direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening recreatiegebied Appelscha Hoog
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.BPAschaHoog2013-A001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Van oudsher staat Appelscha bekend om zijn mooie omgeving en zijn uitgebreide recreatieve voorzieningen. Jaarlijks bezoeken vele mensen Appelscha en omgeving om te recreëren en te verblijven. Het behouden en stimuleren van de recreatie in en rondom Appelscha is dan ook een belangrijke peiler in het ruimtelijke en sociaal-economische beleid van de gemeente Ooststellingwerf. Zo wordt in de Structuurvisie van de gemeente Ooststellingwerf ruimte geboden aan de recreatieve ontwikkeling van Appelscha door middel van het verbeteren, verbreden en verdiepen van het recreatieve product door onder andere buiten het hoogseizoen ook activiteiten aan te bieden.

In het kader van de verdere ontwikkeling van het recreatieve product zoals beschreven in de Structuurvisie, heeft de gemeente Ooststellingwerf samen met de provincie Fryslân, Staatsbosbeheer, het Ministerie van LNV en het Nationaal Park Drents Friese Wold in 2008 de bestuursovereenkomst Ontwikkelagenda Appelscha e.o. ondertekend. De bestuurovereenkomst is begin 2013 herijkt. Deze bestuursovereenkomst bestaat uit 11 maatregelen om zowel de recreatie als de natuur ontwikkelruimte in en rondom Appelscha te geven. Eén van de recreatieve maatregelen (maatregel 7) is de ontwikkeling van nieuwe dag- en verblijfsrecreatie. Hiervoor zijn twee ontwikkelgebieden aangewezen: de omgeving langs de Wester Es en de omgeving oostelijk van de Hildenberg. In de Structuurvisie liggen deze gebieden in een 'ontwikkelzone' waarbij de ontwikkelingen iets moeten toevoegen aan het product Appelscha op het gebied van dagrecreatie en activiteiten.

De doelstelling voor de omgeving oostelijk van de Hildenberg is het ontwikkelen van een gebied voor dagrecreatie. De recreatiesector kampt al jaren met teruglopende bezoekersaantallen en om deze trend te stoppen is ontwikkeling van nieuw recreatiegebied erg belangrijk. Met deze ontwikkeling wordt een belangrijke kwaliteitsimpuls aan de recreatiesector gegeven en wordt het aanbod en de diversiteit van recreatievoorzieningen vergroot. In de directe omgeving van het plangebied liggen diverse andere recreatieterreinen waarop de voorgestelde ontwikkeling goed aansluit.

Om het gebiedsontwikkelingsproces in gang te zetten, heeft de gemeente Ooststellingwerf in overleg met geïnteresseerde recreatieondernemers besloten tot aankoop van gronden oostelijk van de Hildenberg ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen (voorliggend plangebied). Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat de ontwikkeling op kwalitatieve wijze wordt ingevuld, waarbij rekening wordt gehouden met de omliggende landschappelijke en natuurlijke waarden en waarbij kansen worden geboden voor economische ontwikkeling. Met de aankoop van de gronden wil de gemeente ondernemers, initiatiefnemers en medeoverheden ondersteunen en stimuleren bij het bereiken van de gewenste recreatieve invulling.

Onderdeel van deze gebiedsontwikkeling is het maken van een recreatieplas. Met de aanleg van een recreatieplas wordt ingespeeld op een bredere dagrecreatieve ontwikkeling van dit gebied. Verder wordt met de aanleg van de recreatieplas het waterrecreatieaanbod rondom Appelscha uitgebreid en wordt de recreatiedruk op o.a. het Canadameer verlicht. Een andere belangrijke beoogde ontwikkeling is de aanleg van een Ecologische Verbindingszone (EVZ) gekoppeld aan de gebiedsontwikkeling.

Insteek van zowel gemeente als provincie is steeds geweest het vrijkomende zand te benutten voor de verbreding van de N381. Daartoe is op 19 juli 2012 een intentieovereenkomst getekend door beide partijen. Bij de aanbesteding van de N381, na de zomer van 2013, werd duidelijk dat dit werk is aanbesteed met een gesloten grondbalans. Dit betekent dat er geen zand gebruikt wordt voor de opwaardering van de weg. En dat de opgave om zoveel mogelijk zand – binnen voorwaarden – uit de recreatieplas te halen is komen te vervallen. Het doel van de recreatieplas – stimuleren werkgelegenheid / leefbaarheid – staat nog onverkort overeind. De uitvoering ervan kan wel op een andere wijze: niet met de afvoer van zoveel mogelijk zand, maar met zo min mogelijk zand. De aanpassingen hebben betrekking op de aanlegdiepte van de plas, de vorm van de plas, het aanleggen van twee eilanden in de plas en het toevoegen van een nieuwe mogelijke winningstechniek.

Gebiedsvisie

Voor de gronden oostelijk van de Hildenberg is een gebiedsvisie opgesteld. In deze gebiedsvisie (Bijlage 1 RoyalHaskoning DHV, d.d. 5 februari 2013) is de gewenste ontwikkeling nader uitgewerkt in nauw overleg met geïnteresseerde ondernemers. Als gevolg van inspraak en overleg en de hiervoor geschetste tussentijdse ontwikkelingen is de gebiedsvisie op onderdelen bijgesteld (Bijlage 15 deel F Oplegnotitie uitwerking ondiepe variant, inclusief bijlagen, Royal Haskoning DHV 6 februari 2014).

Verder is in de gebiedsvisie rekening gehouden met randvoorwaarden die door de omgeving (natuurwaarden) of vanuit milieuregelgeving worden gesteld. Uiteindelijk zal voor het plangebied een structuurvisie worden opgesteld, waarvoor de gebiedsvisie als basis zal dienen. Het plangebied van de gebiedsvisie is op afbeelding 1.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPAschaHoog2013-A001_0001.png"

Afbeelding 1.1: ligging te herontwikkelen gebied

Een nieuw bestemmingsplan

Zoals aangegeven is de recreatieplas een belangrijk onderdeel van de recreatieve ontwikkeling van het gebied. Om de winning van het zand, de aanleg van de recreatieplas en de aanleg van waterskibaan met bijbehorende gebouwen mogelijk te maken, is een partiële herziening van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' noodzakelijk. Dit betekent dat voor een bepaald deel van het plangebied van dit vigerende bestemmingsplan een nieuw bestemmingspan wordt opgesteld. Omdat de overige invulling van het recreatiegebied op dit moment nog minder concreet is uitgewerkt, kiest de gemeente Ooststellingwerf voor deze partiële herziening.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt onderdeel uit van het te herontwikkelen gebied dat is aangekocht door de gemeente en dat beschreven wordt in de gebiedsvisie. Het plangebied van dit bestemmingsplan beperkt zich tot de recreatieplas en de direct omringende gronden, inclusief de benodigde gronden voor de recreatieondernemer van de waterskibaan. De begrenzing van het plangebied van dit bestemmingsplan is op afbeelding 1.2 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPAschaHoog2013-A001_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied valt binnen de bepalingen van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Ooststellingwerf. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 28 februari 2006 door de gemeenteraad en gedeeltelijk goedgekeurd op 17 oktober 2006 door Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân. Op het plangebied zijn twee bestemmingen van toepassing, namelijk 'agrarisch gebied van landschappelijke en recreatieve waarde' en 'agrarisch gebied'. De recreatieplas op de locatie zoals weergegeven in de gebiedsvisie past niet binnen de bepalingen van het bestemmingsplan en dit geldt ook voor de gewenste dagrecreatieve functie.

1.4 Milieueffectrapportage en Passende beoordeling

In het kader van de gebiedsvisie en de partiële herziening van het vigerende bestemmingsplan, is een plan-milieueffectrapport (plan-MER)1 opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is een instrument om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. Een m.e.r. wordt gebruikt bij activiteiten die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu.

In het kader van het bepalen van de juiste m.e.r. (een plan-m.e.r. of een project-m.e.r.), is door RoyalHaskoningDHV een vormvrije project-m.e.r.-beoordeling uitgevoerd (d.d. 19 februari 2013). Deze is opgenomen in Bijlage 2.Hierin wordt geconcludeerd dat de belangrijkste potentiële permanente milieueffecten, effecten op Natura2000 zijn en dat hiertoe een Passende Beoordeling wordt opgesteld. Vanwege de benodigde Passende Beoordeling geldt automatisch een plan-m.e.r. plicht. De overige milieueffecten vormen geen aanleiding om nader te onderzoeken in een project-MER. In de vormvrije project-mer-beoordeling wordt dan ook geconcludeerd dat de belangrijkste milieueffecten in de Passende Beoordeling worden beoordeeld en worden meegewogen in het plan-MER.

Kernpunten van het plan-MER

In het MER zijn de effecten beschreven voor de recreatieplas en de gehele gebiedsontwikkeling. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen effecten van de aanleg van de recreatieplas en effecten in de gebruiksfase van de nieuwe recreatievoorzieningen. In het MER is een aantal alternatieven onderzocht. Eén van de alternatieven komt overeen met een recreatieplas van 10,5 ha met een beperkt aantal bezoekers en een beperkt aantal recreatieve voorzieningen. Dit alternatief sluit aan bij de planologische mogelijkheden die in dit nieuwe bestemmingsplan worden gecreëerd.

Het resultaat van de plan-m.e.r.-procedure is een plan-MER dat inzicht geeft in de milieueffecten van de gebiedsontwikkeling Appelscha Hoog in brede zin en de ontwikkeling van de recreatieplas in enge zin. Door middel van de alternatieven en varianten die zijn onderzocht, geeft het plan-MER een breed inzicht in de potentiële milieueffecten.

In het plan-MER is een aantal varianten onderzocht op basis van de volgende variabelen:

  • De omvang van de recreatieplas;
  • De wijze van afvoer van het zand na winning;
  • Bezoekersaantallen en verkeersafwikkeling.

Op basis van bovenstaande variabelen is in het plan-MER een aantal alternatieven geformuleerd. Binnen deze alternatieven zijn vervolgens varianten beschouwd. Eén alternatief stemt overeen met een recreatieplas van 10,5 ha met een beperkt aantal bezoekers. Dit alternatief sluit aan bij de voorziene partiële herziening van het bestemmingsplan. In de varianten is een onderscheid gemaakt in de gewenste ontwikkeling in zijn geheel en het gebruik van het strand. Gelet op de voorgestane ontwikkeling in zijn geheel is de aanname voor een beperkt aantal bezoekers (minimale variant uit het plan-MER) reëel. Voor het strand is in het plan-MER echter ook een hoger aantal bezoekers beschouwd (de maximale variant uit het plan-MER). Dit leidt echter niet tot belangrijke negatieve effecten.

Passende beoordeling

Bij het plan-MER is een Passende Beoordeling opgesteld, opgenomen in Bijlage 3. De Passende Beoordeling beschrijft de effecten van de gebiedsontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold en Leggelderveld. Dit gebied is aangewezen als Natura 2000-gebied, waarin voor 14 habitattypen, 2 habitatsoorten en 9 vogelrichtlijnsoorten instandhoudingsdoelstellingen zijn opgenomen in het aanwijzingsbesluit. In de Passende Beoordeling is getoetst of er significante effecten te verwachten zijn op deze instandhoudingsdoelstellingen. De Passende Beoordeling is als bijlage bijgevoegd bij het plan-MER.

Advies Commissie m.e.r.

De Commissie m.e.r. heeft blijkens haar toetsingsadvies van 26 augustus 2013 (Bijlage 15 deel A, rapportnummer 2744-114) ingestemd met het MER en de passende beoordeling. De Commissie is van oordeel dat het planMER en de passende beoordeling de essentiële informatie bevatten om het milieubelang volwaardig mee te wegen bij de besluitvorming over de partiële herziening van het bestemmingsplan met uitzondering van één punt. Dat is de onderbouwing dat de waterkwaliteit in de plas goed/beheersbaar zal zijn. Om problemen in de toekomst te voorkomen adviseert de Commissie een gedegen onderzoek uit te voeren naar de te verwachten waterkwaliteit in de plas alvorens te besluiten tot ontgronding over te gaan.

Dit advies van de Commissie m.e.r. is opgevolgd. Inmiddels is hiertoe een aanvullend onderzoek verricht (Recreatieplas Appelscha Hoog, Onderzoek oppervlaktewaterkwaliteit, Royal Haskoning-DHV februari 2014). Geconcludeerd wordt dat de zwemwaterkwaliteit van de toekomstige recreatieplas bij aanvang goed zal zijn. Bij een goede inrichting en het treffen van de nodige beheermaatregelen zal de waterkwaliteit ook daarna naar verwachting voldoen aan de normen die volgens de Europese zwemwaterrichtlijn gelden. De voorgenomen inrichting is in lijn met de in dit advies geschetste inrichtingsaspecten. Over de te nemen beheersaspecten worden t.z.t. afspraken vastgelegd met desbetreffende ondernemer(s)s in beheersovereenkomsten.

Relatie met het bestemmingsplan

Het plan-MER is gebruikt als onderbouwing bij de beschrijving van de effecten die de in dit bestemmingsplan gecreëerde planologische mogelijkheden op de omgeving hebben. Deze beschrijving is te vinden in de milieuparagraaf van dit bestemmingsplan. Het plan-MER is tegelijkertijd met dit bestemmingsplan ter inzage gelegd.

In het plan-MER is uitgegaan van de aanleg van een plas met een diepte van 10-15 m-mv. Zoals hiervoor is aangegeven is de aanlegdiepte gewijzigd naar gemiddeld 6 m-mv en in het midden van de plas naar 8 m-mv. Dit betreft geen wezenlijke wijziging van het plan en zorgt er niet voor dat de in het MER beschreven milieueffecten wezenlijk wijzigen. Dit is toegelicht in de oplegnotitie Recreatieplas Appelscha Hoog, Oplegnotitie uitwerking ondiepe variant (Bijlage 15 deel F Royal Haskoning-DHV, 6 februari 2014). Deze notitie maakt onderdeel uit van de besluitvorming.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige en de toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleidskader voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten van het plangebied. Vervolgens vindt in hoofdstuk 5 de vertaalslag plaats van de uitgangspunten van het bestemmingsplan naar de juridische regeling op de verbeelding (plankaart) en in de planregels. De (financiële en maatschappelijke) uitvoerbaarheid komen ten slotte in hoofdstuk 6 aan bod.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

De gemeente Ooststellingwerf wordt gekenmerkt door een grote mate aan verscheidenheid van overwegend redelijk goed herkenbare landschapstypen. In samenhang met diverse grootschalige natuurgebieden als het Drents-Friese Wold, het Fochteloërveen en de beekdalen, vormt het een landschappelijk waardevol gebied dat duurzaam in stand moet worden gehouden.

