direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Heerenveen - Gooilandlaan 57
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0074.HVNGooilandlaan57-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het perceel Gooilandlaan 57 ligt in de wijk De Akkers, in het zuidelijke deel van de kern Heerenveen. Op het perceel stond tot voor kort een (voormalig) schoolgebouw. Dit schoolgebouw is gesloopt en de gronden zijn vrijgekomen voor herontwikkeling. Voor de gronden is een openbare biedprocedure doorlopen. Hieruit is Kramer's Verkoop BV, uit Sint Nicolaasga, geresulteerd als ontwikkelaar. Deze ontwikkelaar heeft een plan gemaakt voor 14 grondgebonden woningen op het perceel.

Het geldende bestemmingsplan voor de wijken De Akkers en Ten Woude staat de beoogde ontwikkeling niet toe. Beleidsmatig bestaat echter ruimte voor herstructurering. Dit bestemmingplan geeft hieraan invulling en biedt een planologisch-juridisch toetsingskader voor de beoogde herontwikkeling van het perceel Gooilandlaan 57.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidwestzijde van de wijk De Akkers en wordt begrensd door de ontsluitingswegen Gooilandlaan en de Naardermeerstraat. In figuur 1.1 is de ligging en begrenzing van

het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.HVNGooilandlaan57-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan De Akkers/Ten Woude, dat is vastgesteld op 14 oktober 2013. Het is hierin bestemd als 'Maatschappelijk'. De bestaande bebouwing is vastgelegd binnen een ruim bouwvlak, dat voor 100% bebouwd mag worden tot een bouwhoogte van 4 meter. Binnen de bestemming is de voorgestelde woningbouw niet toegestaan.

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige ruimtelijk-functionele structuur

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt aan de rand van de wijk De Akkers. Binnen het plangebied stond de bebouwing van een school. Deze bebouwing is onlangs gesloopt. Het terrein ligt nu braak. Langs de randen is nog enige beplanting aanwezig. Een aanzicht op het plangebied vanuit het westen is weergegeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.HVNGooilandlaan57-VG01_0002.png"

Figuur 2.1 Aanzicht op het plangebied

Het terrein ligt in een regelmatig raamwerk van woonstraten. Aan de zuidwestzijde ligt de Gooilandlaan en aan de noordoostzijde de Naardermeerstraat. Langs deze wegen heeft omstreeks 2009 op grote schaal herontwikkeling plaatsgevonden, waarbij de eerder aanwezige rijenwoningen uit het eind van de jaren '60 zijn vervangen door moderne twee-aaneen gebouwde woningen en rijenwoningen.

In de wijk is sprake van een vrij uniform beeld, waarin woningen veelal zijn opgetrokken uit twee bouwlagen met een langskap (parallel aan de ontsluitende weg). Ook de situering van woningen is regelmatig en volgend aan het kenmerkende wegenpatroon.

2.2 Nieuwe stedenbouwkundige invulling

Stedenbouwkundige inrichting

Dit bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van het terrein van een voormalige school mogelijk. In het plangebied worden 14 woningen mogelijk gemaakt, verdeelt in vier rijen. Twee blokken van vier zijn gericht op de Gooilandlaan en twee blokken van drie op de Naardermeerstraat. Een situatietekening is weergegeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.HVNGooilandlaan57-VG01_0003.png"

Figuur 2.2 Stedenbouwkundig plan

Bouwvorm

De woningen worden opgetrokken uit twee bouwlagen met een kap. De kapconstructie wijkt af van naastgelegen woningen doordat is gekozen voor een flauwe lessenaarskap. Bij alle rijen woningen is de lessenaarskap op de weg gericht. Hierdoor hebben de woningen met de voorgevel aan de wegen een lagere gevel dan aan de zijde van het tussengebied. Enkele gevelaanzichten van de voorgestelde woningen zijn weergegeven in figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.HVNGooilandlaan57-VG01_0004.png"

