Met de sloop van een groot deel van deze stal verdwijnen meerdere potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen. Of er sprake is van verblijfplaatsen van vleermuizen, dient in beginsel onderzocht te worden middels nader onderzoek conform Vleermuisprotocol.

Omdat er echter sprake van een zeer specifieke constructie die enkel in bepaalde korte perioden in het jaar kan worden gebruikt, is het ook mogelijk verstoring te voorkomen. Ruim voorafgaand aan de sloop van de noordelijke stal dient dan te worden voorzien in vergelijkbare constructies. Dit kan door in de eerste fase van de nieuwbouw boeiborden of vergelijkbare gevelbeplating te realiseren. Ook kunnen de bestaande gevelplanken worden verplaatst naar het te behouden deel van de noordelijke varkensstal (zelfde zijde van de gevel). Deze voorzorgsmaatregelen dienen dan wel onder ecologische begeleiding te worden gerealiseerd.

De bomenrij langs de zuidzijde van het perceel zou potentieel kunnen worden gebruikt als vliegroute van verblijfplaatsen op het perceel naar omringende bospercelen. Ondanks dat deze bomenrij buiten het plangebied ligt, kan de bomenrij binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden vallen. Het gaat hierbij om lichtverstoring. Uitstraling van licht van de nieuwbouw op de boomkronen dient daarom te worden voorkomen. In geval er aanvullende verlichting op het terrein voorzien is, is hiervoor afstemming met ecologische begeleiding noodzakelijk.

Licht beschermde soorten

Er wordt een aantal licht beschermde zoogdiersoorten verwacht. Voor deze soorten geldt vrijstelling. De zorgplicht schrijft voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen.

Vervolg

Of er sprake is van nestplaatsen van huismus binnen het directe plangebied dient te worden onderzocht middels nader onderzoek tijdens het broedseizoen van de soort (april – juli). Voor de omgang met vleermuizen zijn twee opties mogelijk, namelijk: nader onderzoek naar zomerverblijfplaatsen van vleermuizen of ruim voorafgaand aan werkzaamheden voorzien in alternatieve gevelbeplating onder ecologische begeleiding. Voorafgaand aan de uitvoering van de sloopwerkzaamheden moet hierover duidelijkheid zijn.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (Bevi, Bevb, Basisnet). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.

In het kader van externe veiligheid is de risicokaart bekeken. Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied zich niet in het invloedsgebied van risicobronnen bevindt. Als gevolg van dit plan ontstaan geen externe risico's.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Verslechtering van de luchtkwaliteit wordt veelal veroorzaakt door een toename van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Voor veel initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Kleine woningbouwlocaties tot circa 1.500 woningen horen hier ook bij. De transformatie van een een agrarisch bedrijf naar een zorgboerderij met een maximum van 15 wooneenheden heeft geen grote toename van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Bovendien ligt het plangebied in een landelijk omgeving, waar sprake is van een relatief hoge luchtkwaliteit. Vanuit de luchtkwaliteit bestaan dus geen belemmeringen voor het plan.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE REGELING

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemming

Maatschappelijk

De zorgboerderij is geregeld in de bestemming 'Maatschappelijk'. Deze bestemming is afgestemd op de gehanteerde systematiek in de bestemmingsplannen van de gemeente Ooststellingwerf. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor sociaal-medische voorzieningen, zorgwoningen of een zorgboerderij met daar aan ondergeschikt wonen, eventueel met een beroep of bedrijf aan huis, mantelzorg en/of een bed en breakfast.

Daarnaast geldt dat de gronden en bouwwerken niet gebruikt mogen worden voor meer dan 1 woning, niet zijnde een zorgwoning; detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel en horeca, met uitzondering van horeca in het kader van sociaal-medische voorzieningen of een zorgboerderij.

Op het perceel is een bouwvlak bepaald op basis van het in hoofdstuk 2 beschreven plan. Bouwen is uitsluitend binnen dit bouwvlak toegestaan. Bovendien is geregeld dat alle gebouwen buiten het bouwvlak gesloopt moeten worden, alvorens nieuw gebouwd mag worden. Er geldt een maximale bouw -en goothoogte van respectievelijk 9 en 3,5 meter. Het aantal zorgwoningen is beperkt tot 15.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

Omdat er met dit bestemmingsplan geen grote maatschappelijke belangen spelen, wordt geen mogelijkheid tot inspraak geboden. Wel heeft het overleg (3.1.1. Bro) met de betrokken overheidsinstanties plaatsgevonden. Het voorontwerpbestemmingsplan is in dit kader toegezonden aan provincie Fryslân en aan Wetterskip Fryslân. Van de provincie is een schriftelijke reactie ontvangen (Bijlage 3) waarin zij aangeven geen opmerkingen te hebben. Het waterschap heeft per mail van 26-03-2015 aangegeven geen opmerkingen te hebben.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 18 mei tot en met 28 juni 2015 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gestekd om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

Op 15 september 2015 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld. Tegen dit besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan maakt een particulier initiatief mogelijk. De kosten voor de uitvoering van het plan zijn voor rekening van de aanvrager. De gemeente heeft hier geen financiële bemoeienis mee. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst gesloten. De kosten van de bestemmingsplanprocedure worden via leges verhaald op de aanvrager. Hiermee is het plan economisch uitvoerbaar.

6.3 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatieregeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. In dit geval is er geen sprake van een kostenverhaal, anders dan eventuele planschade. Hiervoor is een overeenkomst gesloten. Het voor het plan relevante kostenverhaal is dus anderszins verzekerd. De gemeenteraad wordt voorgesteld bij de vaststelling va het bestemmingsplan geen grondexploitatieplan vast te stellen.