direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leeuwarden - De Zuidlanden, plandeel Unia
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0080.06024BP00-VG02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Planvoornemen

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling van het nieuwe buurtschap Unia in de stadsuitbreiding De Zuidlanden van Leeuwarden. Het plan voorziet in het realiseren van circa 200 woningen en een groepje woningen in het groen.

Unia is een klein buurtschap ten zuiden van Techum met een eigen karakter dat toekomstbestendig en duurzaam is. Buurtschap Unia is een verdere uitwerking van de in 2011 vastgestelde structuurvisie De Zuidlanden. In deze structuurvisie zijn de verschillende buurtschappen door middel van ronde cirkels indicatief aangegeven. De vlek van Unia staat aan weerszijden van de Wurdumer Feart aangegeven. Er zijn de afgelopen jaren pogingen gedaan om ontwikkeling aan de oostzijde van de Wurdumer Feart mogelijk te maken. Dit is tot nu toe niet gelukt, waardoor het plan kleiner is geworden. Daarmee ontvouwt zich een buurtschap met circa 200 woningen. Dat is kleiner dan het streefaantal zoals in de structuurvisie is aangegeven. Het buurtschap heeft echter voldoende unieke en duurzame elementen om als apart buurtschap met een dorpskarakter te fungeren.

Unia is na Techum, Goutum – Súd, Wiarda, en de Klamp het vijfde buurtschap aan de oostzijde van de Overijsselselaan dat ten uitvoer wordt gebracht. Aan de westzijde van de Overijsselselaan wordt gewerkt aan een grootschalige woningbouwontwikkeling, genaamd Middelsee.

1.2 Plangebied

Unia ligt tussen de Wâldwei en Techum-Zuid. Het Friese water van de Wurdumer Feart en Alddjip omsluiten Unia. Het fietspad vanuit Wirdum naar Leeuwarden gaat onder de Wâldwei door en doorkruist Unia. Aan de noordzijde liggen woonboten: een begrenzing van het landschap. Aan de westzijde ligt het nieuwe Van der Valk Hotel. Het Van der Valk Hotel bestaat uit twee aan elkaar gekoppelde segmenten. in de toekomst wordt het hotel mogelijk uitgebreid met een derde segment. Op dit moment bestaat Unia uit grasland en sloten en een groot grondlichaam als geluidswal. Op figuur 1 en 2 is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06024BP00-VG02_0001.jpg"

Figuur 1. ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06024BP00-VG02_0002.png"

Figuur 2. Luchtfoto met daarop grens plangebied

1.3 Geldend juridisch-planologisch kader

In het plangebied zijn diverse bestemmingsplannen van toepassing, te weten:

  • Bestemmingsplan De Zuidlanden, plandeel Akoestisch Landschap 23 april 2012;
  • Bestemmingsplan Leeuwarden - De Zuidlanden restgebied en omgeving 30 september 2013.

Het uitgewerkte planvoornemen in het stedenbouwkundig plan is niet passend in bovengenoemde bestemmingsplannen omdat de plannen niet voorzien in woningbouw. Voorliggend bestemmingsplan moet de gewenste woningbouw mogelijk maken. Er wordt aangesloten bij de systematiek die is gehanteerd in de bestemmingsplannen voor de reeds gerealiseerde buurtschappen.

Het bestemmingsplan is globaal van opzet zonder dat dit ten koste gaat van de rechtszekerheid van de omgeving en de nieuwe bewoners. Het globale karakter is gewenst om in te kunnen spelen op actuele behoeftes. Het bestemmingsplan wordt zodanig opgebouwd dat de structuurbepalende elementen worden vastgelegd. Het gaat hierbij om de hoofdinfrastructuur en de belangrijkste waterwegen. Voor het overige worden grotere bestemmingsvlakken opgenomen waarbinnen de woningen kunnen worden gebouwd. Binnen deze vlakken gelden regels voro onder andere minimale en maximale goot- en bouwhoogtes.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de planbeschrijving. Hoofdstuk 3 geeft de verschillende relevante beleidskaders weer, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing van de omgevingsaspecten aan geldende wet- en regelgeving plaatsvindt. Hierna volgt in hoofdstuk 5 de juridische toelichting op het plan. Tenslotte is in hoofdstuk 6 ingegaan op zowel de economische als de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Stedenbouwkundig plan

Voor de invulling van het plangebied met het buurtschap Unia is een stedenbouwkundig plan opgesteld en in samenhang met een ingediende motie op 12 juni 2019 door de gemeenteraad van Leeuwarden vastgesteld. Onderstaand figuur 3 toont het resultaat van het stedenbouwkundig plan. In dit plan is de motie verwerkt en tevens de inbreng vanuit de klankbordgroep. Het volledige stedenbouwkundig plan is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06024BP00-VG02_0003.jpg"

Figuur 3. Stedenbouwkundig plan 2020 (bron: stedenbouwkundig plan, aan deze afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend)

Het uitgangspunt van het stedenbouwkundig plan is de stedenbouwkundige kwaliteit van de Friese dorpen, echter actuele opgaven zoals duurzame woningbouw; stimuleren gemeenschapsgevoel, beperken automobiliteit en de klimaat adaptatie, heeft in Unia tot andere accenten geleid. Verschillende sferen krijgt het: waterrijk met riet, wonen aan het water, autovrij wonen aan een buurtpark en de openbare ruimte kent veel groen, overzichtelijke smalle straten en paden. De inrichting zorgt ervoor dat verkeersdeelnemers op elkaar letten. Natuurlijke materialen hebben de overhand.

In het waterrijke Friesland zijn vaarwegen waardevol. Unia is omringd door het Friese water van het Ald Djip en de Wurdumer Feart, die beide fungeren als sloepenroute. Deze waarden zijn uitgangspunt geweest bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan. Hierdoor bevat het plan veel mogelijkheden voor wonen aan het water en is de biodiversiteit langs de oevers zoveel mogelijk behouden en zelfs versterkt.

Unia is ontworpen als een samenhangend weefsel van “rood”, “groen”, “blauw” en “grijs” en daarmee in lijn met de door de gemeenteraad van Leeuwarden in oktober 2018 aangenomen motie “Groenstructuur De Zuidlanden”. Qua inpassing is Unia omringd door water en groen. Aan de noordzijde ligt een brede waterpartij. De zuidrand van de waterpartij wordt uitgevoerd als natuurlijke oever in de vorm van typische Friese rietoevers. Aan de oostzijde is er uitzicht op de Friese natuur van het weiland. Aan de zuidzijde bevindt zich het geluidscherm dat met groen zal worden aangekleed. Een kortsluitende fietsverbinding onder de N31 door vormt de verbinding met het Friese landschap richting Wirdum.

Het buurtschap wordt ontsloten via de Nije Daam als het gaat om autoverkeer en fietsverkeer. Daarnaast is er nog een fietsverbinding ten noorden naar Techum en ten zuiden richting Wirdum. In het plan is aan de noordoostzijde een fietsverbinding opgenomen naar de Wergeasterdyk.

Motie
De door de gemeenteraad aangenomen motie (Bijlage 1) ziet voor voorliggend bestemmingsplan, mede na overleg met de bewoners ten noorden van het plangebied Unia, op de volgende aanvullingen/aanpassingen ten opzichte van het stedenbouwkundig plan:

  • het opnemen van een 50 meter bufferzone (zie figuur 4) tussen de arken en de bestaande woningen en de nieuw te realiseren woonbebouwing op de "pieren 1" aan de noordkant van het plan;
  • de woningen in de noordelijke strook binnen de 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering' plat afgedekt moeten worden met een maximale bouwhoogte van 4 meter waarbij een deel (20%) 5 meter hoog mag bedragen.

De motie en de overleggen met de klankbordgroep hebben geleid tot wijzigingen in het stedenbouwkundig plan. Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van die gewijzigde stedenbouwkundig plan mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06024BP00-VG02_0004.jpg"

Figuur 4. projectie 50 meter bufferzone (rood gearceerde lijn) (bron: stedenbouwkundig plan, aan deze afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend)

2.2 Programma

2.2.1 Woningbouw

De gemeente Leeuwarden kent een sterke groei van de bevolking en het aantal huishoudens. Waar dat kan wordt de woningvraag opgevangen in de stad, maar er is ook de behoefte en de noodzaak om nieuwbouwlocaties in de uitleggebieden te ontwikkelen. Daarin voorziet onder meer Unia. In Unia komen ruim 200 verschillende type grondgebonden woningen, variërend van rij- tot vrijstaande woningen in de koop en mogelijk in de middenhuur. Er wordt gebruikt gemaakt van de natuurlijke mogelijkheden van de locatie en wordt bewoners maximale ruimte geboden om hun woonomgeving mee vorm te geven. Aan de westzijde is ruimte voor een licht bebouwd bijzonder woongebied (bladzijde 28 stedenbouwkundig plan: wonen in de Boomgaard) dat volledig is ingepast in groen. Het is in het belang van de locatie Unia, maar ook van de stad Leeuwarden, dat er een gedifferentieerd woningaanbod wordt aangeboden (eigendom, prijsklasse en verschijningsvorm). Door Unia op deze wijze te ontwikkelen ontstaat er een goed functionerende wijk, die het woningaanbod van (de gemeente) Leeuwarden op krachtige wijze aanvult.

2.2.2 Voorzieningen

In de nabijheid van het buurtschap Unia zijn de benodigde voorzieningen aanwezig. Een supermarkt is aanwezig op circa 1 km afstand. Datzelfde geldt voor basisschoolvoorzieningen. Daarom zijn in het buurtschap zelf geen voorzieningen gedacht.

2.3 Verkeer

Het buurtschap wordt vanaf de De Nije Daem ontsloten met een brug voor auto, fiets en voetganger. Waar in Unia de verkeerssoorten de meeste straten moeten delen, heeft de brug voor iedere verkeerssoort een eigen rijstrook. De bestaande fietsbruggen naar de Buorkerij en onder de Wâldwei zorgen voor een goede ontsluiting naar het centrum van Leeuwarden en naar het terpdorp Wirdum en het Friese landschap. Er wordt nog wel één nieuwe fietsverbinding aangelegd aan de noordoostzijde van Unia; het is een brug over het water. In Unia zijn de straten smal. Waar nodig komen grastegels om de verkeersruimte te verbreden, bijvoorbeeld in bochten van straten voor vrachtauto's. Zie figuur 5 voor de verkeersstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06024BP00-VG02_0005.jpg"

Figuur 5. Verkeersstructuur (bron: stedenbouwkundig plan, aan deze afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend)

2.4 Parkeren

In Unia domineert de auto niet het beeld van de wijk. Sterker: in Unia draagt de inrichting en verkeersstructuur zoveel mogelijk bij aan het stimuleren van duurzame mobiliteit en beperken van de auto mobiliteit.

