direct naar inhoud van 3.3 Milieuaspecten
Plan: Lemsterpark, fase 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0082.000600-0004

3.3 Milieuaspecten

3.3.1 Algemeen

In milieuhygiënisch opzicht moet aandacht besteed worden aan de mogelijke hinder van geluid en eventuele bodemverontreiniging, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.3.2 Bodem

In verb and met de beoogde ontwikkelingen is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater). In opdracht van de gemeente Lemsterland is door "IJsselmeerbeton Funderingstechnologie b.v." in mei 2002 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het gehele bedrijventerrein (Lemsterpark, fase 1 en fase 2) gelegen tussen de Straatweg en de A6. Het onderzoek bestaat uit een vooronderzoek (bureauonderzoek) een veldonderzoek en een analytisch onderzoek.

De resultaten van het onderzoek zijn de volgende:

  • De bovengrond is licht verontreinigd gebleken met koper, lood, kwik, EOX en minerale olie.
  • Zowel de boven- als de ondergrond bevatten lichte verontreinigingen met minerale olie en EOX.
  • Deze voorgenoemde verontreinigingen hebben waarschijnlijk een voornamelijk natuurlijke herkomst. De bovengrond is daarnaast plaatselijk licht verontreinigd met koper, kwik en lood. Het koper en het kwik is mogelijk uit meststoffen afkomstig, terwijl het verhoogde loodgehalte mogelijk door het voormalige gebruik van deze stof als antiklopmiddel verklaard kan worden.
  • In de ondergrond zijn lichte verontreinigingen met EOX en minerale olie aangetoond. Het grondwater bevatte lichte verontreinigingen met enkele zware metalen en met minerale olie.
  • De kwaliteit van het slib in de sloten op het terrein komt overeen met die van de bovengrond.

De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geeft geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of een nader onderzoek. De kwaliteit van de bodem van Lemsterpark, fase 1 en fase 2 is ruim voldoende voor de voorgenomen ontwikkeling.

Geldigheid rapport

In principe is een verkennend onderzoek 5 jaar geldig. Sinds 2002 tot heden hebben er op de onderzoekslocatie geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Om die reden heeft de gemeente (bevoegd gezag in deze) geen bezwaar tegen het gebruik van bovenstaand onderzoek voor de realisatie van het bedrijvenpark op de bovengenoemde locatie. De gemeente Lemsterland acht het niet noodzakelijk een nieuw verkennend bodemonderzoek te laten uitvoeren.

3.3.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai.

Akoestisch onderzoek 2010

In het kader van deze bestemmingsplanprocedure, is een akoestisch onderzoek verricht. Hierbij zijn twee aspecten van belang; de geluidsbelasting ten gevolge van de Straatweg op de te realiseren bedrijfswoningen en de reconstructie (aanpassing van de weg) die ontstaat door fase 2 van het bedrijventerrein op de Straatweg aan te sluiten. Dit laatste geldt alleen voor de reeds bestaande woningen langs de Straatweg.

Nieuwe bedrijfswoningen

Op het bedrijventerrein is langs de Straatweg een aantal bedrijfswoningen geprojecteerd. Op de gevels van deze woningen is een rekenpunt gesitueerd. Op de ontvangerpunten is het invallende geluidsniveau berekend als gevolg van het verkeer op de Straatweg en de A6. Het rekenpunt bestaat uit meerdere waarneemhoogten, in dit geval 1,5, 4,5 en 7,5 meter. In de onderstaande tabel zijn de resultaten verkort weergegeven van het wegverkeer op de Straatweg. In de tabel is alleen de zwaarst belaste gevel per woning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0082.000600-0004_0003.png"

tabel 1: geluidsberekening nieuwe bedrijfswoningen

De voorkeursgrenswaarde wordt op één gevel overschreden (maximaal Lden 51 dB). De geluidsbelasting ligt hier op maximaal Lden 51 dB. De A6 zorgt niet voor een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Ook ten gevolge van het verkeer op de ontsluitingsweg van het bedrijventerrein worden geen geluidsbelastingen geregistreerd van meer dan 48 dB. Uit de berekening van de gecumuleerde waarden blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting op maximaal Lden 56 dB ligt. Hierbij is de geluidsbelasting ten gevolge van de 30km/uur-wegen bij de berekening betrokken.

Reconstructie Straatweg

De reconstructieberekening heeft betrekking op de wijziging van de Straatweg waar de ontsluitingsweg van Lemsterpark, fase 2 aansluit. Voor de aanwezige woningen (ten zuiden van de nieuwe aansluiting) is de geluidsbelasting bepaald. In onderstaande tabel zijn de resultaten voor de jaren 2010 (basisjaar) en 2021 (planjaar) verkort weergegeven. In de tabel is alleen de zwaarst belaste gevel per woning weergegeven. Op één punt is sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder omdat de toename 2 dB of meer is en de geluidsbelasting boven de Lden 48 dB ligt. Op de overige rekenpunten is er geen sprake van een reconstructie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0082.000600-0004_0004.png"

tabel 2: reconstructie Straatweg

Conclusie

De voorkeursgrenswaarde wordt met betrekking tot nieuwe bedrijfswoningen op één gevel overschreden. Daarnaast is er voor één woning aan de Straatweg sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Om deze situatie op te heffen zijn meerdere maatregelen mogelijk: aanpakken bij de bron (omleiden van verkeer, een stiller verhardingstype of een lagere snelheid) of in het overdrachtsgebied (door middel van een geluidswal).