Ooststellingwerf maakt deel uit van de toeristische regio De Friese Wouden, een regio in Zuidoost Friesland. Een verrassend, authentiek en gastvrij gebied waar men zich thuis voelt en nieuwe energie kan opdoen. De kernwaarden die bij deze regio horen zijn: authentiek, inspirerend, aangenaam en actief. Een regio waar men nog echt van het leven kan genieten, waar men veel kan beleven, onverwachte ontmoetingen kan hebben, inspiratie kan opdoen, onthaasten en weldadig kan verblijven in een groene en duurzame omgeving. Hier wordt men geprikkeld om de zintuigen open te stellen en het eigen karakter - de authenticiteit -van de streek te ontdekken: wandelend, fietsend, varend, sportend of onthaastend.

Het plangebied maakt deel uit van de te ontwikkelen gronden ten oosten van de Hildenberg. Het plangebied bestaat uit gronden die al decennia lang agrarisch worden gebruikt, op dit moment voor akkerbouw. De huidige ruimtelijke en functionele situatie kan worden opgesomd aan de hand van de volgende kenmerken:

  • Rondom Appelscha kenmerkt de landschappelijke structuur zich door rechtlijnige kavels met houtsingels van de heideontginningen. Het plangebied is in het begin van de 20e eeuw in cultuur gebracht als onderdeel van grootschalige ontginningen rond Appelscha. Kenmerkend voor de heideontginningen is de blokvormige verkaveling met verspreide bebouwing en de rechtlijnige beplantingsstructuren langs de wegen en op de kavelgrenzen;
  • Het plangebied zelf is niet bebouwd. Direct ten noorden van het plangebied bevindt zich agrarische bebouwing. In noordwestelijke richting neemt de bebouwingsintensiteit toe met de recreatiewoningen van de naastgelegen camping, de golfclub en vervolgens de kern van Appelscha. Aan de zuidoostkant is de omgeving van het plangebied extensiever bebouwd, opener en groener;
  • De belangrijkste ontsluitingswegen zijn de Drentseweg, de Hildenberg en de Tilgrupsweg. De Tilgrupsweg zal vanwege de plannen voor de N381 in de toekomst worden afgesloten voor doorgaand gemotoriseerd verkeer, maar kan wel worden gebruikt als toegang tot het plangebied. Andere mogelijkheid om het plangebied te ontsluiten voor gemotoriseerd verkeer is vanaf de Hildenberg (via de Drentseweg of de N381 – Bosberg);
  • Het plangebied is grotendeels open. Langs sloten en gebiedsontsluitingswegen zijn bestaande bossages te vinden. Ten zuiden en ten oosten van het plangebied liggen grotere bospartijen. Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van een Natura 2000 gebied en een nog niet gerealiseerde ecologische verbindingszone (EVZ). Zuidelijk van het plangebied ligt op enige afstand een stiltegebied.

Onderstaande afbeelding 2.1 geeft een indruk van de huidige situatie van het plangebied van zuid naar noord. In de verte ligt de bestaande agrarische bebouwing aan de Hildenberg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPAschaHoog2013-A001_0003.jpg"

Afbeelding 2.1: plangebied gezien van zuid naar noord

2.2 Beoogde ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling van het gehele gebied rondom de Hildenberg is beschreven in de gebiedsvisie (bijlage 1) en oplegnotitie ondiepe variant (Bijlage 15 deel F) . De ontwikkeling die dit bestemmingsplan binnen het plangebied mogelijk maakt, is hier onderdeel van

Hoofdstructuur

De hoofdstructuur van het te ontwikkelen gebied Appelscha Hoog bestaat uit een centrale recreatieplas met daaromheen terrein ten behoeve van dagrecreatie. Te denken valt hierbij aan fietsen, wandelen, zwemmen, waterskiën, golfen en vergelijkbare recreatieve activiteiten. Het terrein is niet bedoeld voor omgevingsbelastende activiteiten als gemotoriseerde sporten of pretparken. Vanwege de bestaande zonering rood-groen past bebouwing het beste in het deel van het plangebied ten noorden van de plas, met een bebouwingsaccent op een prominente plek: aan het water en in het zicht vanaf de centrale entree. Vanwege de beoogde locatie van de waterplas (zoals beschreven in de gebiedsvisie) en de bebouwing (vastgelegd met een bouwvlak in dit bestemmingsplan) ontstaat er automatisch een zonering waarbij de dagrecreatieve activiteiten in het noordelijk deel van het plangebied plaatsvinden en er ten zuiden van de plas een rustig deel is met ruimte voor groene functies.

De vorm van de plas en de uit te geven kavels volgen de huidige kavelstructuren, waarbij de nadruk ligt op de noord-zuid richting. Deze richting wordt benadrukt door het behoud en de ontwikkeling van noord-zuid gerichte singels langs de uit te geven terreinen. Naar het zuiden toe zijn vooral de rust en het landschap bepalend, en worden geleidelijke overgangen gecreëerd tussen land, water en bos.

Recreatieplas

De recreatieplas heeft een grootte van maximaal 10,5 ha, waarvan zo'n 7,5 ha water is en 3 ha oevers. Het waterpeil van de recreatieplas zal circa 3,0 m beneden het huidige maaiveld liggen en fluctueren met de grondwaterstand. Het waterpeil zal daarmee maximaal een meter fluctueren.

De diepte van de plas is ca 6 meter, waardoor er in de zomer een waterkolom van circa 2 meter aanwezig is. In het midden wordt de plas dieper aangelegd, tot 8 meter. Met deze verdieping kan 'koude' worden gebufferd, waardoor de watertemperatuur in de zomer minder hoog zal oplopen en de waterkwaliteit kan worden geborgd.

De plas heeft een langgerekte, strakke vorm die de structuur van de heideontginningen benadrukt. De plas ligt verdiept in het landschap en is in de omgeving ingepast door een singelbeplanting op de kavelgrenzen en enkele losse bomen, die besloten en beschutte plekjes rond de plas creëren.

Doorzichten naar de zuidoostzijde maken een verbinding tussen de plas en het aangrenzende open landschap. Aan de westzijde kan de plas een ruimtelijke en functionele relatie krijgen met het aangrenzende recreatiegebied, rekening houdend met de ligging van de golfbaan en een mogelijke uitbreiding hiervan. Het bebouwingsaccent aan de plas heeft een sterke relatie met het water.

In het ontwerp zijn twee eilanden opgenomen. Het noordelijk gelegen eilandje ligt nabij het zwemgedeelte. Dit eiland is openbaar toegankelijk. Men kan er naar toe zwemmen en er op zonnen/spelen e.d. Het maakt onderdeel uit van de recreatieve beleving. Ook is het met droge voeten toegankelijk, via een bruggetje. Het eilandje vormt tevens een natuurlijke scheiding tussen het zwemgedeelte en het deel dat bedoeld is om te waterskiën. De scheiding verhoogt bovendien de veiligheid. Het zuidelijke eiland kan recreatief geëxploiteerd worden door bijvoorbeeld de waterski-ondernemer (survival ed.).

Landschappelijk gezien hebben de eilanden een meerwaarde: het vormt een afwisseling tussen de open vlakte en de meer beschutte plekken achter en op de eilanden met spannende zichtlijnen. Vanaf de wal (strand, terras en oevers), maar ook vanaf het water (zwemmen naar een eiland, skiën rondom een eiland). Ook vanuit de omgeving – bijvoorbeeld vanuit de vakantiewoningen op de Hildenberg -  zorgt het voor een gedifferentieerd beeld. Het uit verschillende locaties zien en niet-zien van het strand, de plas-dras en de natuurvriendelijke oevers, vormen zo een afwisselend beeld van actieve recreatie en rust.

De plas wordt op meerdere wijze benut voor waterrecreatie, zoals voor elektrisch waterskiën en andere vormen van duurzame waterrecreatie. Aan de noordzijde is ruimte voor een strand met zwemwater. Mogelijk kan elders aan de oever van de plas een visplek worden gerealiseerd. Door routes langs de plas kunnen passanten genieten van het uitzicht.

Waterskiën

De recreatieplas zal worden gebruikt voor elektrisch waterskiën. De minimale afmetingen voor de waterskibaan (met te allen tijde een waterdiepte van minimaal 1,50 meter) zijn 110 bij 300 meter. Elektrisch waterskiën is vergelijkbaar met waterskiën achter een boot, met het grote verschil dat de waterskiër door een kabel over het water getrokken wordt. Deze kabel wordt elektrisch aangedreven, daardoor is het relatief stil. Op de hoeken van de plas (al dan niet in het water) komen vier palen te staan, onderling verbonden door een kabel. Door de verdiepte ligging van de plas steken de palen slechts enkele meters boven maaiveld uit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPAschaHoog2013-A001_0004.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPAschaHoog2013-A001_0005.jpg"

Afbeeldingen 2.2 en 2.3 referentiebeelden elektrisch waterskiën

Strand en zwemwater

Aan de noordoostzijde van de recreatieplas is ruimte voor strand (1 ha) en zwemwater (1,5 ha). De taludhelling van het strand is 1:10. Het strand is op het zuiden georiënteerd, goed bereikbaar, in de nabijheid van voorzieningen en heeft de meeste zon. Vanwege de veiligheid staat er maximaal 2 meter water in het zwemgedeelte van de recreatieplas. In het overige deel van de plas zal een grotere diepte worden aangehouden om de waterkwaliteit (vooral in de zomer) te kunnen garanderen.

Oevers van de plas

De oostelijke oever van de recreatieplas is onderdeel van de EVZ, en krijgt daarom een flauw talud van 1:10. In een zone van 30 tot 40 meter breed is ruimte voor natuurvriendelijke oevers, die beginnen op een diepte van 4 à 3 meter beneden maaiveld (laagst mogelijke waterstand). Vanwege de fluctuerende waterstanden zullen zich rietvegetaties ontwikkelen. Boven water zullen de oevers begroeid zijn met natuurlijk grasland en ruigte. De westelijke oever van de plas kan plaatselijk een steiler talud van 1:6 (minimale taludhelling voor stabiliteit) krijgen. Dit is echter afhankelijk van de uiteindelijke definitieve grootte van de plas. De gronden grenzend aan de oevers van de plas zijn net als de oevers zelf, bestemd voor dagrecreatieve invulling.

 

Ecologische verbindingszone

Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van een Natura 2000 gebied en een nog niet gerealiseerde ecologische verbindingszone (EVZ). De EVZ kan een plek krijgen binnen de ontwikkelingen in Appelscha Hoog. Dit is een belangrijk onderdeel van de beoogde gebiedsontwikkeling. De EVZ is onderdeel van de Bestuurlijke Ontwikkelagenda Appelscha e/o. Hij loopt indicatief langs het plangebied over de naastgelegen agrarische gronden, maar binnen het plangebied is de kans aanwezig om een goede invulling te geven aan deze EVZ (werk met werk maken).

Het belangrijkste doel van de EVZ is een verbinding tussen het Drents-Friese Wold en het Fochteloërveen. Voor de invulling van de EVZ is een combinatie van heideachtig terrein met zandige plekken afgewisseld met opgaande vegetatie, ondiepe poelen en natuurlijke oevers gewenst. De oostkant van de recreatieplas krijgt een natuurvriendelijke flauwe oever, waardoor deze bijdraagt aan het natte deel van de EVZ. Intensief recreatief gebruik wordt van de EVZ gescheiden door houtsingels; de EVZ is wel toegankelijk voor extensief gebruik (wandelen, paardrijden).De oostelijke oever van de recreatieplas is onderdeel van de EVZ en krijgt daarom een zo flauw mogelijk talud. Rekening houdend met de waterskibaan is een zone van 30 tot 40 meter breed beschikbaar voor natuurvriendelijke oevers. Indien nodig kan de oever op sommige plekken gemaaid worden, zodat waterskiërs hier de kant op kunnen komen.

Golfbaan

Ten westen van het plangebied ligt een golfbaan. De zuidwestzijde van het plangebied biedt mogelijk ruimte voor uitbreiding van deze golfbaan. De golfbaanvereniging heeft aangegeven zich te willen ontwikkelen tot een baan met A-status, en hier kansen voor te zien binnen het plangebied. Hiervoor is minimaal 4 ha nodig, bij voorkeur in een langgerekte strook parallel aan de huidige baan.

Bebouwing

Aan de noordwestzijde van de recreatieplas wordt een bouwmogelijkheid gecreëerd ten behoeve van de recreatieonderneming die de waterskibaan exploiteert. Dit gebouw heeft een duidelijke relatie met het water. Het gebouw vormt daarnaast een logische beëindiging van de centrale entree en krijgt een 'voorkant' aan het water en aan de entreeweg. Mogelijke functies voor het bebouwingsaccent zijn horeca, sanitaire voorzieningen voor waterskiërs en zwemmers of binnenactiviteiten. Uitgangspunt voor de bouwmogelijkheden vormen de plannen die hiervoor in ontwikkeling zijn en die uitgaan van een gebouw van zo'n 600 m2 van maximaal 2 verdiepingen. Op de overige gronden zijn geen gebouwen toegestaan, zodat de bebouwing binnen het plangebied zich tot het genoemde bebouwingsaccent beperkt. Parkeren gebeurt op eigen terrein, bij voorkeur en indien mogelijk geclusterd. Het ligt voor de hand om in de nabijheid van het bebouwingsaccent een centrale parkeerplaats te realiseren. Deze parkeerplaats mag niet tussen het bebouwingsaccent en het water in liggen, zodat de relatie van het gebouw met het water blijft bestaan.

Onderstaand is de inrichtingsschets weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPAschaHoog2013-A001_0006.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPAschaHoog2013-A001_0007.jpg"

Afbeeldingen 2.4 en 2.5 inrichtingsschetsen uit gebiedsvisie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De richtlijn beoogt een goede chemische en ecologische toestand van grond- en oppervlaktewater te bewerkstelligen. De Richtlijn verplicht de Europese lidstaten om voor elk stroomgebied een stroomgebiedbeheersplan op te stellen.