Binnen Unia zijn er verschillende parkeeroplossingen en soorten verkeersluwe inrichting: Een deel van Unia is geheel autovrij, deze woningen liggen - in het midden van het buurtschap - aan een buurtpark en de bewoners parkeren hun auto in parkeerkoffers en deels in de eigen achtertuin. Een ander deel van Unia is autoluw: dit betreft vooral de doodlopende straatjes aan de noordzijde, waar de woningen aan het water en de rietoevers liggen. Ruimte voor auto's is hier op de eigen oprit en halverwege van de straat zijn kleine parkeerkoffers. En een deel van Unia heeft een auto bij huis en is zo ingericht dat de auto's het straatbeeld niet bepalen. De opritten liggen naast de woningen of tussen hagen in de voortuin. Een deel van de opritten ligt bijvoorbeeld bij de twee-onder-eenkappers in de tuin.

Een groot aantal woningen hebben dus in ieder geval ruimte voor 1 auto op eigen erf. De parkeerplaats voor bezoekers en een eventuele tweede auto ligt dan in gemeenschappelijke parkeerkoffers verspreid over het buurtschap.

In bijlage 1 van het stedenbouwkundig plan is de parkeerbalans voor Unia opgenomen. Naast het parkeren op eigen erf zijn er parkeerplaatsen gemaakt in de openbare ruimte (de parkeerkoffers) verdeeld over het hele plangebied. Het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen op grond van de parkeernorm van de gemeente Leeuwarden (zie figuur 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06024BP00-VG02_0006.jpg"

Figuur 6. Parkeren (bron: stedenbouwkundig plan, aan deze afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend)

2.5 Groen

Unia is het meest zuidelijke buurtschap van Zuidlanden. Aan de andere zijde van de Wâldwei, en per fiets onder de Wâldwei door bereikbaar, ligt het Friese landschap. Ook het groengebied tussen Techum en De Klamp is bereikbaar via de bestaande fiets/loopbrug over de Buorkerij. In Unia speelt groen ook een belangrijke rol, onder meer in het buurtpark, rietlandschap. Het buurtpark is een ruimte van ongeveer 150 m x 35 m, geheel autovrij en voor iedereen toegankelijk, kinderen kunnen veilig spelen en de kapschuur dient als ontmoetingsplek. Bomen in groepen zorgen voor schaduw en luwte. In figuur 7 is de groenstructuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06024BP00-VG02_0007.jpg"

Figuur 7. Groenstructuur (bron: stedenbouwkundig plan, aan deze afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend)

2.6 Water en oevers

Ten opzichte van het huidige grasland met sloten is een woonbuurt veel steniger. Het is zaak om voldoende oppervlaktewater aan te leggen opdat er voldoende water is om de afstroom van water op te vangen. Het dempen van sloten en alle verharding moeten gecompenseerd worden in oppervlaktewater.

De aanleg van water heeft naast een waterhuishoudkundige -met te berekenen grootte- ook een landschappelijke reden. Het vergroten van het water bij de woonarken en aanleggen van natuurvriendelijke en zeer flauwe oevers leidt tot een bijzondere en landschappelijke overgang tussen Unia en Techum.

In Unia is het water beleefbaar langs de oevers van de Wurdumer Feart en het Alddjip , de brug over het Alddjip en met uitzicht over het rietlandschap. Zie figuur 8 voor de themakaart water en oevers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06024BP00-VG02_0008.jpg"

Figuur 8. Water en oevers (bron: stedenbouwkundig plan, aan deze afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleid van het Rijk, de provincie Fryslân en de gemeente Leeuwarden geeft uitgangspunten voor bestemmingsplannen. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van het relevante beleid voor het planvoornemen.

Het planvoornemen is verder in overeenstemming met het provinciale beleid en de naderhand in de provinciale verordening vastgelegde beleidsregels. Het bestemmingsplan is verder in lijn met het gemeentelijk gevoerd beleid.

3.1 Rijksbeleid

Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer en meer over aan lagere overheden en kiest tegenwoordig voor een selectieve inzet van het rijksbeleid. Voor dit bestemmingsplan is op grond van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening enkel de ladder van duurzame verstedelijking van toepassing. Voor het overige geldt er geen specifiek beleid.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Duurzame verstedelijking
Een algemeen belang in de SVIR is het proces van duurzame verstedelijking. In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat bij ruimtelijke projecten voorzien moet worden in duurzame verstedelijking. Dit wordt de 'ladder voor duurzame verstedelijking' genoemd. In geval van nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan die ontwikkeling en wanneer deze plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Relevant is of het plan Unia aan te merken is als woningbouwlocatie volgens het Bro. Voor wonen ligt de ondergrens op maximaal 11 woningen (zie bijvoorbeeld ABRvS 16 september 2012, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Plan Unia maakt planologisch circa 200 woningen mogelijk en kwalificeert zich daarmee als woningbouwlocatie en is dus ladderplichtig.

Ladderonderbouwing
Een belangrijke indicator voor het bepalen van marktregio's op de woningmarkt zijn verhuisrelaties. CBS migratiegegevens over de afgelopen 10 jaar geven een gerichte inschatting van de marktregio voor woningbouwplannen. Dit houdt in dat er gekeken wordt welke verhuisrelaties er bestaan tussen de gemeente waarin het plan gaat landen (Leeuwarden) en overige gemeenten in Nederland. Hieruit komt naar voren dat er sterke verhuisrelaties bestaan met omliggende gemeenten.

De Leeuwarder marktregio voor het woningbouwplan Unia is regionaal georiënteerd. Ongeveer 63% van de personen die naar de stad Leeuwarden verhuizen komt uit de gemeente zelf. Verder komt nog zo'n 13% vanuit andere Friese gemeenten. Bijna een kwart komt van verder weg. Door de herindelingen met Leeuwarderadeel en oostelijk Littenseradiel is het aandeel binnengemeentelijke verhuizingen in de gemeente Leeuwarden nog verder toegenomen. Kortom, de relevante marktregio voor woningbouwplannen is in hoofdzaak de gemeente Leeuwarden.

Regionale behoefte
Volgens CBS en PBL voorspellingen neemt het aantal huishoudens tussen 2015 en 2025 naar verwachting met circa 3.500 toe. In de cijfers is de ontwikkeling van het aantal huishoudens in Leeuwarderadeel en oostelijk Littenseradiel meegenomen. Verder wordt in het afwegingskader woningbouw gemeente Leeuwarden op basis van inkomensprognoses verwacht dat de vraag naar gereguleerde huur niet verder groeit. De jaarlijkse sloop van huurwoningen ligt gemiddeld rond de 100 woningen per jaar, hoofdzakelijk huurwoningen van corporaties. In het afwegingskader wordt ervan uitgegaan dat deze trend zich doorzet. Daardoor zullen er tussen 2015 en 2025 naar verwachting ongeveer 1.000 woningen worden gesloopt en is de totale woningbehoefte in de gemeente Leeuwarden voor de periode 2015-2025 circa 4.500 woningen.

Uit het afwegingskader woningbouw gemeente Leeuwarden 2016, inclusief de vanaf 2015 toegevoegde plannen waaronder het buurtschap De Klamp, blijkt dat in de gemeente Leeuwarden circa 2.280 woningen zijn vastgelegd in harde plannen.

In de gemeente Leeuwarden is sprake van een kwantitatieve actuele behoefte van bruto circa 4.500 woningen voor de periode 2015-2025. Hiertoe komen we door de vraag volgens CBS/PBL te confronteren met het aanbod in harde plannen.

  • Additionele woningvraag voor gemeente Leeuwarden bedraagt bruto circa 4.500 woningen.
  • Aanbod in harde plannen goed voor circa 2.280 woningen.
  • De resterende actuele regionale behoefte die hieruit volgt is circa 2.220 woningen.
  • Plan Middelsee fase 1 voorziet in circa 750 woningen.
  • Plan Unia voorziet in circa 200 woningen.
  • Na realisatie van Middelsee fase 1 en Unia resteert een bruto behoefte van circa 1.270 woningen.

Volgens het Woningbouwkader Leeuwarden heeft 45-50% van de verhuisgeneigde huishoudens een voorkeur voor een suburbaan woonmilieu. Locaties die dit woonmilieu mogelijk maken zijn volgens het Woningbouwkader Leeuwarden vooral de uitleglocaties bij de stad, zoals plan Unia in de Zuidlanden. Gezinnen vormen de belangrijkste doelgroep voor deze wijken, gericht op huishoudens die een grotere woning en meer buitenruimte belangrijk vinden.

Met de realisering van Unia wordt een flexibel en breed programma aan suburbaan wonen aangeboden binnen de gemeente Leeuwarden.

Bestaand stedelijk gebied
Voor het plangebied Unia geldt dat het momenteel onbebouwd is en buiten het stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ligt. Daarnaast laat het geldend bestemmingsplan geen stedelijke functie toe en wordt de locatie in de Verordening Romte niet aangemerkt als bestaand stedelijk gebied (BSG). In onze visie ligt de locatie daarom buiten BSG.

Omdat het een suburbaan woonmilieu betreft en het plan een locatie is binnen het uitleggebied De Zuidlanden is duidelijk dat het plan niet binnen BSG kan landen. De grondslag voor woningbouw in De Zuidlanden is onder andere vastgelegd in de Structuurvisie De Zuidlanden uit 2011. Hierin is vastgelegd dat De Zuidlanden geschikt is voor ongeveer circa 6.500 woningen.

Zoals reeds beschreven is in de gemeente Leeuwarden de komende jaren nog behoefte aan circa 2.220 woningen. Dit kan niet in zijn geheel plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, waardoor de gemeenteraad, in de structuurvisie De Zuidlanden, heeft besloten dat uitbreiding plaats moet vinden in De Zuidlanden.

Een deel van de regionale behoefte wordt daarnaast ingevuld in bestaand stedelijk gebied. Het gaat hier om opvulling van open plekken of transformatie van bestaande gebouwen. Het betreffen hier voornamelijk woningen met een stedelijk karakter. Het is echter noodzakelijk dat er een gevarieerd woningbouw programma wordt aangeboden. Unia is een locatie waar ongeveer 200 woningen in een suburbaan woonmilieu kunnen worden gerealiseerd. Het betreft een locatie op fietsafstand van de stad en liggend nabij het landelijk gebied. Er zijn binnen bestaand stedelijk gebied geen inbreidingslocaties voorhanden waar een dergelijke woningbouwontwikkeling plaats kan vinden. Er wordt dan ook voldaan aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan Fryslân 2007

In het Streekplan (vastgesteld door Provinciale Staten op 13 december 2006) wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de provincie aangegeven. Het streekplan is de schakel tussen het abstracte rijksbeleid en het concrete gemeentelijke beleid. Het bovenlokaal belang wordt benadrukt bij het in stand houden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Stad en platteland hebben elkaar nodig en ondersteunen elkaar. Het doel is een economisch sterk en tegelijkertijd mooi Fryslân. De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel.

