direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Heerenveen - Aansluiting A32 (Oranje Nassaulaan)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0074.BPHveenaanslA32ONL-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2012 ondertekenden het Rijk, de provincie Fryslân en de gemeente Heerenveen de intentieovereenkomst “Bereikbaarheidspakket RSP Heerenveen”. Hierin werden maatregelen vastgelegd voor de verbetering van de bereikbaarheid van Heerenveen vanaf de A32. De maatregelen worden gefinancierd uit het Regio Specifiek Pakket. Hierin zijn gelden beschikbaar voor ruimtelijk-economische ontwikkeling en verbetering van de bereikbaarheid in Noord Nederland. Er werd een Stuurgroep ingesteld, bestaande uit de directeur Netwerkmanagement Rijkswaterstaat Noord Nederland, de gedeputeerde voor Verkeer van Fryslân en de wethouder Ruimtelijke Ontwikkeling van Heerenveen.

Het bereikbaarheidspakket faciliteert de ruimtelijke en economische ambities van de gemeente Heerenveen. Hiervoor is een optimale ontsluiting nodig van de verschillende economische bestemmingen rond Heerenveen (onder andere Sportstad Heerenveen, het Internationaal Bedrijventerrein Friesland, bedrijventerrein Heerenveen-West en het beoogde bedrijventerrein Klaverblad Noordoost).

Verkeerskundig is het bereikbaarheidspakket gericht op:

  • a. het voorkomen van een terugslageffect op het hoofdwegennet door het vollopen van aansluitingen;
  • b. het voorkomen van nieuwe problemen op het wegennet;
  • c. het goed laten functioneren van de aansluitingen van het hoofdwegennet met het onderliggende/interne wegennet,
  • d. het bevorderen van de leefbaarheid;
  • e. het creëren van een veilige verkeersstructuur voor alle verkeersdeelnemers;
  • f. het goed kunnen managen van het verkeer in evenementensituaties.

In 2015 is een nieuw regionaal verkeersmodel ontwikkeld en zijn nieuwe berekeningen gemaakt voor de situatie in 2032. Met behulp van dit verkeersmodel zijn 8 varianten verkend. Deze zijn beschreven in de rapportage “beoordeling tracévarianten juni 2015”. Parallel is de rapportage “Doelen, kaders en beoordelingscriteria Bereikbaarheid Heerenveen juni 2015” opgesteld (beide rapportages maken deel uit van de in Bijlage 1 opgenomen “Verantwoordingsrapportage Bereikbaarheid A32”). Van de 8 varianten bleken er 3 kansrijk gelet op de te bereiken effecten. In juni 2015 heeft de Stuurgroep een voorkeur uitgesproken voor een variant waarbij de aansluitingen qua aantallen op- en afritten blijven gehandhaafd en waarbij geen extra randweg parallel aan de A32 nodig is (uit de betreffende rapportage gaat het dan om variant 8).

Op basis van deze voorkeur is vervolgens een nadere uitwerking gemaakt om er zeker van te zijn dat deze variant financieel haalbaar is, voldoende effect sorteert en voldoende bijdraagt aan de vastgestelde doelen en ruimtelijk inpasbaar is. Op basis van dit nader onderzoek (zie rapportage “optimalisatie voorkeursvariant december 2015”) heeft de Stuurgroep op 14 december 2015 geconcludeerd dat de betreffende variant voldoet aan de gestelde bereikbaarheidsdoelen, ruimtelijk inpasbaar is en financieel haalbaar te maken lijkt. Parallel daaraan heeft de Stuurgroep ingestemd met de communicatie aanpak (verwoord in de rapportage “Heerenveen Beter Bereikbaar-Communicatieaanpak – december 2015”). In dit kader is de website http://heerenveenbeterbereikbaar.nl/ ontwikkeld, met daarop alle actuele informatie gedurende het proces/project.

Voor de aansluiting K.R. Poststraat is op 23 april 2018 een bestemmingsplan vastgesteld. Voor dit deel zijn de voorbereidende werkzaamheden gestart. Het voorliggende bestemmingsplan geeft het planologisch-juridisch kader voor de aanpassing van de aansluiting A32 / Oranje Nassaulaan.

1.2 Karakter van het bestemmingsplan

Met het oog op de aanpassing van de A32-aansluiting Oranje Nassaulaan in Heerenveen is besloten een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Voorliggend bestemmingsplan maakt deze aanpassingen juridisch-planologisch mogelijk en is daarmee ontwikkelgericht. Dit bestemmingsplan sluit qua systematiek nauw aan bij het op 23 april 2018 vastgestelde bestemmingsplan voor de aansluiting K.R. Poststraat.

1.3 Plangrens

Het plangebied is gelegen in Heerenveen rondom de A32 ter hoogte van afrit 11 en de kruising met de Oranje Nassaulaan. Het plangebied is gelegen ten oosten van het centrum van Heerenveen. Ten noordwesten van het plangebied ligt het Abe Lenstra Stadion en ten oosten liggen de wijk Skoatterwâld en het dorp Oranjewoud.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.BPHveenaanslA32ONL-OW01_0001.png" Afbeelding: De globale ligging van het plangebied is rood omkaderd

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 bevat een weergave van het relevante beleid van Rijk, de provincie Fryslân en de gemeente Heerenveen. Hoofdstuk 4 gaat in op de randvoorwaarden die vanuit de omgevingsfactoren voor het bestemmingsplan relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt toegelicht hoe de ontwikkeling juridisch in het bestemmingsplan is vertaald. In hoofdstuk 6 wordt op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan ingegaan.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige inrichting

De A32 werd in de periode 1984-2000 omgebouwd van tweestrooks autoweg naar vierstrooks autosnelweg. Aan de noordzijde van Heerenveen werd een kruising met de A7 gerealiseerd, in de vorm van een klaverblad. Ter hoogte van het centrum van Heerenveen werd het tracé van de A32 circa 400 meter verlegd in oostelijke richting, waardoor ruimte ontstond voor stedelijke ontwikkeling. In Heerenveen zijn drie volledige aansluitingen gemaakt op de A32, ter hoogte van de K.R. Poststraat, de Oranje Nassaulaan en De Kuinder.

De aansluiting Oranje Nassaulaan geeft aan de westzijde verbinding met het zuidelijk deel van Heerenveen. Aan de oostzijde wordt verbinding gegeven met de woonwijk Skoatterwâld en het dorp Oranjewoud.

2.2 Geldende bestemmingsplannen

Het tracé van A32 langs Heerenveen is vastgelegd in het bestemmingsplan “Rijksweg 32, gedeelte Heerenveen” uit 1984. Hierin is een ruime bestemming "Uit te werken Verkeersdoeleinden" opgenomen. Deze bestemming werd in 1994 deels uitgewerkt en deels herzien.

Voor een klein deel van het plangebied gelden nu de volgende bestemmingsplannen:

  • aan de oostzijde het bestemmingsplan Heerenveen - Skoatterwald 2e en 3e fase, vastgesteld op 16 juli 2018;
  • aan de oostzijde bestemmingsplan Oranjewoud, vastgesteld op 14 oktober 2013;
  • aan de westzijde het bestemmingsplan Heerenveen - Midden, vastgesteld op- 9 december 2013;
  • aan de westzijde het bestemmingsplan Sportstad Heerenveen (Zuidelijk deel), vastgesteld op 29 maart 2010;
  • aan de westzijde het bestemmingsplan De Akkers/ Ten Woude, vastgesteld op 14 oktober 2013.

2.3 Toekomstige inrichting

De aanpassing van de aansluiting A32 – Oranje Nassaulaan resulteert - op hoofdlijnen - in de volgende inrichting:

  • aan de noordwestzijde zal de afrit en de Stadionweg richting de Oranje Nassaulaan worden aangepast waarbij een rotonde wordt aangelegd. Op deze manier wordt het verkeer vanaf de snelweg eerder naar Sportstad geleid. De Stadionweg zal niet meer direct aansluiten op de Oranje Nassaulaan;
  • aan de Oranje Nassaulaan wordt aan de westzijde een gelijkvloerse kruising met verkeerslichten gerealiseerd. Er zal sprake zijn van meer opstelstroken voor de Oranje Nassaulaan zodat het verkeer efficiënter wordt verdeeld.
  • de huidige kruising Oranje Nassaulaan - Stadionweg zal komen te vervallen. Ter plaatse van het te vervallen tracé van de Stadionweg wordt water gerealiseerd;
  • aan de noordzijde van de Oranje Nassaulaan vindt een herinrichting plaats van de groenstrook met fietspad.
  • aan de oostzijde van de snelweg zal ter plaatse van de aansluiting met de op- en afrit een rotonde worden gerealiseerd. Het bestaande fietspad blijft behouden.
  • nieuwe geluidsschermen worden geplaatst en bestaande zullen worden aangepast.