Vogel- en Habitatrichtlijn

Op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn beschermde gebieden deels definitief, deels in ontwerp aangewezen, de zogenaamde Natura 2000-gebieden. De gebieden zijn van grote betekenis voor de bescherming van de Europese biodiversiteit en dienen gezamenlijk met alle andere aangewezen gebieden in Europa een ecologisch netwerk te vormen. De richtlijn is verankerd in de Natuurbeschermingswet.

Verdrag van Malta

Binnen gebieden die op grond van Rijks- en provinciaal beleid een wettelijke status hebben mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd die archeologische waarden nadelig beïnvloeden.

3.2 Nationaal beleid

Het kabinet Rutte II zet het ruimtelijk beleid van het vorige kabinet voort. Er wordt ingezet op decentralisatie van bevoegdheden waar het rijk de kaders voor bepaalt. Naast de kaders zet het rijk in op de grootste nationale belangen (onder andere in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) die ze laat doorwerken in beleid van lagere overheden (met de AMvB Ruimte). Naast decentralisatie is deregulering een belangrijk onderwerp. Het kabinet slankt veel wetgeving af met als doel het stimuleren van marktwerking in veel sectoren.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De SVIR schetst de rijksambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.

De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Het rijk wil er voor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden.

In zowel de SVIR als de Nota Natuur, Bos en Landschap in de 21e eeuw (NBL21) is het streven vastgelegd om waardevolle gebieden, objecten en plant- en diersoorten te behouden en te ontwikkelen en aantasting ervan tegen te gaan. In de voormalig Nota Ruimte (2006), nu vervangen door de SVIR, is een ruimtelijke hoofdstructuur aangeduid die bestaat uit onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze hoofdstructuur is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden, verbonden door verbindingszones. De provincies hebben de door het Rijk aangegeven hoofdlijnen nader uitgewerkt in een Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 dienen overheden bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen drie stappen te doorlopen.

Nationaal Waterplan 2009-2015 (2009)

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Bij de inrichting moet hiermee rekening worden gehouden.

Nationaal Waterplan 2009-2015 (2009)

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Bij de inrichting moet hiermee rekening worden gehouden.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ookwel AMvB Ruimte genoemd, borgt juridisch een aantal rijksbelangen in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. Het Barro is een uitwerking van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Er wordt ingezet op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. Verder wordt fysieke ruimte geboden voor onder andere toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening en de EHS.

Wet milieubeheer (1979)

De Wet milieubeheer (Wm) is de belangrijkste milieuwet. Daarin staat hoe overheden het milieu moeten beschermen. De belangrijkste hulpmiddelen om te zorgen voor een schoon milieu zijn: milieuplannen, milieukwaliteitseisen, milieueffectrapportage (MER), vergunningen, milieujaarverslag, handhaving. Ook bevat de wet de regels voor financiële maatregelen om een schoon milieu te stimuleren, zoals heffingen, bijdragen en schadevergoedingen.

Monumentenwet (1988)

Vanuit deze wetgeving is men tijdens de m.e.r. verplicht een archeologisch vooronderzoek uit te voeren. In dit vooronderzoek moet aangegeven worden wat de verwachtingswaarde van het plangebied is. Bekende en verwachte archeologische waarden dienen zoveel als mogelijk in de bodem bewaard te blijven en planologisch beschermd te worden. Indien dit niet mogelijk blijkt zal archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd, waarbij de verstoorder betaalt.

Natuurbeschermingswet (1998)

De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden. Nabij het plangebied Appelscha Hoog bevindt zich het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold.

Flora- en faunawet (2002)

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van verbodsbepalingen.

Ontgrondingenwet (1965)

De Ontgrondingenwet (Ow) regelt in hoofdzaak het winnen van zand, grind, klei en andere materialen uit de Nederlandse bodem. Daarnaast worden ook de effecten van het afgraven van gronden gereguleerd. Voor bijna alle afgravingen is een zogenaamde ontgrondingsvergunning nodig, maar hiervan wordt in verschillende regelingen vrijstelling verleend. Bevoegd gezag voor de ontgrondingsvergunning op het land zijn Gedeputeerde Staten en in rivieren en zee Rijkswaterstaat. De Ontgrondingenwet heeft een directe relatie met de Wet ruimtelijke ordening omdat het verlenen van een ontgrondingenvergunning is gekoppeld aan een planologisch besluit.

3.3 Provinciaal beleid

In de verschillende beleidstukken van de provincie Fryslân staat duurzaamheid centraal, zowel in sociaal en economisch opzicht als voor wat betreft ecologische stabiliteit en ruimtelijke kwaliteit. Mensen, werk en omgeving worden voortdurend met elkaar verbonden, waarbij geen ruimte is voor afwenteling van de ene dimensie op de andere.

Streekplan Fryslân (2007)

Op basis van het overgangsrecht van de Wro, heeft het Streekplan Fryslân 2007 de status van provinciale structuurvisie. Bij de totstandkoming van het Streekplan is hiermee rekening gehouden. In het Streekplan Fryslân 2007 staan de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkeling de komende tien jaar kunnen plaatsvinden. In het Streekplan laat de provincie Fryslân zien welke accenten zij in de ruimtelijke ontwikkeling van de provincie willen leggen. Ruimtelijke kwaliteit is de leidraad binnen de ontwikkelmogelijkheden voor wonen en werken, natuur, recreatie en toerisme en landbouw. Fryslân wil de landschappelijke kwaliteiten in stand houden en verder ontwikkelen. In de ontwikkeling van de ruimtelijke inrichting wordt gestreefd naar een duurzame ontwikkeling, waarbij wordt ingezet op het People-Planet-Profit principe.

De provincie Fryslân geeft sturing aan dit Streekplan onder het motto: 'lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. Fryslân legt de nadruk op een gezamenlijke verantwoordelijkheid van betrokken partijen om uitvoering te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling. De provincie stuurt op bundeling en concentratie van wonen en werken in de stedelijke bundelingsgebieden, verantwoord planologische ruimte bieden voor een vitaal platteland en op een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma worden speerpunten en acties voor de uitvoering van het Streekplan aangegeven met een coördinerende en toetsende rol voor de provincie.

In het Streekplan wordt gestreefd naar kwaliteitsverbetering van recreatieve voorzieningen. De provincie wil bevorderen dat de mogelijkheden van recreatie en toerisme als (nieuwe) sociaaleconomische drager ten volle worden benut. Bovendien wil de provincie, door onder andere een verhoogde aandacht voor landschappelijke inpassing, de medeverantwoordelijkheid bevorderen van de sector voor het beheer van natuur, landschap en erfgoed. Herkenbaarheid van de Friese landschappelijke kernkwaliteiten is hierbij randvoorwaarde. Kwaliteitsverbetering vraagt in een aantal gevallen om meer ruimte, zowel voor bestaande als voor nieuwe voorzieningen. Die ruimte wordt in het streekplan geboden.

De Ecologische Hoofdstructuur in de provincie staat beschreven in het Streekplan met de bijbehorende regels. De realisatie van Ecologische Verbindingszones (EVZ) heeft vertraging opgelopen omdat er geen budget is voor aankoop of beheer van gronden ten behoeve van deze zones. Daarom beveelt de provincie aan te trachten de realisatie van een EVZ te koppelen aan andere economische ontwikkelingen

Appelscha is in het Streekplan aangegeven als recreatiekern en maakt deel uit van het deelgebied Zuidoost-Fryslân. Ondanks de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten heeft Zuidoost-Fryslân geen eigen recreatief gezicht. Recreatie en toerisme zijn nog relatief weinig ontwikkeld en voornamelijk kleinschalig. Recreatief speerpunt is Appelscha. Nieuwe grootschalige en intensieve recreatieve voorzieningen worden hier primair geconcentreerd. Het dorp heeft hier een belangrijke opvangtaak voor. Zo als de meeste recreatiekernen ligt ook Appelscha bij natuurgebieden waar recreatief medegebruik mogelijk is. Dat biedt in algemene zin ruimte voor verdere recreatieve ontwikkeling en de daarbij behorende recreatieve druk(verhoging). Het dorp heeft een kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelingsruimte voor dag- en verblijfsrecreatie dat wordt gecombineerd met kwalitatieve verbetering van de recreatieve verblijfsgebieden.

Verordening Romte Fryslân (2011)

Als uitwerking van het Streekplan hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân (2011), vastgesteld. De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen juridisch doorwerken en borging krijgen in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Daarmee regelt de verordening een aantal onderwerpen die van belang zijn voor de gebiedsontwikkeling Appelscha Hoog. Dit zijn onder andere de onderwerpen zorgvuldig ruimtegebruik, ruimtelijke kwaliteit (inclusief landschap, cultuurhistorie en archeologie), wonen, landbouw en natuur.

Volgens de begrenzing tussen het buitengebied en het stedelijk gebied, zoals opgenomen in de Verordening Ruimte Fryslân, ligt het plangebied buiten het stedelijk gebied. Met betrekking tot recreatie en toerisme geeft de verordening aan dat in een bestemmingsplan een nieuwe of een uitbreiding van een bestaande recreatieve voorziening uitsluitend kan worden toegestaan in of aansluitend op een stedelijk centrum, een regionaal centrum of een recreatiekern. De Verordening Romte kent voor deze regeling echter een ontheffingsmogelijkheid. Van deze mogelijkheid moet gebruik worden gemaakt. Aangezien het plangebied is omsloten door andere recreatieterreinen die onderdeel zijn van de van oudsher belangrijke 'recreatieboulevard van Appelscha' als poort naar het Nationaal Park Drents-Friese Wold, past de ontwikkeling van het recreatiegebied op de voorgestelde locatie goed in de lokale en regionale context van recreatieterreinen. De verwachting is dan ook dat deze ontheffing kan worden verleend.

Ook is in de verordening aangegeven dat in de plantoelichting van een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met cultuurhistorische elementen en structuren en archeologische waarden en verwachtingen.

De EHS is in de provinciale verordening vastgelegd en begrensd, daarnaast worden randvoorwaarden gesteld aan ruimtelijke plannen die betrekking hebben op gronden binnen de EHS. Er is dus geen sprake van externe werking. De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen juridisch doorwerken en borging krijgen in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

3.4 Waterschapsbeleid

Het waterbeheerplan van het waterschap (Wetterskip Fryslân) bevat het integrale beleid van het waterschap met als hoofdthema's: waterveiligheid, voldoende water en schoon water. In alle drie de thema's wordt rekening gehouden met de klimaatontwikkeling.

Een uitwerking hiervan is het watergebiedsplan Appelscha en omstreken, dat het Wetterskip samen met vertegenwoordigers van de belangengroepen in het gebied maakt, zoals de gemeente, landbouw en natuur. Zij vormen een klankbordgroep die het waterschap adviseert. Daarnaast wordt het plan goed afgestemd met de andere plannen die voor dit gebied worden gemaakt zoals de Natura 2000 beheerplannen voor het Fochteloërveen en voor het Drents-Friese Wold en Leggelderveld.

3.5 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Ooststellingwerf 2010-2020-2030 (2009)

De gemeente Ooststellingwerf zet in een structuurvisie haar ideeën uiteen voor de periode 2010-2020, met een doorkijk naar 2030. Deze lange tijdshorizon zorgt voor een duidelijke blik op gewenste ontwikkeling van de gemeente in de toekomst en biedt houvast voor het opstellen van bestemmingsplannen. De structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie voor het gehele grondgebied - de landschappen, de buurtschappen en de dorpen - van de gemeente Ooststellingwerf.

De recreatievisie, opgenomen in de Structuurvisie Ooststellingwerf, definieert vijf sturende strategieën. De eerste sturende strategie is dat de recreatie in en rondom Appelscha een belangrijke bron is van bestaande en nieuwe werkgelegenheid. De tweede sturende strategie is dat Appelscha het schakelpunt is tussen het Fochteloërveen en het Nationaal Park het Drents-Friese Wold. De derde sturende strategie is dat de omliggende dorpen en landschappen betrokken worden bij en mede profiteren van de recreatieve ontwikkelingen in en rondom Appelscha. De vierde sturende strategie is dat nieuwe recreatieve voorzieningen en attracties passen binnen de schaal en maat van de landschappen en de dorpen. De vijfde en laatste strategie is dat de Boerestreek weer onderdeel moet uitmaken van het dorp.

De structuurvisie onderscheidt rondom Appelscha zeven verschillende zones waarin verschillende recreatieve ontwikkelingen mogelijk zijn. Appelscha Hoog ligt in de zone 'rondom de Bosberg'. De Bosberg ontsluit verschillende bungalowparken, kampeerterreinen en recreatievoorzieningen zoals een outdoor centrum, het Bosbad en de golfclub Hildenberg. Deze zone biedt ruimte voor ontwikkelingen die passend zijn bij het actief beleven van bos en natuur. Het bundelen van activiteiten en voorzieningen in deze zone heeft als voordeel dat de rest van het Nationaal Park Drents-Friese Wold gevrijwaard wordt van deze ruimteclaimende voorzieningen.

Aansluitend aan de gronden van Appelscha Hoog ligt de zone 'Hildenberg Oost'. Dit gebied is een nieuwe ontwikkelingszone. Hier kunnen extensieve en landelijke vormen van recreatie een plaats krijgen zoals kamperen in de natuur en bij de boer en, in combinatie met een ecologische verbindingszone van het Drents-Friese Wold naar het Fochteloërveen, uitbreiding van de bestaande golfbaan van negen naar achttien holes. De ontwikkelingen in dit gebied moeten iets toevoegen aan het product Appelscha. Het gebied leent zich verder voor dagrecreatie en activiteiten als paardrijden, pitch & putt en nordic walking. Ook is de Hildenberg Oost het zoekgebied voor het te verplaatsen terrein voor dagrecreatie De Bongerd.