Figuur 2.3 Aanzichten op de woningen

Zichtlijn

Doordat tussen de zijgevels van rijwoningen een voetpad wordt gerealiseerd, wordt de Waddenlaan visueel doorgetrokken. Vanaf de Amelandlaan wordt, via de Waddenlaan een zichtlijn gecreëerd naar de groenstrook tussen het spoor en de Gooilandlaan. Dit draagt bij aan de groenbeleving en vergroot het ruimtelijke karakter van dit deel van de wijk. Door de groenstroken en de erfafscheidingen af te stemmen op de omliggende woningen ontstaat er een uniforme uitstraling, zelfs bij de geplande afwijkende bouwvorm.

Duurzaamheid

Het uitgangspunt is om woningen te creëren die klaar zijn voor de toekomst. Hiermee wordt bedoeld dat deze geschikt zijn voor de doelgroepen van morgen en daarnaast qua energievoorziening gasloos en grotendeels zelfvoorzienend kunnen zijn. Vanwege dit laatste is gekozen voor een lessenaarskap met de lage zijde naar het zuidwesten. Hierdoor is er een mogelijkheid om dit dak vol PV-panelen te leggen. Door hoge RC-waardes en de eigen energieopwekking, wordt een zeer lage EPC gerealiseerd.

2.3 Verkeer en parkeren

Verkeersafwikkeling

Het terrein wordt voor autoverkeer ontsloten op Gooilandlaan en de Naardermeerstraat. Dit zijn secundaire wijkontsluitingswegen, die de aangelegen woonstraten aansluit op de wijkontsluitingsweg de Amelandlaan, de Montferlandlaan en de Sallandlaan. Deze wegen zijn op zodanige wijze gedimensioneerd dat deze toereikend zijn voor de verkeersafwikkeling van het plangebied.

Parkeren

Voor het parkeren geldt als uitgangspunt dat er binnen het plangebied voldoende ruimte moet zijn voor het opvangen van de parkeerbehoefte. Op die manier wordt parkeeroverlast in de omgeving van het plangebied voorkomen. Hierbij wordt uitgegaan van de kencijfers van het CROW (publicatie 182). Er wordt uitgegaan van het gebiedstype 'schil centrum' in een gemeente die 'matig stedelijk' is. Voor de rijenwoningen geldt op basis hiervan een parkeernorm van 1,4 parkeerplaatsen per woning (waarvan 0,3 voor bezoek). Voor de 14 woningen zijn 20 parkeerplaatsen nodig.

Bij zes woningen is een oprit met garage geprojecteerd. Ook zijn er vier losse gerageboxen geprojecteerd. Langs noord- en zuidzijde (Naadermeerstraat) en langs de Gooilandlaan worden in totaal 16 langsparkeerplaatsen aangelegd. Hiermee zijn in het plangebied voldoende parkeerplaatsen voorzien. De aanleg van voldoende parkeerplaatsen is gewaarborgd door het opnemen van een parkeerbepaling in de regels (lid 8.1). Het plan veroorzaakt zodoende geen parkeeroverlast in de omgeving omdat het plangebied voorziet in haar eigen parkeerbehoefte.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden. Deze regeling houdt in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Dit plan maakt een herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied mogelijk, waarbij een voormalige schoolgebouw gesloopt wordt en vervangen door woningen. Uit het beleid van de gemeente dat is beschreven in paragraaf 3.3, blijkt dat er in Heerenveen een blijvende behoefte is aan woningen. Daarmee mag worden aangenomen dat er sprake is van een actuele regionale behoefte.

De herstructurering vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. De locatie voorziet in een functiewijziging van een maatschappelijke functie naar een woonfunctie. Daarbij wordt de bestaande bebouwing gesloopt. Hierdoor is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik en is het niet noodzakelijk om nieuwe uitbreidingslocaties uit te geven.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit van de romte', dat is vastgesteld op 13 december 2006.