Het verlagen van de maximumsnelheid op de Straatweg kan door middel van het opschuiven van de komgrens tot voorbij de nieuwe aansluiting. Omdat de Straatweg binnen de bebouwde kom een 30km/uur-regime heeft, ligt het voor de hand dit regime door te zetten naar de nieuwe komgrens. Hiermee vervalt de onderzoeksplicht volgens de Wet geluidhinder, omdat een weg met een maximumsnelheid van 30 km/uur geen geluidszone heeft. Uit de berekening blijkt dat de geluidsbelasting maximaal 48 dB (Lden) bedraagt en er geen sprake meer is van een reconstructiesituatie. Er zijn daarmee geen formele bezwaren tegen de realisatie van de woningen en de reconstructie. In alle gevallen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Het onderzoek is als Bijlage 9 Akoestisch onderzoek bij deze toelichting gevoegd.

3.3.4 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde (die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen), of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Dit bestemmingsplan bevat naast de mogelijkheid om (bedrijfs)woningen te bouwen ook de ruimte om bedrijven te realiseren en daarom is besloten om alsnog een berekening te maken om de invloed op de luchtkwaliteit na te gaan.

Luchtkwaliteitsberekening

De concentraties van NO2 en PM10 voor het huidige jaar 2010 en de toekomstige situatie (2015 en 2020) zijn berekend voor zowel de Straatweg als de A6. Deze lopen aan weerszijde van het plangebied. Uit de quickscan van DHV (Doorstroming en veiligheid op de Straatweg te Lemmer) zijn intensiteiten naar voren gekomen van de Straatweg. De intensiteiten van de A6 komen van Rijkswaterstaat.

De tellingsgegevens zijn op het niveau van 2010 gebracht en in de berekeningen is enerzijds rekening gehouden met een jaarlijkse toename van het verkeer met gemiddeld 2%, en daarnaast met een extra toename als gevolg van de mogelijke ontwikkelingen in het plangebied. De berekeningen zijn uitgevoerd met behulp van het CAR II-model versie 9.0.

Voor de overige invoer van de CAR II-berekeningen wordt verwezen naar Bijlage 4 Luchtkwaliteit.

In onderstaande tabel zijn de resultaten van de luchtkwaliteitsberekeningen weergegeven.

  Verkeers-
intensiteit  
Jaargemiddelde concentratie NO2 in µg/m3   Jaargemid-
delde concentratie PM10 in µg/m3  
Aantal overschrijdingen van 24-uursgemiddelde norm PM10 van 50 µg/m3  
Grenswaarde     40   40   35  
Weg   1*)   2   1   2   1   2   1   2  
2010   6.900   36.050   18,5   22,5   21,2   21,7   3   4  
2015 (inclusief uitvoering plan)   8.000   39.800   16,2   19,1   20,4   20,7   2   2  
2020 (inclusief uitvoering plan)   9.000   43.950   12,5   14,4   19,2   19,6   1   1  

*) 1=Straatweg, 2=A6

Waarden voor PM10 zijn zonder aftrek voor zeezout.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat zowel de huidige situatie als de toekomstige na realisatie van de plannen niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

3.3.5 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor. 

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijk stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden;

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico (PR);
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

In de omgeving van de voorgestane ontwikkelingen zijn geen relevante inrichtingen aanwezig. Het plangebied valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren en is bovendien niet gelegen in enig invloedsgebied van het groeprisico.

Buisleidingen

Op 17 september 2010 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) gepubliceerd en op 01-01-2011 in werking getreden.

Het Besluit is gebaseerd op de artikelen 5.1, eerste lid, 5.2, eerste lid, en 5.3, eerste en tweede lid, en 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en de artikelen 3.37 en 4.3, eerste en tweede lid van de Wet ruimtelijke ordening. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.

De risicokaart van de provincie Friesland geeft twee gastransportleidingen aan. Deze leidingen zijn gelegen onder de voormalige trambaan. De ene gastransportleiding ligt op ongeveer 500 meter afstand en de andere gastransportleiding ligt op ongeveer 600 meter afstand van het plangebied. Lemsterpark, fase 2 valt hierdoor buiten de plaatsgebonden risicocontouren en is bovendien niet gelegen in enig invloedsgebied van het groepsrisico.

Routes gevaarlijke stoffen

In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (2005) wordt een Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen aangekondigd, dat naar verwachting in de loop van 2012 wordt voorzien van een wettelijke basis. In dat kader zijn op 4 december 2008 de ontwerpen voor de Basisnetten Water en Weg, alsmede het conceptontwerp Basisnet Spoor aan de Tweede Kamer aangeboden.