In de bestemmingsregels wordt rekening gehouden met de mogelijkheid om de westelijke aansluiting op de Oranje Nassaulaan uit te voeren als een rotonde. Hiertoe kan worden besloten als nader onderzoek en analyse uitwijzen dat bij een rotonde sprake is van een voldoende robuuste en comfortabele verkeersafwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.BPHveenaanslA32ONL-OW01_0002.png"

Afbeelding: beoogde inrichting.(indicatief)

2.4 Landschappelijke inpassing

Het plangebied maakt in oostwestelijke richting deel uit van de verbindingsas vanaf museum Belvedère tot de gemeentegrens (Oranje Nassaulaan en Rottumerweg). Deze as heeft een parkachtige inrichting met ter weerszijden groene zones. Het verkeer wordt als het ware door het groen geleid. Aan de noordzijde van de Oranje Nassaulaan wordt de fietsroute, ter hoogte van Heerenveen Midden, aangepast qua ligging en aansluitingen.Langs de noordzijde van de Oranje Nassaulaan, ten westen van de A32, worden geluidwerende voorzieningen aangebracht in de vorm van een wal met een keerwand aan de wegzijde. De Stadionweg komt deels te vervallen, waardoor ruimte ontstaat om meer oppervlaktewater te realiseren.

De landschappelijke herinrichting wordt deels meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan. De delen van het landschapsplan die buiten de bestemmingsplan vallen kunnen worden gerealiseerd op grond van het bestemmingsplan De Akkers / Ten Woude en op grond van een toekomstige herziening van bestemmingsregeling van de rotonde Rottumweg - Burgemeester Falkenaweg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 SVIR en Barro

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...'). Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De juridische borging van de nationale belangen vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn onder andere de regelingen met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland), Rijksbufferzones, Nationale Landschappen, de Waddenzee en militaire terreinen opgenomen. Een aantal regelingen is 'getrapt' vastgelegd. Dit wil zeggen dat de provincies en gemeenten verplicht zijn dit beleid nader uit te werken. Dit betreft bijvoorbeeld het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN).

Betekenis voor het project

De dertien nationale belangen zijn niet van betekenis voor dit project. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor dit project zodoende zeer beperkt is. Het relevante beleidskader wordt gevormd door het provinciale beleid en met name het gemeentelijk beleid.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder geregeld in artikel 3.1.6 leden 2-4 Bro. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Bovendien kan de ladder als katalysator functioneren in de regionale (de)programmering van de verstedelijking.

De ladder kent sinds 1 juli 2017 twee treden die achter elkaar worden doorlopen. Dit betekent dat als in een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, de behoefte aan die ontwikkeling moet worden beschreven. Indien de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Betekenis voor het project

In artikel 1.1.1 sub i van het Bro is opgenomen wat een stedelijke ontwikkeling is. Onderhavige ontwikkeling valt niet onder deze definitiebepaling en wordt blijkens de ministeriële handreiking niet onder de restcategorie van 'andere stedelijke voorzieningen' geschaard. Derhalve zal de ladder niet doorlopen hoeven te worden voor onderhavige ontwikkeling. De ontwikkeling voorziet overigens wel in een actuele behoefte, zie paragraaf 1.1.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan Fryslân 2007

Op 13 december 2006 hebben Gedeputeerde Staten van Fryslân het Streekplan Fryslân 2007, genaamd "Om de kwaliteit fan de romte', vastgesteld. Het streekplan geeft de visie van Gedeputeerde Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Als centraal uitgangspunt voor het ruimtelijke beleid kiest de provincie voor een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit. Een ondeelbaar Fryslân benadrukt dat stad en platteland elkaar nodig hebben en elkaar ondersteunen.

Een Fryslân met ruimtelijke kwaliteit benadrukt het bovenlokale belang bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. Bij een duurzame ontwikkeling wordt voorzien in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarbij de behoeften van toekomstige generaties in gevaar te brengen. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving, waarbij tegelijkertijd wordt ingezet op de instandhouding en het verder ontwikkelen van aanwezige bodem-, water-, landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten.

De provincie is bezig met het opstellen van een nieuwe Omgevingsvisie 'De romte dielen'. De ontwerp-Omgevingsvisie heeft van 4 november 2019 tot 16 december 2019 ter inzage gelegen. In deze omgevingsvisie stelt de provincie als ambitie om een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân te zijn. Er worden vier urgente opgaven benoemd:

  • Fryslân houdt de leefomgeving leefbaar, vitaal en bereikbaar
  • Fryslân zet de energietransitie met kracht voort
  • Fryslân wordt klimaat-adaptief ingericht
  • Fryslân versterkt de biodiversiteit

Met name de eerste opgave is voor dit bestemingsplan relevant, aangezien dit plan de bereikbaarheid van Heerenveen verbetert.

Betekenis voor het project

De aanpassing aan de aansluiting van de A32 wat met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is niet strijdig met de doelstellingen uit het streekplan aangezien de vernieuwde aansluiting bij draagt aan de sociaaleconomische ontwikkeling en een betere bereikbaarheid. Bovendien is zorgvuldig aandacht besteed aan de ruimtelijke inpassing van de nieuwe infrastructuur.

3.2.2 Grutsk op e Romte

Op 26 maart 2014 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie Grutsk op e Romte vastgesteld. Deze structuurvisie is een thematische uitwerking van het Streekplan. Hierin wordt beschreven wat de kernkwaliteiten van het cultuurhistorische erfgoed en het landschap zijn, en worden de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting bepaald. De provincie is in de visie in 11 gebieden opgedeeld, op basis van de structuren die binnen een gebied representatief zijn. Heerenveen ligt binnen het deelgebied 'Zuidelijke Wouden'. Voor dit deelgebied zijn zeven provinciale belangen benoemd:

  • 1. De beekdalen van de Lende, de Tsjonger en het Âlddjip;
  • 2. De samenhang tussen de hogere gronden (langgerekte ruggen) en de dalen, die wordt gevormd door de verkaveling, de rangschikking van de bebouwing (lineair) en de singels en houtwallen, tegenover de lager gelegen veelal redelijk open beekdalen (Lende, Tsjonger en Âlddjip);
  • 3. Het aardkundig reliëf (natuurlijk en historisch) in de vorm van de dekzandruggen parallel aan de beekdalen, verspreide pingoruïnes, stuifzandgebieden in het zuidoosten en esachtige structuren en de aan dit reliëf gerelateerde archeologie (vuursteenvindplaatsen en dobben);
  • 4. De langgerekte, lintvormige structuren van vaarten en wegen met en zonder bebouwing, met haaks hierop de planmatig aangelegde verkaveling en wijken in de hoogveenontginningen en de daarin gelegen verveningsdorpen en -gehuchten;
  • 5. Hoogveenrestant Fochteloërveen in samenhang met de hoogveenontginning van Ravenswoud;
  • 6. Een aantal bijzondere ensembles waarbij de landschappelijke inrichting sterk gekoppeld is aan de ordening en verschijningsvorm van de bebouwing;
  • 7. De vrij robuuste groenstructuur van singels, houtwallen, grotere en kleinere boscomplexen, boombeplanting langs wegen en de hoge dichtheid aan groene erven, groene tuinen en groene erfscheidingen.

In dit bestemmingsplan worden de landschappelijke en cultuurhistorische waarden gerespecteerd doordat bij het wegontwerp rekening is gehouden met de inrichting van het omliggende gebied en door het uitvoeren van onderzoek. Voor de resultaten van de onderzoeken wordt verwezen naar hoofdstuk 4.

3.2.3 Verordening Romte 2014

Op 24 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 1 augustus 2014. De verordening uit 2011 is hiermee integraal herzien. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het buitengebied en het stedelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het buitengebied.

Betekenis voor het project

De aanpassing aan de aansluiting van de A32 wat met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt ligt binnen de als stedelijk gebied aangewezen gronden en is niet strijdig met de doelstellingen uit de verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurplan (1993)

Het Structuurplan voor de plaats Heerenveen is vastgesteld door de gemeenteraad op 30 augustus 1993. In dit structuurplan wordt de grondslag gelegd voor de benutting van de ruimtelijke kansen die voortvloeien uit de verlegging en verdubbeling van de A32, ondermeer de ontwikkeling van Sportstad Heerenveen (Abe Lenstra Stadion en omgeving), het bedrijventerrein IBF en de woonwijk Skoatterwâld.

Betekenis voor het project

Het project is gericht op verbetering van de ontsluiting van ruimtelijke ontwikkelingen die tot stand zijn gebracht op basis van het Structuurplan voor de plaats Heerenveen.

3.3.2 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (2017)

Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) is vastgesteld door de gemeenteraad op 18 december 2017. De komende jaren dient het GVVP als leidraad voor te nemen beslissingen op verkeersgebied. De ambities en beleidsdoelstellingen kennen een looptijd van ongeveer 10 jaar.

Hoofddoelstellingen zijn het vergroten van de verkeersveiligheid, het in stand houden en verbeteren van de bereikbaarheid, duurzaamheid en gezondheid en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid

In het GVVP vormt het verbeteren van de aansluiting op de Rijksweg A32 één van de speerpunten, zowel op het gebied van verkeersveiligheid als bereikbaarheid. Deze verbetering is deels al in uitvoering.

Betekenis voor het project

De aanpassing aan de aansluiting van de A32, wat met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is in lijn met de doelstellingen uit het GVVP. Zo draagt het bij aan de verbetering van de verkeersafwikkeling in de A32 zone.