3.2.2 Grutsk op 'e Romte (2014)

Provinciale Staten hebben op 26-03-2014 het document 'Grutsk op ‘e Romte' als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht de Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.

3.2.3 Verordening Romte Fryslân 2014

Op 25-06-2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening wordt regelmatig gewijzigd, waarbij de laatste wijziging is vastgesteld op 21 februari 2018. De verordening stelt concrete regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan, maar ook daarna opgestelde structuurvisies) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Artikel 3.1.1. van de verordening stelt dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten (GS) heeft.

Met de provincie Fryslân heeft afstemming plaatsgevonden over het woningbouwprogramma (woonplan) voor de periode tot en met 2029 met een doorkijk tot en met 2039. De woningbouwafspraak 2020-2030 en de tabel woningaanbod gemeente Leeuwarden 2020-2030 zijn als Bijlage 21 en Bijlage 22 bijgevoegd. De te realiseren woningen in Unia (in de bijgevoegde tabel opgenomen als Unia West), die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, passen binnen de woningbouwafspraak. Het woningbouwprogramma past binnen de eisen die de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling stelt en voldoet daarmee aan artikel 3.1.1 van de Verordening Romte Fryslân 2014.

3.2.4 Ontgrondingenverordening Friesland

Er is sprake van een ontgronding als het maaiveld wordt verlaagd. De bodem wordt dan door afgraving ontdaan van een grondlaag. Bij ontgronden dient te worden beschikt over een ontgrondingsvergunning, tenzij er een vrijstellingscategorie van toepassing is. De omvang van de ontgravingen zijn van een dergelijke omvang dat een ontgrondingsvergunning voor het project is vereist. De ontgrondingen vergunning wordt aangevraagd.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Nieuw-Stroomland (2011)

In de “Intergemeentelijke Structuurvisie Nieuw-Stroomland” uit 2011 hebben de gemeente Leeuwarden en de voormalige gemeenten Littenseradiel en Menameradiel hun plannen voor het gebied ten zuiden en ten westen van Leeuwarden vastgelegd. Het doel van deze structuurvisie is om ruimte te scheppen voor duurzame initiatieven ten behoeve van de transitie van Leeuwarden naar een 'Full Sustainable City'. De stad groeit en bloeit, maar wil dit doen zonder nadelige gevolgen af te wentelen op toekomstige generaties. Dat vergt de nodige afstemming om enerzijds aantasting van het landschap te voorkomen en anderzijds de ruimtelijke kwaliteit van het gebied met een scherpe overgang tussen stad en land te versterken.

Het planvoornemen van dit bestemmingsplan ligt in het gebied dat in de structuurvisie als 'deelgebied 2 – De Zuidlanden' is aangemerkt. Voor dit deelgebied staat de ontwikkeling van woongebieden centraal. De Zuidlanden biedt kansen op het gebied van duurzaamheid: duurzame stedenbouw, met daarbinnen ruimte voor experimenten met duurzame woningbouw.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie De Zuidlanden - Leeuwarden (2011)

De “Structuurvisie De Zuidlanden - Leeuwarden”, die op 28 maart 2011 door de raad is vastgesteld, biedt de kwalitatieve en kwantitatieve randvoorwaarden voor de ontwikkeling van het nieuwe woon- en werkgebied De Zuidlanden, ten zuiden van de stad. De structuurvisie gaat uit van de volgende uitgangspunten:

  • 6.500 woningen;
  • 100.000 - 150.000 m² kantoren en bedrijven, inclusief transitiezone;
  • 55.000 m² commerciële voorzieningen;
  • 73.000 m² onderwijs-, zorg-, en buurtvoorzieningen;
  • Sportzone: 90.000 m².

Voor de ontwikkeling is gekozen voor een gefaseerde uitvoering in stedenbouwkundig afgeronde eenheden, de zogeheten 'buurtschappen'. Om de verschillende fasen planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt per deelgebied een bestemmingsplan opgesteld.

Unia is na Techum, Goutum – Súd, Wiarda, en de Klamp het vijfde buurtschap aan de oostzijde van de Overijsselselaan dat ten uitvoer wordt gebracht. Aan de westzijde van de Overijsselselaan wordt gewerkt aan een grootschalige woningbouwontwikkeling, genaamd Middelsee.

Figuur 9 toont het kaartbeeld van de beoogde ontwikkeling van De Zuidlanden. Er is in de landschappelijke ondergrond sprake van drie verschillende landschapstypen, die elk over eigen kenmerken beschikken voor de te vormen buurtschappen.

Op het kaartbeeld zijn door middel van een donkerder kleurstelling vlekken aangegeven ter indicatie van de diverse te realiseren deelgebieden. Elke vlek zal een gevarieerd woonprogramma bevatten, vergelijkbaar met een dorp, en met een minimaal sluitende grondexploitatie. Onderling kunnen de gebieden verschillen in woonmilieu. Hierdoor is het mogelijk om aan te sluiten bij de marktvraag en kunnen er in De Zuidlanden verschillende woonmilieus tegelijkertijd worden aangeboden. Dit bestemmingsplan vormt een uitwerking hiervan en past binnen het beleid van de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06024BP00-VG02_0009.jpg"

Figuur 9. Visiekaart structuurvisie

3.4.2 Collegeprogramma 2018-2022 'De kracht van samen'

De ambitie van het collegeprogramma is om samen met inwoners, ondernemers, verenigingen en organisaties te bouwen aan een sociale, vernieuwende en duurzame gemeente. Een gemeente waar mensen goed én gezond kunnen wonen, werken en recreëren en waar niemand aan de zijlijn hoeft te staan. Waar bedrijven en kennisinstellingen alle ruimte krijgen om te innoveren.

Het college wil doorgaan op wat is bereikt en ontwikkelingen verder brengen. Dit wil de gemeente doen door mogelijkheden en initiatieven in de Leeuwarder samenleving te stimuleren en door mensen en organisaties met elkaar in contact te brengen en ook zelf actief de samenwerking te zijn.

Het aantal inwoners in Leeuwarden groeit nog sterk. Vandaar dat het college wil doorgaan met de ontwikkeling van De Zuidlanden. Dit bestemmingsplan faciliteert dit beleidsvoornemen.

3.4.3 Duurzaamheid in de Zuidlanden (2012)

De gemeente Leeuwarden heeft hoge ambities op het gebied van duurzaamheid. In De Zuidlanden worden die zo goed mogelijk in de praktijk gebracht. Om de duurzaamheid in de Zuidlanden meer vorm te geven is in 2012 de visie ‘duurzaamheid in de Zuidlanden’ vastgelegd. Naar gelang de technische mogelijkheden en financiële haalbaarheid wordt per deelplan gezocht naar de best haalbare oplossingen. Dit is de afgelopen jaren in De Zuidlanden in de praktijk gebracht door de woningen en het gebied op een duurzame manier vorm te geven. Zo hebben alle woningen vanaf de start van de nieuwbouw geen aansluiting op het traditionele aardgasnetwerk en wordt het waterpeil op boezemniveau aangelegd. De ingezette lijn van De Zuidlanden wordt doorgezet in Unia.

Duurzaamheid is een belangrijk thema in Unia en er zijn talloze maatregelen getroffen. Ze zorgen samen voor een plezierige en diverse woonomgeving. Een groot centraal groengebied, in te richten samen met de toekomstige bewoners, versterkt het gemeenschapsgevoel. Op pagina's 14 tot en met 17 van het stedenbouwkundig plan (Bijlage 2) is uitvoerig ingegaan op de toegepaste duurzaamheidsaspecten. Figuur 10 toont hoe ingegaan is op het aspect duurzaamheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06024BP00-VG02_0010.jpg"

Figuur 10. Duurzaamheid (bron: stedenbouwkundig plan, aan deze afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend)

3.4.4 Energieagenda Leeuwarden 2016-2020

Duurzaamheid en duurzame energie staan al jaren hoog op de agenda van Leeuwarden. Op termijn wil de gemeente onafhankelijk zijn van fossiele brandstoffen zoals olie en aardgas. De energietransitie gaat niet vanzelf. Externe factoren bepalen mede het succes. Zo is het van belang hoe de prijs van energie zich internationaal ontwikkelt. En het gaat om de investeringsbereidheid van woningeigenaren, bedrijven en woningcorporaties. Verder speelt de strategie met bijbehorende maatregelen van ‘Den Haag’ een rol. Daarnaast is de energiewereld voortdurend in ontwikkeling. Daarom wil de gemeente Leeuwarden koers zetten met heldere doelen en rollen. Het is nodig om een realistische en flexibele uitvoeringsagenda op te stellen. Geen blauwdruk voor een langere periode. Maar een uitvoeringsagenda die wordt gemonitord op afgesproken doelen, inspanningen en effecten.

  • Doelstelling is in 2020 een energiebesparing in de woningbouw van 20% te realiseren ten opzichte van het energieverbruik in 2010. In de periode 2010 tot en met 2014 was er een besparing van 0,28 PJ. Van 2015 tot en met 2020 moet dan minimaal 0,33 PJ energie bespaard worden in de woningbouw.
  • Het in 2020 opwekken van minimaal 1,41 PJ duurzame energie op. Dit is 16% van het totale energieverbruik in Leeuwarden in 2013.

De energiebesparingsaanpak richt zich voor een groot deel op sociale en particuliere woningen. De gemeente verwacht met zijn aanpak een zichtbaar effect voor de particuliere woningbouw te kunnen realiseren. Daarnaast werkt de gemeente aan het stimuleren van energiebesparing in het maatschappelijk vastgoed als scholen en buurthuizen en bij bedrijven.

Voor het opwekken van energie heeft de gemeente Leeuwarder de energiemix opgesteld. De gemeente kan voor een belangrijk deel de ambitie op eigen grondgebied verwezenlijken. De gemeente ziet kansen voor zonnestroom, restwarmte, geothermie en biogas.

Binnen Unia wordt ruimte geboden voor energie en innovatie. Zo zijn de stedenbouwkundige opzet en welstandsrichtlijnen gericht op het bevorderen van mooi, energiebewust bouwen. Daarbij wordt rekening gehouden met de zonligging van de daken. De ontwikkeling past hierdoor binnen de ambities van de energieagenda Leeuwarden 2016-2020.