De provincie zet in op concentratie van nieuwe woningbouw in de bundelingsgebieden van de stedelijke centra. Heerenveen is samen met Joure één van de bundelingsgebieden die door de provincie onderscheiden is. De ambitie is het versterken van stedelijke gebieden, onder andere door het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en een duurzaam ruimtegebruik. De herstructurering van een voormalig schoolgebouw past hier binnen.

Het beleid is vertaald naar regels voor ruimtelijke ontwikkelingen in de Verordening Romte Fryslân.

Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen, toegevoegd worden.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken worden indien het woningbouwproject niet meer dan 11 woningen bevat en gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied. In onderhavige situatie is sprake van 14 woningen. In de volgende paragraaf wordt beschreven dat het plan binnen het woonplan van de gemeente past.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân 2014.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woonvisie gemeente Heerenveen 2015-2020

Het in werking treden van de gewijzigde Woningwet per 1 juli 2015 en ontwikkelingen op de woningmarkt vormden aanleiding voor het vaststellen van een nieuwe woonvisie. In deze visie 'nieuwe stijl' zijn concrete prestatieafspraken gemaakt met woningbouwcoporaties en huurdersorganisaties over de opgaven in de sociale huursector. in de visie staan 4 thema's centraal:

  • 1. De match tussen vraag en aanbod: naar een optimale woningvoorraad;
  • 2. Goed wonen voor iedereen: betaalbaarheid en beschikbaarheid van woningen;
  • 3. Kwaliteit en Verduurzaming: naar een duurzame woningvoorraad;
  • 4. Wonen, zorg en welzijn: aandacht voor vergrijzing en kwetsbare groepen.

Het voorgenomen woningbouwprogramma speelt in op 3 van de 4 thema's, omdat er betaalbare en energiezuinige woningen worden aangeboden voor specifieke doelgroepen. In het nieuwbouwprogramma tot 2020 wordt uitgegaan dat de ontwikkeling van vraaggerichte nieuwbouw plaatsvindt op inbreidingslocaties. Verder wordt een nieuw gedifferentieerd woningaanbod met centraal gelegen voorzieningen gerealiseerd.

Woningbouwprogramma 2014-2020

Binnen de regio Zuidoost Fryslân, die de gemeenten Smallingerland, Ooststellingwerf, Weststellingwerf, Opsterland en Heerenveen omvat, zijn woningbouwafspraken gemaakt, die instemming hebben van Gedeputeerde Staten van provincie Fryslân. De woningbehoefte voor de regio en de verschillende gemeenten is gerelateerd aan de provinciale huishoudensprognose 2013, waar voor de gemeente Heerenveen van 2012 tot 2030 een groei van 2339 huishoudens wordt voorzien.

De regionale woningbouwafspraken betreffen zowel binnenstedelijk gebied als uitleggebied, en zijn kaderstellend voor de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Het woningbouwprogramma van Heerenveen bestaat voor circa 70% uit locaties binnen bestaand stedelijk gebied, waar sprake is van inbreiding, transformatie of wijkvernieuwing. Voor Heerenveen geldt de afspraak dat binnenstedelijk plafondloos kan worden gebouwd. Dit betekent dat voor binnenstedelijk bouwen, zoals in het plangebied, geen sprake is van beperkingen voor het bouwvolume. Het woningbouwprogramma 2014-2020 geeft een overzicht van de realiseerbare capaciteit in verschillende deelgebieden in de gemeente. De woningen in het plangebied zijn hierin opgenomen.

Welstandsnota 2016

De ‘Welstandsnota 2016’ is vastgesteld door de gemeenteraad van Heerenveen op 21 december 2015. De welstandsnota bevat een gebiedsindeling, die wordt bepaald door het onderscheid in type gebieden met verschillende kwaliteiten. In het ene gebied ligt de nadruk meer op bescherming van bestaande waarden, in het andere meer op het faciliteren van ontwikkelingen/wijzigingen.

