direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leeuwarden - Partiële herziening kleine windturbines
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0080.00007BP00-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Provinciale Staten van de provincie Fryslân hebben in hun vergadering van 1 juli 2020 de Wijziging Verordening Romte Fryslân 2014 (windturbines) gewijzigd vastgesteld. Door deze wijziging bestaan er in de provincie nu mogelijkheden om onder voorwaarden kleine windturbines bij agrarische bouwpercelen te realiseren. De provincie geeft aan dat de kleine windturbines geregeld kunnen worden in een paraplubestemmingsplan door middel van een afwijkingsmogelijkheid gebaseerd op een aantal voorwaarden en dat een aanvraag aan de provincie moet worden voorgelegd.


De gemeente Leeuwarden wil naar aanleiding van deze beleidswijziging een gemeentedekkende planologische regeling opstellen met daarin een eensluidende regeling voor kleine windmolens bij agrarische bouwpercelen. Het voorliggende paraplubestemmingsplan voorziet daarin.

1.2 Planvorm

Het is mogelijk om meerdere bestemmingsplannen tegelijkertijd op één of meerdere thema's of onderdelen te wijzigen zodat ze weer zijn voorzien van een goede regeling. Dit kan in de vorm van een zogenaamd paraplubestemmingsplan dat thema's of onderdelen regelt voor de bestemmingsplannen die zijn genoemd in het paraplubestemmingsplan. Omdat de regeling overkoepelend geldt voor een aantal bestemmingsplannen wordt het een paraplubestemmingsplan genoemd.

Het voorliggende paraplubestemmingsplan is daarmee een aanvullende regeling voor het onderwerp kleine windturbines bij agrarische bouwpercelen en herziet de bestaande bestemmingsplannen op dit onderdeel. Het paraplubestemmingsplan voorziet in een regeling om onder (de door de provincie gestelde) voorwaarden kleine windturbines op of aangrenzend aan een agrarisch bouwperceel toe te staan.

1.3 Plangebied

Het paraplubestemmingsplan geldt voor alle gronden binnen de geldende bestemmingsplannen en waar agrarische bouwpercelen aanwezig zijn of gebieden die direct grenzen aan agrarische bouwpercelen. Het gaat hierbij hoofdzakelijk om de bestemmingsplannen die voor het buitengebied gelden, zoals het bestemmingsplan Leeuwarden - Buitengebied, bestemmingsplan Bûtengebiet en Dorpen van de voormalige gemeente Leeuwarderadeel en het bestemmingsplan Buitengebied 2008 van de voormalige gemeente Boarnsterhim.

Daarnaast is een aantal herzieningen van voornoemde plannen en een aantal andere bestemmingsplannen in het onderhavige paraplubestemmingsplan meegenomen, omdat daar agrarische gronden aanwezig zijn die grenzen aan agrarische bouwpercelen. In bijlage 1 van de regels zijn alle bestemmingsplannen opgenomen die met dit paraplubestemmingsplan worden herzien.

De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.00007BP00-VG01_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Plangebied

Een deel van het buitengebied van de gemeente Leeuwarden is geregeld in de Beheersverordening Bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Menaldumadeel. Deze beheersverordening kan niet worden herzien via dit paraplubestemmingsplan. In dit deel van het beheersverordeningsgebied komen alleen agrarische bouwpercelen waarbij het vanwege de ligging (dichtbij woonbebouwing) niet wenselijk is om windturbines te plaatsen. Een herziening van de beheersverordening op dit onderdeel is dan ook niet aan de orde

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie Friesland en gemeente Leeuwarden. Hoofdstuk 3 gaat vervolgens in op de ruimtelijke randvoorwaarden voor het al dan niet toestaan van kleinschalige windturbines. Hoofdstuk 4 gaat in op de juridische vormgeving van het plan. Ten slotte gaat de hoofdstuk 5 kort in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Op verschillende niveaus gelden beleidsnota's die betrekking hebben op het plangebied. Op rijksniveau is dit onder andere de "Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte" en de Ontwerp Nationale Omgevingsvisie. Deze beleidsnota's geven geen specifieke uitgangspunten voor het verordeningsgebied.