3.4.5 Beleidsplan groen 2016

De gemeente heeft op 18 april 2016 het "Beleidsplan Groen Gemeente Leeuwarden" vastgesteld. Met het groenbeleidsplan wordt op hoofdlijnen aangegeven hoe de gemeente met het groen wil omgaan. De ambitie is om dit te doen met de inzet van de huidige middelen. Afhankelijk van de financiële mogelijkheden worden daarbij geen vaste termijnen gesteld waarin ideeën en wensen realiteit moeten worden. De speerpunten van het groenbeleid zijn op drie pijlers gericht, te weten:

  • 'Bied ruimte aan de Mienskip': Rijker groen door bewonersinitiatieven.
  • Versterk het natuurlijke en recreatieve netwerk': Stepping Stones brengen de natuur dichterbij.
  • 'Beheer het groen slim': Hoogwaardig waar het moet, sober waar het kan.

In het groenbeleidsplan staat vermeld dat in de planvorming wat betreft de nieuwbouwwijken Blitsaerd, Zuiderburen en ook De Zuidlanden de relatie met het (groene) landschap zo veel mogelijk wordt benut. Algemene uitgangspunten zijn het completeren van ecologische verbindingen bij de ontwikkeling van locaties, het uitbreiden van het ecologisch beheer en het verhogen van de biodiversiteit. Het groenbeleidsplan biedt verder geen specifieke aandachtspunten voor het plangebied van dit bestemmingsplan. Het plan geeft invulling aan dit beleid. In paragraaf 2.5 en het stedenbouwkundig plan is hier nader op ingegaan.

3.4.6 Parkeerbeleidsplan 2015

De gemeenteraad heeft op 16 november 2015 het 'Parkeerbeleidsplan' vastgesteld. In het parkeerbeleidsplan wordt de komende jaren voor Leeuwarden ingezet op het voortzetten van het parkeerbeleid op basis van de eerder vastgelegde beleidsregels.

Voor de parkeernormen geldt dat wordt vastgelegd hoeveel parkeerplaatsen bij de bouw of vergunningplichtige verbouw moeten worden gerealiseerd. Uitgangspunt bij de parkeernormering is dat het parkeren op eigen terrein wordt opgelost. Wanneer dit ruimtelijk of financieel niet haalbaar is, kan rekening houdende met lokale omstandigheden en de omgeving maatwerk worden toegepast.

In Unia wordt voldaan aan de parkeernormen. In Unia zijn er verschillende parkeeroplossingen. In paragraaf 2.4 is hier op ingegaan. De juridische regeling van dit bestemmingsplan is hierop afgestemd.

3.4.7 Welstandsnota Leeuwarden 2016

Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene wat door het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden. De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief met het gemeentelijke welstandsbeleid geregeld. Dit is vastgelegd in de op 30-11-2015 door de raad vastgestelde Welstandsnota Leeuwarden 2016.

De geldende welstandsnota biedt onvoldoende toetsingskader om toekomstige aanvragen om omgevingsvergunning te beoordelen. Hierom is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (Bijlage 2) . De bijbehorende welstandsrichtlijnen (Bijlage 3) worden gelijktijdig met dit bestemmingsplan in procedure gebracht en door de gemeenteraad van Leeuwarden vastgesteld.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor een bestemmingsplan naar voren komen. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie met dit bestemmingsplan ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortkomen uit de omgevingsaspecten beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het plan. Daarbij is zo nodig gebruik gemaakt van de uitkomsten van de opgestelde milieueffectrapportage en de bijbehorende onderzoeksrapportages.

4.1 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

4.1.1 Ecologisch onderzoek

Door Altenburg & Wymenga is in het kader van geldende wet- en regelgeving onderzoek gedaan naar de actuele natuurwaarden in en rond het plangebied (zie Ecologisch onderzoek) . Het onderzoek heeft bestaan uit bureauonderzoek en een veldbezoek. De Wet natuurbescherming (Wnb), het Natuurnetwerk Nederland (NNN) voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) - en eventuele andere vormen van regelingen ten aanzien van natuurbescherming zijn daarbij aan de orde geweest.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kunnen onderstaande conclusies ten aanzien van de ecologische wet- en regelgeving (Wet natuurbescherming, EHS en overige gebiedsbescherming) worden getrokken:

Gebiedsbescherming
Wet natuurbescherming: Natura 2000
Het plangebied ligt niet in of nabij Natura 2000-gebieden. De plannen veroorzaken geen negatieve effecten op de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden in de wijde omgeving zijn aangewezen. Er is daarom geen conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van gebiedsbescherming.

Overige gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of nabij overige beschermde gebieden. De plannen veroorzaken daarom geen conflict met de ecologische wet- en regelgeving ten aanzien van overige vormen van gebiedsbescherming in Fryslân (regelgeving betreffende de Ecologische Hoofdstructuur, Ganzenfoerageergebied en Weidevogelkerngebied).

Soortbescherming
Broedende vogels
De uitvoering van de plannen veroorzaakt geen conflict ten aanzien van broedende vogels, mits tijdens de werkzaamheden broedende vogels niet worden verstoord. In paragraaf 4.4. is beschreven hoe aan die voorwaarde kan worden voldaan.

Vleermuizen
Het advies is om bij verdere inrichting van het woningbouwgebied in het kader van de Zorgplicht rekening te houden met de aanwezigheid van de Meervleermuis boven de Wurdumerfeart. Dit betekent dat lichtverstoring van de waterloop zo veel mogelijk moet worden voorkomen. In dat geval is er geen knelpunt met de Wet natuurbescherming. In de regels van dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen ter waarborging van het nemen van een maatregel om lichtverstoring te voorkomen.

Zoogdieren
In het plangebied zijn waterlopen aanwezig die in principe geschikt zijn als leefgebied van de Waterspitsmuis (zie foto 2). Wanneer in het kader van de woningbouw deze waterlopen worden vergraven, dan kunnen vaste voortplantingsplaatsen en rustplaatsen van deze soort verloren gaan. In dat geval is er een overtreding van de Wet natuurbescherming en dient er een ontheffing te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag (Provincie Fryslân). Om na te gaan of er ook daadwerkelijk een knelpunt is met de Wet natuurbescherming, is aanvullend muizenonderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 4.1.2).

Overige soorten
Ten aanzien van overige beschermde natuurwaarden veroorzaken de plannen geen knelpunt met de ecologische wet- en regelgeving, mits tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wordt voldaan aan de zorgplicht.

4.1.2 Aanvullend muizenonderzoek

In de omgeving van het plangebied komt de volgens artikel 3.10 Wnb beschermde Waterspitsmuis voor (NDFF). Voor deze soort geldt geen provinciale vrijstelling. In het plangebied zijn waterlopen aanwezig die in principe geschikt zijn als leefgebied van de Waterspitsmuis. Wanneer in het kader van de woningbouw deze waterlopen worden vergraven, dan kunnen vaste voortplantingsplaatsen en rustplaatsen van deze soort verloren gaan. In dat geval is er een overtreding van de Wet natuurbescherming en dient er een ontheffing te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag (Provincie Fryslân). Om na te gaan of er ook daadwerkelijk een knelpunt is met de Wet natuurbescherming is in november 2018 een veldonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van Waterspitsmuis in het plangebied. Uit het onderzoek komt naar voren dat er in het plangebied geen Waterspitsmuizen voorkomen. Het uitvoeren van werkzaamheden in het plangebied leidt daarom niet tot conflicten met de Wet Natuurbescherming ten aanzien van Waterspitsmuis.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.

4.2 Stikstofdepositie

Een AERIUS- berekening van de stikstofuitstoot van het planvoornemen moet uitwijzen of er negatieve effecten in het kader van de Wnb beschermde gebieden zullen optreden. Op basis daarvan kan worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn, zoals het aanvragen van een vergunning van de Wnb. Op 18 februari 2020 is de berekening stikstofdepositie voor onderhavig project uitgevoerd (Bijlage 4). De berekening met AERIUS genereert een gml bestand en een pdf bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen natuurgebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Hierbij is gerekend met stage klasse IV materieel. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Conclusie
Het aspect stikstof staat uitvoering van de plannen niet in de weg.

4.3 Erfgoed

De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van erfgoed is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet. De kern van deze wet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan vanwege de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient vanwege voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.3.1 Archeologie

Gemeenten moeten inzichtelijk maken hoe zij op een verantwoorde manier het archeologisch belang in de ruimtelijke afweging hebben betrokken. Provincies hebben hierbij een toetsende rol. Provinsje Fryslân heeft hiertoe als toetsingskader de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) opgesteld. Hierop zijn alle bekende archeologisch waardevolle terreinen aangegeven. Bovendien geeft de kaart de verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische waarden aan.

De gemeente heeft met de beleidsnota Archeologische Monumentenzorg Leeuwarden (AMzL) uit 2018 haar archeologische koers vastgesteld en uitgezet. Met een eigen archeologisch beleidsplan kiest de gemeente ervoor de eigen keuzes voor alle betrokkenen helder te maken. Er wordt duidelijk naar voren gebracht hoe en waarom de gemeente Leeuwarden zorgdraagt voor haar kwetsbare bodemarchief en welke consequenties dat heeft. Dit beleid is afgestemd met de provincie, maar geeft een eigen invulling aan de manier waarop Leeuwarden omgaat met archeologie.

In het archeologiebeleid zijn de volgende elementen van belang:

  • archeologie wordt meegenomen in nieuwe bestemmingsplannen;
  • ten behoeve van het verlenen van een omgevingsvergunning wordt getoetst op archeologische waarden.

Toetsing
Op de archeologische waardenkaart van de gemeente Leeuwarden heeft het oostelijke deel van het plangebied De Zuidlanden – Unia een lichtgroene kleur gekregen wat betekent dat dit gebied archeologisch vrij is gegeven. Dat is ook het geval met een klein deel in de zuidwestelijke punt van het plangebied. In een uitgebreide memo (Bijlage 7) is ingegaan op alle in het verleden uitgevoerde onderzoeken die geleidt hebben tot het archeologisch vrij geven van de locatie.

In het midden van het plangebied Unia ligt een strook met een Middelhoge archeologische verwachtingswaarde 1 (oranje gebied). Op deze locatie is op 3 juli 2018 een archeologisch voorondezoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (karterend booronderzoek) uitgevoerd (Bijlage 8). In drie boringen zijn archeologische (terp)lagen aangetroffen. Hier worden (resten van) terpen uit de Late Middeleeuwen en wellicht zelfs ouder verwacht.