3.3.3 Integrale visie Heerenveen, Ruimte voor de Toekomst (2005)

De Integrale Visie Heerenveen/ Skarsterlân is een visie van beide gemeenten op de toekomst. De visie geeft uitvoering aan een integrale langetermijn uitwerking voor het gebied Heerenveen- Joure.

Één van de planelementen uit de visie betreft infrastructuur. Op bepaalde plaatsen bestaan problemen met de doorstroming, verkeersveiligheid of milieuhinder als gevolg van verkeer. Deze knelpunten dienen te worden opgelost. Tevens moet ingespeeld worden op de sterke relatie tussen infrastructuur en de ruimtelijke ontwikkeling van onder andere Heerenveen.

In de visie wordt aangegeven dat de krappe dimensionering van de aansluiting Oranje Nassaulaan op de A32 zorgt voor capaciteitsproblemen. Aanpassingen op deze afslag zijn daarom niet alleen belangrijk voor de bereikbaarheid van Heerenveen aan de westzijde van de A32 en het functioneren van de ringstructuur, maar ook voor de relatie van Skoatterwald met het centrum.

Betekenis voor het project

De verbetering van de verkeerssituatie bij de aansluiting van de Oranje Nassaulaan op de rijksweg A32 past binnen, en draagt bij aan de integrale visie van de Heerenveen en Skarsterlân.

3.3.4 Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid Heerenveen 2015-2020

Op 18 mei 2015 heeft de gemeenteraad ingestemd met het Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid Heerenveen 2015-2020. Het uitvoeringsprogramma beschrijft diverse streefbeelden. In deze streefbeelden is omschreven hoe we de toekomst in Heerenveen zien. Omdat het niet realistisch is om voor alle streefbeelden ook doelstellingen en maatregelen te formuleren is vervolgens focus aangebracht rond die onderwerpen, waarvan wij denken dat we de komende jaren meters kunnen maken.

De gemeente zet zich voor een aantal thema's (pro-)actief in, met daarnaast onderwerpen waar de samenleving een leidende rol heeft en de gemeente meer op afstand is. Naast focus is verdergaande samenwerking essentieel om de ambities rond duurzaamheid te bereiken. De gemeente Heerenveen werkt vanuit de gedachte dat door slim combineren en aanbrengen van samenhang in verschillende initiatieven meer bereikt kan worden dan de som der delen. In de huidige tijdsgeest van bezuinigingen en dereguleren zien we een beweging waarin de samenleving - burgers en bedrijven - meer zelf aan de slag gaan. Een en ander is nader uitgewerkt in het Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2015-2020.

De komende beleidsperiode is vooral aandacht voor duurzame thema's als energie, ‘cradle to cradle’, duurzaam bouwen, mobiliteit, inkoop, biobased economy en innovaties. Water en groen zijn vooral relevante thema's voor zover ze gelinkt zijn aan klimaatverandering. Afval, of ‘grondstof’ en het sluiten van kringlopen, is een zeer relevant thema. De projectmatige aanpak waarbij de gemeente snel kan inspelen op ontwikkelingen, blijft in de komende planperiode gehandhaafd.

Samengevat ligt de focus van het uitvoeringsprogramma op de volgende thema's en zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • 1. Mienskip:
    • a. wonen;
    • b. onderwijs: het (blijvend) verankeren van duurzaamheid, energie en water in schoolprogramma’s in onze gemeente;
    • c. lokale initiatieven: in 2020 hebben alle dorpen lokale en kleinschalige initiatieven gerealiseerd of zijn daarmee bekend;
  • 2. Bedrijven en economie: biobased economy en duurzame energie: meer banen voor onze inwoners door het aantrekken van bedrijven, behoud van de bestaande bedrijvigheid in onze gemeente, samenwerking met onderwijs en actief sociaal beleid;
  • 3. Voorbeeldfunctie eigen organisatie: een duurzame eigen organisatie.

Betekenis voor het project

De aanpassing aan de aansluiting van de A32, wat met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is in lijn met de streefbeelden uit het uitvoeringsprogramma. Zo wordt binnen het plangebied de nodige aandacht besteed aan watercompensatie, zie paragraaf 4.5.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Naast het feit dat de aanpassing van de aansluiting Oranje Nassaulaan op de A32 binnen het beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente tot stand moet komen, dient ook rekening te worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het plangebied. Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen worden de milieu- en omgevingsaspecten en eventueel daaraan verbonden randvoorwaarden behandeld.

In het kader van het bestemmingsplan 'Heerenveen - Aansluiting A32' (K.R. Poststraat) zijn diverse onderzoeken uitgevoerd die eveneens van toepassing zijn op de verbetering van de aansluiting ter hoogte van de Oranje Nassaulaan. Voor een deel zijn deze onderzoeken onverkort van toepassing op dit bestemmingsplan. Daar waar nodig zijn de onderzoeken geüpdatet.

4.2 Ecologie

4.2.1 Beleidskader

In de Wet natuurbescherming is sinds 1 januari 2017 de gebieds- en soortenbescherming in Nederland geregeld.

In de Wet natuurbescherming worden drie verschillende beschermingsregimes gehanteerd waaraan verschillende verbodsbepalingen zijn gekoppeld. Het gaat daarbij om de soorten Vogelrichtlijn (artikel 3.1 e.v.), soorten Habitatrichtlijn (artikel 3.5 e.v.) en andere soorten (artikel 3.10 e.v.). Voor de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijnsoorten geldt een vergelijkbaar stelsel van verbodsbepalingen als in de Flora- en faunawet het geval was. Dat betekent dat voortplantingsplaatsen en rustplaatsen (inclusief functionele leefomgeving) van beschermde soorten niet opzettelijk verstoord of vernietigd mogen worden en dat exemplaren van beschermde soorten niet opzettelijk mogen worden gedood of verwond.

Voor andere beschermde soorten geldt dat voortplantingsplaatsen en rustplaatsen (inclusief functionele leefomgeving) van beschermde soorten niet (opzettelijk) vernietigd mogen worden en dat exemplaren van beschermde soorten niet (opzettelijk) mogen worden gedood of verwond. Verbodsbepalingen ten aanzien van de verstoring zijn niet van toepassing op deze soorten. Ten aanzien van de andere beschermde soorten geldt dat het bevoegd gezag (provincies c.q. ministerie van EZ) de vrijheid hebben om soorten binnen deze categorie vrij te stellen van de verbodsbepalingen uit artikel 3.10 Wet natuurbescherming. Voor beschermde soorten die niet zijn vrijgesteld en voorgenomen activiteiten die strijdig zijn met de bepalingen in de nieuwe wet, dient ontheffing te worden aangevraagd. Deze kan alleen worden verleend indien de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Voor vogels geldt in afwijking hiervan dat voor verstoring geen ontheffing nodig is, indien de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Het is ook mogelijk om voor beide categorie soorten te werken volgens een goedgekeurde gedragscode die is afgestemd op de nieuwe wet.

Er is dan geen ontheffing nodig. Voor planten is er voor de voorgenomen ontwikkeling geen nader onderzoek of ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

4.2.2 Conclusie onderzoek

Bij het opstellen van het bestemmingsplan voor de aansluiting van de K.R. Poststraat is het rapport "Ecologische beoordeling in verband met de aanpassing van twee aansluitingen op de A32 en watercompensatie te Heerenveen" (19 september 2017) opgesteld, zie Bijlage 2. Dit rapport is in november 2018 geüpdatet voor de aansluiting Oranje Nassaulaan en is bijgevoegd in Bijlage 3. Tevens is aanvullend onderzoek naar de poelkikker uitgevoerd. De rapportage hiervan is bijgevoegd in Bijlage 4.

Gebiedsbescherming

De aanpassing van de aansluiting op de A32 en de realisatie van watercompensatie veroorzaken geen conflict met de ecologische wet- en regelgeving ten aanzien van gebiedsbescherming, mits geen toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Om dit te onderzoeken zijn berekeningen uitgevoerd met het programma AERIUS, en is overleg gevoerd met het bevoegd gezag voor Natura 2000 (de provincie Fryslân).

Voor de aanlegfase geldt dat er nog geen aannemer is gecontracteerd. Door de gemeente Heerenveen (opdrachtgever van het werk) is daarom een analyse gemaakt van het mogelijk in te zetten materieel voor het deelproject Oranje Nassaulaan. Op basis hiervan is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie notitie 12 december 2019 Bijlage 5). Hieruit blijkt dat de depositie op Natura 2000-gebieden 0,00 mol/ha/jaar bedraagt. De inschatting is ruim en het door de aannemer in te zetten materieel heeft naar verwachting lagere stikstofemissies dan waar in de berekening van is uitgegaan. Als er een aannemer gecontracteerd is, zal een controleberekening met AERIUS worden uitgevoerd. Uit de nu beschikbare informatie volgt dat voor de aanlegfase geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming nodig is.