Verder zijn op basis van rijksbeleid diverse thema's op het plangebied van toepassing. Hierbij worden uitsluitend regels gesteld ten aanzien van ontwikkelingen. Omdat geen sprake is van nieuwe, ruimtelijk relevante ontwikkelingen, zijn deze thema's niet van belang. In algemene zin wordt gestreefd naar een voortzetting en met name een verbetering van het bestaande kwaliteitsniveau. Dit geldt dan ook voor het plangebied.

2.2 Provinciaal beleid

Op provinciaal niveau geldt het Streekplan Fryslân 2007, dat verder is uitgewerkt in de Verordening Romte Fryslân 2014.

Voor het onderhavige paraplubestemmingsplan is de Wijziging Verordening Romte Fryslân 2014 (windturbines), vastgesteld op 1 juli 2020, van belang. Deze wijziging voorziet in mogelijkheden om onder de volgende voorwaarden kleine windturbines te realiseren:

  • 1. maximaal 3 windturbines op of direct grenzend aan het bouwperceel van een bestaand agrarisch bedrijf;
  • 2. de windturbines mogen een maximale ashoogte van 15 meter hebben;
  • 3. het op te stellen vermogen is gericht op de energiebehoefte van het agrarisch bedrijf;
  • 4. de turbines moeten zorgvuldig worden ingepast binnen de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten, waarbij de mogelijkheden om te voorzien in de energiebehoefte van het agrarische bedrijf door middel van zonnepanelen op de gebouwen zijn verkend;
  • 5. het verzoek moet aan de provincie worden voorgelegd.

Met betrekking tot punt 5 is met de provincie een werkproces afgesproken voor aanvragen omgevingsvergunning. Dit werkproces kan als volgt worden samengevat:

  • Aanvragen omgevingsvergunning voor kleine windturbines worden toegestuurd aan de provincie Fryslân en eventueel besproken in het (digitale) inloopspreekuur Romte. De gemeente ontvangt een kort verslag van de bevindingen;
  • Bij de behandeling door welstandscommissie Hûs en Hiem is een landschapsarchitect van de gemeente, en bij voorkeur ook een landschapsarchitect van Hûs en Hiem aanwezig;
  • Bij een negatief welstandsadvies neemt de gemeente contact op met de provincie om te zoeken naar een gezamenlijke oplossing.

2.3 Gemeentelijk beleid

Op 17 februari 2021 is de 'Leeuwarder Energieagenda Daadkracht & Dialoog 2021-2024' (LEA) vastgesteld. Hierin wordt de koers beschreven die de gemeente wil volgen met concrete doelen, waarbij duidelijk is aangegeven wat de gemeentelijke rol is en wat van anderen nodig is. Dit met het doel om richting 2030 zowel een ambitieuze als haalbare stip op de horizon te zetten en door zeer concreet aan de slag te gaan. Hierbij wordt gefocust op de gemeentelijke regierol bij de warmtetransitie en bij de energiebesparing in de gebouwde omgeving en de opwekking van duurzame energie.

In de LEA is met betrekking tot het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot kleine windturbines aangegeven dat kleine windmolens die voor de gebruikers mogelijk worden gemaakt, wenselijk zijn. In dat kader wil de gemeente deze vorm van duurzame energievoorzieningen planologisch faciliteren door middel van een relatief eenvoudige procedure (zie hoofdstuk 4). Hierbij zal bij de toetsing rekening worden gehouden met de uitgangspunten van de provincie (zie ook paragraaf 4.2).

Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden

Dit hoofdstuk gaat in op de vraag waar en onder welke voorwaarden kleine windturbines in de gemeente Leeuwarden worden toegestaan. Daarbij spelen diverse (omgevings)aspecten een rol. Deze aspecten worden meegenomen in de overwegingen bij de te maken keuzes voor locaties voor kleine windturbines.

3.1 Relatie Wet Milieubeheer

Kleine windturbines met een rotordiameter groter dan 2,00 m vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 3.13 en verder). Dit kan worden afgeleid uit het Besluit omgevingsrecht, Bijlage 1 onder 20.2. Deze windturbines worden als een zelfstandige inrichting gezien en moeten daarom voldoen aan de bepalingen ten aanzien van geluid, veiligheid en visuele hinder zoals die in het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn opgenomen. Voor deze kleine windturbines vormt het Activiteitenbesluit milieubeheer dus het toetsende kader ten aanzien van milieuaspecten.

Kleine windturbines met een rotordiameter kleiner dan 2,00 m vallen niet onder de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor deze windturbines kan worden volstaan met een omgevingsvergunning voor het bouwen. Omdat in de Wet milieubeheer niet voor niets de kleine windturbines (rotordiameter kleiner dan 2,00 m) zijn uitgezonderd vanwege de beperkte overlast die zij met zich meebrengen voor de omgeving, wil de gemeente ook niet op voorhand voor deze kleine windturbines een aanvullende regeling opnemen in het bestemmingsplan. Desondanks wil de gemeente, mocht daarvoor een noodzaak aanwezig zijn omwille van verschillende omgevingsfactoren, wel de mogelijkheid houden nadere eisen te stellen aan geluid, veiligheid en visuele hinder van kleine windturbines. In die gevallen zal de gemeente de normering zoals die in het Activiteitenbesluit milieubeheer is opgenomen voor windturbines aanhouden. Ook kan bij een aanvraag bekeken worden of de windturbine een NEN-EN-IEC 61400-2 certificering heeft dan wel voldoet aan 'Handreiking miniwind en kleine windmolens' van Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA). In dat eerste geval kan de toetsing bij de omgevingsvergunning beperkt blijven tot de vraag of het bedoelde certificaat aanwezig is.

De volgende paragrafen van dit hoofdstuk gaan per thema in op de normeringen vanuit het Activiteitenbesluit milieubeheer voor geluid, externe veiligheid, ecologie en visuele hinder.

3.2 Geluid en milieuzonering

Een kleinschalige windturbine produceert geluid. Hoeveel geluid precies, is afhankelijk van het type en de windsnelheid. Artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat geluidsnormen voor windturbines. Daarin staat dat een windturbine of een combinatie van windturbines voldoet ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten hoogste 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen, tenzij deze zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein, en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein. Deze geluidsnormering wordt landelijk acceptabel geacht.


Er is op voorhand geen reden om hier in het algemeen een nog strengere normering voor te hanteren. In bijzondere omstandigheden, zoals cumulatie van verschillende geluidsbronnen of andere windturbines, kunnen op grond van artikel 3.14a, tweede en derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer maatwerkvoorschriften worden gesteld. Omdat het bestemmingsplan slechts een beperkt aantal kleine windturbines toestaat (namelijk niet meer dan nodig voor de eigen energievoorziening) per bouwvlak of bouwperceel, zijn deze omstandigheden vooralsnog niet te verwachten. Daarom zijn er bij dit bestemmingsplan ook geen algemene op het Activiteitenbesluit milieubeheer aanvullende richtlijnen voor cumulatieve toetsing (ten behoeve van meldingstoetsing) nodig geacht. Dat betekent dat het milieuaspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

De Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG gaat bij een windturbine met een wiekdiameter van 20 meter uit van een normafstand van 100 meter (milieucategorie 3.1) tussen milieugevoelige functies, zoals woningen. Dit op basis van het aspect geluid. Indien windmolens worden aangevraagd binnen een afstand van 100 meter tot milieugevoelige gebouwen, dient door middel van geluidsonderzoek aangetoond te worden dat er geen sprake is van geluidhinder.