Bij de uiteindelijke inrichting van het plangebied Unia moet rekening gehouden worden met de terplocaties die tijdens het archeologische onderzoek in 2018 zijn aangetroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06024BP00-VG02_0011.jpg"

Figuur 11. Boorpuntenkaart en advieskaart uit het rapport van het booronderzoek in 2018 (RAAP rapport 3579)

Er is pas waarderend onderzoek op de oranje locaties van figuur 11 (rechter kaartje) mogelijk nadat de gronddepots zijn weggehaald. Hetzelfde geldt voor het karterende booronderzoek op de okergele locatie waar vanwege de aanwezigheid van gronddepots helemaal niet beboord kon worden. En wellicht wordt/worden op deze locatie ook nog een vindplaats c.q. vindplaatsen aangetroffen. Het vervolgonderzoek in de vorm van waarderend onderzoek is nodig om de aard, omvang, datering, diepteligging, gaafheid, conservering en waarde van de terpen en overslibde nederzetting/terp te kunnen bepalen. Vervolgens moet worden bepaald of de archeologische vindplaatsen beschermd kunnen worden door middel van een fysieke bescherming of dat deze vindplaatsen, in het geval behoud niet mogelijk is, (deels) opgegraven moeten worden. De gemeente Leeuwarden zal hier te zijnertijd een besluit over moeten nemen.

Conclusie
Er dient een planologische bescherming te komen voor de gebieden die op de advieskaart staan aangegeven met een oranje kleur. Beide oranje gebieden hebben de dubbelbestemming 'Hoge archeologische waarde'. Het okergele gebied op datzelfde kaartje heeft de dubbelbestemming 'Middelhoge archeologische verwachtingswaarde 1'.

In de oranje gebieden moet inzicht verkregen worden van de omvang, datering, diepteligging, gaafheid, conservering en waarde van deze archeologische resten. In het okergele gebied moet eerst een karterend booronderzoek plaatsvinden en bij aantreffen van één of meerdere vindplaatsen nog een waarderend onderzoek. Indien de vindplaatsen (deels) 'in situ' (ter plekke) bewaard kunnen blijven, zullen deze gebieden hun dubbelbestemming Waarde-Archeologie 1 of 2 (afhankelijk van de bevindingen) moeten behouden. Want ook in de toekomst moet duidelijk zijn dat hier belangrijke archeologische vindplaatsen liggen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Normstelling en beleid
Naast aandacht voor archeologische waarden in het kader van de Erfgoedwet dient ieder ruimtelijk plan ook een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van cultuurhistorie dient dan ook aangegeven te worden op welke wijze daarmee rekening wordt gehouden.

Toetsing
Geschiedenis van het landschap
Het plangebied ligt op een op natuurlijke wijze ontstane kwelderwal aan de oostzijde van de (voormalige) Middelzee. Vanwege de hogere ligging zijn op deze kwelderwal terpen opgeworpen om een veilige woonplaats te bieden aan één of enkele boerderijen, wat soms uitgroeide tot een heel dorp. Vanuit de Middelzee stroomden een aantal zeegeulen door de kwelderwal heen dieper het land in. Het Ald Djip en (delen van) de Wurdumer Feart zijn hier restanten van. Vanaf de 11e eeuw is de Middelzee bedijkt (de huidige Brédyk) en vanuit het zuiden ingepolderd. De voormalige zeegeulen kregen een rol in de afwatering van het bedijkte land. Ook werden ze gebruikt voor transport over water. In de loop der eeuwen is een aantal waterlopen met elkaar verbonden om doorgaande vaarwegen te maken. Dit is ook het geval geweest bij het Ald Djip en de Wurdumer Feart. Het Ald Djip werd in het verleden Oude Wartenaster Vaart genoemd, deze naam geeft aan dat de vaarweg in ieder geval tot aan Wartena liep. Aan het kronkelende verloop van waterlopen en kavelsloten is nog steeds de oorsprong als zeegeulen af te lezen. Ook op de hoogtekaart is dit nog te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06024BP00-VG02_0012.png"

Figuur 12. Leeuwarderadeel in de Atlas van Eekhoff (1847)

  • 1. de globale ligging van het plangebied: gele cirkel
  • 2. het Ald Djip (waterloop): donkerblauw
  • 3. de Wurdumer Feart (waterloop): lichtblauw
  • 4. nog herkenbaar verloop van historische Middelzeegeulen: lichtgrijze strook
  • 5. Eekhoff: parochiegrenzen: rood

Bebouwing
In het plangebied bevond zich één boerderijplaats. Op de kaart van Schotanus (1718) staat op deze locatie een 'minder huys'; een niet-stemdragende plaats of boerderij. Op de kaart van Eekhoff staat hier een boerderij met de naam 'het Hemeltje'. Eind 20e eeuw is de boerderij afgebroken in verband met de aanleg van de Wâldwei. Van de boerderijplaats zijn geen restanten meer aanwezig. Net ten noorden van het plangebied ligt de boerderijplaats 'de Klamp'. Het water langs de zuidelijke grens van deze boerderijplaats ligt in het plangebied.

Wegen, paden en dijken
Er liep een pad of eenvoudige weg van de Klamp langs het Ald Djip naar het Hemeltje. Van dit pad zijn geen restanten meer aanwezig.

Bescherming cultuurhistorische waarden
De (restanten van de) waterlopen het Ald Djip en de Wurdumer Feart en het water dat de zuidelike grens van boerderijplaats 'de Klamp' vormt, hebben de aanduiding 'Waarde-Cultuurhistorie 2'.

Conclusie
Gelet op voorgaande is dit bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.4 Waterparagraaf

In de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte ‘watertoets’ van belang. De watertoets wordt gezien als procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het plangebied valt in het werkgebied van Wetterskip Fryslân.

Watertoets
Ten behoeve van het planvoornemen is op 24 januari 2019 het wateradvies ontvangen van Wetterskip Fryslân. Het volledige advies inclusief alle bijbehorende stukken zijn als Bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd. De normale procedure is van toepassing. Onderstaand zijn de gestelde adviezen weergegeven en is aangegeven hoe hier rekening mee wordt gehouden in het plan.

Veilig
Regionale waterkering
Door het geheel voor de boezem brengen van het plangebied van Unia vervallen grote delen van de regionale waterkering en is het verleggen en aanbrengen van een nieuwe waterkering noodzakelijk. De bestemming van de gronden waar de kaden op liggen mag de waterkerende functie niet uitsluiten. Er mogen geen (nieuwe) bouwblokken gesitueerd worden op de keringen of in de beschermingszone.

Bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig plan en in voorliggend bestemmingsplan is hier rekening mee gehouden.

Vrij voor de boezem
Na het verleggen van de regionale kering wordt het plangebied niet meer beschermd door een regionale waterkering. Het plangebied wordt daardoor niet beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Voor het ophogen van de grond moet daarom rekening met het maatgevende boezempeil. (rond Leeuwarden -0,05 m NAP.) Groene boezemkaden hebben voor de stabiliteit een talud van minimaal 1/3 nodig aan de waterkant en minimaal 1/5 aan de landkant. Ook hebben ze een overhoogte nodig in verband met inklinking en golfoploop. Harde steile oevers geven meestal minder inklinking, maar meer golfoploop. Op basis van het ontwerp zullen de hoogtes getoetst worden. Zie ook het aspect drooglegging in de watertoets. Bij de nadere uitwerking van het ontwerp zullen deze aspecten worden meegenomen.

Beheer oevers
In principe geldt voor oevers langs hoofdwatergangen dat obstakelvrije zones van 5 meter aan weerszijden aangehouden moeten worden voor het onderhoud. Dit zou vergaande aanpassingen van het plan noodzakelijk maken. Omdat in de recente akkoorden over Overdracht Stedelijk water voor meerdere buurtschappen in Zuidlanden het jaarlijks hekkelonderhoud met een maaiboot gedaan mag worden, in plaats van vanaf de kant, is gevraagd aan de afdeling Beheer onder welke voorwaarden dit hier ook zou kunnen. Dit is in bijgevoegde regels meegegeven: voldoende brede (> 12 m bij groene oevers) doorlopende watergangen, doorvaarhoogte duikers (> 1 m) en –breedte (> 3 m) en de mogelijkheid om een maaiboot te water te laten. Omdat onderhoud met maaiboten wel minder goed is voor de ecologie, is het wel zaak zoveel mogelijk natuurvriendelijke oevers aan te leggen ter compensatie.

Voor het baggeren (ca. 1 x per 12 jaar) geldt, dat voor de kaden om en om ontvangstplicht voor de bagger geldt. Omdat bij het ontbreken van een onderhoudsstrook het baggeren altijd vanaf de andere zijde moet plaatsvinden zullen afspraken gemaakt moeten worden over deze ontvangstplicht met de eigenaren van de overkant. Bij de nadere uitwerking van het ontwerp zullen deze aspecten worden meegenomen.

Klimaatadaptie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden die de klimaatverandering met zich meebrengt en het bebouwd gebied beter bestand maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. De Klimaateffectatlas (http://www.ruimtelijkeadaptatie.nl/nl/klimaateffectatlas) kunt u raadplegen om (toekomstige) dreigingen van overstromingen, wateroverlast, droogte en hittestress ter plaatse van uw plangebied te bekijken. Bij de inrichting van het plangebied kunnen we hierop anticiperen door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nu maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.

Volgens de klimaatatlas is dit geen probleemgebied , omdat het nog als landelijk gebied beschouwd is. Goed om dit ook bij stedelijke invulling zo te houden. Het plan geeft vertrouwen dat dit goed komt , maar het zal uiteindelijk afhangen van de zorgvuldige inrichting met afstroomrichtingen en vasthoudmogelijkheden in het gebied.

In buurtschap Unia is veel aandacht voor wateradaptatie (ruimte voor water). Om de biodiversiteit en groene uiterlijk te versterken hebben de meeste oevers van de waterwegen een natuurlijk talud, de gradienten in het noordelijke rietlandschap zijn flauwer voor een grotere soorten rijkdom en waterberging. Het regenwater van stoepen en straten wordt zoveel mogelijk over het maaiveld afgevoerd naar de omliggende vaarten. Alle platte daken, inclusief de bergingen, hebben een grasdak, dit vertraagt de afvoer van water naar de vaart. Dit geldt ook voor de parkeervakken van de parkeerkoffers die uitgevoerd worden met open grastegels.

Voldoende
Hoofdwatergang
Binnen de ruimtelijke ontwikkeling van Unia liggen de Wirdumervaart en het Alddjip. Dit zijn twee belangrijke boezemwaterlopen met een afvoerende functie. Het is een goede zaak dat in het plan het Alddjip weer wordt doorgetrokken en ook aan de zuidkant weer in verbinding komt met de Wirdumerfeart. Hierdoor is doorstroming gegarandeerd.