Daarna is op 17 februari 2009 door de Basisnet-werkgroep Weg de eindrapportage "Voorstel Basisnet Weg" gepresenteerd en in oktober 2009 de definitieve eindrapportage. Op 18 februari 2010 is het ontwerp-Basisnet Spoor naar de Tweede Kamer gestuurd en dat is inmiddels op 9 juli 2010 als definitief vastgesteld.

In deze stukken wordt ook aandacht besteed aan het begrip "Plasbrandaandachtsgebied" (PAG). Onder een PAG wordt verstaan het gebied tot 30 meter van de weg waarin, bij realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Een plasbrand is verbranding van een door bijvoorbeeld lekkage ontstane plas van brandbare vloeistof. Een PAG geldt alleen voor nieuw te bouwen kwetsbare objecten. Bestaande objecten binnen de PAG hoeven niet te worden gesaneerd.

Op dit moment wordt het beleidskader nog gevormd door de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RNVGS, 4 augustus 2004) en de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (nota RNVGS, 1995/96). De circulaire is een operationalisering en verduidelijking van het beleid uit de nota. Op basis van deze beleidsstukken gelden er normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wat betreft het plaatsgebonden risico geldt ten opzichte van woningen (kwetsbare objecten) een grenswaarde van 10-6 per jaar.

Het groepsrisico is de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten op een transportroute aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarmee rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de transportroute. Wat betreft het groepsrisico is de oriëntatiewaarde bij het vervoer van gevaarlijke stoffen per transportsegment gemeten per kilometer per jaar:

  • 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers;
  • enzovoort.

Voor het huidige plangebied is ten aanzien van routes gevaarlijke stoffen alleen transport over de weg relevant. Transport over water en spoor zijn in de nabijheid van het plangebied niet aan de orde.

Weg

Uit de Eindrapportage Basisnet Weg blijkt dat de A6 geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour (PR) heeft en dat een dergelijke contour voor deze wegen ook niet wordt verwacht op basis van het hoogste groeiscenario (Global Economy).

Dit wordt bevestigd door de berekeningen, die zijn uitgevoerd met het programma RBM II. Een eerste berekening heeft betrekking op de bestaande situatie, dus voorafgaand aan de toekomstige situatie bij realisering van het onderhavige bestemmingsplan en een tweede berekening, waarbij is uitgegaan van de situatie, dat het plan gerealiseerd is. Door daarbij uit te gaan van de GF3 maximale gebruiksruimte is dit een worstcasescenario.

In beide berekeningen is er geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour (PR) gemeten.

Uit de berekeningen blijkt ook dat de A6 verder een groepsrisico (GR) heeft, dat zowel in de huidige als in de toekomstige situatie beneden de 0,1*orientatiewaarde ligt.

Wel is het zo dat het groepsrisico iets toeneemt. Niet het aantal slachtoffers bij een eventuele ramp, maar wel de kans dat iets dergelijks zich voordoet. In de tweede berekening is dit verschil in de grafiek aangegeven.

Zie voor de huidige situatie Bijlage 5 Bestaande situatie EV A6 en voor de toekomstige situatie Bijlage 6 Toekomstige situatie EV A6.

Dit betekent dat de voorgenomen uitbreiding van het aantal personen binnen het invloedsgebied van de A6 door de bouw van bedrijven/kantoren weliswaar niet tot onaanvaardbare risico's leidt, maar wel tot een iets hoger risico.

Voor het al dan niet aanvaardbaar zijn van de risico's spelen de volgende aspecten een rol:

  • a. de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst;
  • b. de mogelijkheden tot voorbereiding en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • c. de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de weg die het groepsrisico mede veroorzaakt, om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.

Ad a.

Het plan kent geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden die het verder toevoegen van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied mogelijk maken. De dichtheid van personen binnen het invloedsgebied kan dan ook na realisering van het project niet toenemen. Er is nu al uitgegaan van een worstcasescenario.

Ad b.

De brandweer Fryslân geeft aan dat er ter attentie van bestrijdbaarheid geen

knelpunten te verwachten zijn. Wel moet nog een primaire waterwinning van voldoende capaciteit worden aangelegd. In potentie is wel voldoende secundaire waterkering aanwezig. Daarnaast zal wel op een tweetal plaatsen het geplande open water binnen 5 meter bereikbaar moeten zijn voor een tankautospuit.

Ad c.

Een belangrijk aspect betreft de zelfredzaamheid van de bevolking. De tijd tussen het begin van een brand en een explosie (Bleve) varieert tussen de 10 en 30 minuten. Zelfredzaamheid bij de onderhavige situatie betekent binnen 200 meter vluchten en buiten 200 meter vluchten en schuilen. De beschikbare tijd is dus kort en afhankelijk van het tijdstip waarop personen in de directe omgeving van het tankstation gewaarschuwd worden. De mogelijkheden om te vluchten zijn ruimschoots aanwezig.

Verder hoeft bij de A6 geen rekening te worden gehouden met een PAG.

Gelet op het bovenstaande vindt de gemeente Lemsterland de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt, acceptabel.

Met het oog op mogelijke ontwikkelingen in de toekomst worden er geen beperkingen vanuit het aspect externe veiligheid gezien. Externe veiligheid vormt dus geen belemmering voor de realisering van het project.