3.3 Externe veiligheid

Kleine windturbines (vanaf een rotordiameter van 2,00 meter) vallen onder de werkingssfeer het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit worden in paragraaf 3.2.3 voorschriften opgenomen waaraan een windturbine moet voldoen. Deze beoordeling vindt plaats bij de in te dienen melding.

In artikel 3.15 zijn voorschriften opgenomen m.b.t normering voor externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.00007BP00-VG01_0002.png"

Bij het indienen van een melding en aanvraag omgevingsvergunning bouw wordt getoetst of de windturbine voldoet aan bovenstaande normering.

De risico's van windturbines in de nabijheid van risicobronnen kan consequenties hebben op deze risicobronnen (kunnen risicoverhogend zijn). Dit geldt echter alleen voor grote windturbines. Voor kleinschalige windturbines is er geen sprake van een risicoverhogend effect op deze risicobronnen. Dergelijke installaties zoals risicovolle inrichtingen die onder het toepassingsgebied van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen zijn met name ook niet in het buitengebied gelegen.

Desalniettemin moet ook voor kleine windturbines voldoende afstand worden gehouden tot risicobronnen.

In het buitengebied van de gemeente komen de volgende relevante risicobronnen voor:

  • a. ondergrondse hogedrukaardgas transportleidingen;
  • b. hoogspanningsinfrastructuur.

Hoofdspoorwegen die relevant zijn (die onderdeel uitmaken van het basisnet spoor i.v.m. structureel vervoer gevaarlijke stoffen) zijn niet relevant voor het plangebied.

Toetsing
Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied verscheidene risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de betreffende risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.00007BP00-VG01_0003.png"

Figuur 3.1 Uitsnede risicokaart (bron www.risicokaart.nl)

Tijdens de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een kleinschalige windturbine moet bekeken worden of er redenen zijn om op grond van externe veiligheid, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een hoogspanningsverbinding, de omgevingsvergunning niet te verlenen of om voorwaarden te stellen. Op basis van het bovenstaande is de conclusie dat het milieuaspect externe veiligheid op voorhand geen belemmering opwerpt. Zodoende kan het planologische voornemen als uitvoerbaar worden geacht.

3.4 Visuele hinder

Het plaatsen van een kleinschalige windturbine heeft naast ruimtelijke gevolgen ook visuele gevolgen. Hoewel de windturbines maximaal 15,00 m hoog mogen zijn, kunnen de windturbines in het open karakter van het buitengebied gevolgen teweegbrengen. Zo hebben de draaiende wieken van een windturbine mogelijk slagschaduw en lichtreflectie als gevolg. De positionering van kleinschalige windturbines kan veel uitmaken in het al dan niet optreden van visuele hinder. Door een goede positionering van kleine windturbines, waarbij men rekening houdt met zonlicht en schaduwwerking kan men het effect van slagschaduw en lichtreflectie beperken. Ook stelt het Activiteitenbesluit milieubeheer regels omtrent lichtschittering en slagschaduw. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bepaalt in artikel 3.14, vierde lid, en in samenhang met artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer dat om slagschaduw en lichtschittering te voorkomen een windturbine is:

"voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voorzover de afstand tussen de windturbine en de gevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden en voorzover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen of woonwagens ramen bevinden".

Wanneer men dit toepast op bijvoorbeeld een windturbine met een rotordiameter van 12,00 m, betekent dat indien een windturbine zich op minder dan 144,00 m (twaalf maal een rotordiameter van 12,00 m) bevindt, de windturbine moet zijn voorzien van een stilstandvoorziening als de mogelijke slagschaduw zich anders meer dan zeventien keer per jaar gedurende meer dan twintig minuten per dag zou voordoen. Slagschaduw en lichtschittering moeten zoveel mogelijk worden beperkt (artikel 3.13, eerste lid van het Activiteitenregeling milieubeheer) door de toepassing van niet-reflecterende materialen of coatinglagen op de betreffende onderdelen.