Peilbeheer
Vastgesteld peil
De wijziging van het polderpeil naar boezempeil is op 12 juli 2016 in een peilbesluit vastgesteld. Voor nadere informatie inzake het peilbesluit zie: Peilbesluit Zuidlanden.

Peilgebied
Het plangebied overlapt, in de huidige situatie, verschillende peilgebieden. Op basis van het nieuwe peilbesluit ligt het plangebied vrij voor de boezem met een peil van -0,52m NAP. Dit vastgestelde peil is een streefpeil. Het werkelijke peil is als gevolg van opstuwing en de weersomstandigheden niet altijd gelijk aan het streefpeil. De geschatte gemiddelde maaiveldhoogte ligt tussen de -0,05 m NAP en de +0,60 m NAP. Het plangebied ligt vrij voor de boezem. Dit betekent dat het plangebied niet door een boezemkade is beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. In het plan moet daarom rekening worden gehouden met hoogwater in het kader van regionale wateroverlast. Het bijbehorende maatgevend boezempeil is hier -0,05 m NAP. Dit peil, behorend bij een situatie met een kans van voorkomen van 1/100 per jaar, mag tot 1 meter voor de gevel voorkomen.

Droogleggingsnorm
(de drooglegging is de afstand tussen waterpeil in de sloot en het maaiveld. Voor woningen wordt voor het maaiveld de bovenkant van de vloer genomen)

In dit geval is de droogleggingsnorm de strengste norm. Bij het realiseren van bebouwing en het aanleggen van de verharding is het nodig om rekening te houden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding te voorkomen. Het Wetterskip adviseert voor bebouwing met kruipruimte een drooglegging van 1,10 m en voor bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 m gerekend vanaf de te realiseren bovenkant vloer. Voor verharding adviseert het Wetterskip een drooglegging van 0,70 m.

Bij de nadere uitwerking van de plannen en de uitgifte van de kavel worden deze gegevens meegegeven aan de ontwikkelende partijen.

Ontwateringseisen
De grondwaterstand is niet gelijk aan het waterpeil in de sloten. Grondwater kan opbollen en uitzakken. Om grondwateroverlast te voorkomen is naast de drooglegginsnorm daarom ook de ontwateringsdiepte van belang. Het Wetterskip adviseert om bij het bepalen van de aanleghoogte naast de drooglegging ook rekening te houden met voldoende ontwateringsdiepte.

Bij de nadere uitwerking van de plannen en de uitgifte van de kavel worden deze gegevens meegegeven aan de ontwikkelende partijen.

Grondwateronttrekking
Bij de aanleg van gebouwen of infrastructuur is het vaak nodig om het grondwater te verlagen om het werk droog uit te kunnen voeren. Voor het onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Op het lozen van onttrokken grondwater is vanuit waterkwaliteitsbeheer de meldingsplicht van toepassing.

Bij de nadere uitwerking van de plannen en de uitgifte van de kavel worden deze gegevens meegegeven aan de ontwikkelende partijen.

Dempingen
Onderdeel van het plan is het dempen van oppervlaktewater. Dempingen moeten voor 100% gecompenseerd worden in hetzelfde peilgebied. Voor de demping is een watervergunning nodig. Er wordt 5.464 m² aan watergangen gedempt. Voor de compensatie zie onderstaand onder 'Toename verhard oppervlak'.

Toename verhard oppervlak
In de leidraad staat achtergrondinformatie over de reden waarom toename van verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden. De gebiedsspecifieke compensatie is niet van toepassing. Het Wetterskip hanteert een compensatienorm van 10%, zoals ook de gemeente Leeuwarden dit hanteert in het Kwaliteitshandboek Openbare Ruimte. Voor bebouwd gebied is de ondergrens van 200 m² van toepassing, in het buitengebied geldt een ondergrens van 1.500 m².

Omdat de kavels relatief groot zijn is tijdens het ambtelijk vooroverleg tot overeenstemming gekomen dat uitgegaan mocht worden van een verhardingspercentage van 70%. Door de realisatie van het plan neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met 63.732 m². Dit leidt tot een compensatieopgave van 6.373 m². De gemeente compenseert dit door het graven van nieuwe watergangen. In onderstaand figuur 12 is de totale berekening van de compenserende waterberging opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06024BP00-VG02_0013.png"

Figuur 13. Watercompensatie

Uit figuur 13 blijkt dat de doorgenomen compenserende maatregelen afdoende zijn om de totale compensatie opgave te dekken.

Schoon
Ecologie en KRW
De Wirdumervaart in het plangebied is een KRW-lichaam. In het kader van de KRW-doelstellingen moet hier een optimale ecologische kwaliteit behaald worden door voor de aanleg van zoveel mogelijk natuurvriendelijk oevers en moeraszones. In het stedenbouwkundig plan is uitgebreid gemotiveerd hoe en waar in het plan natuurvriendelijk oevers worden gerealiseerd en de ecologische inrichting van de oevers.

Schoonhouden – scheiden – zuiveren
Waterkwaliteit
Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat voorkomen wordt, dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat wordt gebouwd met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal. Bij de nadere uitwerking van de plannen en de uitgifte van de kavels worden deze gegevens meegegeven aan de ontwikkelende partijen en particulieren.

Afkoppelen en waterkwaliteit
Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In geval van dit bouwplan kan het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak, onder bij Waterkwaliteit genoemde voorwaarden, geloosd worden op het oppervlaktewater.

Uitbreiding van het rioolstelsel
Mogelijk is een uitbreiding van het rioolstelsel onderdeel van het plan. Wijzigingen aan het rioolstelsel van het betreffende rioleringsgebied dienen doorgegeven te worden aan Wetterskip Fryslân. Indien dit aan de orde is zal contact worden opgenomen met het Wetterskip.

Vervolg
Waterwet
Voor de uitvoering van het plan moet een watervergunning aangevraagd worden bij Wetterskip Fryslân. De watervergunning wordt aangevraagd op basis van de definitieve ontwerpen (DO) voor de technische aanleg.

Conclusie 
Wat betreft het aspect water is voorliggend bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.5 Brandweer Fryslân

Op verzoek van de gemeente Leeuwarden heeft brandweer Fryslân op 6 februari 2019 gereageerd op het stedenbouwkundig plan van het buurtschap Unia. In het advies met bijlagen (zie Bijlage 10) zijn de bevindingen en het advies weergegeven. In het advies richt brandweer Fryslân zich op het optimaliseren van de veiligheidssituatie. In het advies gaat de brandweer niet in op de vraag of het groepsrisico aanvaardbaar is. Er dient dient een verantwoording van het groepsrisico te worden opgesteld, omdat het plan binnen de invloedssfeer van een hogedruk buisleiding is gelegen. Hierbij moet eveneens een groepsrisicoberekening worden opgesteld. De aspecten ten aanzien van bluswatervoorziening, bereikbaarheid en zelfredzaamheid kunnen hier in worden betrokken (zie hiervoor paragraaf 4.6 Externe veiligheid).

Op basis van het het uitgebrachte advies met bijlagen adviseert Brandweer Fryslân om:

  • Zodra voor het ‘boomgaard wonen’ een concreet voorstel is uitgewerkt ontvangt Brandweer Fryslân dit voorstel graag ter advisering.
  • Brandweer Fryslân adviseert om in beeld te brengen of het voornemen er is om een multifueltankstation bij de Werpsterhoek in Leeuwarden, nabij het plangebied, te vestigen. Brandweer Fryslân wil graag betrokken worden bij de verdere uitwerking van een dergelijke ontwikkeling. Mogelijk zal voorliggend advies van buurtschap Unia in een dergelijk geval opnieuw moeten worden beoordeeld.
  • Op basis van het Bevb en Bevt dient een verantwoording van het groepsrisico te worden opgesteld. Hierbij moet eveneens een groepsrisicoberekening worden opgesteld. De aspecten ten aanzien van bluswatervoorziening, bereikbaarheid en zelfredzaamheid kunnen hier in worden betrokken.
  • Binnen het plangebied te voorzien in brandkranen welke zijn aangebracht binnen de genoemde afstanden. Tevens is daarbij de aangegeven minimale bluswatercapaciteit van belang.
  • Om de opstelplaats voor een tankautospuit op de voorgestelde locaties voor secundairebluswaterwinning (afleggen op open water) uit te voeren zoals omschreven en daarnaast te zorgen dat de sloten/ vaarten op die plek eveneens voldoen aan het gestelde in de secundaire bluswatervoorziening.
  • De twee routes naar het plangebied (zowel de reguliere als de calamiteitenroute), te laten voldoen aan de gestelde uitgangspunten. Hierbij zijn voor het smallere gedeelte van de calamiteitenroute (de omschreven aftakking van de Wergeasterdyk) specifieke uitgangspunten benoemd in de mail van Brandweer Fryslân van 11 december 2018. Wanneer wordt gekozen voor een calamiteitenroute met een verwijderbare afsluiting moet de wijze van afsluiting worden afgestemd met Brandweer Fryslân.
  • Alle doodlopende en niet-doodlopende wegen in het plangebied (inclusief eventuele keermogelijkheden) te laten voldoen aan de gestelde afmetingen. Daarbij is van belang dat ook de bebouwing rondom het autovrije buurtpark eveneens kan worden bereikt binnen de genoemde afstanden.
  • Brandweer Fryslân te betrekken bij de verdere uitwerking van dit plan, dit met name betreffende de bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid.

Waar in het advies van brandweer Fryslân wordt gesproken over een mogelijk te realiseren multifueltankstation kan worden opgemerkt dat dit initiatief geen vervolg krijgt en daarom niet meer relevant is voor dit bestemmingsplan.

De opmerkingen met betrekking tot brandkranen, opstelplaats voor brandweer bij open water, voorwaarden routes brandweer breedte e.d. en breedtes e.d. doodlopende weg worden allemaal meegenomen in het ontwerp van de wijk.

Voor de secundaire calamiteitenroute wordt onderzocht op welke locatie deze route gerealiseerd zou kunnen worden. Rekening houdend met bestaande bewoners aan de noordoostzijde van het plangebied, is op dit moment een locatie aan de zuidoostzijde van het plangebied optioneel in beeld. Zie onderstaande locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06024BP00-VG02_0014.png"

Figuur 14. locatie secundaire calamiteitenroute

Conclusie 
Wat betreft de brandweertoets is voorliggend bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.6 Externe veiligheid

Algemeen toetsingskader
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico’s gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:

  • 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
  • 2. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb): op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.
  • 3. Wet basisnet: het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten).
  • 4. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt): voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.
  • 5. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit): het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB’s. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.

VERANTWOORDINGSPLICHT
In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.

