direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Koningin Julianaweg 94, Oranjewoud
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0074.WPJulianawg94OW-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het wijzigingsplan

Aan de Koningin Julianaweg 94 in Oranjewoud staat de voormalige boerderij 'Donglust'. Deze stelpboerderij heeft de status van gemeentelijk monument. Het pand heeft echter jaren leeg gestaan en is verwaarloosd. De nieuwe eigenaren willen de boerderij opknappen en als woning in gebruik nemen.

Om de agrarische bestemming van het perceel te wijzigen in een woonbestemming wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan "Beschermd Dorpsgezicht Oranjewoud". In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Koningin Julianaweg 94 te Oranjewoud, ten zuidoosten van de kern Heerenveen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.WPJulianawg94OW-VG01_0002.png"

Ligging van het plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Koningin Julianaweg 94 in Oranjewoud, in het buitengebied net ten zuidoosten van Heerenveen. De locatie is onderdeel van het beschermd dorpsgezicht Het Oranjewoud. Het gebied kenmerkt zich door een hoge mate van beslotenheid door de aanwezige boscomplexen, afgewisseld met open weides en hakhoutpercelen. In een van de open ruimtes staat de boerderij 'Donglust', die omstreeks 1900 is gebouwd. De boerderij staat inmiddels al geruime tijd leeg en is in de afgelopen jaren niet onderhouden. De gronden achter de boerderij bestaan uit grasland. De onderstaande afbeelding geeft een luchtfoto van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.WPJulianawg94OW-VG01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied

De boerderij op het perceel betreft een zogenaamde stelpboerderij, waarbij de woonhuis en stal zich onder één dak bevinden. Het voorhuis is met pannen gedekt en de achtergelegen schuur heeft een rieten dak. Aan de linkerzijde van de voorgevel bevindt zich een dubbele schuurdeur. De oorspronkelijke indeling van het woonhuis is eenvoudig en bestond uit een woonkamer, een kelder met een loze deur aan de voorgevel en de zogenaamde 'nije keamer'. Achter deze vertrekken loopt een lange dwarsgang. Boven op zolder was de slaapkamer met kajuit. Rechts van de boerderij bevindt zich de voormalige stookhut. De onderstaande afbeelding geeft het vooraanzicht van de boerderij weer in circa 1997.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.WPJulianawg94OW-VG01_0004.png"

Vooraanzicht van de boerderij vanuit het noorden

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemers zijn voornemens om de verouderde monumentale boerderij op te knappen, met respect voor de monumentale waarden te verbouwen en er te gaan wonen. Hiervoor dient de agrarische bestemming van het perceel te worden gewijzigd naar een woonbestemming. De onderstaande afbeeldingen geven een beeld van de bestaande gevels van de boerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.WPJulianawg94OW-VG01_0005.png"

Tekening bestaande toestand gevels en doorsneden (bron: Kijlstra - Brouwer bureau voor architectuur en restauratie)

In de huidige situatie is er geen erf (meer) aanwezig rond de boerderij. Er ligt alleen nog een inrit vanaf de Koningin Julianaweg recht naar de boerderij toe. Deze inrit blijft gehandhaafd. In de toekomstige situatie zal het erf worden gesitueerd aan de westzijde van het perceel. Hier ligt de in het dagelijkse gebruik meest gebruikte toegang van de woning, in de aanbouw met het vroegere stookhok. Aan deze zijde van het perceel zal op het erf parkeergelegenheid worden gerealiseerd voor de bewoners. Een toekomstig bijgebouw is geprojecteerd achter de boerderij, aan de zuidwestzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.WPJulianawg94OW-VG01_0006.png"

Weergave van toekomstige inrichting met parkeren en bijgebouw aan de westzijde (tekening: AL architectuur)

Door het erf, met de entree van de woning, het parkeren en het bijgebouw aan deze zijde van de boerderij te concentreren, blijft de oostzijde van het perceel vrij van bebouwing en blijft het doorzicht naar het achterland in stand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.WPJulianawg94OW-VG01_0007.png"

Oostzijde van de boerderij met zichtlijn naar het achterland

De eigenaren willen tevens gebruik maken van de mogelijkheid die in artikel 19.4.1 van het vigerende bestemmingsplan wordt geboden om (met een binnenplanse afwijking) bij een monument bijgebouw van 200 m² te realiseren. Op dit moment zijn er geen bijgebouwen op het perceel aanwezig.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Met voorliggend plan is sprake van een bestemmingswijziging van 'Agrarisch - agrarisch bedrijf' naar een woonbestemming. Een toetsing aan de beleidskaders van Rijk en provincie is niet nodig, omdat dit plan van een dusdanig klein schaalniveau is en een dusdanig klein ruimtelijke effect heeft dat deze beleidsniveaus niet raken aan dit plan.

Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Beschermd Dorpsgezicht Het Oranjewoud", vastgesteld op 14 oktober 2013. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch - agrarisch bedrijf' met een agrarisch bouwvlak en de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.WPJulianawg94OW-VG01_0008.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan

In het geldende bestemmingsplan is binnen de bestemming 'Agrarisch - agrarisch bedrijf' in artikel 4.5 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de bestemming kan worden gewijzigd in de bestemmingen 'Wonen - voormalig boerderijpand' en 'Tuin' ten behoeve van een functieverandering van vrijgekomen agrarische opstallen. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  • 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid zijn de regels van artikel 19 van overeenkomstige toepassing;
  • 2. de woonfunctie wordt ondergebracht in het voormalig boerderijpand;
  • 3. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen worden als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm gehandhaafd;
  • 4. er wordt geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 5. tevens bijlage 4 van de regels wordt aangevuld.

Met dit plan wordt aan bovengenoemde voorwaarden voldaan. Het agrarisch bouwvlak wordt van de verbeelding verwijderd. De boerderij en een deel van de aanliggende gronden worden bestemd als 'Wonen - voormalig boerderijpand'. Binnen dit bestemmingsvlak mogen ook bijgebouwen worden gebouwd. De overige gronden aan de voorzijde van het perceel krijgen de bestemming 'Tuin', de gronden aan de achterzijde behouden de bestemming 'Agrarisch', maar zonder bouwvlak.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft een wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. In het kader van deze ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 1. De conclusie uit het onderzoek is dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het toekomstige gebruik. Er is geen aanvullend onderzoek nodig.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 701408 (aan de A32 ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   14,8 µg/m3   14,3 µg/m3   7,7 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Voorliggend plan is van dermate geringe omvang dat dit 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Met het plan worden de agrarische activiteiten definitief beëindigd, waardoor er juist sprake is van een verbetering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Met voorliggend plan worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten aan het plangebied toegevoegd. In de boerderij was reeds een woning aanwezig. Een nadere toetsing voor het aspect geluid is daarom niet nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Verordening geurhinder en veehouderij Heerenveen

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen.

De gemeente Heerenveen heeft een Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld, waarin voor bedrijven met vaste afstandsdieren de afstand tot een geurgevoelige objecten in bij verordening aangewezen gebieden (verdichte linten) wordt bepaald op 50 meter en op 25 meter indien het geurgevoelig object niet is gelegen in de bebouwde kom of de verdichte linten.

Planspecifiek

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is een paardenhouderij op circa 1,5 kilometer afstand ten noordoosten van het plangebied. Daarnaast vermindert de geurbelasting ter plaatse door de definitieve beëindiging van een agrarisch bedrijf.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Met onderhavig initiatief wordt geen nieuw milieugevoelig object toegevoegd. De (voormalige bedrijfs-)woning is reeds aanwezig en er wijzigt niets aan de ligging van de woning ten opzichte van bedrijven in de omgeving. Omdat de agrarische activiteiten in het plangebied definitief worden beëindigd, leidt het plan eerder tot een vermindering van milieubelastende activiteiten. In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die door de bestemmingswijziging zouden kunnen worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.WPJulianawg94OW-VG01_0009.png"

Uitsnede risicokaart

Uit de risicokaart is op te maken dat op circa 700 meter afstand ten westen van het plangebied zowel een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen (gasleiding) als een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg ligt. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van de buisleiding en de basisnetroute over de weg. Er worden met het plan geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd. Er is reeds een woning aanwezig. Er treedt geen verandering op ten opzichte van de bestaande situatie.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft een bestemmingswijziging van een agrarisch bedrijf naar een woonbestemming. De bestaande monumentale boerderij in het plangebied wordt opgeknapt, maar niet uitgebreid. Wel biedt het plan de mogelijkheid om bij de woning een bijgebouw van max. 200 m² te realiseren. In de huidige situatie zijn er geen bedrijfsgebouwen aanwezig. De toename van het verhard oppervlak zal ruim onder de toegestane 1.500 m2 voor het landelijk gebied liggen. Voor het plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 2. Wetterskip Fryslân geeft een positief advies ten aanzien van het initiatief waarvoor de korte procedure kan worden doorlopen.

Hiermee is het initiatief uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Ten behoeve van de bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen is het uitvoeren van een ecologisch onderzoek niet nodig. In de boerderij kan nu immers ook al worden gewoond. Wel is er ten behoeve van de omgevingsvergunning voor de renovatie en verbouwing van de boerderij een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 3. De belangrijkste conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming worden hieronder beschreven.