Bestuursovereenkomst Ontwikkelagenda Appelscha en omstreken

Op 29 oktober 2008 is de Bestuursovereenkomst Ontwikkelagenda Appelscha en omstreken ondertekend door de gemeente Ooststellingwerf, het Ministerie van LNV, Staatsbosbeheer, de provincie Fryslân en het Overlegorgaan Nationaal Park Drents Friese Wold. Doel van de bestuursovereenkomst is om de toeristische, recreatieve en natuurontwikkelingsmogelijkheden in en rondom Appelscha te verbeteren. Deze overeenkomst is in 2013 geactualiseerd, waarbij Appelscha Hoog onderdeel is geworden van deze overeenkomst.

Coalitieakkoord 2010-2014 'Ooststellingwerf biedt ruimte' (2010)

Dit coalitieakkoord omschrijft de belangrijkste beleidskaders voor de burgers en bedrijven van onze gemeente in de periode 2010 – 2014, zoals overeengekomen door CDA, OoststellingwerfsBelang en VVD Ooststellingwerf. Er wordt onder andere ingezet op het in stand houden van het bestaande bedrijfsleven, het aantrekken van nieuwe bedrijven en 'inzetgebieden', zoals research en development, zorg, detailhandel en werkgelegenheid in de recreatie en toerisme sector.

De gemeente biedt vanuit zijn natuurlijke omgeving alle ingrediënten om recreatie en toerisme sterk door te ontwikkelen. Door als gemeente de regie op dit terrein nadrukkelijk te nemen, ze de gewenste voortgang bewerkstelligen.

Bestemmingsplan Buitengebied (2006)

Het beleid is gericht op het zorgvuldig omgaan met de open ruimte. Verstening en versnippering van het gebied moet, waar redelijkerwijs mogelijk, worden voorkomen. Functies die in het buitengebied thuishoren, worden reële ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Voor functies met een geringere binding aan het buitengebied zijn er minder ontwikkelingsmogelijkheden. Uit een oogpunt van zorgvuldig ruimtebeslag geldt bij de nieuw- of hervestiging van alle functies als uitgangspunt dat zoveel mogelijk wordt gebruikgemaakt van bestaande bebouwing. Er wordt bij een functiewijziging naar gestreefd landschappelijk dan wel stedenbouwkundig gezien storende bebouwing af te breken. Dit streven krijgt nog een nadrukkelijker accent naarmate de functies minder aan het buitengebied zijn gebonden.

In het bestemmingsplan hebben natuurgebieden nog een extra accent gekregen vanwege de status in het kader van de Natuurbeschermingswet en de Habitatrichtlijn. De genoemde status brengt beperkingen met zich mee zowel wat betreft activiteiten in de aangewezen gebieden zelf als in de aandachtsgebieden daaromheen. Wat betreft het dagrecreatieve aspect ligt in het bestemmingsplan het accent vooral op recreatief medegebruik van het buitengebied in de vorm van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen en parkeervoorzieningen.

In het bestemmingsplan Buitengebied is geen ruimte voor recreatieve ontwikkeling. Hiervoor zal een bestemmingsplanwijziging moeten worden doorgevoerd om de ontwikkelingen mogelijk te maken. Daarnaast is in het bestemmingsplan Buitengebied een zonering rondom het Natura 2000 gebied aangegeven van 250 meter. Hier valt het plangebied deels in.

3.6 Conclusie

De voorgestelde ontwikkeling is niet strijdig met overkoepelende beleidskaders en past in het gemeentelijk beleid. In de onderzoeken en de uitvoering van de werkzaamheden zal rekening moeten worden gehouden met bestaande wettelijke kaders en richtlijnen ten aanzien van de bescherming van het omringende milieu.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

In de milieueffectrapportage zijn de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling beoordeeld. Dit is gedaan aan de hand van een aantal scenario's en alternatieven, waarbij de met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling één van de beoordeelde alternatieven is. Verder zijn in het MER ook de effecten van de aanlegfase beoordeeld.

4.2 Bodemkwaliteit

Het landelijke toetsingskader ten aanzien van bodem is de Wet bodembescherming en het Besluit Bodemkwaliteit. Het doel van de Wet bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Het Besluit Bodemkwaliteit kent bescherming en duurzaam beheer van de bodemkwaliteit als uitgangspunt en beschrijft beleid voor bouwstoffen, grond en baggerspecie.

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Dit is met name van belang als de gronden gebruikt worden voor woonfuncties. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Bodemaspecten plangebied

Op de bodemkaart staan locaties en rapporten van toekomstige en reeds uitgevoerde bodemonderzoek en bodemsaneringen en mogelijk bodembelastende (bedrijfs-) activiteiten in het verleden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPAschaHoog2013-A001_0008.png"

Afbeelding 4.1: Uitsnede uit de bodemkaart

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is het plangebied van de gebiedsvisie onderzocht in een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 4 RoyalHaskoning DHV, mei 2012). Hierin wordt geconcludeerd dat de grond als 'niet verontreinigd' kan worden beschouwd.

In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten barium, koper, zink en nikkel gemeten. Het betreffen overschrijdingen van de streefwaarde.

Vanwege aangetroffen puin bij de boerderij aan de Hildenberg 1 is vervolgonderzoek uitgevoerd (Bijlage 5 RoyalHaskoning DHV, juni 2012). Hierin wordt geconcludeerd dat er gezien de aard van het asbest, de gehalten, het type maaiveld en de ontoegankelijkheid van het terrein in de huidige situatie, geen onaanvaardbare risico's te verwachten zijn.

Betekenis voor het bestemmingsplan

De kwaliteit van de bodem is geschikt is voor het beoogde functiegebruik van dagrecreatie. Vanwege de voorgenomen ontwikkeling treedt er geen verslechtering van de bodemkwaliteit op. Het aspect bodem is daarmee niet belemmerend voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.3 Verkeer en parkeren

Verkeer

De belangrijkste ontsluitingswegen zijn de Drentseweg, de Hildenberg en de Tilgrupsweg (zie afbeelding 4.2). De Tilgrupsweg zal in de toekomst worden afgesloten voor doorgaand gemotoriseerd verkeer als gevolg van de aanpassing aan de N381.

Appelscha Hoog wordt niet direct ontsloten via de belangrijkste ontsluitingswegen van Appelscha: Wester Es en Bosberg. Via de Hildenberg of Tilgrupsweg/Drentseweg worden beide wegen bereikt. Naar verwachting heeft circa 80% van het autoverkeer een regionaal karakter. De overige 20% is lokaal georiënteerd verkeer.

Zonder verdere sturing/routering van het verkeer, zal het meeste autoverkeer via de Hildenberg naar Appelscha Hoog rijden. Naar verwachting zal dit zeker 75% van het verkeer zijn. Dit betekent dat de overige 25% via de Tilgrupsweg/Drentseweg rijdt. Met bebording et cetera is het mogelijk om meer sturing aan te geven aan het verkeer. Een vergelijkbare situatie daarvan is de nabijgelegen camping Alkenhaer aan de Drentseweg. Vanaf de N381 worden campinggasten via de Wester Es en de Boerestreek naar de camping geleid. De verwachting is dat met sturingsmiddelen nog circa 50% via de Hildenberg rijdt en de overige 50% via de Tilgrupsweg/Drentseweg.

Alle wegen in en rondom Appelscha hebben de functie van erftoegangsweg. Conform het beleid uit het GVVP (vastgesteld op 26 maart 2013) betekent dit dat de maximumsnelheid binnen de kom 30 km/h bedraagt en buiten de kom 60 km/h. Op sommige wegen mag op dit moment nog 80 km/h worden gereden. Het beleid uit het GVVP moet hier nog worden doorgevoerd.

In principe zijn erftoegangswegen niet voorzien van vrijliggende fietsvoorzieningen, tenzij er sprake is van een aanmerkelijk gebruik van (recreatieve) fietsers. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Wester Es en de Bosberg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPAschaHoog2013-A001_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPAschaHoog2013-A001_0010.png"

Afbeelding 4.2: de belangrijkste ontsluitingswegen rondom het plangebied (lokaal en regionaal). Bron: Verkenning verkeer en parkeren, GoudappelCoffing, 18 maart 2013)

Verkeersstudie

Door bureau GoudappelCoffeng is een verkeersstudie uitgevoerd. De resultaten zijn vastgelegd in een tweetal notities. Eén notitie (d.d. 28 maart 2013 opgenomen in Bijlage 6) maakt de verkeerseffecten van de ontwikkeling in de maximale variant (dus met het maximaal aantal bezoekers zoals in het plan-MER gedefinieerd) inzichtelijk, gecumuleerd met de ontwikkeling van recreatiegebied Boerestreek-Bosberg. De andere notitie (d.d. 18 maart 2013 opgenomen in Bijlage 7) maakt de verkeerseffecten van de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, inzichtelijk.

Maximale variant inclusief ontwikkeling Boerestreek-Bosberg

Door bureau GoudappelCoffeng is een verkeersstudie uitgevoerd (d.d. 28 maart 2013). In deze studie is o.a. inzichtelijk gemaakt welke verkeerseffecten de ontwikkeling in de maximale variant (dus met het maximaal aantal bezoekers zoals in het plan-MER gedefinieerd) heeft, gecumuleerd met de ontwikkeling van recreatiegebied Boerestreek-Bosberg. Het maximale bezoekersaantal is beschreven in scenario 1 uit het plan-MER, namelijk 100.000 bezoekers vanwege de ontwikkeling en 50.000 bezoekers vanwege het strand.

Met bebording is het mogelijk om het verkeer te sturen. Zonder en met sturing heeft betrekking op de routering van het verkeer naar Appelscha Hoog. Er zijn in de studie twee mogelijke varianten bekeken:

  • Zonder verdere sturing/routering van het verkeer, zal het meeste autoverkeer via de Hildenberg naar Appelscha Hoog rijden. Naar verwachting zal dit zeker 75% van het verkeer zijn. Dit betekent dat de overige 25% via de Tilgrupsweg/Drentseweg rijdt.
  • Met bebording et cetera is het mogelijk om meer sturing aan te geven aan het verkeer. De verwachting is dat met sturingsmiddelen nog circa 50% via de Hildenberg/Bosberg rijdt en de overige 50% via de Tilgrupsweg/Drentseweg.

In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de toedeling van verkeer voor een gemiddelde weekdag en een gemiddelde weekdag in het hoogseizoen. De effecten met en zonder sturing zijn meegenomen in het overzicht:

Tabel 4.1 gemiddelde weekdag maximale variant

  Hildenberg   Bosberg (zuid)   Drentseweg
(zuid)  
Drentseweg
(noord)  
Boerestreek   Wester Es  
Huidige situatie   300   1300   700   800   2100   3000  
Nieuwe situatie zonder sturing   500   1900   700   900   2800   3600  
Nieuwe situatie met sturing   400   1800   700   900   2900   3600  

Tabel 4.2 gemiddelde weekdag hoogseizoen maximale variant

  Hildenberg   Bosberg (zuid)   Drentseweg
(zuid)  
Drentseweg
(noord)  
Boerestreek   Wester Es  
Huidige situatie   400   1900   900   1100   2600   3800  
Nieuwe situatie zonder sturing   900   2900   1100   1300   3600   4500  
Nieuwe situatie met sturing   800   2700   1100   1500   3800   4700  

De verkeersstromen zoals beschreven in de voorgaande paragraaf, passen bij de verkeersfunctie van de genoemde wegen. Gebruik (de verkeersstromen) en functie zijn in overeenstemming met elkaar. Mogelijk ontstaan er knelpunten tijdens zeer drukke dagen in het hoogseizoen. Door middel van sturing en het monitoren van de effecten daarvan, kan bovendien een optimalisatie in de verkeersstromen worden bereikt. In het MER wordt voor verkeer de conclusie 'geen effect' vanwege de ontwikkeling in de maximale variant getrokken. Ten aanzien van de verkeersveiligheid concludeert GoudappelCoffeng dat er op een aantal locaties verkeersonveilige situaties kunnen gaan ontstaan. Hiervoor is echter een aantal maatregelen te nemen die deze onveilige situatie kunnen oplossen.

Variant bestemmingsplan

Door bureau GoudappelCoffeng is een verkeersstudie uitgevoerd (d.d. 18 maart 2013). In deze studie is o.a. onderzocht welke effecten de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt heeft op bezoekers. Bij het vastleggen van de reikwijdte en het detailniveau van het MER is op basis van gegevens van vergelijkbare recreatiegebieden bepaald dat vanwege de recreatieplas, de waterskibaan, het strand en het paviljoen uitgegaan kan worden van 30.000 bezoekers vanwege de nieuwe ontwikkeling en 30.000 bezoekers vanwege het strand. Op basis hiervan is de verkeersgeneratie bepaald in motorvoertuigen per weekdag. GoudappelCoffeng concludeert dat de nieuwe ontwikkeling 59 autoritten genereert en het strand 39 autoritten, wat in totaal dus een verkeersgeneratie van 99 autoritten per dag is. Gehanteerde uitgangspunten hierbij zijn:

  • De verkeersgeneratie op een gemiddelde weekdag is berekend op basis van de bezoekersaantallen;
  • Bezoekers ontwikkelingen komen voor 90% met de auto, bezoekers strand komen voor 60% met de auto. Dit is conform vergelijkbare onderzoeken;
  • Bezettingsgraad is 2,5 persoon per auto. Dit is conform vergelijkbare onderzoeken;
  • Aantal dagen in een jaar is 365;
  • Elke auto heeft een aankomst en vertrek.

Een vergelijkbare berekening is gemaakt voor een gemiddelde weekdag in het hoogseizoen. GoudappelCoffeng concludeert dat de nieuwe ontwikkeling 101 autoritten genereert en het strand 232 autoritten, wat in totaal dus een verkeersgeneratie van 333 autoritten is.

In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de toedeling van verkeer voor een gemiddelde weekdag en een gemiddelde weekdag in het hoogseizoen. Met bebording is het mogelijk om het verkeer te sturen. De effecten met en zonder sturing zijn meegenomen in het overzicht:

Tabel 4.3 gemiddelde weekdag variant bestemmingsplan

  Hildenberg   Bosberg (zuid)   Drentseweg
(zuid)  
Drentseweg
(noord)  
Boerestreek   Wester Es  
Huidige situatie   300   1300   700   800   2100   3000  
Nieuwe situatie zonder sturing   400   1400   700   800   2100   3000  
Nieuwe situatie met sturing   300   1400   700   800   2100   3000  

Tabel 4.4 gemiddelde weekdag hoogseizoen variant bestemmingsplan

  Hildenberg   Bosberg (zuid)   Drentseweg
(zuid)  
Drentseweg
(noord)  
Boerestreek   Wester Es  
Huidige situatie   400   1900   900   1100   2600   3800  
Nieuwe situatie zonder sturing   700   2100   1000   1200   2700   3800  
Nieuwe situatie met sturing   600   2100   1000   1200   2800   3900  

De bestaande wegen kunnen deze verkeerstoename aan en de verwachting is dat er geen knelpunten zullen ontstaan. Hooguit ontstaan er mogelijk knelpunten tijdens zeer drukke dagen in het hoogseizoen. Door middel van sturing en het monitoren van de effecten daarvan, kan bovendien een optimalisatie in de verkeersstromen worden bereikt.