Daarnaast is berekend of in de gebruiksfase (na openstelling van het project Heerenveen Beter Bereikbaar) een toename van stikstofdepositie optreedt. Hiervoor zijn met AERIUS verschilberekeningen gemaakt tussen de situatie zonder en een situatie met uitvoering van Heerenveen Beter Bereikbaar (zie notitie 6 januari 2020, Bijlage 6). Uit deze berekening blijkt dat er geen Natura 2000-gebieden zijn waar als gevolg van het project Heerenveen Beter Bereikbaar een toename van de depositie > 0,00 mol/ha/jaar optreedt. Voor de gebruiksfase van het project Heerenveen Beter Bereikbaar is geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.

Soortenbescherming

Uit het ecologisch onderzoek blijkt dat mogelijk een conflict met de Wet natuurbescherming ontstaat ten aanzien van de Poelkikker, indien deze soort voorkomt in watergangen die worden aangetast. Er is daarom een onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van de Poelkikker. Hieruit blijkt dat de poelkikker niet in het plangebied aanwezig is.

Ook ten aanzien van overige beschermde soorten zal door uitvoering van de plannen geen conflict met de Wet natuurbescherming ontstaan, mits lichtuitstraling van de werkzaamheden op de watergangen en het verstoren van broedende vogels en hun nesten wordt voorkomen.

Conclusie

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat met de uitvoering van het project wordt voldaan aan de wet- en regelgeving op het gebied van natuur.

4.3 Archeologie

4.3.1 Algemeen

De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Erfgoedwet. Hierin is onder meer het Verdrag van Malta geïmplementeerd. Relevant voor dit project is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

De gemeente verplicht om bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem. Hiervoor is de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) een bruikbaar instrument. Op deze kaart is voor de hele provincie aangegeven wat de verwachtingswaarde is op het aantreffen van archeologische resten. Hieraan zijn adviezen gekoppeld over hoe om te gaan met deze waarden.

4.3.2 Conclusie onderzoek

Uit het door De Steekproef bv uitgevoerde Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek uit april 2017, zie Bijlage 7, blijkt dat Heerenveen ligt op de noordelijke helling van een glaciale rug. Tijdens het neolithicum veranderde het gebied van een dekzandlandschap in een veenmoeras. In het onderzoek zijn twee onderzoeksgebieden bekeken, waarvan de tweede locatie onderhavig plangebied betreft. De beide delen van het onderzoeksgebied liggen op geruime afstand ten zuidoosten van de laat-middeleeuwse kern van het veenontginningsdorp Heerenveen. Op beide locaties is een door veen afgedekt dekzandlandschap aangetroffen. Ook geldt voor deze locaties dat het dekzandlandschap plaatselijk min of meer een kop vormt.

De dekzandkop die op locatie 2, onderhavig plangebied, is aangetroffen vertoont sporen van podzolvorming. Bovendien is in één van de op deze kop geplaatste boringen houtskool in de top van het dekzand waargenomen. Ook lijkt deze kop gedurende enige tijd aan open water te hebben gelegen waardoor hier in de steentijd goede bewoningscondities kunnen hebben geheerst.

In de negen megaboringen op en rond de boorpunten 50 en 51 zijn naast de houtskoolspikkels in boring 50, geen archeologische indicatoren gevonden die aanleiding geven tot het verrichten van verder archeologisch onderzoek. De resultaten van het onderzoek geven derhalve ook hier geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn archeologische resten gevonden waarmee tijdens de verdere planvorming rekening zou moeten worden gehouden.

Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11.

4.4 Cultuurhistorie

4.4.1 Algemeen

Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden. Dit houdt in dat bescherming moet worden geboden aan de aanwezige Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten.

Met als doel cultuurhistorische belangen te laten meewegen in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Daarmee zijn gemeenten verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden.

De gemeente Heerenveen heeft haar cultuurhistorische waarden beschreven in de nota "Cultuurhistorisch Erfgoed Gemeente Heerenveen".

4.4.2 Conclusie

Binnen het plangebied bevindt zich geen bebouwing en in de nota zijn hier verder ook geen cultuurhistorische waarden benoemd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat vanuit het aspect 'cultuurhistorie' geen sprake is van aandachtspunten voor dit bestemmingsplan.

4.5 Water

4.5.1 Algemeen

De voorgenomen ontwikkeling kan effecten hebben op de waterhuishoudkundige situatie, zowel kwantitatief als kwalitatief. In Nederland is daarom de watertoets een verplicht onderdeel van elke ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets is een procesinstrument en omvat de gehele procedure van elkaar vroegtijdig informeren, adviseren, gezamenlijk afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten van zowel Rijk, provincies als gemeenten. De resultaten van de watertoets zijn opgenomen in deze waterparagraaf.

4.5.2 Waterparagraaf

Op 30 oktober 2018 is een digitale watertoets doorlopen voor het project. Op het plan is de normale watertoetsprocedure van toepassing omdat het raakt aan de wateraspecten hoofdwater, toename verharding en dempen van oppervlaktewater.

Toename verhard oppervlak

Onderdeel van het plan is het dempen en graven van waterpartijen en het realiseren van verharding. Onderstaande afbeeldingen geven de huidige en toekomstige situatie weer van verhardingen en water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.BPHveenaanslA32ONL-OW01_0003.png"

Bestaand asfalt

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.BPHveenaanslA32ONL-OW01_0004.png"

Nieuw asfalt

Uit bovenstaande afbeeldingen blijkt dat in de oude situatie 11.700 m2 aan verharding aanwezig is en in de nieuwe situatie 16.250 m2. Dit houdt in dat er een toename van de verharding plaats vindt van 4.550 m2.

Wetterskip Fryslân gaat uit van 10% compensatie voor toename verharding, wat er op neer komt dat 455 m2 aan extra waterberging moet worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.BPHveenaanslA32ONL-OW01_0005.png"

Bestaand, te dempen water en nieuw water

Bovenstaande afbeelding geeft een overzicht van het bestaande water, het te dempen water en het nieuw te graven water. Hieruit blijkt dat 1.545 m2 aan bestaande water gedempt wordt en dat bij realisatie van de aansluiting 4.140 m2 aan extra water wordt toegevoegd. Per saldo bedraagt de toename van het water binnen het plangebied 2.595 m2. Hiermee wordt ruim voldaan aan de minimale bergingseis van 455 m2. 

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Hoofdwatergang

Het plangebied ligt in de zone van twee hoofdwatergangen. Hoofdwatergangen hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoer functie. Voor het onderhoud aan deze watergangen is aan beide zijden een beschermingszone van 5 meter vanaf de oever noodzakelijk. In dit gebied worden geen opgaande beplanting of obstakels gerealiseerd, waarmee rekening wordt gehouden met de beleidsregels omtrent watergangen. Binnen de obstakelvrije vrije ruimte mag wel een fiets- en/of voetpad worden gehanteerd, mits dit geschikt is (gemaakt) voor zwaar verkeer. Eventueel bestaande bomen naast de bestaande hoofdwatergangen mogen blijven behouden.

Schouwwatergang

In dan wel direct grenzend aan het plangebied liggen meerdere schouwwatergangen. De schouwwatergang is belangrijk voor de aan-, af- en doorvoer van water. De eigenaren van de aanliggende percelen zijn verantwoordelijk voor het onderhoud aan de schouwwatergang. Bij het uitwerken van de plannen is het nodig er rekening mee te houden dat de schouwwatergang bereikbaar blijft voor onderhoud.


Peilgebied en drooglegging

Het plangebied ligt in een peilgebied met een vast peil van -1,60 m NAP (uit inmeting van de gemeente blijkt dat hierin variatie zit). Dit vastgestelde peil is een streefpeil. Het werkelijke peil is als gevolg van opstuwing en de weersomstandigheden niet altijd gelijk aan het streefpeil. De geschatte gemiddelde maaiveldhoogte ligt tussen de -0,20 m NAP en de +0,20 m NAP. Hiermee voldoet het plan aan de droogleggingsnorm.

De fietstunnel valt niet binnen de drooglegging. Hiervoor is een polderconstructie gemaakt, waarmee de drooglegging kunstmatig wordt beheerd.


Grondwateronttrekking

Bij de aanleg van gebouwen of infrastructuur is het vaak nodig om het grondwater te verlagen om het werk droog uit te kunnen voeren. Voor het onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook op het lozen van onttrokken grondwater is de meldingsplicht van toepassing.

Waterkwaliteit

Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat er voorkomen wordt dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat er wordt gebouwd met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.


Afkoppelen en waterkwaliteit

Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren.

Bij deze bouw- en inrichtingsplannen kan het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak, onder bij Waterkwaliteit genoemde voorwaarden, geloosd worden op het oppervlaktewater.

4.5.3 Conclusie

Op basis van de watertoets kan geconcludeerd worden dat dit milieuaspect geen belemmering oplevert voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6 Bodem

4.6.1 Algemeen

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plan verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het plan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet meer dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingswijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Ook deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.

4.6.2 Conclusie onderzoek

Door Sweco is in 2016 een indicatief bodemonderzoek bij de afslagen 11 en 12 van de A32 uitgevoerd, zie Bijlage 8. Onderhavig plangebied betreft afslag 11. In verband met de uit te voeren graafwerkzaamheden is inzicht nodig in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (bodemtraject tot 2,0 meter beneden de verharding) onder de A32 ter plaatse. Doel van het milieukundig bodemonderzoek is daarom ook de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vast te stellen.

Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Indien grond van de onderzoekslocaties vrijkomt en wordt toegepast gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Hiervoor is een generiek of gebiedsspecifiek beleidskader van kracht voor o.a. het toepassen van bermgrond en cunetzand. Tijdens het indicatief bodemonderzoek is uitsluitend onderzoek gedaan naar het (cunet) zand onder de weg binnen de bebouwde kom en de snelweg (op- en afritten).

Op de onderzoekslocatie van afslag 11 zijn in de zintuiglijk schone grond (bodemtraject: 0,35 – 1,0 m –mv) geen verontreinigingen aangetoond. Deze grond voldoet indicatief aan bodemkwaliteitsklasse ‘achtergrondwaarde’.

In de matig slakhoudende bovengrond (bodemtraject 0,4 – 0,5 m –mv) ter plaatse van boring 8 bij onderzoekslocatie afslag 11 is een lichte verontreiniging met minerale olie aangetoond. De grond voldoet indicatief aan bodemkwaliteitsklasse ‘niet toepasbaar’.

Cunetzand

Hergebruik van cunetzand is mogelijk in andere cunetten. Hergebruik van cunetzand zonder aanvullend onderzoek is toegestaan onder voorwaarden:

  • Het materiaal moet vrij zijn van zichtbare verontreinigingen (bijv. oliesporen)
  • Het materiaal moet vrij zijn van puin- en andere bijmengingen dan wel marginale hoeveelheden hiervan bevatten.

Op basis van indicatieve toetsing op basis van de Besluit bodemkwaliteit valt de matig slakhoudende bovengrond ter plaatse van boring 8 onder bodemkwaliteitsklasse ‘niet toepasbaar’. Dit komt overeen met de Nota Bodembeheer van de gemeente Heerenveen. Deze matig slakhoudende laag dient afgevoerd te worden naar een erkend verwerker. Dit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Grond onder het wegcunet

De kwaliteit van de grond onder het wegcunet van het onderzoekstracé onder de provinciale en gemeentelijke wegen wordt, indien het vrij is van verdachte bijmengingen, op basis van de ontgravingskaart bepaald. Het gemengd ontgraven van de boven- en ondergrond binnen hetzelfde wegtracé is toegestaan. Op basis van de ontgravingskaarten benadert de vrijkomende bovengrond de kwaliteitsklasse ‘Achtergrondwaarde’ en de vrijkomende ondergrond ‘Achtergrondwaarde’. De toepassingseis voor toe te passen grond welke afkomstig is uit het beheersgebied zelf wordt bepaald op basis van de gebiedsspecifieke toepassingskaart.

De boven- en ondergrond van het onderzoekstracé onder de rijksweg (incl. op- en afritten) valt volgens de Nota Bodembeheer van de gemeente Heerenveen in een ‘uitgesloten gebied’ en dient voor de werkzaamheden conform het besluit bodemkwaliteit onderzocht te worden.

Conclusie

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in het plangebied de uitvoerbaarheid van het project niet in de weg staat.

4.7 Milieuaspecten

4.7.1 Milieuhinder
4.7.1.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Heereveen de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Dit omgevingstype is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer.

Een ander omgevingstype is 'gemengd gebied'. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies: direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Binnen gemengd gebied is het mogelijk om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dit milieuaspect wordt niet verlaagd.

Onderstaande figuur geeft de relatie weer tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk    Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied   
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Figuur 5: Bedrijven en milieuzonering

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij beoordeling van nieuwe ontwikkelingen. Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming kunnen worden gevestigd.

4.7.1.2 Conclusie

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe hindergevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens is infrastructuur geen milieuzoneringsplichtig bedrijf. Toetsing aan de richtlijnen is daarom niet aan de orde. Voor de geluidbelasting als gevolg van de wegreconstructie wordt verwezen naar paragraaf 4.7.2.

4.7.2 Geluid
4.7.2.1 Algemeen

Voor onderhavig bestemmingsplan is inzicht nodig naar de effecten van de A32 en de wijziging daarvan op de omliggende geluidsgevoelige bestemmingen.

Hiernaast dient, vanwege de te wijzigen gemeentelijke wegennet, op basis van de Wet geluidhinder (Wgh), een reconstructietoets plaats te vinden, waarbij wordt onderzocht of sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

Tot slot moet in het kader van goede ruimtelijke ordening ook het gecumuleerde effect van het totale verkeer inzichtelijk te worden gemaakt.

Het akoestisch onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd, zie Bijlage 9. Het akoestisch onderzoek betreft drie onderdelen. Het eerste deel betreft alleen de akoestische gevolgen van de wijzigingen aan de A32, het tweede deel betreft de akoestische gevolgen van de gemeentelijke wegen en het derde onderdeel in het kader van een goede ruimtelijke ordening, de gevolgen op de akoestische kwaliteit van de leefomgeving.

4.7.2.2 Conclusie akoestisch onderzoek

A32

Omdat de westelijke en oostelijke afrit van de A32 ter hoogte van de Oranje Nassaulaan wijzigen, is er sprake van een wijziging van een bestaande (rijks)weg. Op basis van de Wet Milieubeheer geldt in dat geval een stand-still doelstelling. De geldende geluidproductieplafonds op de referentiepunten langs een weg mogen niet worden overschreden. Wanneer de stand-still doelstelling zonder (nieuwe) maatregelen niet gehaald kan worden, moet worden onderzocht of die met doelmatige, nieuwe maatregelen wel (zo veel mogelijk) kan worden bereikt.

Voorafgaand aan die berekening is in het geluidonderzoek voor alle maatgevende geluidsgevoelige bestemmingen binnen een onderzoeksgebied de geluidbelasting berekend in de maatgevende jaren 2018 en het jaar 2032. Daarbij is 2018 de situatie zonder de genoemde wijziging van de A32 en het toekomstige jaar 2032 minimaal 10 jaar na de wijziging. Op basis van het onderzoek blijkt dat er op de gevels van een groot aantal woningen sprake is van een toename, variërend van 0 tot afgerond 6 dB. In dat geval wordt niet voldaan aan de stand-still doelstelling. Aanvullend is daarom berekend of met een afschermende maatregel wel kan worden voldaan. Voor de westelijke afrit is gekozen voor een ca. 284 m lang scherm, aansluitend aan het bestaande scherm. Dit nieuwe scherm heeft een totale NAP-hoogte van 7,39 m, plaatselijk oplopend tot 7,85 m en daarna aflopend tot 6,21 m. Deze hoogte van het scherm komt dan overeen met globaal een hoogte van 4,20 m boven het naastgelegen wegdek. Het nieuwe scherm heeft dezelfde uitvoering en opbouw als het bestaande scherm. Langs de oostelijke afrit dient als gevolg van de aanleg van de rotonde, de bestaande afscherming met ca. 20 m te worden ingekort. Met de gekozen afscherming kan aan de standstill-doelstelling voldaan. De gekozen maatregelen zijn conform het doelmatigheidscriterium uit de Regeling geluid milieubeheer financieel doelmatig. Formeel dient het Geluidloket van Rijkswaterstaat te toetsen of de geluidproductieplafonds niet worden overschreden. De feitelijke GPP-toets door het Geluidloket heeft nog niet plaatsgevonden, maar zal in een later stadium worden uitgevoerd. Omdat op basis van het maatregelpakket conform de definitieve keuze op woningniveau blijkt dat de standstill-doelstelling wordt bereikt, zal het resultaat van de latere formele toetsing door het geluidloket niet anders zijn. Om dit te kunnen onderbouwen, is ter informatie een simulatieberekening gedaan. Met deze berekening wordt vooraf inzicht gegeven of er een overschrijding van het geluidproductieplafond zou optreden indien wordt uitgegaan van het voorgestelde maatregelpakket.

Op basis van de simulatieberekening mag worden geconcludeerd dat het resultaat op basis van verschilwaarden in de referentiepunten tussen het model met de maatregelen conform het ontwerp d.d. 26-09-2019 (rekenmodel E) en het model op basis van huidig geldend GPP (rekenmodel A** jaar 2018 huidig volledig benut GPP), overeen zal komen met het eindresultaat van de nog formele toets door het Geluidloket, zijnde geen overschrijding van het huidige geluidproductieplafond.

Reconstructie gemeentelijke wegen

Vanwege de beoogde uitbreiding van rijstroken, de aanleg van een nieuwe kruising en de aanleg van de nieuwe turborotonde in de Oranje Nassaulaan is akoestisch onderzoek verplicht. Hetzelfde geldt voor de Stadionweg. Het verkeer op deze weg wordt via een nieuwe rotonde samen met het verkeer van de westelijke afrit afgewikkeld op de nieuwe kruising van de Oranje Nassaulaan. Voor deze formele toets is de situatie 1 jaar voor de uitvoering van de reconstructie (jaar 2018) vergeleken met de situatie minimaal 10 jaar na de uitvoering van de reconstructie (jaar 2032). Op basis van dit akoestisch onderzoek blijkt dat zowel voor de Oranje Nassaulaan als voor de Stadionweg geen sprake is van een toename van 2 dB of meer. Als gevolg daarvan is geen sprake van een formele reconstructie.