Het plangebied valt in het welstandsgebied 10, 'Witte gebieden'. Hier geldt welstandsniveau 3 (luw). Het welstandsbeleid richt zich in deze gebieden op het niet al te veel verstoren van de basiskwaliteit van de directe omgeving. Omgevingsaanvragen voor bouwactiviteiten in deze gebieden zullen niet aan welstandscriteria worden getoetst. Hier wordt alleen repressief opgetreden indien er spraken is van een exces. Een exces is een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident is, als storend wordt ervaren en afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving.

Zoal beschreven in paragraaf 2.2 is het stedenbouwkundig ontwerp met respect voor de omgeving tot stand gekomen. Dit is ook uit het uitgangspunt voor de verdere uitwerking. Dit is passend binnen beleidsintentie van de gemeente voor de witte gebieden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Mer-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Hierbij zijn woningbouwlocaties met 2.000 of meer woningen als drempelwaarde genoemd.

Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. hangt af van de concrete omstandigheden, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de ontwikkeling een rol spelen. Dit bestemmingsplan maakt een perceelsgebonden herontwikkeling met in totaal 14 woningen mogelijk. Dit is een naar de aard en omvang van Heerenveen en de woonwijk waarin de ontwikkeling plaatsvindt zeer kleinschalige ontwikkeling. Het plan maakt in die zin geen stedelijk ontwikkelingsproject mogelijk. Het is daarom niet nodig om een mer-beoordeling uit te voeren. Overigens blijkt uit de beoordeling van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen dat er geen belangrijke milieueffecten optreden.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën. Per bedrijfsvorm is voor de hinderfactoren: geluid, gevaar, stof en geur een aan te houden afstand bepaald. De grootste afstand vormt de richtafstand en bepaalt de milieucategorie.

Het plangebied ligt in een woonwijk. Het plangebied ligt niet in de milieuzones van bedrijven. Vanuit het aspect milieuzonering bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen herinrichting. Er is zodoende sprake van een verantwoorde milieuzonering.

4.3 Geluidzonering Wet geluidhinder

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom spoorwegen en wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur en wettelijk gezoneerde bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.

Op verzoek van de gemeente Heerenveen heeft de FUMO onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting voor de ontwikkeling op het perceel Gooilandlaan 57 in Heerenveen. Het betreft enerzijds de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer en anderzijds de geluidsbelasting afkomstig van het spoor Heerenveen – Wolvega. De rapportage van het onderzoek is opgenomen in Bijlage 1.

Wegverkeerslawaai

Rondom het plangebied liggen enkele wegen binnen de 30 km/uur zone. De gecumuleerde geluidsbelasting van deze verschillende wegen is berekend op ten hoogste 48 dB. Met een dergelijke geluidsbelasting is te spreken van een goed woon- en leefklimaat.

Railverkeer

De voorkeursgrenswaarde van 55 dB voor railverkeer wordt ter plaatse van alle te realiseren woningen, op één of meerdere bouwlagen, overschreden. De grenswaarde voor de maximaal vast te stellen hogere waarde van 68 dB wordt niet overschreden. Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren, zoals het laten rijden van minder treinen en/of het plaatse van een geluidsscherm, wordt niet wenselijk of doelmatig geacht. Bij het vaststellen van de hogere waarden wordt van de initiatiefnemer een verklaring gevraagd betreffende de garantie van het te halen binnenniveau als gevolg van de geluidsbelasting van railverkeer. Hierbij moet een binnenniveau van 33 dB gegarandeerd te worden.

Cumulatie

Er is sprake van een relevante blootstelling door verschillende geluidsbronnen indien de zogenaamde voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Uit dit onderzoek blijkt dat alleen de voorkeursgrenswaarde als gevolg van spoorweglawaai wordt overschreden. Er is daarom geen verplichting tot nader onderzoek naar de cumulatieve geluidsbelasting op basis van de Wet geluidhinder.