Gelet op het feit dat het gaat om kleine windturbines en dat deze in ieder geval op 50 meter afstand van geluidgevoelige functies moeten worden gesitueerd (zie paragraaf 3.2), is de kans op slagschaduw en lichtreflectie erg klein. Wel kan bij de positionering van de één of meerdere turbines rekening worden gehouden met de stand ten opzichte van hindergevoelige functies.

3.5 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden moet men beoordelen in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming (Wnb) en in het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. De Wnb regelt onder andere de soortenbescherming van planten en dieren, dit betreft de in het wild voorkomende vogels onder de vogelrichtlijn, de dier- en plantensoorten onder de habitatrichtlijn. Dier- en plantensoorten die in de bijlage van de wet genoemd worden vallen ook onder de beschermde soorten, op deze lijst mogen provincies een 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 van de Wnb). In de Wnb is eveneens de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Omdat het op voorhand niet mogelijk is om voor het plangebied in kaart te brengen wat de eventuele gevolgen zullen zijn voor ecologie, wordt dit niet nu, maar ten tijde van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een kleinschalige windturbine gedaan.

De Wet natuurbescherming is onverkort van kracht. Er zal dus bij elke aanvraag worden afgewogen of de bouw van een windturbine ter plaatse leidt tot onevenredige gevolgen voor de beschermde natuurwaarden in dat gebied. Het is dus mogelijk noodzakelijk om een ecologische quickscan uit te voeren als onderdeel van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Zo bezien, vormt het aspect ecologie geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen en kan het op dit onderdeel als uitvoerbaar worden geacht.

Hoofdstuk 4 Juridische toelichting

4.1 Inleiding

Het paraplubestemmingsplan is gebaseerd op het behouden van de juridisch-planologische ruimte zoals deze is opgenomen in de geldende bestemmingsplannen. Het paraplubestemmingsplan vormt het juridisch-planologische regime voor het onder voorwaarden mogelijk maken van kleine windturbines op en aangrenzend aan agrarische bouwpercelen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde binnenplanse afwijkingsprocedure.

4.2 Opzet en toelichting regels

Per hoofdstuk is de opbouw van de regels beschreven.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Dit hoofdstuk bestaat uit de inhoudelijke begripsbepalingen die van belang zijn voor de toepassing van het paraplubestemmingsplan. Deze regeling heeft zijn eigen begrippen. Deze begrippen worden daarom toegevoegd of vervangen de bestaande begrippen uit de geldende bestemmingsplannen.

Het begrip windturbine is toegevoegd om aan te geven wat hieronder valt. Het begrip sluit aan op het begrip uit de Verordening Romte 2014.

Verder is, om duidelijk te maken wat onder het gebruik van gronden voor kleinschalige duurzame energiewinning wordt verstaan, het begrip kleinschalige duurzame energiewinning toegevoegd.

Artikel 2. Wijze van meten

Teneinde interpretatieverschillen over het bepalen van de hoogte van een windturbine te voorkomen, wordt gemeten vanaf de ashoogte. Bij de wijze van meten is aangegeven wat hieronder wordt verstaan.

Artikel 3 Van toepassing verklaring

Dit artikel geeft aan op welke gebieden het paraplubestemmingsplan betrekking heeft. De regels in dit bestemmingsplan zijn van toepassing op de in bijlage 1 opgenomen bestemmingsplannen. In deze bestemmingsplannen wordt met de nieuwe regeling binnen de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch gebied', 'Agrarisch – Agrarisch Bedrijf', 'Agrarisch – Paardenhouderijbedrijf', 'Agrarisch – Onderzoek en onderwijs' het plaatsen van kleine windturbines via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt.