Toetsing
Op 5 november 2019 heeft de FUMO advies (Bijlage 11) uitgebracht over het aspect externe veiligheid. De FUMO heeft aan de hand van de relevante wet- en regelgeving vastgesteld dat vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen knelpunten/belemmeringen worden verwacht voor de haalbaarheid van voorliggend plan.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.7 Bedrijven- en milieuzonering

Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimale afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

De genoemde afstanden in de VNG-publicatie zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. In de publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden: 1. rustige woonwijk / buitengebied en 2. gemengd gebied. In geval van een gemengd gebied, waar sprake is van functiemenging, kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

De volgende richtafstanden met bijbehorende milieucategorie (cat.) worden in de VNG-publicatie gehanteerd: 10 m voor cat. 1; 30 m voor cat. 2; 50 m voor cat. 3.1; 100 m voor cat. 3.2; 200 m voor cat. 4.1; 300 m voor cat. 4.2; 500 m voor cat. 5.1 en 700 m voor cat. 5.2.

Toetsing
Naast het plangebied is het Van der Valk hotel gelegen, dit is een categorie 1 bedrijf op grond van de handreiking Bedrijven en milieuzonering, met een richtafstand van 10 meter.

Conclusie
Gelet op de getroffen regeling in dit bestemmingsplan bestaan er wat betreft bedrijven- en milieuzonering geen belemmeringen ten aanzien van de uitvoerbaarheid.

4.8 Geluidhinder

Normstelling
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone van bestaande wegen. Het bouwplan ligt binnen de geluidzone van de N31.

Voor nieuwe geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone van bestaande wegen geldt een voorkeurswaarde van 48 dB. Indien de voorkeurswaarde wordt overschreden, moet worden onderzocht of er maatregelen kunnen worden getroffen om de overschrijding te beperken. Als maatregelen niet mogelijk zijn, of als het niet lukt om daarmee aan de voorkeurswaarde van 48 dB te voldoen, dan is het mogelijk om hogere geluidbelastingen toe te staan tot een maximum van 53 dB. Voor deze geluidgevoelige objecten dient dan een zogeheten 'hogere grenswaarde' te worden vastgesteld. Bij de bouw dient vervolgens aandacht te worden besteed aan de geluidwering van de gevels, om ervoor te zorgen dat de geluidbelasting binnen in de betreffende geluidgevoelige objecten niet boven de ten hoogste toelaatbare 'binnenwaarde' uitkomt. Voor Unia is het onderdeel wegverkeerslawaai van belang.

Uit het uitgevoerde geluidsonderzoek (Bijlage 12) blijkt dat er een geluidsscherm van 4,00 meter hoog wordt gerealiseerd langs een deel van de Wâldwei. Door het toepassen van een scherm ontstaat er geen overschrijding van 53dB (noodzaak voor een dove gevel). Voor een beperkt deel van de woningen (aan de zijde van de Wâldwei) is sprake van enkele rekenpunten op de gevels met een verhoogde waarde (49-53dB). Aan deze zijde van de Wâldwei worden aaneengesloten rijwoningen gerealiseerd. Voor deze rijwoningen is op 13 mei 2020 een hogere waarde vastgesteld (Bijlage 13). Deze aaneengesloten rijwoningen hebben voor het aspect geluid een afschermende werking voor de achterliggende woningen in de wijk. Daarom kan op grond van het gemeentelijk beleid een hogere waarde worden vastgesteld.

Conclusie
Door het realiseren van een geluidsscherm en het vaststellen van een hogere grenswaarde voor de woningen aan de zijde van de Wâldwei vodoet het plan aan het gemeentelijke beleid op het gebied van geluid.

4.9 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van ‘Niet In Betekenende Mate’ (NIBM) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Dit geldt op grond van de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' onder meer voor projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3.

Toetsing
De effecten op de luchtkwaliteit zijn onderzocht (Bijlage 14) met behulp van de NSL-Monitoringstool. Uit de NSL-Monitoringstool blijkt dat de maximale concentraties in het gebied rond het project zeer ruim onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen. Uit de toetsing blijkt dat de luchtkwaliteit langs de N31 ter hoogte van het plangebied Unia ruim voldoet aan de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5. De nabijheid van de N31 leidt met het oog op de luchtkwaliteit daarom niet tot strijd met een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie
Het project Unia valt binnen de grenzen van woningbouwprojecten die voor luchtkwaliteit niet leiden tot een bijdrage in betekende mate. Het project voldoet hiermee aan art. 5.16 lid 1 sub c van de Wm.

Uit de NSL-Monitoringstool blijkt dat de jaargemiddelde concentraties in en rond het plangebied Unia ruim onder de grenswaarden voor luchtkwaliteit uit de Wm liggen en dat concentraties in de toekomst verder zullen dalen. Ook met uitvoering van het project blijven de maximale concentraties rondom de woningbouwlocatie in elk zichtjaar nog steeds ruim onder de grenswaarden uit de Wm.

Zowel op basis van art. 5.16 lid 1 sub c van de Wm als op basis van de maximale concentraties in het gebied vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor het woningbouwproject Unia.

4.10 Bodem

Normstelling en beleid
In het kader van een ontwikkeling of een herziening van een bestemmingsplan moet onderzocht worden welke gevolgen eventuele bodemverontreinigingen hebben voor de uitvoerbaarheid van het plan. De bodemkwaliteit kan namelijk een beperkende factor zijn voor de beoogde functie of de financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Toetsing
Er is een vooronderzoek bodem uitgevoerd met als doel om vast te stellen of er op de locatie voor bodemverontreinigingverdachte (deel)locaties aanwezig zijn. Op 5 oktober 2018 is door LievenseCSO Milieu B.V. een historisch milieuhygienisch bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 15). Uit dit onderzoek blijkt dat er 32 verdachte deellocaties zijn aangetroffen. Deze locaties zijn plaatselijk verdacht voor bodemverontreiniging en vervolgonderzoek wordt aanbevolen. Op 4 december 2019 is door Lievense Milieu B.V. het aanvullend bodemonderzoek (Bijlage 16) uitgevoerd. Tijdens het bodemonderzoek zijn zeer plaatselijk hooguit lichte verontreinigingen aangetroffen. Deze lichte verontreinigingen vormen bij het geplande gebruik van de gronden geen enkel risico. Daarmee is de bodemkwaliteit geschikt voor de geplande bestemmingswijziging.

Conclusie
De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem levert voor dit bestemmingsplan planologisch geen belemmeringen op.

4.11 M.e.r.-verantwoording

In het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planm.e.r.-plichtig, projectm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden, moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, die aanleiding geven om een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Daarbij moet worden gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In de bijlage van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het de ruimtelijke onderbouwing planm.e.r.-plichtig (onderdelen C en D), projectm.e.r.-plichtig (onderdeel C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (onderdeel D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In de bijlage van het Besluit m.e.r. is in categorie (D11.2) de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. De drempelwaarde voor een formele m.e.r.-beoordeling in het Besluit m.e.r. ligt op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied met 2000 of meer woningen;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Het in 2006 vastgestelde Masterplan De Zuidlanden gaat uit van de ontwikkeling van 550 hectare en voorziet in de bouw van 6.500 woningen, te realiseren in circa 20 jaar. Daarnaast biedt het plan ruimte aan:

  • 150.000 m² kantoren en bedrijven;
  • 55.000 m² commerciële voorzieningen;
  • 73.000 m² onderwijs-, zorg-, en buurtvoorzieningen;
  • een treinstation (Werpsterhoek).

Bij de totstandkoming van het Masterplan is een Milieu Effect Rapportage (MER) opgesteld. Voor de volgende deelplannen van De Zuidlanden hoeft niet opnieuw een MER te worden opgesteld, mits binnen de bandbreedte van de MER en het Masterplan de Zuidlanden 2006 wordt gebleven. De ontwikkeling van Unia past binnen de gestelde kaders uit het Masterplan De Zuidlanden en de daarop gevoerde MER. Het uitvoeren van een MER is dan ook niet noodzakelijk. Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten waarvoor formeel geen MER opgesteld hoeft te worden, een besluit moet worden genomen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” m.e.r.-beoordeling.

Beoordeling
Kenmerken van het project
Het voornemen is om circa 200 woningen met bij bijbehorende infrastructuur te realiseren ten zuiden van de stad Leeuwarden. Unia ligt tussen de Wâldwei en Techum-Zuid. Het Friese water van de Wurdumer Feart en Alddjip omsluiten Unia. Het fietspad vanuit Wirdum naar Leeuwarden gaat onder de Wâldwei door en doorkruist Unia. Aan de noordzijde liggen woonboten: een begrenzing van het landschap. Aan de westzijde ligt het nieuwe Van der Valk hotel. Op dit moment bestaat Unia uit grasland en sloten en een groot grondlichaam als geluidswal. De omvang van het project is relatief klein, zowel in relatie tot de drempelwaarden in het Besluit m.e.r., als in relatie tot de kern Leeuwarden waar de ontwikkeling plaatsvindt.

Plaats van het project
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een gevoelig gebied, zoals een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Op basis van archeologisch onderzoek zijn delen van het plangebied gelegen binnen een gebied van hoge archeologische verwachting. Er zijn in de nabije omgeving verder geen beschermde gebieden aanwezig waarop de ontwikkeling een nadelig effect kan hebben.

Kenmerken potentiële effecten
De milieueffecten zijn in voorgaande paragrafen voldoende onderzocht en beoordeeld. Op grond hiervan kan worden vastgesteld dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen onaanvaardbare gevolgen voor het milieu zullen hebben.

Conclusie
De boordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van de relevante criteria die staan opgenomen in de Wet milieubeheer en bijlage III bij Richtlijn 2014/52/EU (waarmee Richtlijn 2011/92/EU is gewijzigd). Dit betekent dat gekeken is naar de kenmerken van de activiteit, de locatie van de activiteit en de gevolgen van de activiteit voor het milieu.

Het project is in zekere zin onomkeerbaar, maar heeft in vergelijking met de drempelwaarde van een stedelijk ontwikkelingsproject een relatief geringe omvang. Wanneer er geen 'belangrijke nadelige gevolgen' zijn voor het milieu, is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet nodig om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen.

Geconcludeerd kan worden dat er geen redenen zijn die het doorlopen van een m.e.r.-procedure zinvol maken. Een m.e.r.- procedure is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Toelichting op het juridische systeem

In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en in de verbeelding. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan is opgezet volgens de wettelijke regelgeving en qua systematiek volgens de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.

5.2 Regels

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

Inleidende regels
In dit hoofdstuk zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 'Begrippen' zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 'Wijze van meten' is vastgelegd op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de regels van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat de bestemmingsregels. De meeste bestemmingen bestaan uit:

  • a. een bestemmingsomschrijving; en
  • b. bouwregels.