Trillingen

Naast geluidsonderzoek is met betrekking tot de aanwezige spoorlijn ook potentiële hinder door trillingen relevant. Gemeente Heerenveen erkend de problematiek van trillingen langs de spoorlijn. Onderzoek elders langs hetzelfde tracé heeft uitgewezen dat trillingen in het gebied langs het spoor binnen de 'normen' blijft en er geen belemmeringen bestaan voor de realisatie van woningbouw langs het spoor. Op basis hiervan is besloten om voor dit project geen nader onderzoek te doen naar trillingshinder.

4.4 Water

Deze 'waterparagraaf' bevat de wettelijk verankerde watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. In de Leidraad Watertoets van het Wetterskip staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.


Watertoetsproces

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. Hieruit blijkt dat de invloed van het plan mogelijk zodanig is dat de normale procedure van de watertoets van toepassing is. Reden hiervoor is de ligging van het plangebied aan hoofdwatergangen en regionale keringen. Het waterschap heeft hiervoor een wateradvies opgesteld. Dit is opgenomen in Bijlage 2. Bij de uitvoering van de plannen wordt rekening gehouden met de adviezen van het waterschap.

Voldoende

Hoofdwatergang: De watergang langs de zuidzijde van het plangebied, aan de overzijde van de Gooilandlaan, heeft een belangrijke functie voor de waterhuishouding, waaronder de afvoer van water. Het onderhoud van de watergang moet gewaarborgd zijn. Er geldt een zone van 5 meter aan weerszijden van de watergang die gevrijwaard moet worden van obstakels, zodat deze bereikbaar blijft. Het plangebied ligt geheel buiten deze zone.


Peilbeheer en drooglegging: Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. Dit is de afstand tussen het grondwaterpeil en de aanleghoogte van bebouwing. Op basis van informatie uit het wateradvies voldoet het plangebied naar verwachting aan de norm.


Compensatie: Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak voor een deel (10%) wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Het dempen van watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. Compensatie is nodig bij een toename aan verharding van meer dan 200 m2.


Binnen het totale plan is per saldo geen sprake van een toename aan verharding. Het verharde oppervlak neemt als gevolg van de herontwikkeling af. Het is dus niet noodzakelijk om compenserende maatregelen te realiseren.


Klimaatadaptatie: Het plangebied grenst niet aan waterkeringen en ligt ook niet vrij voor de boezem. Ten aanzien van klimaatadaptatie gelden de adviezen in het wateradvies als uitgangspunt.


Schoon

Afvalwater en regenwatersysteem: Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt rioolwater via een nieuw rioleringsstelsel aangesloten op het gemeentelijk riool. Uitgangspunt is dat dit voldoende capaciteit heeft voor de extra woningen. Schoon hemelwater wordt afgevoerd op de aangrenzende watergangen.


Waterkwaliteit: De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.


Vervolg

Waterwet: Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.


Procedure: Het wateradvies wordt gecommuniceerd met de ontwikkelende partij en geldt als uitgangspunt voor de uitvoering van het plan.


Aanpak: Bij elke (her)ontwikkeling binnen de gemeente wordt de maaiveldhoogte, de aanleghoogte, en daarmee ook naar de drooglegging ter plaatse, door de gemeente beoordeeld. Bij onvoldoende drooglegging worden maatregelen getroffen. De locatie van de voormalige Duisterhoutschool betreft een decennialang bestaande situatie, die door de komst van woningbouw op deze locatie niet wezenlijk verandert (of verslechtert). Als onder de geplande woningen kruipruimtes worden gemaakt, wordt de vrijkomende grond gebruikt om het maaiveld en daarmee de bouwhoogte van de woningen te verhogen ten opzichte van de bestaande situatie.

4.5 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 3.Tijdens dit onderzoek zijn enkele licht verhoogde concentraties aan PCB, kwik en/of barium aangetoond. De aangetoonde licht verhoogde gehalten en concentraties geven geen aanleiding tot de uitvoering van nader bodemonderzoek en vormen geen gevaar voor de volksgezondheid en het milieu. Op milieuhygiënische gronden is de locatie geschikt voor het voorgenomen woningbouw. Van de bodemkwaliteit bestaan geen belemmeringen voor dit plan.