Ten aanzien van de verkeersveiligheid concludeert GoudappelCoffeng dat er op een aantal locaties verkeersonveilige situaties kunnen gaan ontstaan. Hiervoor is echter een aantal maatregelen te nemen die deze onveilige situatie kunnen oplossen:

  • nieuwe solitaire fietsvoorziening parallel aan de Hildenberg,
  • verbreding van wegen die nu te smal zijn, bijvoorbeeld een deel van de Hildenberg en een deel van de Tilgrupsweg,
  • herinrichting van de kruispunten Hildenberg- Bosberg, Hildenberg – Tilgrupsweg en Tilgrupsweg- Drentseweg door meer overzicht te creeeren, en de snelheid ter plekke te beperken (bijvoorbeeld d.m.v. een plateau),
  • een nieuwe rechstreekse verbinding vanaf de toegang tot Appelscha Hoog naar de Drentseweg,
  • parkeerruimte op camping de Roggenberg uitbreiden, opdat de doorstroming en het overzicht op de Bosberg verbetert,
  • upgraden en uitbreiden van de parkeerplaatsen bij het zwembad, opdat de doorstroming en het overzicht op de Hildenberg verbetert.

 

Deze maatregelen zijn geconcludeerd op basis van de maximale ontwikkeling van het totale Appelscha Hoog gebied (150.000 bezoekers) en inclusief overige ontwikkelingen in de omgeving, zoals de herinrichting van de Boerestreek.

Verkeersmaatregelen t.b.v. Appelscha Hoog

De reikwijdte van voorliggend bestemmingsplan rechtvaardigt een gefaseerde ontwikkeling van de benodigde verkeersmaatregelen. Immers, dit plan biedt mogelijkheid voor maximaal 60.000 bezoekers, en de te nemen verkeersmaatregelen dienen daar minimaal op te worden toegesneden. Waar mogelijk is het de insteek om werk-met-werk te maken, en vooruitlopend op de te nemen besluiten voor de noordelijke gronden, ook daarvoor reeds de benodigde verkeersmaatregelen te treffen. De te nemen verkeersmaatregelen zijn als volgt:

  • parkeeroplossing RCN Roggenberg
  • parkeerverbod Bosberg
  • parkeeroplossing zwembad
  • parkeerverbod HIldenberg en Tilgrupsweg
  • sturing verkeer op de N381
  • verbreden Hildenberg (grasbetontegels beide zijden)
  • fietspad langs HIldenberg (vrijliggend)
  • aanpassen kruising Hildenberg-Bosberg
  • aanpak Boslaan

Met bovenstaande maatregelen is een integraal pakket tot stand gekomen dat voldoet aan de verkeerskundige eisen t.b.v. doorstroming en veiligheid. Dit is toegesneden op de ontwikkeling van het bestemmingsplan dat nu voorligt (maximaal 60.000 bezoekers). Bovenstaande is nader toegelicht in Bijlage 15 deel E Oplegnotitie Verkeersmaatregelen Appelscha i.r.t. Appelscha Hoog).

Parkeren

Het benodigde aantal parkeerplaatsen is berekend op basis van de verkeersgeneratie. Uitgangspunt is dat alle bezoekers parkeren binnen het plangebied van de gebiedsvisie (dit is dus ruimer dan het plangebied van dit bestemmingsplan). Dit uitgangspunt kan worden gehanteerd omdat de gemeente Ooststellingwerf eigenaar is van de betreffende gronden en hierin dus kan sturen. Op basis van de kengetallen en uitgangspunten zoals benoemd in het onderzoek van GoudappelCoffeng is de parkeerbehoefte op basis van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, 190 parkeerplaatsen. Dit verandert niet wanneer wordt gekeken naar de maximale variant inclusief cumulatie vanwege de ontwikkeling van recreatiegebied Boerestreek-Bosberg.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Het verkeer dat vanwege de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt wordt gegenereerd is inzichtelijk. De verkeersafwikkeling kan via de bestaande verkeersroutes plaatsvinden, waarbij met bebording een optimalisatie kan worden bereikt. Er zijn geen knelpunten in de verkeersdoorstroming voorzien, hooguit op drukke dagen in het hoogseizoen. In het MER wordt voor verkeer de conclusie 'geen effect' vanwege de ontwikkeling getrokken.In het onderzoek van GoudappelCoffeng worden mogelijke maatregelen benoemd die deze onveilige situaties kunnen opheffen en die de gemeente zal onderzoeken. Met bovenstaande maatregelen is een integraal pakket tot stand gekomen dat voldoet aan de verkeerskundige eisen t.b.v. doorstroming en veiligheid. Dit is toegesneden op de ontwikkeling van het bestemmingsplan dat nu voorligt (maximaal 60.000 bezoekers).

Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen wegen die als zodanig dienen te worden bestemd. Binnen de bestemmingen is ruimte voor autoverkeer, langzaam verkeer en parkeren.

4.4 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die “in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken”, een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Geluidsaspecten plangebied

Op dit moment liggen er geen geluidszones vanwege wegen, spoorwegen of inrichtingen binnen het plangebied. De geluidzone van de N381 ligt te ver weg van geluidgevoelige bestemmingen binnen het plangebied en is daarmee niet relevant.

Vanwege de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn er twee aspecten die nader bestudeerd dienen te worden. Ten eerste creëert de functieverandering naar dagrecreatie aantrekkende werking van mensen en verkeer. Beschouwd dient te worden wat het effect van deze verandering heeft op geluidsgevoelige objecten zoals woningen. Daarnaast ligt ten zuiden van het plangebied een stiltegebied (zie afbeelding 4.3). In een stiltegebied wordt als streefwaarde 40 dB(A) gehanteerd. In de huidige situatie bestaan geen knelpunten ten aanzien van geluid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPAschaHoog2013-A001_0011.png"

Afbeelding 4.3: ligging stiltegebied ten zuiden van het plangebied

De gebiedsontwikkeling Appelscha Hoog heeft zowel tijdelijke (aanlegfase) als permanente effecten (gebruiksfase) op de geluidbelasting tot gevolg. In het MER wordt ingegaan op de geluidseffecten in deze beide fasen. Voor de aanlegfase worden de effecten en mogelijke maatregelen in beeld gebracht, waar middels bijvoorbeeld afspraken met aannemers en vergunningverlening op gestuurd kan worden.

In het kader van het bestemmingsplan wordt gekeken naar de gebruiksfase. Het bestemmingsplan legt immers het planologisch regime voor gronden voor een planperiode van meerdere jaren vast. In het kader van onderzoek naar en effecten vanwege geluid, is voor het bestemmingsplan dan ook vooral de gebruiksfase relevant.

Geluidbelasting vanwege verkeer (indirecte hinder)

De voorgenomen ontwikkeling zal een toename van het aantal verkeersbewegingen en daarmee een toename in geluidbelasting bij woningen langs de ontsluitingswegen tot gevolg hebben. Voor de beschouwing van de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder) in het kader van een goede ruimtelijke ordening is ingezoomd op een tweetal (maatgevende) woningen: De Drentseweg 18 en de woning Tilgrupsweg 1. Vanwege hun ligging zal bij deze woningen een eventuele toename van geluidsbelasting ten opzichte van andere woningen in de buurt, het duidelijkst zijn. Daarom zijn ze maatgevend. Wanneer de grenswaarden op deze woningen niet worden overschreden, kan er vanuit worden gegaan dat dit voor de andere woningen in de omgeving ook geldt.

Bij deze woningen is daarom de absolute geluidbelasting vanwege het verkeer voor het plan bepaald op basis van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Daarnaast is voor de ontsluitingswegen de relatieve toename van de geluidbelasting beschouwd.

Geluidbelasting bij woning Drentseweg 18

De afstand van de gevel van de woning tot as weg bedraagt ca. 20 meter. De afstand tot het kruispunt bedraagt ook ca. 20 meter. Uitgegaan is van 333 voertuigen (voor de situatie tijdens het hoogseizoen) in de dagperiode. Gezien de ligging ten opzicht van de kruising is uitgegaan van een snelheid van 50 km per uur. De geluidbelasting vanwege verkeer van en naar het plangebied bedraagt op basis van de rekenmethode conform module CROW (Standaard rekenmethode I 2006), bij de maatgevende woning Drentseweg 18 ten hoogst 46 dB(A) etmaalwaarde (of 43 dB Lden). De voorkeursgrenswaarde conform de circulaire “Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening w.m.” (1996) van 50 dB(A) etmaalwaarde wordt niet overschreden.

Geluidbelasting bij woning Tilgrupsweg 1

Meer naar het zuiden langs de Tilgrupsweg is ook een woning gelegen. Deze is verder van de weg gelegen (35 meter i.p.v. 20 meter) en niet in de buurt van een kruising. Voor dit gedeelte van de weg is een snelheid van 80 km per uur gehanteerd. De geluidbelasting vanwege verkeer van en naar het plangebied bedraagt bij de woning langs de Tilgrupsweg/Drentseweg ten hoogst 45 dB(A) etmaalwaarde (of 42 dB Lden). Ook voor deze woning geldt dat de voorkeursgrenswaarde conform de circulaire “Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening w.m.” (1996) van 50 dB(A) etmaalwaarde wordt niet overschreden. Bij de berekening is uitgegaan van de situatie met een toegestane snelheid van 80 km per uur. Het voornemen van de gemeente om de toegestane snelheid op de wegen te beperken tot 60 km per uur zal een nog lagere geluidbelasting bij de woningen tot gevolg hebben. De eventueel nieuw aan te leggen gebiedsontsluitingsweg zoals aangegeven in de gebiedsvisie ligt op een grotere afstand en zal derhalve geen grotere belasting opleveren.

Geconcludeerd kan worden dat vanwege het verkeer in de nieuwe situatie ter plaatse van de maatgevende woningen geen grenswaarden in het kader van geluid worden overschreden. Deze conclusie geldt daarmee ook voor de overige (niet maatgevende) woningen in de buurt.

Relatieve toename van de geluidbelasting op de ontsluitingswegen

Op basis van de verkeersgegevens van GoudappelCoffeng is de relatieve toename in de geluidbelasting bepaald.

Tabel 4.5 gemiddelde weekdag hoogseizoen variant bestemmingsplan

  Hildenberg   Bosberg (zuid)   Drentseweg
(zuid)  
Drentseweg
(noord)  
Boerestreek   Wester Es  
Huidige situatie   400   1900   900   1100   2600   3800  
Met sturing   600   2100   1000   1200   2800   3900  
Toename in dB   1,7   0,4   0,5   0,4   0,3   0,1  

De relatieve toename op de Hildenberg is met 1,7 dB het grootst. De verkeersintensiteit op deze weg is in de huidige situatie in absolute zin relatief laag. Voor de overige wegen bedraagt de toename 0,5 dB of minder. Een toename van 3 dB(A) is voor het menselijk oor nog net vast te stellen. De berekenende geluidniveaus (verschillen) bij de ontsluitingswegen zijn niet of nauwelijks waarneembaar.

 

Geluid naar de omgeving door het voornemen (directe hinder)

Naast vervoersbewegingen door verkeer zal geluid worden geproduceerd door recreatie activiteiten. Voor waterskiën geldt conform de Handreiking “Bedrijven en milieuzonering” richtafstand van 50 meter ten opzichte van woonbebouwing en voor een openbare zwemgelegenheid een afstand van 200 meter (zie ook paragraaf 4.9). De locatie van deze functies is in de beoogde ontwikkeling afgestemd op de nabijheid van omliggende woningen. Bovendien geldt voor het waterskiën dat er met behulp van een elektrisch aangedreven installatie die minder geluid veroorzaakt dan bijvoorbeeld een motorboot.

De keuze om in het zuidelijke deel van het plangebied vooral groene en rustige functies een plek te geven, heeft behalve met de omgeving van het plangebied ook te maken met de nabijheid van het stiltegebied en Natura 2000 gebied. Ook ten aanzien van de directe geluidhinder wordt in de gebruiksfase, gezien de afstanden tussen de activiteiten en de geluidgevoelige gebieden, een beperkt effect verwacht.

Betekenis voor het bestemmingsplan

De voorgenomen ontwikkeling wordt op basis van het aspect geluid uitvoerbaar geacht. De grens van het plangebied ligt op minimaal 200 meter van de woning aan de Tilgrupsweg, waardoor aan de richtafstand van 200 meter vanwege een openbare zwemgelegenheid wordt voldaan. Met de ligging van de recreatieplas zoals vastgelegd in de gebiedsvisie en de ligging van de bebouwing (vastgelegd middels een bouwvlak) concentreren de recreatieve activiteiten zich vooral in het noordelijk deel van het plangebied en is het zuidelijk deel (richting het stiltegebied) groener en rustiger.

4.5 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). De Wet milieubeheer kent grenswaarden en voor enkele stoffen ook plandrempels. De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder andere als gevolg van het verkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan en het verlenen van een omgevingsvergunning) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van één van onderstaande gevallen (artikel 5.16 Wm):

  • het bestemmingsplan c.q. de omgevingsvergunning leidt niet tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit verbetert per saldo als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de omgevingsvergunning of blijft ten minste gelijk;
  • het bestemmingsplan c.q. de omgevingsvergunning draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.
  • de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Luchtkwaliteitsaspecten plangebied

De gebiedsontwikkeling vindt in landelijk gebied plaats. Het betreffende gebied kent wat luchtkwaliteit betreft momenteel geen overschrijdingspunten (Bron: generieke concentratiekaarten Nederland (GCN RIVM), 1x1 km schaal concentraties). Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling neemt het bezoekersaantal toe waardoor de belasting van de luchtkwaliteit door recreatieverkeer ook zal toenemen.