Afweging goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de akoestische kwaliteit van de leefomgeving inzichtelijk gemaakt. In dat kader is de gecumuleerde geluidbelasting van het totale wegverkeer maatgevend. Om inzicht te geven in de akoestische kwaliteit is de situatie in 2018 vergeleken met de plansituatie in het jaar 2032 en de autonome situatie in het jaar 2032. Bij het vergelijken van de situatie in 2018 met de plansituatie in 2032 blijkt dat de geluidbelasting voor een aantal woningen toeneemt. De hoogste toename als gevolg van de plansituatie bedraagt 0,9 dB ter hoogte van de appartementen aan de Hoflaan 1-17 en 18-34. Overigens blijkt voor een aantal woningen ook sprake te zijn van een afname van de geluidbelasting.

Ook is de huidige situatie vergeleken met de autonome situatie in 2032. Hieruit blijkt dat ook in dat geval de geluidbelasting toe zou nemen. De hoogste toename als gevolg van de autonome situatie bedraagt 0,9 dB ter hoogte van de appartementen aan de Hoflaan 35-31 en 18-34 en de woning Kennedylaan 47.

Op basis van het onderzoek blijkt dat de toename van de geluidbelasting als gevolg van de plansituatie in 2032 in nagenoeg alle gevallen lager is dan de toename voor de situatie in 2032 indien het plan niet zouden worden uitgevoerd (autonome situatie). In enkele gevallen is de toename van de geluidbelasting als gevolg van de plansituatie iets hoger dan de toename als gevolg van de autonome situatie. Het grootste verschil is 0,2 dB ter hoogte van de appartementen Hoflaan 1-17. Echter dit verschil is marginaal en niet waarneembaar voor de burger.

Op basis van de resultaten kan worden geconcludeerd dat als gevolg van de voorgenomen wijziging geen verslechtering van de akoestische kwaliteit van de leefomgeving optreedt.

4.7.3 Externe veiligheid
4.7.3.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ernstig ongeval door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.


Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij de besluitvorming rondom ruimtelijke plannen de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon zich gedurende een jaar onafgebroken op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt;

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt, afhankelijk van de ontwikkeling, een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.


Inrichtingen, buisleidingen en transportroutes

Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) zijn hierbij relevant. Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd en op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.

Het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten).

Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.

Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.


Verantwoordingsplicht groepsrisico

In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.

4.7.3.2 Situatie plangebied

Uit de Risicokaart (zie navolgende afbeelding) blijkt dat binnen en in de directe nabijheid van het plangebied risicobronnen gelegen zijn waarvan de risicocontouren of het invloedsgebied zijn gelegen binnen het plangebied. De relevante risicobronnen voor het plangebied zijn hogedruk aardgastransportleidingen, een transportroute van gevaarlijke stoffen over de weg en een LPG tankstation. Hiervoor zijn het Bevb, Bevt en Bevi van toepassing. Onderzoek is uitgevoerd naar het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.BPHveenaanslA32ONL-OW01_0006.png"

Uitsnede risicokaart plangebied

4.7.3.3 Gastransportleidingen

De gastransportleiding N-500-20 ligt ten oosten van het plangebied. De leiding zelf ligt niet binnen het plangebied, maar het invloedsgebied van de leiding wel.

In het rapport QRA gastransportleidingen N-500-08 & N-500-20 te Heerenveen van 10 juli 2017, zie Bijlage 10, wordt een risicoanalyse gepresenteerd waarin plaatsgebonden (PR) en groepsrisicoberekeningen (GR) zijn uitgevoerd voor gastransportleidingen N-500-08 en N-500-20 van Gasunie Grid Services B.V. Deze risicoanalyse is uitgevoerd in verband met een verlegging van de leiding. De verlegging bevindt zich in Heerenveen, nabij de Domela Nieuwenhuisweg. Hieronder wordt ingegaan op de resultaten van de QRA met betrekking tot de N-500-20, die relevant is voor dit plangebied.

Uit de berekeningen wordt het volgende geconcludeerd:

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico van de te verleggen leidingdelen van gastransportleiding N-500-20 voldoet aan de door de Nederlandse overheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen gestelde voorwaarde dat het PR op een afstand van vier meter gemeten uit het hart van de leiding, die een ontwerpdruk van 40 bar heeft, op een afstand van vier meter gemeten uit het hart van de leiding, die een ontwerpdruk van 40 bar heeft, niet hoger is dan 10-6 per jaar.

Ook voor het bestaande, ongewijzigde deel van de beschouwde leidingen geldt dat het niveau van 10-6 per jaar plaatsgebonden risico niet wordt bereikt en dus wordt voldaan aan de voorwaarde dat er zich geen kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar bevinden.

Groepsrisico N-500-20

Het groepsrisico nabij de voorgenomen leidingverlegging van de gastransportleiding N-500-20 is zowel voor als na de verlegging kleiner dan de in het Besluit externe veiligheid buisleidingen gestelde oriëntatiewaarde van F·N2 < 10-2 per km per jaar, waar F de frequentie is van een ongeval met N of meer slachtoffers.

De maximale overschrijdingsfactor voor het beschouwde gedeelte van gastransportleiding N-500-20 in de huidige situatie is gelijk aan 8,794 x 10-4 en wordt gevonden bij 10 slachtoffers en een frequentie van 8,79 x 10-8 per jaar.

De maximale overschrijdingsfactor voor het beschouwde gedeelte van gastransportleiding N-500-20 in de toekomstige situatie is gelijk aan 7,295 x 10-3 en wordt gevonden bij 32 slachtoffers en een frequentie van 7,12 x 10-8 per jaar.

Aangezien het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt, voldoet het bestemmingsplan aan de eisen die aan de externe veiligheid worden gesteld.

4.7.3.4 Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

De A32 is een doorgaande route in het kader van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze weg is als zodanig aangewezen vanuit het landelijke Basisnet. De wijzigingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt hebben geen invloed op het aspect externe veiligheid voor deze transportroute.

4.7.3.5 LPG-tankstation Oranje Nassaulaan

Net ten zuiden van het plangebied van dit bestemmingsplan en aan de Oranje Nassaulaan ligt het LPG-tankstation Total Ten Woude. De jaarlijkse doorzet van het tankstation is in de vergunning begrensd tot 1.000 m3/ jaar.

De PR 10-6 contouren van het afleverpunt, het ondergrondse reservoir en het vulpunt bedragen respectievelijk 15 meter, 25 meter en 35 meter. Binnen voornoemde PR-contouren bevinden zich geen kwetsbare objecten.

Voor dit LPG-tankstation is op 27 juli 2009, project 081428, voor de huidige situatie een GR-berekening door adviesbureau AVIV uitgevoerd. Het groepsrisico is bij bevoorrading overdag kleiner dan de oriëntatiewaarde en wordt nagenoeg volledig bepaald door het lossen van de tankauto.

Het maximum aantal slachtoffers is circa 25. Het groepsrisico is groter bij bevoorrading ’s avonds dan bij bevoorrading overdag. Bij bevoorrading ’s avonds is het groepsrisico kleiner dan de oriëntatiewaarde en het maximum aantal slachtoffers is circa 60.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk. Er is dan ook geen sprake van belemmeringen vanuit het tankstation.

4.7.3.6 Advies Brandweer

In het kader van het bestemmingsplan voor de verbetering van de aansluiting ter hoogte van de K.R. Poststraat heeft de brandweer geadviseerd omtrent de omgang met de externe veiligheid. Dit advies kan toegepast worden op onderhavig plangebied. De brief van de brandweer hieromtrent is bijgevoegd in Bijlage 11 bijgevoegd.

Bestrijding en beperking van rampen

De bluswatervoorzieningen/brandkranen dienen tijdens de werkzaamheden bereikbaar te zijn, danwel dienen vervangende gelijkwaardige voorzieningen aanwezig te zijn.

Bereikbaarheid

Het plangebied is op meerdere zijden ontsloten, het plangebied is over het algemeen voldoende bereikbaar. Wel is de bereikbaarheid van de hulpdiensten tijdens werkzaamheden/afsluitingen een aandachtspunt.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid heeft betrekking op de mogelijkheden voor personen in het invloedsgebied om zichzelf in veiligheid te brengen (of in veiligheid gebracht te worden). Dit is in dit kader specifiek van belang voor de kwetsbare objecten en verminderd zelfredzame personen binnen deze objecten.

In het plangebied zijn in principe zelfredzame personen aanwezig.

4.7.3.7 Conclusie externe veiligheid

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van voorliggend plan.

4.7.4 Luchtkwaliteit
4.7.4.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Dit geldt dan vooral voor de stoffen NO2, PM10 en PM2,5. Indien aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of een combinatie van onderstaande voorwaarden wordt voldaan, is er geen belemmering meer voor het uitvoeren van een besluit.

  • a. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. Een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. Een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de concentratie van een stof;
  • d. Een project is genoemd of past binnen het NSL of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Nb . ‘project’; elke uitoefening van een bevoegdheid of toepassing van een wettelijk voorschrift (van ruimtelijke besluitvorming over te ontwikkelen bestemmingsplannen tot ook vergunningverlening voor inrichtingen).