4.6 Archeologie

In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor Heerenveen wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr - 1500 n Chr). Voor beide periodes valt het plangebied in het gebied waar het advies om bij ingrepen van meer dan 5.000 m² een onderzoek te verrichten.

Het plangebied van dit bestemmingsplan heeft een oppervlakte van 3.200 m2. De ingreep is dus kleiner dan de vrijstellingsgrens op basis van de FAMKE. Het is daarom niet noodzakelijk om archeologisch onderzoek uit te voeren. Bovendien gaat het om een herontwikkeling van een perceel dat naar verwachting verstoord is door eerdere bouwactiviteiten. Het omgevingsaspect archeologie vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.

4.7 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Het plangebied maakt geen deel uit van een cultuurhistorisch waardevol gebied. Ook zijn in en rondom het plangebied geen beschermenswaardige cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel zeggen de stedenbouwkundige structuren van de wijk, die vooral tot uiting komen in door de wegen benadrukte noordwest-zuidoost gerichtheid van het gebied, iets over de historie van Heerenveen.

Zoals beschreven in hoofdstuk 2 besproken wordt de nieuwe situatie op een goede wijze ingepast in de stedenbouwkundige structuur van de wijk. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van cultuurhistorische waarden te stellen. Cultuurhistorie is dan ook geen belemmerende factor voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit gebied.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Gebiedsbescherming gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland (NNN) beschermd. De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

Soortenbescherming

Quickscan/vooronderzoek

Al in een vroeg stadium van de planvorming is rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten binnen het plangebied. Reeds in 2012 is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, waarin de potenties voor (verblijfplaatsen van) beschermde soorten inzichtelijk zijn gemaakt. De bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 4. Hieruit bleek dat rekening gehouden moet worden met de mogelijke aanwezigheid van broedvogels en dat nader onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen in het schoolgebouw noodzakelijk is.

Nader onderzoek vleermuizen

Dit nader onderzoek is uitgevoerd en opgenomen in Bijlage 5. Tijdens dit nader onderzoek zijn paarverblijven van gewone dwergvleermuizen in het gebouw aangetroffen. Hiervoor moeten mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen op basis van een mitigatieplan.

Mitigatie en compensatie

Het mitigatieplan is opgenomen in Bijlage 6. De mitigerende maatregelen bestaan uit het ongeschikt maken van de school voor vleermuizen buiten de paarperiode. Er zijn twaalf vleermuizenkasten opgehangen. Een week voor de sloop worden tochtgaten aangebracht en de avond voor de sloop vindt een laatste inspectie plaats. Uiteindelijk worden de werkzaamheden uitgevoerd onder begeleiding van een deskundige op het gebied van de gewone dwergvleermuis.

Ontheffing

Op basis van het mitigatieplan hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân ontheffing verleend voor het beschadig/vernielen van vaste rust- en verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis (besluit 01398113, d.d. 31 maart 2017).

Conclusie

De Wet natuurbescherming waarborgt dat volgens het mitigatieplan wordt gewerkt. Op basis hiervan is de uitvoerbaarheid van het plan binnen de wettelijke kaders aangetoond.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten. Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Hieruit blijkt dat er geen inrichtingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn en er geen vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied plaatsvindt.

Buisleidingen

De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op 760 meter afstand. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied (140 meter) van deze buisleiding.

Inrichtingen

Er liggen geen risicocontouren van risicovolle inrichtingen binnen het plangebied. Het aspect externe veiligheid van inrichtingen is daarmee niet aan de orde.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Op de A32 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De woningen worden op ongeveer 725 meter afstand vanaf deze weg gebouwd. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze weg.

Conclusie

Uit oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

In Fryslân zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat in Heerenveen en omgeving sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit. Voor veel initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Kleinere woningbouwlocaties (minder dan 1.500 woningen), vallen onder deze regeling. Vanuit de luchtkwaliteit bestaan dus geen belemmeringen voor het plan.