Op basis van expert judgement is vastgesteld dat, gelet op het lage huidige achtergrondconcentratieniveau en de extra verkeersbewegingen, er vanuit kan worden gegaan dat de luchtkwaliteitsnormen niet zullen worden overschreden.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg

4.6 Ecologie

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

Soortbescherming 

Op grond van de Flora- en faunawet is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. Op grond van artikel 75 van de wet kan ontheffing van het verbod worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde Algemene Maatregel van Bestuur “Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten”, gelden enkele ontheffingen van het verbod. Het systeem werkt als volgt:

Algemene soorten

Voor de (met name genoemde) algemene soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod.

Overige soorten

Voor de overige (vooral genoemde) soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door het ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'

Soorten bijlage IV Habitatrichtlijn/bijlage 1 AmvB

Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AmvB artikel 75 is voor activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een ontheffing nodig. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:

  • er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang (daaronder valt de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling); en
  • er is geen alternatief; en
  • doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Voor vogelsoorten bestaat geen ontheffingsmogelijkheid.

Gebiedsbescherming

Naast de hiervoor beschreven soortbescherming kan ook een gebiedsbescherming gelden op grond van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en/of Habitatrichtlijn. Aangezien het plangebied niet ligt in een gebied waarvoor zo'n gebiedsbescherming geldt en ook niet in de invloedssfeer van zo'n gebied, wordt daarop niet verder ingegaan.

Natuurwaarden plangebied

De gebiedsontwikkeling ligt buiten Natura 2000-gebied, zodat hier geen sprake is van ruimtebeslag. Mogelijk kan door ruimtebeslag de realisatie van de ecologische verbindingszone in gevaar komen. Eveneens kan ruimtebeslag binnen leefgebied van beschermde soorten optreden.

Activiteiten, bewegingen en verlichting in het plangebied zullen niet waarneembaar zijn in het Natura 2000-gebied, daar het zicht op het plangebied wordt afgeschermd door de aanwezigheid van bossen en bosschages. Gezien de afstand van het plangebied tot het Natura 2000-gebied (ca. 1 kilometer) is er geen reële kans op verstoring van broedvogels in het Natura 2000-gebied als gevolg van geluidproductie binnen het plangebied. Omdat het hier om de ontwikkeling van locatiegebonden recreatie gaat worden geen activiteiten of een toename van het aantal bezoekers binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied verwacht.

Het plangebied ligt niet binnen de EHS. Wel is de provincie Fryslan momenteel bezig met een herijking van de provinciale EHS-gronden. Langs de oostzijde van het plangebied is een ecologische verbindingszone voorzien, die gedeeltelijk binnen de begrenzing van het plangebied valt. Het betreft een droge EVZ (Fr35) met als gidssoorten heidesoorten (zoals heikikker, zandloopkever en gentiaanblauwtje) en reptielen (zoals adder en gladde slang). De corridors en stapstenen voor deze soorten kunnen bestaan uit heide, ven, ruigte, nat en droog (hei)schraal grasland.

In het kader van de Passende Beoordeling (Bijlage 3)is onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten:

Planten   Er zijn binnen het plangebied geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Het plangebied bestaat voor het merendeel uit agrarische percelen met langs de randen diverse algemene en niet beschermde akker(on)kruiden.  
Vogels   Binnen het plangebied zijn diverse vogels waargenomen, waaronder houtduif, witte kwikstaart, merel, spreeuw en gaai. Voor deze soorten is binnen het plangebied geschikt nestgelegenheid aanwezig. Het plangebied biedt geen geschikt broedgelegenheid voor akker- en weidevogels.  
Vleermuizen   Er zijn geen potentieel geschikte holtes voor vleermuizen in de bomen binnen het plangebied aanwezig. De boomsingels binnen het plangebied lopen niet door in andere boomsingels of bosgebieden, waardoor deze geen onderdeel uitmaken van potentiële vliegroutes voor vleermuizen. Boven het plangebied kunnen enkele vleermuissoorten zoals rosse vleermuis en laatvlieger foerageren. Deze soorten zijn minder gebonden aan opgaande elementen zoals boomsingels om zich te kunnen oriënteren. Naar verwachting maakt het plangebied geen deel uit van essentieel foerageergebied.  
Overige zoogdieren   Nabij het plangebied zijn waarnemingen van de zwaar beschermde das bekend (telmee.nl). Er zijn binnen het plangebied geen sporen van aanwezigheid (burchten, uitwerpselen, vraatsporen) van de das aangetroffen. Aangezien geen vraatsporen of loopgangen zijn aangetroffen, zal het plangebied geen essentieel deel van het foerageergebied van de das uitmaken. Het plangebied biedt geen geschikt leefgebied voor de matig beschermde eekhoorn en de zwaar beschermde waterspitsmuis.  
Ambifieën en reptielen   Het plangebied biedt geen geschikt leefgebied voor zwaar beschermde reptielen en amfibieën. De bekende verspreidingsgegevens geven daarnaast geen waarnemingen van zwaarder beschermde reptielen en amfibieën binnen en nabij het plangebied.  
Vissen   Met uitzondering van de watergang, in oost-westelijke richting te midden van het plangebied, zijn geen watervoerende sloten binnen het plangebied aanwezig. In de watergang zijn geen beschermde vissoorten gevangen. Beschermde soorten kunnen worden uitgesloten op basis van het aanwezige biotoop en de bekende verspreidingsgegevens.  
Ongewervelden   Het plangebied biedt op basis van het aanwezige biotoop en de bekende verspreidingsgegevens geen geschikt leefgebied voor beschermde vlinders, libellen en overige ongewervelden.  

Conclusie van de Passende Beoordeling

Het plan staat ontwikkelingen toe waardoor een toename van vrachtverkeer, werktuigen en recreatieverkeer op zal treden. Als gevolg hiervan zal de emissie van stikstofoxiden toenemen. Een deel hiervan zal neerslaan in nabij gelegen Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold. Daarnaast staat het plan ontwikkelingen toe die resulteren in veranderingen in de grondwaterstanden en de geluidsbelasting. Hieronder zijn de conclusies puntsgewijs opgenomen.

  • In het Natura 2000-gebied komen habitattypen en leefgebieden van doelsoorten voor die gevoelig zijn voor stikstofdepositie. In de huidige situatie wordt de grens waar beneden zekerheid is dat geen effecten optreden van stikstofdepositie, de KDW, voor veel typen ruimschoots overschreden.
  • Deze depositie, de achtergronddepositie, is afkomstig uit bronnen in de directe maar ook uit de zeer ruime omgeving. Als gevolg van bestaand beleid is de achtergronddepositie al jaren aan het dalen (GDN). De verwachting is dat deze als gevolg van vastgesteld beleid nog verder zal dalen.
  • Ook met de ontwikkeling van Appelscha Hoog zal er sprake zijn van een afname ten opzichte van de huidige situatie. Deze afname is minder dan in de autonome situatie. Geen enkele van de alternatieven zorgt daarmee voor een netto toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de huidige situatie.
  • Ten opzichte van de autonome situatie is er wel een toename van de depositie. Deze is slechts tijdelijk en zeer beperkt en veroorzaakt geen verslechtering van de feitelijke situatie.
  • Voor de habitattypen en soorten in het invloedsgebied is de depositietoename als gevolg van Appelscha Hoog beoordeeld. De trend van de habitattypen is dermate dat de tijdelijke (beperkte) toename geen meetbare ecologische gevolgen heeft. Er zijn zeker geen significant negatieve effecten als gevolg van het realiseren van de initiatieven die door de structuurvisie mogelijk gemaakt worden.
  • De aanleg van de reactieplas veroorzaakt geen grondwaterstandsverlagingen van 5 centimeter of meer binnen het Natura 2000-gebied.
  • Kleinere verlagingen treden mogelijk wel op. Deze verlagingen vallen weg in de natuurlijke fluctuaties en hebben geen gevolgen voor de habitattypen die voorkomen in vennen op een slecht doorlatende laag.
  • De veranderingen in de grondwaterstand hebben zeker geen significant negatief effect.
  • De veranderingen in de geluidsverstoring zijn zeer beperkt en hebben geen invloed op broedende vogels. De veranderingen in de geluidsbelasting hebben geen significant negatief effect.
  • Ook cumulatief gezien leidt de ontwikkeling van Appelscha Hoog niet tot significant negatieve effecten, maar dit is wel afhankelijk van het beheer en onderhoud van de Natura 2000-gebieden.

De partiële herziening van het bestemmingsplan gaat uit van de aanleg van de recreatieplas met een minimum aantal bezoekers. Omdat voor aanleg van de recreatieplas met het maximum aantal bezoekers significant negatieve effecten zijn uitgesloten, kan ook gesteld worden dat de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met de partiële herziening geen significant negatieve effecten hebben.

Invloed EVS op andere functies

Van deze natuurstrook gaat geen beperkende werking uit naar het landbouwkundig gebruik van omliggende percelen. De EVZ zal geen deel uit gaan maken van Natura-2000 gebied of aangewezen worden als verzuringgevoelig gebied voor de Wet Ammoniak en Veehouderij. Het is zeer onwaarschijnlijk dat dat in de toekomst zal veranderen. Daarnaast is er geen sprake van externe werking voor agrarische functies vanwege de EHS.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Binnen het plangebied bevinden zich geen ecologisch waardevolle natuurelementen die middels een natuurbestemming aangeduid moeten worden. Om rekening te houden met de mogelijke ontwikkeling van een Ecologische Verbindingszone, is ten behoeve van deze zone een bestemming 'Natuur' op de verbeelding opgenomen waaraan beschermings- en instandhoudingseisen zijn gekoppeld. Met deze bestemming is het multifunctionele gebruik van deze gronden (natuur met ondergeschikt dagrecreatie) gewaarborgd. De inrichting zal bestaan uit heide c.q. schraal grasland met een beheer van maaien en afvoeren.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening is een verplichte archeologietoets opgenomen in artikel 3.1.6. Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Voor de bekende waarden dient de Archeologische Monumentenkaart (AMK) te worden geraadpleegd. Voor de verwachtingswaarden dient de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) te worden geraadpleegd. Door de wijziging van de Monumentenwet 1988 is de gemeente sinds 1 september 2007 bevoegd gezag met betrekking tot archeologie. Uitgangspunten van de wet zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Archeologische waarden plangebied

De ontwikkelingen in het plangebied worden aan Friese Archeologische Monumenten Kaart Extra (FAMKE) getoetst. Een eerste toetsing wijst uit dat bij meer dan 5000 m2 in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt bodemingrepen een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPAschaHoog2013-A001_0012.png"

Afbeelding 4.4: ligging plangebied binnen FAMKE

Diversen

Het gebied is geen aardkundig waardevol gebied, geen gebied met bijzondere waarden, geen gebied met een beschermingsstatus of beschermd gezicht en kent geen Rijks- of gemeentelijke monumenten.

In de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) zijn de gebieden opgenomen waar sprake is van bijzondere aardkundige waarden. Dit zijn de gebieden waar de bodem een bijzondere waarde vertegenwoordigt. Het betreft cultuurhistorisch interessante bodembeschermingsgebieden uit het Streekplan Fryslân 2007. De gebieden die zijn abiotisch waardevol of antropogeen waardevol voor zover door de bodem bepaald. De abiotisch categorie omvat waardevolle, geologische, geomorfologische of bodemkundige landschapselementen. De antropogene categorie omvat artefacten van de vroegere mens, die bestaan uit archeologische en cultuurhistorische objecten en structuren. Deze gebieden zijn met een nummer op de CHK2 aangegeven.

Ten zuidwesten van het plangebied is een bijzonder aardkundig gebied aanwezig. Het gaat om gebied 1: 'Appelscha'. Het is één van de weinige gebieden in Fryslân waar nog actieve verstuiving plaatsvindt. Nagenoeg alle reliëfvormen van een stuifzandgebied zijn hier nog aan te treffen, zoals forten (plateauvormige restheuvels), duinen en laagten.

Op de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) geeft de provincie Fryslân invulling aan een aantal doelen voor het cultuurhistorische erfgoed in de provincie. Het gaat hier om het in stand houden van belangrijke cultuurhistorische kwaliteiten en waarden in de provincie en de verdere ontwikkeling daarvan waar mogelijk. Het gaat hier dan om cultuurhistorische elementen en structuren zoals dijken, boerderijplaatsen, kerken, kloosters, rijksmonumenten, jongere bouwkunst, grenspalen, buitenplaatsen en beschermde stads- en dorpsgezichten. Door de CHK2 kaart zijn cultuurhistorische waarden beter ingebed in de ruimtelijke plan- en besluitvorming.

In het plangebied zelf bevinden zich op basis van CHK2 geen cultuurhistorische elementen. Het dichtstbijzijnde element is er één in de categorie jonge bouwkunst en heeft de functie van recreatiehuisje. Nabij Appelscha bevinden zich andere elementen in de categorie jonge bouwkunst en verder kerken, boerderijplaatsen, rijksmonumenten en wederopbouwwijken.

Archeologie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het betreft archeologisch inventariserend veldonderzoek (MUG, 27 september 2012 opgenomen in Bijlage 10) en archeologisch booronderzoek Hildenberg 1 (MUG, 3 januari 2013 opgenomen in Bijlage 11).

Uit het inventariserend veldonderzoek blijkt dat in het onderzoeksgebied is nog niet eerder archeologisch onderzoek is uitgevoerd en er geen archeologische waarden bekend zijn. Direct ten noorden van de onderzoekslocatie liggen twee AMK-terreinen, waar onder het esdek bewoningssporen uit de periode laat-neolithicum – vroege middeleeuwen zijn aangetroffen. In de wijdere omgeving van de onderzoekslocatie zijn, in een vergelijkbare landschappelijke context, waarnemingen en vindplaatsen uit de perioden laat-paleolithicum tot en met de nieuwe tijd aanwezig. Aanbevolen wordt booronderzoek uit te voeren in het noordwestelijke en oostelijke gedeelte van de onderzoekslocatie. Naar aanleiding van het booronderzoek volgend op het verkennende studie wordt de conclusie getrokken dat voor het deel van het onderzoeksgebied waarvoor bodemingrepen worden verwacht, geen archeologisch vervolgonderzoek nodig is.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Binnen het plangebied bevinden zich geen archeologische en cultuurhistorische waarden die middels een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' beschermd moeten worden. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Water

Om invulling te geven aan de sturende rol van water in ruimtelijke ordeningsprocessen is de Handreiking Watertoets opgesteld. Hierin is aangegeven op welke wijze de betrokken partijen (initiatiefnemer, waterbeheerder en planbeoordelaar) tot een betere samenwerking kunnen komen.