De overige regels binnen de vigerende bestemmingsplannen blijven onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 2 Regels windturbines

Artikel 4 Algemene bouwregels

In dit artikel is de afwijkingsbevoegdheid opgenomen om kleine windturbines te bouwen bij of aangrenzend aan een agrarisch bouwperceel. De voorwaarden die de provincie aan het toestaan van de windturbines stelt, zijn als toetsingskader aan de afwijking met een omgevingsvergunning opgenomen. Hierbij is op te merken dat de gemeente Leeuwarden het van belang vindt dat de visuele relatie en ruimtelijke verbinding tussen het bouwperceel en de windmolens behouden moet blijven. In dat kader mag de mast van de windturbine maximaal 15 meter vanaf het bouwperceel worden geplaatst. 

Voor de toetsing aan de onderdelen c en d van lid 4.1 kan de toelichting van de provincie als leidraad worden genomen:

4.1.c. Eigen behoefte:

Uit landschappelijke overwegingen is het van belang dat het aantal windturbines beperkt blijft en dat extra druk op het net zoveel mogelijk wordt voorkomen. Om deze redenen mogen alleen bij agrarische bedrijven windturbines worden geplaatst als het opgestelde vermogen van de te plaatsen windturbine(s) is gericht op de eigen behoefte van het agrarisch bedrijf. Voor het bepalen van het eigen gebruik kan het gemiddelde energieverbruik van de afgelopen drie jaar als leidraad aangehouden worden. Wanneer gekozen wordt voor een combinatie met zonnepanelen of een mestvergister is het bijna niet te vermijden dat op enig moment toch sprake is van teruglevering aan het net. Dit mag, zolang gebruik gemaakt kan worden van de bestaande eigen netaansluiting van het agrarische bedrijf. Maatwerk blijft ook hier echter mogelijk. In uitzonderingsgevallen kan gemotiveerd worden dat door omstandigheden een netverzwaring toch nodig is om in de eigen behoefte te kunnen voorzien.

4.1.d. Landschappelijke inpassing

Het is verder van belang om de windturbines goed in te passen en daarbij tevens de mogelijkheden voor zon op dak te verkennen. Maatwerk is belangrijk. Wanneer zon op het dak een reële optie is voor het bedrijf, dan moet zorgvuldig worden afgewogen of vanuit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit het plaatsen van zon op het dak dan niet de betere manier is om te voorzien in de eigen energiebehoefte.

Met betrekking tot de voorwaarde dat de windturbines zorgvuldig worden ingepast in de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het landschapstype, zal de beoordeling plaatsvinden aan de hand van de beschrijving uit de bestaande bestemmingsplannen voor het buitengebied.

Artikel 5 Algemene gebruiksregels

Het is mogelijk dat in een aantal geldende bestemmingsplannen windturbines niet zijn toegestaan en/of het gebruik van de gronden voor (kleinschalige) duurzame energiewinning planologisch niet mogelijk is op agrarische bouwpercelen en de daarbij behorende agrarische gronden. Indien hiervan sprake is, dient in combinatie met het bouwen ook het gebruik mogelijk te worden gemaakt. Hiervoor is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die in dat geval in combinatie met artikel 5 lid 5.1 moet worden toegepast.

Het benutten van zonne-energie om te voorzien in de eigen energiebehoefte heeft zowel voor de gemeente als voor de provincie de voorkeur. Om die reden is in de betreffende gebruiksregel ook de mogelijkheid opgenomen voor de opwekking van zonne-energie voor het geval de geldende bestemmingsplannen niet in dit gebruik voorzien.

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

De overige artikelen in dit paraplubestemmingsplan zijn opgenomen omdat dat op basis van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht is.

De anti-dubbeltelregeling in hoofdstuk 3 is bedoeld om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw zou kunnen worden gebruik gemaakt.

Tenslotte is in hoofdstuk 4 nog een standaardbepaling voor het overgangsrecht opgenomen (artikel 7) en een slotregel (artikel 8).