4.11 Kabels leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen planologisch relevante kabels of leidingen. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat in op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Daarbij wordt in eerste instantie ingegaan op de algemene afspraken die hiervoor (landelijk) zijn gemaakt. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit specifieke bestemmingsplan, door de gehanteerde bestemming toe te lichten.

5.2 Algemeen

Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.3 Toelichting op de bestemming

De wijze van bestemmen is afgestemd op de actuele bestemmingsplannen voor de wijken van Heerenveen. Het gehele plangebied krijgt in de nieuwe situatie de bestemming 'Wonen - 2'. Deze bestemming is bedoeld voor woonhuizen die zijn opgebouwd uit twee bouwlagen met kap. De maximale goot- en bouwhoogte is 6 en 9 meter. Er is een algemene regeling opgenomen voor beroepen aan huis.

De hoofdgebouwen c.q. de woningen moeten binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. Deze zijn afgestemd op het in paragraaf 2.2 weergegeven stedenbouwkundig plan. Het maximum aantal woningen van 14 is op de verbeelding aangeduid. Bijbehorende bouwwerken moet op basis van de standaardregeling één meter achter voorgevel van de woning worden gebouwd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ruimtelijke ordening is voor een groot deel een belangenafweging. Uit deze belangenafweging blijkt de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Om dit aan te tonen doorloopt het bestemmingsplan de in de wet vastgelegde bestemmingsplanprocedure:

Inspraak

De gemeente vindt het belangrijk om belanghebbenden te betrekken bij de planvorming. In dit kader is de mogelijkheid tot inspraak en overleg geboden op het voorontwerp bestemmingsplan. Er zijn geen inspraakreacties op het voorontwerp-bestemmingsplan gegeven.

Voorafgaand aan het opstellen van het voorontwerp-bestemmingsplan is de beoogde ontwikkelaar van het perceel Gooilandlaan 57 tevens in overleg getreden met de omwonenden. Dit heeft gevolgen gehad voor het ruimtelijk ontwerp van de ontwikkelaar. Er zijn aanpassingen gepleegd met betrekking tot de bouwhoogte, het openbaar groen en de vormgeving van de openbare parkeerplaatsen. Het aangepaste ruimtelijk ontwerp heeft de basis gevormd voor het voorontwerp-bestemmingsplan.

Overleg

Het voorontwerp-bestemmingsplan werd in het kader van het vooroverleg toegezonden aan GS van Fryslân, het Wetterskip Fryslân en Prorail. GS reageerden bij brief van 3 april 2018 (bijlage 7). GS maakten geen opmerkingen. Van Wetterskip Fryslân werd geen reactie ontvangen. Prorail reageerde per e-mail van 16 april 2018 (bijlage 8). Prorail adviseert een onderzoek in te stellen naar trillingshinder vanwege het spoorverkeer, en de uitkomsten daarvan te verwerken in het bestemmingsplan.

De ontwikkelaar van het plangebied liet een trillingsonderzoek spoorwegverkeer instellen (bijlage 9). Dit onderzoek wijst uit dat op dit punt geen belemmeringen voor de beoogde woningbouw bestaan.

Zienswijzen

De resultaten van inspraak en overleg geven geen aanleiding tot inhoudelijke aanpassing van het bestemmingsplan. Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan bekend gemaakt en gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Hiervan is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens in de raadsvergadering van 15 oktober 2018 ongewijzigd vastgesteld.

Beroep

Tegen het besluit van gemeenteraad is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De gronden waarop het project wordt ontwikkeld zijn eigendom van de gemeente Heerenveen. De gronden worden verkocht aan de ontwikkelaar. Hieruit worden de gemeentelijke kosten gedekt.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Omdat de gemeente de gronden in eigendom heeft, is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Er hoeft daardoor geen exploitatieplan opgesteld te worden.