De Watertoets fungeert als procesinstrument. Het doel van een watertoets is om waterhuishoudkundige aspecten vroegtijdig in de ruimtelijke planvorming te betrekken. Waterhuishoudkundige aspecten betreffen onder andere veiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit, volksgezondheid, bodemdaling en betreffen alle wateren in Nederland. Met ingang van 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). De watertoets is een procesinstrument waarmee alle belangen ten aanzien van waterhuishoudkundige aspecten kunnen worden afgewogen.

Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. In het beleid staat de watersysteembenadering centraal. Dit houdt onder meer in dat bij ruimtelijke plannen het aspect water als ordenend principe bij de locatiekeuze moet worden gehanteerd. Kwantitatief hanteert de provincie de prioriteitstrits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Dit betekent dat bij ruimtelijke ontwikkelingen als uitgangspunt geldt dat gebiedseigen water wordt vastgehouden in de bodem. Als dat niet lukt, moet gezocht worden naar locaties om te bergen. Pas als vasthouden en/of bergen niet tot het gewenste effect leiden kan gekozen worden voor afvoeren. Afwenteling van locale ruimtelijke ingrepen, waarbij elders negatieve watereffecten ontstaan, moet voorkomen worden. Kwalitatief geldt de trits “schoonhouden-scheiden-zuiveren”.

Waterhuishoudkundige waarden plangebied

Er zijn geen meerjarige gegevens van de grondwaterstanden in het plangebied beschikbaar. Wel zijn er gegevens beschikbaar van peilbuis B12C0237 op ca. 1000 m ten zuidoosten van de beoogde plas gelegen en van peilbuis B11H0312, op ca. 1400 m ten westen van de plas gelegen. Peilbuis B12C0237 geeft een gemiddelde grondwaterstand van 2 m beneden maaiveld en buis B11H0312 geeft een gemiddelde grondwaterstand van 1,55 m beneden maaiveld.

Het oppervlaktewater van de geplande recreatieplas zal een samenstelling zijn van lokaal aanwezig grondwater, directe neerslag en afstromend hemelwater zijn. De huidige situatie van het grondwater en de waliteit van de bodem is daarom van belang. In het grondwater zijn geen noemenswaardige verontreinigingen aangetroffen bij het bodemonderzoek dat op de locatie is uitgevoerd. Er vindt geen verversing/doorspoeling plaats via aanvoer van ander oppervlaktewater (geïsoleerde plas). Ook overstorten zijn niet voorzien. Daarmee is de globale waterbalans met bijbehorende potentiële verontreinigingen bekend.

Hydrologisch onderzoek

De aanleg van de recreatieplas heeft invloed op de grondwaterstanden in de omgeving en daarmee mogelijk op de aspecten natuur, landbouw, bebouwing en infrastructuur. In een hydrologisch onderzoek (RoyalHaskoning DHV, 16 mei 2013 opgenomen in Bijlage 12 en Bijlage 13) is deze invloed onderzocht. Naar aanleiding hiervan zijn meerdere vervolg onderzoeken en nadere analyses uitgevoerd. Ook is de ondiepere plas beken op hydrologische consequenties. De Oplegmemo samenvatting hydrologische onderzoeken (Bijlage 15 deel G, RH-DHV februari 2014) geeft een overzicht van de onderzoeken en de belangrijkste uitkomsten.

De onderzoeken gaan in op de effecten op de grondwaterstanden in de omgeving en daarmee mogelijk op de aspecten natuur, landbouw, bebouwing en infrastructuur.

Landbouw

De verandering van grondwaterstanden heeft effect op de landbouw. De veranderingen van de grondwaterstand leiden in de toekomst tot een verandering van de doelrealisatie als gevolg van een toename van droogteschade. De huidige droogteschade in de omgeving van de plas varieert van de droogteschade van 10% tot maximaal 30%. Deze droogteschade neemt toe als gevolg van lagere grondwaterstanden in de omgeving. Ook na aanleg van de plas varieert de droogteschade van 10% tot maximaal 30%. De verandering van de droogteschade bedraagt enkele procenten. Er wordt over een oppervlak van ca. 32 ha een toename van de droogteschade van 1-5 % berekend. Over een oppervlak van ca. 2 ha bedraagt de toename meer dan 5%. De mate van verandering van de doelrealisatie als gevolg van de grondwaterstandsverlaging straalt uit tot op enkele locaties maximaal ca. 250 m vanuit de toekomstige plas.

Natuur

Het invloedsgebied waar grondwaterstandsverlaging optreedt, ligt grotendeels buiten het Natura 2000-gebied. Echter uit de berekeningen blijkt dat de GLG nabij één van de vennen (deelgebied Hildenberg) 1 tot 5 centimeter zal dalen. Op basis van een nadere analyse van de zeer lokale geohydrologie van het ven (o.a. bodemopbouw en

grondwaterstanden) door DLG volgde dat het berekende effect in de praktijk niet te verwachten valt.

In Boswachterij Appelscha (ten noorden van de N381) liggen natuurwaarden (H3150 Zure vennen en H7150 Pioniervegetaties met snavelbiezen) die afhankelijk zijn van lokale hydrologische systemen. Om de mogelijke gevolgen voor deze systemen in beeld te brengen is een eerste verkenning met MIPWA uitgevoerd, om mogelijke

veranderingen in stromingsrichtingen te bepalen. Hieruit blijkt dat de grondwaterstromingen ter plaatse niet veranderen.

Bebouwing en infrastructuur

Uit de boringen en sonderingen in het plangebied volgt dat tot 3 m-mv zich zand in de ondergrond bevindt. De grondwaterstandsverlaging vindt plaats binnen dit zandpakket. Zand is niet zettingsgevoelig, waardoor geen zettingen zijn te verwachten en daarmee geen gevolgen voor bebouwing en infrastructuur zoals wegen.

Tuinen

De effecten op de tuinen zijn beoordeeld voor de woningen op de golfbaan. Daarnaast is er nog sprake van huizen met tuinen langs de Valouwe in het bos en enkele woningen langs de Hildenberg, de Tilgrupsweg en de Drentse Weg. De grondwaterstanden bevinden zich langs de Valouwe aanmerkelijk dieper onder maaiveld dan ter plaatse van de golfbaan. Tevens worden de grondwaterstanden hier sterk beïnvloed door de bomen. Dit betekent dat de tuinen niet grondwaterafhankelijk zijn en er voor dit deel geen effecten worden verwacht bij een verdere verlaging van de grondwaterstand. De verwachting is dat dit laatste ook geldt voor de Drentseweg.

Golfbaan

Voor de golfbaan zijn ten gevolge van de verlaging van het grondwaterniveau geen zettingen te verwachten. Ook is er geen verdrogingsrisico. Omdat de grasvegetaties op de golfbaan voor de vochtvoorziening niet afhankelijk zijn van het grondwater, zal de verlaging immers geen direct nadelig effect hebben op de kwaliteit van de vegetatie. Voor de aanwezige bomen kan een verminderde fluctuatie mogelijk ook een gunstig effect hebben.

 

Als gevolg van de grondwaterverlaging, is er voor de beregening van de bestaande green en tees niet meer water nodig dan nu verbruikt wordt. De hoeveelheid water die nu gebruikt wordt voor beregening van greens en tees staat los van grondwaterstanden. Door de verlaging zal er dus geen extra beregeningswater op de greens en tees geleverd hoeven te worden.

Voor de beregening van de baan wordt wel gebruik gemaakt van de watervoorraad in de bergingsvijvers. Omdat deze in belangrijke mate worden gevoed door het grondwater zal een verlaging van het grondwaterniveau ook van invloed zijn op de beschikbare hoeveelheid beregeningswater. Zeker in droge perioden, dus als de waterbehoefte het grootst is en de aanvoer van regenwater minimaal is, zal er onvoldoende water beschikbaar zijn om minimaal de greens en tees adequaat te kunnen beregenen. Overigens is dit reeds een bestaand probleem in de huidige situatie (zonder plas). De aanleg van de plas en de daarmee gepaard gaande fluctuering in de grondwaterstand kan dit reeds bestaande probleem doen vergroten. Om die reden is het wenselijk dat aanvullende maatregelen worden genomen.

Afbeelding 4.5 geeft een beeld van de verandering van de gemiddelde grondwaterstand als gevolg van de ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPAschaHoog2013-A001_0013.png"

Afbeelding 4.5: Verandering gemiddelde grondwaterstand

De effecten van het aanleggen van de ondiepere recreatieplas (6 tot 8 m) zijn vergelijkbaar met de variant die is gebruikt voor de hydrologische studie van mei 2013. De twee belangrijkste ontwerp parameters die invloed hebben op de veranderingen in grondwaterstand zijn namelijk ongewijzigd gebleven. De twee belangrijkste parameters zijn het doorgraven van de leemlaag en het oppervlak buiten contour van de plas. Zowel voor de variant van de plas waarvoor de hydrologische berekeningen zijn gemaakt als het huidige ontwerp van de plas wordt de keileem laag doorgraven. In beide gevallen is uitwisseling met het diepe grondwater mogelijk en zal het aanleggen van de plas ook invloed hebben op het diepe grondwater. Het oppervlak en de buiten contour van de recreatieplas is met uitzondering van de twee eilanden gelijk aan de variant van het hydrologisch onderzoek. De hydrologische effecten op de omgeving zullen dan ook gelijk zijn.

De hydrologische onderzoeken zijn met diverse belanghebbenden zoals de provincie Fryslân, het Wetterskip, de ABO (Agrarische Belangenorganisatie Oosterwolde) en de golfbaanexploitanten besproken. Waar nodig zal de gemeente met grondeigenaren naar oplossingen zoeken om de effecten verder te minimaliseren. Er zal in dat geval een pakket aan mogelijke maatregelen c.q. mitigatie/compensatie voor elke functie worden uitgewerkt. Inmiddels is in samenspraak met de ABO een aanpak uitgewerkt voor droogteschade t.a.v. de landbouw gericht op een financiële compensatieregeling.

Meetnet grondwaterstanden

Om de huidige situatie nu zo goed mogelijk in beeld te brengen en de eventuele toekomstige effecten te kunnen monitoren is inmiddels een grondwatermeetnet aangelegd. Het meetnet wordt jaarlijks uitgelezen en de gegevens worden geïnterpreteerd. Beoordeeld wordt of de verlaging van de grondwaterstand overeenkomt met de berekende grondwaterstandverlaging. Onderstaande afbeelding geeft het ontwerp van het meetnet weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPAschaHoog2013-A001_0014.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPAschaHoog2013-A001_0015.png"

Afbeelding 4.6: Ontwerp monitoringsmeetnet grondwater

Waterkwaliteit

De belangrijkste functie van de toekomstige plas is recreatie is de vorm van zwemmen en (elektrisch) waterskiën. Voor deze functies is een goede waterkwaliteit vereist om de met name risico's voor de volksgezondheid tot een minimum te beperken. Ook hier is onderzoek naar verricht. Samenvattend wordt geconcludeerd dat de zwemwaterkwaliteit van de toekomstige recreatieplas – ook bij een diepte van 6 tot 8 meter - bij aanvang goed zal zijn. Bij een goede inrichting en het treffen van de nodige beheermaatregelen zal de waterkwaliteit ook daarna naar verwachting voldoen aan de normen die volgens de Europese zwemwaterrichtlijn gelden.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Binnen de bestemming 'Dagrecreatie' is 'water' als medegebruik toegestaan. De hydrologische onderzoeken zijn met het Wetterskip Fryslân voorbesproken. Het Wetterskip heeft een positief wateradvies afgegeven ( Bijlage 15 deel I). Het aspect hydrologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door middel van milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de regel de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is mede afhankelijk van het omgevingstype.

Milieuzonering in het plangebied

Naast vervoersbewegingen zal geluid worden geproduceerd door recreatie-activiteiten. Voor elektrisch waterskiën geldt een milieuzonering van 50 meter ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen zoals wonen. Hierbij is het maatgevende milieuaspect geluid. Aan deze afstand wordt voldaan. Bovendien wordt er gewaterskied met behulp van een elektrisch aangedreven installatie die minder geluid veroorzaakt dan bijvoorbeeld een motorboot. In werkelijkheid zal de geluidsbelasting lager zijn dan de aanname in de VNG-Uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Voor een openbare zwemgelegenheid een geluidzonering van 200 meter. Ook aan deze afstand wordt voldaan.

De locatie van deze functies is in de beoogde ontwikkeling daarmee afgestemd op de nabijheid van omliggende woningen. De keuze om conform de gebiedsvisie in het zuidelijke deel van het plangebied vooral groene en rustige functies een plek te geven, heeft behalve met de omgeving van het plangebied ook te maken met de nabijheid van het stiltegebied en Natura 2000 gebied.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Door de situering van de functies af te stemmen op de nabijheid van de omliggende woningen, het stiltegebied en het Natura 2000 gebied vormt de milieuzonering geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Aan de vereiste afstanden wordt voldaan.

4.10 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, bedrijfswoningen, horeca en parkeerterreinen.

Externe veiligheid in relatie tot het plangebied

Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van risicobronnen. Binnen het plangebied zijn eveneens geen risicovolle activiteiten aanwezig.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en hoofdgasleidingen. Ook vindt in de directe omgeving van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen plaats.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan staat geen risicovolle activiteiten toe. Ten aanzien van het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit plangebied.