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Omgevingsaspecten

Dit bestemmingsplan bestaat uit enkele aanvullingen en aanpassingen van de bestaande regels die in het kader van het bestemmingsplan vooraf geen toetsing aan de diverse omgevingsaspecten zoals water, milieu en natuur vragen. Bij het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning zal worden beoordeeld in hoeverre deze aspecten van invloed zijn.

De Keur van het Wetterskip Fryslân en de Wet natuurbescherming zijn onverkort van kracht.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Als er sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, moeten deze kosten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.

De kosten die worden gemaakt voor het opstellen van voorliggende paraplubestemmingsplan worden gefinancierd uit de gemeentelijke middelen.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

Aangezien het gaat om slechts beperkte aanvullingen en aanpassingen van de geldende bestemmingsplannen en beleid van andere overheden/overheidsorganen niet geraakt wordt met dit paraplubestemmingsplan, wordt voor dit plan geen inspraakmogelijkheid geboden.

Gelet op het feit dat de provinciale belangen moeten worden geborgd, wordt in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening alleen de provincie Fryslân geconsulteerd. De provincie heeft gereageerd op het bestemmingsplan bij brief van 23 april 2021 (bijlage 1) en verzoekt daarin om de aanvraag door het college aan de provincie voor te leggen in plaats van dat de aanvrager deze aan de provincie voorlegt. De regels zijn op dit onderdeel aangepast.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van 10 juni 2021 tot en met 22 juli 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn 5 zienswijzen ontvangen. De Gasunie heeft informeel (buiten de termijn) een advies gegeven met betrekking tot de regels van de partiële herziening. De zienswijzennota en de reactie op het advies van de Gasunie is opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting.

Vastgesteld bestemmingsplan

Het plan is op 22 december 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. De wijzigingen hebben betrekking op:

  • Na lid 4.1.f. zal een nieuw lid 4.1.g. worden ingevoegd met de volgende tekst:

de afstand van een kleine windturbine tot bovengrondse hoogspanningsinfrastructuur niet minder bedraagt dan de maximale werpafstand bij twee maal nominaal toerental van de turbine, tenzij de netbeheerder schriftelijk instemt met een kortere afstand.

  • Het bestaande lid 4.1.g. zal worden vernummerd naar 4.1.h;
  • Na lid 4.1.g. zal een nieuw lid 4.1.h. worden ingevoegd met de volgende tekst:

de afstand van een kleine windturbine tot ondergrondse gasinfrastructuur niet minder bedraagt dan de maximale werpafstand bij nominaal toerental van de turbine, of indien de afstand groter is de afstand gelijk aan de masthoogte plus 1/3 wieklengte, tenzij de netbeheerder schriftelijk instemt met een kortere afstand.

  • Het bestaande lid 4.1.g. zal worden vernummerd naar 4.1.i;
  • Artikel 5.1 zal worden aangevuld met de cursief aangegeven tekst:

Voor zover krachtens de bestemmingen, zoals genoemd in bijlage 1 het gebruik van gronden voor kleinschalige duurzame energiewinning niet is toegestaan, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken voor het gebruik van de gronden ten behoeve van de opwekking van zonne- en windenergie, waarbij voor opwekking van zonne-energie geldt dat dit binnen het bouwvlak gerealiseerd moet worden.

  • Aan bijlage 1 bij de regels (Lijst van toepassing zijnde bestemmingsplannen) en aan de verbeelding worden de volgende bestemmingsplannen toegevoegd:
    • 1. Leeuwarden – Dairy Campus en omgeving;
    • 2. Leeuwarden - Tussen Van Harinxmakanaal, Wâldwei en Drachtsterweg;
    • 3. Bestemmingsplan Leeuwarden - De Zuidlanden, restgebied en omgeving.

Het bestemmingsplan is aangepast op de gewijzigde vaststelling. Het voorstel is opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting. De besluitenlijst in bijlage 4. Tegen de vaststelling is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.