Gebiedsbescherming

Het meest nabijgelegen beschermde natuurgebied is het Natura 2000-gebied Deelen, op circa 8,5 km ten noorden van het plangebied. Externe effecten als gevolg van de voorgenomen plannen zijn, gezien deze afstand, op voorhand uit te sluiten. De locatie ligt niet binnen het Natuurnetwerk Nederland.

Soortenbescherming

Bij het onderzoek zijn sporen van de kerkuil aangetroffen. Ook kan niet worden uitgesloten dat er in de boerderij vleermuizen verblijven. Voor de kerkuil en vleermuizen dient een aanvullend onderzoek plaats te vinden. De aanwezigheid van deze soorten vormt echter geen belemmering voor de voorgenomen plannen, mits tijdig de juiste maatregelen worden getroffen en, indien nodig, ontheffing wordt aangevraagd.

Wat betreft algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door bij het verwijderen van nestgelegenheden en groen buiten het broedseizoen te werken. Indien binnen het broedseizoen wordt gewerkt, dient voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie te worden uitgevoerd.

Ten aanzien van algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt dat het verwijderen van materialen als bladeren, ruigte, takken en andere materialen die door langdurige opslag of aanwezigheid schuilplaatsen bieden zorgvuldig dient te gebeuren. Voorkomen moet worden dat individuen gedood of verwond worden, bijvoorbeeld als gevolg van het beschadigen of vernielen van schuil- of voortplantingslocaties. Aanwezige dieren moeten de gelegenheid krijgen om veilig weg te komen.

 

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Onderhavig initiatief leidt niet tot een wijziging in de verkeersstructuur. Door het verdwijnen van de agrarische bestemming vermindert definitief het aantal verkeersbewegingen. Het plangebied blijft op dezelfde wijze ontsloten via de Koningin Julianaweg. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Met voorliggend plan wordt de agrarische bestemming omgezet naar een woonbestemming. De boerderij in het plangebied heeft de status van gemeentelijk monument. De boerderij staat echter al lange tijd leeg en de staat van onderhoud is slecht. De nieuwe eigenaren hebben het plan de boerderij te restaureren en te verbouwen, met respect voor de monumentale waarden. Het plan draagt derhalve bij aan het behoud van cultuurhistorische waarden van de boerderij.

Archeologie

Op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) is voor het hele provincie aangegeven wat de verwachtingswaarde is op het aantreffen van archeologische resten. Voor het plangebied is deze waarde beperkt. Aanbevolen wordt om bij ingrepen van meer dan 5.000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten. In het verlengde hiervan heeft het plangebied in het bestemmingsplan 'Beschermd Dorpsgezicht Het Oranjewoud' geen dubbelbestemming voor archeologische waarden. Met onderhavig plan wordt de mogelijkheid geboden om een bijgebouw van 200 m² te realiseren. Verder worden er geen bodemingrepen uitgevoerd. Het initiatief heeft derhalve geen gevolgen voor archeologie.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Bij voorliggend plan is er geen sprake van een bouwplan, omdat het enkel een bestemmingswijziging betreft. Er hoeft dus geen exploitatieovereenkomst opgesteld te worden. De plankosten van onderhavig plan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Met voorliggend plan wordt de bestemming 'Agrarisch - agrarisch bedrijf' gewijzigd naar de bestemmingen 'Wonen - voormalig boerderijpand' en 'Tuin' en 'Agrarisch'. Met het plan verdwijnt daarmee het agrarisch bouwvlak. De dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' blijft in stand.

Er is voor gekozen om geen nieuwe regels op te stellen, maar rechtstreeks te verwijzen naar de regels van het bestemmingsplan "Beschermd Dorpsgezicht Het Oranjewoud" met identificatienummer NL.IMRO.0074.BPNoranjewoudBD-VG01 en vastgesteld op 14 oktober 2013 door de raad van de gemeente Heerenveen.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan/wijzigingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit wijzigingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie, omdat er geen sprake is van een bovenlokaal belang. Het Wetterskip Fryslân is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Aangezien er gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan en gelet op de beperkte impact van het plan, wordt er geen inspraakperiode ex artikel 3.1.6 Bro georganiseerd. Het plan gaat direct als ontwerp ter inzage. De eigenaren hebben de buurt op de hoogte gesteld van het voornemen de boerderij te restaureren en deze te gaan bewonen, waar verheugd op gereageerd is.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerp-wijzigingsplan heeft met ingang van 23 april 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.