Daarnaast is bij verscheidene bestemmingen opgenomen:

  • c. een afwijkingsmogelijkheid; en/of
  • d. gebruiksregels.

Ad a. Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is vooral van belang om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt. In het kader van de handhaving is de bestemmingsomschrijving dan ook van groot belang.

Ad b. Bouwregels
De bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat steeds is opgenomen dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming zijn de bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving.

Ad c. Afwijkingsmogelijkheid
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bepaalde regels. In beginsel betreft het afwijkingen van geringe aard, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd.

Ad d. Gebruiksregels
In sommige bestemmingen wordt uitdrukkelijk aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Desgewenst kunnen specifieke vormen van gebruik worden uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.

Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat regels die in hun algemeenheid voor het hele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemene afwijkingsregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen voor enige flexibiliteit van het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht, zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 geeft regels over hoe om te gaan met bouwwerken en het gebruik vallend onder het overgangsrecht en de benaming van het plan.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Groen
Grotere en structurele groenelementen in het plangebied zijn onder de groenbestemming (Groen - 1) gebracht, waaronder de mogelijkheid voor grondlichamen ten behoeve van de akoestische afscherming van woningen en andere geluidgevoelige functies. Via de aanduiding 'specifieke vorm van groen - wonen' is wonen toegestaan. Voor de maatvoering van de woningen wordt aansluiting gezocht bij de maatvoering van de woningen binnen de bestemming Woongebied. Naast deze woningen zijn binnen de bestemming geen gebouwen toegestaan. Erf- en terreinafscheidingen zijn mogelijk tot een maximum hoogte van 1 m. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.

Groenelementen binnen de 50 meter zone zijn onder de aangepaste bestemming Groen -2 gebracht. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, oevers, sloten, bermen en beplanting, halfverharde keerpunten, fietspad in aansluiting op de Buorkerij toegestaan. Bouwwerken zijn mogelijk, gezien de afspraken om aan het einde van de pieren een constructie te maken tegen inschijnende autolampen.

Groen (zoals bermen, plantvakken met struiken en bodembedekkers, bomen) maakt verder ondergeschikt deel uit van de overige in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen uit, zoals en 'verkeer - verblijf'. De waterbestemming kent eveneens de mogelijkheid van een groenfunctie. Deze genoemde bestemmingen zijn echter niet beperkend in die zin dat bestaand groen moet worden gehandhaafd. Dat is een zaak van inrichting en wordt overgelaten aan de grondeigenaar.

Verkeer - Verblijf
De wegen/woonstraten in het plangebied hebben het karakter van een verblijfsgebied. Deze woonstraten zijn daarom als “Verkeer- Verblijfsgebied” bestemd. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Water
Ten oosten van het plangebied loopt de Wurdumer Feart. Daarnaast is met het planvoornemen water in aansluiting hierop gedacht. Voor zover de bestaande en nieuwe waterlopen van belang zijn voor de beleving en het gebruik is dit water als zodanig bestemd. Ook zijn in de waterbestemming oevers en kaden toegelaten en is tevens dagrecreatief medegebruik van het water mogelijk. Ook is de mogelijkheid opgenomen voor grondlichamen ten behoeve van de akoestische afscherming van woningen en andere geluidgevoelige functies.

Woongebied
Het overgrote deel van het plangebied is bestemd voor de woonfunctie. Binnen dit gebied zijn grondgebonden woningen (variërend van rij- tot vrijstaande woningen) toegestaan. De bestemmingsregeling is zo eenvoudig mogelijk gehouden om tot planrealisatie te kunnen komen en is in overeenstemming met andere recente bestemmingsplannen in de gemeente. De maatvoeringen zijn op de verbeelding weergegeven en zijn over het algemeen voor het totale gebied hetzelfde. Vanwege de ligging aan de Wurdumer Feart hebben deze woningen een afwijkende (lagere) goothoogte. Voor de noordelijke woningen in het plangebied geldt een afwijkende maatvoering om tegemoet te komen aan de motie bij het stedenbouwkundig plan (juni 2019). Bij het wonen is zonder meer de vestiging van een aan-huis-verbonden beroep en bedrijfsactiviteit mogelijk. Deze functie is alleen in combinatie met de woonfunctie toegestaan en niet zelfstandig. Daarnaast is een bed and breakfast mogelijk via een afwijking met een omgevingsvergunning. Hier zijn voorwaarden aan verbonden om de functie ondergeschikt te houden ten opzichte van de woonfunctie. Binnen Woongebied is ook de mogelijkheid opgenomen voor grondlichamen en bouwwerken ten behoeve van de akoestische afscherming van woningen en andere geluidgevoelige functies. Voor een aantal woningen aan de zijde van de Wâldwei is een hogere waarde vastgesteld. Daarnaast hebben deze woningen, die als aaneengesloten rijwoningen moeten worden gerealiseerd, een minimale bouwhoogte van 12 meter. Deze woningen hebben een afschermende werking voor de achterliggende woningen in de wijk.

Dubbelbestemmingen
Waarde - Archeologie
De gebieden met een archeologische waarde zijn onder een dubbelbestemming gebracht. In het gebied zijn gebieden aanwezig binnen archeologische verwachtingswaarden 1 en 3. Voor bouwwerken en daaraan gerelateerde werkzaamheden (afhankelijk van oppervlakte m² per verwachtingswaarde) dient vooraf een omgevingsvergunning te worden verkregen. Ter bescherming van de archeologische waarden is tevens een omgevingsvergunning vereist voor diverse werkzaamheden op en in de bodem. Afhankelijk van de te beschermen waarden is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 of 3 opgenomen.

Waarde - Cultuurhistorie
De (in paragraaf 4.3.2) onderkende cultuurhistorische waarden zijn opgenomen op de verbeelding door de dubbelbestemming "Waarde – Cultuurhistorie". Hiermee is een beschermingsregeling voor deze elementen en structuren van kracht. We kennen een Waarde – Cultuurhistorie 1 en 2.

Algemene bouwregels
"specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering 1"
Deze bouwaanduiding komt voor in de bestemming Woongebied en ter plaatse van deze aanduiding geldt een afwijkende maatvoering voor de woningen aan de noordzijde van het plangebied naar aanleiding van de ingediende motie in juni 2019 (Bijlage 1) en overleg met de klankbordgroep Unia.

"specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering 2"
Deze bouwaanduiding komt voor in de bestemming Woongebied en ter plaatse van deze aanduiding geldt een afwijkende maatvoering voor de woningen direct grenzend aan de Wurdumer Feart.

"specifieke bouwaanduiding - gebouwen uitgesloten - gebouwen"
Deze bouwaanduiding komt voor in de bestemmingen Groen - 2 en Woongebied en vormt een gebouwenvrije zone rondom de bestaande woningen in Techum en de bestaande woonarken.

5.4 Overige aspecten

Additionele voorzieningen
In dit bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.

Handhaving
Dit bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor de burger waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.

5.5 Procedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden.

Terinzageleggingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging in de Staatscourant en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:

  • Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Belanghebbenden zijn diegenen die tegen het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze hebben ingediend en diegenen die hebben aangetoond in redelijkheid niet in de mogelijkheid zijn geweest om een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan in te dienen en diegenen die beroep willen instellen naar aanleiding van wijzigingen die door de gemeenteraad zijn aangebracht bij de vaststelling van het bestemmingsplan.

Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het plangebied Unia maakt deel uit van het staduitbreidingsplan De Zuidlanden. Voor de Zuidlanden is een exploitatieopzet vastgesteld waar het plan Unia deel van uitmaakt. De exploitatieopzet Zuidlanden is kostendekkend voor alle deelplannen gezamenlijk en is recentelijk geactualiseerd.

De binnen Unia te ontwikkelen gronden zijn op één perceel na in eigendom van de gemeente. Ten aanzien van de verkrijging van dit perceel zijn sluitende afspraken gemaakt. Kostenverhaal is hiermee anderszins verzekerd. Het is niet noodzakelijk een exploitatieplan op te stellen zoals bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Voortraject

Vooroverleg
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro is het bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid worden gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. In het kader van het vooroverleg is het plan toegestuurd aan de Provincie Fryslân, Ministerie van Defensie, Rijkswaterstaat, Wetterskip Fryslân en Brandweer Fryslân. De reactie van Provincie Fryslân heeft geleid tot een aanvulling van paragraaf 3.2.3 van de toelichting en een aanpassing van artikel 3.2.1 van de regels. De overige reacties van Wetterskip Fryslân en Brandweer Fryslân leiden niet tot aanpassingen. De overlegreacties zijn als Bijlage 17 bijgevoegd.

Tervisielegging ontwerp en vaststelling
Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van 12 maart 2020 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Binnen de hiervoor bedoelde termijn zijn 11 zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen zijn van een reactie voorzien in de Reactie- en antwoordnota zienswijzen (Bijlage 18). De zienswijzen hebben geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op 17 juni 2020 gewijzigd vastgesteld. Het raadsbesluit is opgenomen in Bijlage 19 bij deze toelichting.

6.2.2 Tussenuitspraak Raad van State 26 januari 2022

Op 26 januari 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna Afdeling) een tussenuitspraak gedaan (202004101/1/R3) over het bestemmingsplan. Deze tussenuitspraak van de Raad van State is als Bijlage 20 opgenomen. In de tussenuitspraak draagt de Afdeling de gemeenteraad van de gemeente Leeuwarden op om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak:

  • met inachtneming van overweging 14 de daar omschreven gebreken in het besluit van 17 juni 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Leeuwarden - De Zuidlanden plandeel Unia" te herstellen, en
  • de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Het bestemmingsplan is, met inachtneming van wat is overwogen onder 5.1 tot en met 5.5 en onder 11.1, in de uitspraak op de volgende twee punten aangepast.

  • 1. de strijdigheid met de Provinciale Verordening Romte met betrekking tot het 'woonplan' is hersteld. Paragraaf 3.2.3 van de toelichting is hierop aangepast. De woningbouwafspraak 2020-2030 en de tabel woningaanbod gemeente Leeuwarden 2020-2030 zijn als Bijlage 21 en Bijlage 22 bijgevoegd;
  • 2. de verbeelding is aangepast door de naamgeving van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten – bouwwerken' te wijzigen in 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten – gebouwen'.
6.2.3 Vaststelling

Het aan de tussenuitspraak aangepaste plan is overeenkomstig overweging 14 van de tussenuitspraak niet opnieuw in procedure gebracht. Op 13 juli 2022 heeft de gemeenteraad van Leeuwarden het aangepaste bestemmingsplan vastgesteld. Het raadsbesluit is als Bijlage 23 bij deze toelichting gevoegd.