4.11 Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 dienen overheden bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen drie stappen te doorlopen. Vanwege het integrale karakter van het plan en de weinig scherpe afbakening van de reikwijdte van het begrip “andere stedelijke voorzieningen” is de ladder voor het volledige project doorlopen (zie Bijlage 15 deel H Notitie ladder duurzame verstedelijking bestemmingsplan recreatiegebied Appelscha Hoog, Grontmij, februari 2014). Dit betekent dat de toelichting bij het bestemmingsplan moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte

Een waterskibaan in Appelscha is een unieke voorziening in de regio. De dichtstbijzijnde kabelwaterskibaan is gevestigd op ruim 40 kilometer afstand. Met name voor inwoners uit de gebieden ten westen (Friesland) en zuiden (Overijssel) van Appelscha vormt de waterskibaan een mooie dagbestemming. Daar komt bij dat er in Appelscha en omgeving nog eens 400.000 toeristische overnachtingen plaatsvinden. Ook voor deze verblijfstoeristen biedt de waterskibaan een toevoeging op het huidige aanbod. De voorziening concurreert niet met andere recreatieve voorzieningen in Appelscha. Het vormt juist een sterke toevoeging op het bestaande aanbod aan outdoor-activiteiten in en om Appelscha. Ook sluit de ontwikkeling uitstekend aan op de ontwikkelingslijnen die voor Appelscha zijn uitgezet en het terugdringen van het recreatief gebruik van het Nationaal Park.

De horecavoorziening voorziet in de behoefte voor nieuwe impulsen in het horeca-aanbod van Appelscha. Bovendien ligt Appelscha Hoog op afstand van het dorp, waar de meeste horeca is geconcentreerd. Een (kleinschalige) horeca, gekoppeld aan de openbare recreatieplas, het openbare strand en de waterskibaan, leent zich louter en alleen al door zijn unieke ligging voor een onderscheidende formule (bv. strandtent), waarmee een andere markt wordt aangesproken dan die welke nu door de overige bestaande horecavoorzieningen in Appelscha worden bediend. De horecavoorziening zal ondersteunend zijn aan de aangrenzende recreatieve voorzieningen en heeft geen of een zeer beperkte eigen aantrekkingskracht. Er zal daarmee geen verdringing optreden van bestaande horecavoorzieningen in Appelscha. De meest nabijgelegen horecavoorziening van de golfbaan bedient een andere doelgroep, primair de bezoekers van de golfbaan.

  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins

Verstedelijking wordt primair binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen. Om deze reden is beoordeeld of binnen het bestaande stedelijk gebied ruimte is voor de beoogde functies van het bestemmingsplan. De ontwikkeling betreft een recreatieplas met strand van circa 7,5 hectare water en 3 hectare oever. Daaraan gekoppeld wordt in de plas een waterskibaan aangelegd en op het terrein een kleinschalige horecavoorziening gerealiseerd. De drie functies zijn dusdanig met elkaar verweven dat de locatiemogelijkheden alleen voor het integrale plan zijn beoordeeld.

Vanwege de omvang van het plan (totaal 10,5 hectare) is een alternatieve locatie binnen het stedelijke gebied niet te vinden. In de meest nabijgelegen kern Appelscha is onvoldoende ruimte beschikbaar voor deze ontwikkeling. Er is binnen het bestaande stedelijk gebied van Appelscha geen sprake van een geschikt braakliggend terrein of een terrein dat herontwikkeld kan worden ten behoeve van deze functie. Ook in andere kernen van de gemeente of de regio zijn geen alternatieve locaties voorhanden. Bovendien is het, met het oog op de recreatieve functie, op grond van het gemeentelijke en provinciale beleid gewenst om de voorzieningen te realiseren nabij andere recreatieve voorzieningen. Een recreatieve zone nabij een kern, zoals Appelscha-Hoog, wordt ruimtelijk en functioneel als optimale locatie gezien voor de beoogde functies. Daarmee is de afstand tot het primaire verzorgingsgebied van de recreatieplas (de inwoners van Appelscha en de overige inwoners van de gemeente) beperkt. De aanvulling met waterskibaan vergroot het verzorgingsgebied van de voorziening en draagt bij aan de exploitatie van de recreatieplas. De nieuwe recreatieve functies bieden ook een economische basis om het gebied landschappelijk te versterken en de kwaliteit van het gebied te benutten en te laten beleven.

Alternatieve locaties zouden ook buiten het stedelijk gebied liggen, bijvoorbeeld door aan te sluiten om bestaande waterplassen of op een alternatieve locatie een recreatieplas te ontwikkelen. De beoogde locatie heeft echter de voorkeur, vanwege de korte afstand tot de kern Appelscha en het Nationaal Park. Dit gebied wordt verder ontwikkeld tot recreatieve zone met meer recreatieve voorzieningen (recreatiepark, golfbaan). Daarmee sluiten de nieuwe recreatieve voorzieningen beter aan op de bestaande voorzieningenstructuur. Voor het project is een milieueffectrapportage opgesteld waaruit blijkt dat de beoogde locatie geschikt is voor de recreatieve functies.

  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld

De locatie Appelscha Hoog kent al diverse recreatieve voorzieningen en is om die reden al adequaat ontsloten voor autoverkeer en langzaam verkeer. De locatie ligt nabij regionale infrastructuur en met name vanuit de kern Appelscha ligt de locatie op korte afstand zodat langzaam verkeer een goed alternatief is. De locatie is matig ontsloten met openbaar vervoer. Aan de noordzijde van de kern Appelscha bevindt zich een busroute. Gelet op de aard van de functie, het type bezoekers en de regionale ligging is er geen significant aandeel van de bezoekers dat behoefte heeft aan een openbaar vervoersvoorziening.

De toevoeging van de recreatieve functies die het bestemmingsplan mogelijk maakt, leidt tot een extra verkeersgeneratie. In het kader van het bestemmingsplan is beoordeeld of de omliggende verkeersstructuur het verkeer adequaat kan afhandelen. Verwezen zij naar de rapporten “Verkenning verkeer en parkeren”, GoudappelCoffeng d.d. 18 maart 2013 en het rapport Cumulatie effecten Boerestreek-Bosberg en Appelscha-Hoog, GoudappelCoffeng d.d. 28 maart 2013. In het laatste rapport zijn zowel de maximale bezoekersaantallen voor de Boerstreek als Appelscha Hoog samen onderzocht. Daarbij is uitgegaan van worstcase aantallen. Uit de verkeersonderzoeken blijkt dat de omliggende verkeersstructuur de extra capaciteit aankan. Uit het oogpunt van veiligheid en doorstroming wordt wel een aantal aanpassingen van wegen voorgesteld. De voor de ontwikkeling Appelscha Hoog benodigde aanpassingen zullen ook worden gerealiseerd. Ter toelichting wordt verwezen naar de Oplegnotitie Appelscha Hoog, Verkeersmaatregelen Appelscha in relatie tot Appelscha Hoog d.d. 12 februari 2014 (Bijlage E). In deze notitie is ook aangegeven met welke middelen deze maatregelen worden uitgevoerd. Er is gelet op het verrichte verkeersonderzoek geen aanleiding om te veronderstellen dat deze maatregelen onvoldoende zijn.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan voldoet aan de ladder van duurzame verstedelijking. Ten aanzien van dit aspect zijn er geen belemmeringen voor dit plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Het juridische systeem

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. Het bestemmingsplan omvat de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in een GML-bestand. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de regels behorende tot dit plan en kunnen worden vertaald naar de verbeelding.

 

Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. Het bestemmingsplan is opgezet volgens verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012). Deze standaard - welke slechts een systematische standaardisering betreft en geen inhoudelijke standaard is - is verplicht in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zo voorziet het SVBP in een standaardopbouw van een bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voldoet bovendien aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

5.2 Toelichting op de bestemmingen

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

  • a. Inleidende regels;
  • b. Bestemmingsregels;
  • c. Algemene regels;
  • d. Overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

Artikel 1 – Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan' die als eerste zijn genoemd. Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen.

Artikel 2 – Wijze van meten

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

Bestemmingsregels

Artikel 3 – Recreatie – Dagrecreatie

De bestemming Recreatie – Dagrecreatie is toegekend aan het gehele plangebied met uitzondering van een deel aan de oostkant van het gebied dat als natuur is bestemd. Binnen deze bestemming zijn onder andere bepaalde dagrecreatieve activiteiten (beschreven in de begripsbepalingen), horeca van de categorie 1a en 1b, water en strand, lig en speelweiden toegestaan. Daarnaast zijn bijbehorend gebouwen, bouwwerken en parkeervoorzieningen toegestaan, alsmede tijdelijke bouwwerken ten behoeve van de aanleg van de recreatieplas.

Om de bebouwing in het plangebied te concentreren is er in de bouwregels opgenomen dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toestaan. Het totale oppervlak van gebouwen mag niet meer dan 600 m2 bedragen. De bouwhoogte voor bouwwerken ten behoeve van de waterskibaan mag niet meer dan 13 meter bedragen.

Binnen deze bestemming zijn de volgende aanduidingen opgenomen:

  • 1. aanduiding “wetgevingzone – wijzigingsgebied”: op de zuidelijke gronden t.b.v. uitbreiding van de golfbaan;
  • 2. aanduiding “horeca”: op het gebouw;
  • 3. aanduiding “specifieke vorm van recreatie – waterplas”: op de plas;
  • 4. aanduiding “specifieke vorm van recreatie – waterskibaan”; op de waterskibaan.

Artikel 4 – Natuur

De bestemming 'Natuur' is gelegd op de gronden aan de oostzijde van het plangebied ten behoeve van de beoogde ecologische verbindingszone. Hierbij is een passend beschermingsregime opgenomen. Het is niet toegestaan om zonder vergunning werken en werkzaamheden te verrichten die onder meer het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden betreffen. Recreatief medegebruik op deze gronden is toegestaan.

Algemene regels

Artikel 5 – Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 6 – Algemene bouwregels

In deze regels zijn algemene bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen in het plan gelden, voor zover er geen voor de bestemming geldende bouwregels van toepassing zijn.

Artikel 7 – Algemene gebruiksregels

In deze regels zijn vormen van verboden gebruik opgenomen die algemeen voor alle bestemmingen, voor zover er geen voor de bestemming geldende specifieke gebruiksregels van toepassing zijn.

Artikel 8 – Algemene afwijkingsregels

In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.

Overgangs- en slotregels

Artikel 9 – Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 10 – Slotregel

Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van de plannen voor het plangebied is intensief overleg gevoerd met o.a. ondernemers, omwonenden en belangenorganisaties. Er zijn informatieavonden gehouden en er is in een platform met stakeholders overlegd over de gewenste ontwikkeling en invulling van het gebied. Ook in het kader van de verschillende uitgevoerde onderzoeken zijn stakeholders betrokken. De resultaten hiervan zijn uitgewerkt in de opgestelde gebiedsvisie en in de gemaakte keuzes voor het bestemmingsplan. De reactie van de provincie Fryslân naar aanleiding van het ambtelijk vooroverleg is als Bijlage 14 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Het bestemmingsplan volgt de in de Wro vastgelegde bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. De maatschappelijke uitvoerbaarheid is hiermee gewaarborgd.

Ontwerpbestemmingsplan

De resultaten van de diverse overleggen met stakeholders en met andere bestuursorganen zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan is zes weken ter inzage gelegd. In deze periode heeft eenieder zijn zienswijze kenbaar kunnen maken.

Vaststelling bestemmingsplan

Tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn zienswijzen ingediend. Dit heeft geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan. Ook is er een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Het bestemmingsplan is op 18 maart 2014 door de gemeenteraad gewijzigd vastgesteld. Het raadsbesluit is opgenomen in Bijlage 15 deel J.

Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten “anderszins verzekerd” zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten, en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht. Een combinatie van een exploitatieplan en overeenkomsten is ook mogelijk.

Omdat de gronden van het plangebied in eigendom van de gemeente zijn, hoeft er geen exploitatieplan te worden opgesteld. De gemeente kan kosten zelf opnemen in overeenkomsten met huurders of in de grondprijs. Wel is een exploitatie opgesteld. Voor de economische haalbaarheid van dit bestemmingsplan wordt uitsluitend gekeken naar de kosten en opbrengsten die op dit bestemmingsplan betrekking hebben (Bijlage 15 deel D Notitie Economische uitvoerbaarheid bestemmingsplan Appelscha Hoog en exploitatieopzet, Grontmij, 12 februari 2014).

Investeringen

Voor de realisatie van het bestemmingsplan was het noodzakelijk agrarisch bedrijf (Hildenberg 1) aan te kopen met circa 28 hectare grond. Hiervan ligt circa 16,5 hectare grond in het bestemmingsplangebied.

Voor de exploitatieopzet ten behoeve van Appelscha Hoog is de grond buiten het bestemmingsplan, 11,5 hectare, gewaardeerd tegen de waarde van de huidige actuele bestemming: agrarisch.

Tot de kosten behoren ook de aanleg van een toegangsweg, deels buiten het bestemmingsplangebied gelegen en een reservering voor (eventuele) tegemoetkoming in planschade, nadeelcompensatie en schade als gevolg van aanlegwerkzaamheden.

Binnen het bestemmingsplan wordt de recreatieplas gegraven, recreatieve routes en parkeerplaatsen aangelegd, riolering aangebracht, alsook het natuurwaarden toegevoegd langs de randen.

Opbrengsten

Tijdens de aanleg komt er een kleine half miljoen kubiek meter zand, leem en teelaarde vrij. Voor de verwerking en afzet wordt tijdelijk een depot aangelegd. Na oplevering van de plas, het strand en de natuurterreinen wordt een deel van de grond verkocht danwel verpacht aan recreatieondernemers die van de nieuwe mogelijkheden gebruik gaan maken.

De waarde van de buiten de het bestemmingsplan gelegen mee gekochte gronden, zoals in de vorige paragraaf genoemd, is hier vermeld.

De provincie Fryslân heeft bijdragen toegezegd in het kader van de gebiedsontwikkeling rond de verdubbeling van de N381 en de streekagenda.

Tijd en parameters

De uitvoeringsperiode is van 2014 tot en met 2018, vijf hele jaren. Gerekend is met een kosteninflatie van 2%, opbrengsteninflatie van 1,5% over de gronden en 0% over de bijdragen. De rente van het concern bedraagt 4,5%

Risico en voorziening.

Zowel de programmatische gebiedsontwikkeling als dit gebied dat tot het bestemmingsplan behoort, kent een licht positief resultaat. Het resultaat van het bestemmingsplan is € 119.719,- contant per 1-1-2014, waardoor het uitvoerbaar is.

Exploitatieopzet

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPAschaHoog2013-A001_0016.png"