4.7.4.2 Conclusie

Voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is een onderzoek luchtkwaliteit uitgevoerd, zie Bijlage 12. Voor de bestaande situatie (2018), de autonome ontwikkeling (2032 autonoom) en de geplande wijzigingen (2032 planontwikkeling) is berekend wat de concentraties stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) langs de wegen zijn ten gevolge van het wegverkeer. Deze berekende concentraties zijn getoetst aan de geldende luchtkwaliteitsnormen.

De toetsing levert de volgende conclusies:

  • De jaargemiddelde concentraties in de verschillende scenario’s voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof langs de wegen, voldoen ruimschoots aan de geldende luchtkwaliteitsnormen;
  • Ten opzichte van de bestaande situatie (2018) nemen, voor zowel de autonome ontwikkeling als de planontwikkeling, ondanks het toenemend wegverkeer, de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof af. De verklaring hiervoor is een wagenpark dat aan steeds strengere emissie-eisen voldoet en gunstiger achtergrondconcentraties.

Met de in onderhavig rapport uitgevoerde berekening kan aan de voorwaarde a. (geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde) worden voldaan. De eindconclusie is dan ook dat uit oogpunt van luchtkwaliteit er geen belemmering bestaat om de geplande wijzigingen uit te voeren.

4.7.5 Milieueffectrapportage
4.7.5.1 Algemeen

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn twee onafhankelijke scenario's die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Bepalend hierbij is de activiteit waarop het plan of besluit betrekking heeft. In volgorde van frequentie van voorkomen:

  • Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.);
  • In het geval van een plan: toetsing of een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is, vanwege hierin opgenomen activiteit(en). In dit geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig.

Van het tweede punt is bij dit bestemmingsplan geen sprake. Hieronder wordt het eerste scenario toegelicht.

4.7.5.2 Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.)

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r. is wettelijk neergelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm). Om na te gaan voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden, dient men het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.er.) te raadplegen. In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten als volgt onderverdeeld:

  • Activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Deze activiteiten zijn opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.;
  • Activiteiten waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze activiteiten zijn opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
4.7.5.3 Conclusie

Op grond van lijst D bij het Besluit m.e.r., onderdeel D 1.1 is 'de wijziging of uitbreiding van een autosnelweg of autoweg' een activiteit waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden opgesteld, dit voor zover de activiteit de hier relevante drempelwaarde niet overschrijdt. Wanneer deze drempelwaarde wordt overschreden, dan dient een milieueffectrapportage te worden opgesteld. Een overschrijding van de drempelwaarde treedt op als de activiteit betrekking heeft op:

  • een weg met een tracélengte van 5 kilometer of meer.

Het project Heerenveen Beter Bereikbaar, bestaande uit verbetering van de aansluitingen K.R. Poststraat en Oranje Nassaulaan, heeft een tracélengte van circa 2,5 kilometer. Het project behelst geen activiteit waarbij bovengenoemde drempelwaarde wordt overschreden. Vandaar dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor dit bestemmingsplan is opgesteld.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In onderstaande tabel worden de mogelijke milieueffecten behandeld. Eerst wordt een beschrijving gegeven van de kenmerken van de activiteit en de plaats van de activiteit. Vervolgens wordt ingegaan op de kenmerken van de gevolgen van de activiteit. Hierbij wordt gekeken of er mogelijk (belangrijke) nadelige milieugevolgen ontstaan en of er verzachtende mitigerende maatregelen kunnen worden genomen om eventueel het milieueffect te verminderen of teniet te doen.

Kenmerken van het project   Bestemmingsplan Heerenveen - Aansluiting A32 (Oranje Nassaulaan). Het betreft een bestemmingsplan met directe bouwtitel. Daardoor is het een project (kolom 4) in de zin van het besluit m.e.r.  
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst)   - Activiteit D1.1 uit Besluit m.e.r..
Drempelwaarden zijn:
1°. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 5 kilometer of meer.
- Initiatief omvat:
1°. Wijziging op- en afrit A32 over een lengte van circa 550 meter
2°. Wijziging van de Oranje Nassaulaan over een lengte van circa 600 meter.  
Cumulatie met andere projecten   Er zijn geen projecten in de omgeving die in combinatie met het project Aansluiting A32 Heerenveen kunnen leiden tot extra effecten.  
Gebruik natuurlijke hulpbronnen
Toelichting: De nieuwe ontwikkeling kan gevolgen hebben voor op, of in de nabijheid van, de locatie aanwezige natuurlijke hulpbronnen. Denk bijvoorbeeld aan de onttrekking van grondwater of het delven van grondstoffen zoals zand of klei. Ook het kappen van bos als leefomgeving voor dieren of recreatiegebied voor mensen valt hieronder.  
Dit criterium is vooral relevant voor industriële activiteiten. In het project Aansluiting A32 Heerenveen worden geen relevante natuurlijke hulpbronnen gebruikt.  
Productie afvalstoffen   Dit criterium is vooral relevant voor industriële activiteiten. In het project Aansluiting A32 Heerenveen komen geen relevante afvalstoffen vrij.  
Verontreiniging en hinder   Voor verontreiniging/hinder zijn de volgende aspecten relevant: geluid en luchtkwaliteit. Beide aspecten zijn mogelijk relevant in verband met verlegging van de weg richting gevoelige objecten, verkeerstoename, wijziging in rijsnelheid of wijziging van wegdek. Daarnaast kan tijdens de realisatiefase extra hinder ontstaan.  
Risico voor ongevallen   Er wordt geen toename van het risico op ongevallen verwacht. Er komen geen kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 risicocontour te liggen. Wijzigingen aan de weg leiden niet tot andere risico's als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over de A32.  
Plaats van de projecten    
Bestaande grondgebruik   Een deel van de wijziging vindt plaats binnen het huidige wegprofiel. Aan de oostzijde van de A32 vinden de wijzigingen ook plaats op gronden die momenteel in gebruik zijn voor water, bermen/groenstroken.  
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied   De locatie heeft naast de aanwezige solitaire bomen geen bijzondere rijkdom aan natuurlijke hulpbronnen.  
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang.   Op circa 7 kilometer ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Deelen). Het plangebied wordt niet omgrensd door natuurgebieden zoals NNN (dichtstbijzijnde ligt op ruim 1 kilometer).
Het plangebied grenst voornamelijk aan sportvoorzieningen, kantoren en maatschappelijke voorzieningen.
In het plangebied worden geen archeologisch waardevolle sporen verwacht. Er liggen geen monumenten in de directe omgeving.
Het plangebied ligt niet binnen grondwaterbeschermingsgebied of stiltegebied.
Andere gevoelige gebieden liggen niet in of op korte afstand van het plangebied.  
Natura 2000
Toelichting: Op grond van art. 7.2a lid 1 Wm zijn plannen die op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht zijn en waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt planm.e.r.-plichtig  
Het gebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Er liggen geen Natura 2000-gebieden binnen de verstoringsafstand (dichtstbijzijnde gebied is Deelen, op 7 kilometer). Effecten in het kader van de Wet natuurbescherming zijn niet aan de orde.  
Kenmerken van het potentiële effect    
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking)   De effecten van de voorgenomen activiteit zijn lokaal. De voorgenomen activiteit heeft beperkte invloed op het gebied en de omgeving. Ten aanzien van gevoelige gebieden zijn er geen effecten te verwachten.
Effecten op waardevolle natuurgebieden of beschermde diersoorten worden niet verwacht. Daarnaast heeft de beperkte verkeersaantrekkende werking lokaal effect op omliggende woningen (geluid, lucht).  
Grensoverschrijdend karakter   Er zijn geen landsgrensoverschrijdende effecten.  
Orde van grootte en complexiteit effect   De verwachte effecten zijn beperkt en lokaal van aard. Er wordt ten opzichte van de huidige situatie geen sterke toename van geluidsbelasting op geluidgevoelige objecten of een in betekende mate verslechtering van de luchtkwaliteit verwacht. Het bestaande water dat gedempt wordt, wordt elders in het plangebied gecompenseerd. Ook te kappen bomen/bosschages worden binnen het plangebied gecompenseerd.  
Waarschijnlijkheid effect   De effecten ten aanzien van hinder (aanlegwerkzaamheden en geluid), verontreiniging (uitstoot stikstof), dempen van water en het kappen van bomen treden op.  
Duur, frequentie en onomkeerbaarheid effect   De aanlegfase levert tijdelijke effecten op (verkeer, geluid, licht en trillingen). Na de bouwfase verdwijnen deze effecten.
In de gebruiksfase treedt een permanent effect op t.a.v. geluid en luchtkwaliteit. De effecten n.a.v. geluid en luchtkwaliteit zijn ten opzichte van de referentiesituatie beperkt en eventueel verder te beperken door het nemen van gevelvoorzieningen. De kap van bomen wordt gecompenseerd door aanplant van nieuwe bomen, het dempen van water wordt gecompenseerd door het verbreden van waterpartijen.  
Conclusie   Gezien de omvang in relatie tot de drempelwaarde en de verwachte effecten, zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.  

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van de aansluiting A32 op de Oranje Nassaulaan juridisch is vertaald.

Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt, samen met de regels, het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de systematiek en leeswijzer bij de verbeelding en regels.

5.2 Plansystematiek en bestemmingsmethodiek

5.2.1 Algemeen

Bestemmingsplannen behoren op grond van artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening eens in de 10 jaar te worden geactualiseerd. Nieuwe bestemmingsplannen dienen met toepassing van de wettelijk verplichte Standaard Voorschriften Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) te worden vervaardigd. Deze standaarden zijn met een ministeriële regeling gekoppeld aan de Wro. Toepassing van de SVBP 2012 zorgt er voor dat nieuwe bestemmingsplannen alle dezelfde structuur en opbouw kennen. Hierdoor ontstaat er een uniform geheel, wat de rechtsgelijkheid voor burgers ten goede komt en de toetsing van aanvragen van omgevingsvergunningen alsmede de handhaving van bestemmingsplannen vergemakkelijkt.

5.2.2 Wijze van bestemmen

Uitgangspunt is om aan gronden in het plangebied een passende bestemming toe te kennen. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming conform de hoofdgroepen van bestemmingen uit de SVBP 2012. Of dit zo is hangt af van de ruimtelijke relevantie, of wel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten. Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie bepalend.

Binnen veel hoofdgroepen van bestemmingen komen ondergeschikte functies voor, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Deze functies worden in de regel opgenomen binnen de bestemmingsomschrijving.

Binnen het plangebied worden voor de te wijzigen gronden nieuwe passende bestemmingen toegekend. Voorzover gronden binnen het plangebied vallen waar met het project geen wijzigingen in worden aangebracht is gekozen voor conserverend bestemmen. Deze gronden zijn, voor zover mogelijk gezien de huidige systematiek uit de SVBP 2012, zoveel mogelijk op dezelfde wijze bestemd als in de vigerende bestemmingsplannen.

5.3 Toelichting planregels en bestemmingen

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

In deze paragraaf worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

5.3.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

Dit artikel bevat definities van begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor worden verschillen van mening over de wijze waarop de begrippen moeten worden geïnterpreteerd zoveel mogelijk voorkomen. De begripsbepalingen staan op alfabetische volgorde. Van enkele in het ons land veel voorkomende begrippen, zijn de wettelijk in de SVBP 2012 voorgeschreven definitiebepalingen gebruikt.


Wijze van meten (Artikel 2)

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten. Met dit artikel wordt verschil van mening over de wijze waarop wordt gemeten zoveel mogelijk voorkomen. In het plan genoemde hoogtes worden gemeten vanaf het peil, tenzij anders genoemd in de regels. Peil is in de begripsbepalingen (artikel 1) gedefinieerd. Wat als peil wordt gerekend is afhankelijk van de plaats van het bouwwerk: al dan niet direct aan de weg. Wanneer het bouwwerk aan de weg grenst, geldt de hoogte van die weg als peil. Wanneer het bouwwerk niet aan de weg grenst, wordt het terrein dat direct aan de hoofdtoegang grenst gezien als peil. Bij bouwwerken op of in het water, geldt de grens tussen water en land als peil.

Binnen verschillende bestemmingen is de mogelijkheid opgenomen om geluidwerende voorzieningen te realiseren, in overeenstemming met het akoestisch onderzoek. Geluidwerende voorzieningen bestaan uit wallen en schermen. Schermen zijn bouwwerken, geen gebouwen, zijnde in de zin van de Woningwet. Voor geluidwerende voorzieningen is in de regels bepaald dat wordt gemeten vanaf maaiveld. Dit omdat een geluidscherm geen hoofdtoegang heeft, en de definitie van peil hier dus niet opgaat. Maaiveld is het grensvlak tussen de ondergrond en de lucht. Geluidschermen mogen maximaal 4,50 meter hoog zijn.

5.3.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die in het plangebied voorkomen. Voor ieder bestemmingsvlak op de verbeelding, bevat hoofdstuk 2 een regeling. Als op de verbeelding een bouwvlak is opgenomen, is de hoofdregel dat de hoofdgebouwen binnen de bouwgrenzen dienen te worden opgericht. Bij de indeling van de bestemmingsregels is conform de SVBP 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van de bestemmingen in dit plan worden als volgt opgebouwd en benoemd (niet alle onderdelen komen in iedere bestemming voor):

  • bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • nadere eisen (eisen die het college van burgemeester en wethouders bij vergunningverlening kan stellen aan de bebouwing)
  • afwijking van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voormalige aanlegvergunningplicht: hiermee worden grondwerkzaamheden aan een vergunning gebonden).

Groen (Artikel 3)

Een aantal groenstroken en groengebiedjes heeft de bestemming 'Groen' gekregen. Dit groen heeft een openbaar karakter. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wel kunnen fiets- en voetpaden worden aangelegd binnen de bestemming. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een maximale hoogte van 5 meter.


Verkeer (Artikel 4)

De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan een groot deel van het plangebied. Binnen de bestemming zijn onder meer wegen, straten en voet- en fietspaden toegestaan. Door middel van verschillende aanduidingen wordt binnen het plangebied het maximaal aantal rijstroken voor wegverkeer binnen het wegprofiel opgenomen. Daarnaast is door middel van aanduidingen aangegeven waar een brug en tunnel binnen het plangebied zijn toegestaan.


Water (Artikel 5)

Deze bestemming ligt op een aantal watergebieden in het plangebied. Deze wateren hebben een structurele betekenis voor berging en afvoer van hemelwater.

5.3.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het hele plangebied.


Algemene aanduidingsregels (Artikel 6)

Ten behoeve van de risicoafstanden die gelden voor het LPG-tankstation zijn veiligheidszones opgenomen die voor een beperkt deel binnen het plangebied van dit bestemmingsplan vallen. Binnen deze zones mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden.

Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het aanleggen van een rotonde ter plaatse van de aansluiting Oranje Nassaulaan met de afrit van de A32 aan de westzijde.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 7)

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. In deze regeling zijn de algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen, zodat enige flexibiliteit mogelijk wordt gemaakt ten aanzien van de regels.

Anti-dubbeltelregel (Artikel 8)

Deze regeling, waarvan de tekst overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald, is bedoeld om aan te geven dat een eenmaal verleende afwijking niet nog een keer kan worden toegepast.

5.3.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Tot slot geeft hoofdstuk 4 een regeling voor het overgangsrecht en de zogeheten slotregel.


Overgangsrecht (Artikel 9)

In dit artikel is geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomstig is met de regels die in dit bestemmingsplan worden gegeven. De regeling is overgenomen uit de standaardbepaling in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.2.1 Bro stelt regels voor overgangsrecht van bouwwerken en artikel 3.2.2 Bro stelt regels voor overgangsrecht van gebruik.


Slotregel (Artikel 10)

Dit laatste artikel van de planregels bepaalt op welke wijze de regels van het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening is een exploitatieplan verplicht voor zover het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt voor het uitvoeren van een aantal in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening genoemde bouwplannen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in een dergelijk bestemmingsplan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

De geraamde kosten van het totale project (zowel aansluiting K.R. Poststraat als aansluiting Oranje Nassaulaan) bedragen € 25.995.000,-

Deze kosten worden als volgt gedekt:

Investeringsagenda : € 25.200.000,-

Provinciale subsidie fietspad: € 45.000,-

Gemeente Perspectiefnota 2017: € 750.000,-

Totaal: € 25.995.000,-

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak

De participatie heeft plaatsgevonden aan de hand van het verkeerskundig ontwerp en het ontwerp voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe verkeersoplossingen. In de periode mei 2016 en mei 2017 zijn individuele gesprekken gevoerd met bewoners en partijen die direct worden getroffen door de plannen. Dit heeft op onderdelen tot aanpassing van de ontwerpen geleid.

Het openbare gedeelte van de participatie is gestart in mei 2016 met het beleggen van een aantal, deels interactieve, sessies voor bewoners en andere belanghebbenden. Ook zijn afzonderlijke sessies belegd met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de infrastructurele maatregelen.

Naast schriftelijke en mondelinge reacties, bestond in de participatiefase ook de mogelijk te reageren langs interactieve weg, op website www.heerenveenbeterbereikbaar.nl.


Reactienota

Naar aanleiding van de participatie is een reactienota (Bijlage 13 bij deze toelichting) opgesteld, die is vastgesteld door de Stuurgroep en is overgenomen door burgemeester en wethouders. Voor de aansluiting Oranje Nassaulaan zijn de belangrijkste uitkomsten:

  • Tijdens de participatie werd de suggestie gedaan op de kruispunten het verkeer uitsluitend rechtsaf te laten slaan (linksaf slaan zou dan niet meer mogelijk zijn) Hierdoor zou evenwel het totaal aantal verkeersbewegingen op de Oranje Nassaulaan flink toenemen. Verkeer zou dan via een volgend kruispunt moeten omrijden om alsnog in gewenste richting te kunnen gaan. Per saldo (extra verkeersbewegingen afgezet tegen het verdwijnen van linksaf bewegingen) zou dit een extra aanslag op de capaciteit van de kruispunten betekenen. Deze suggestie is dan ook niet overgenomen.
  • Verder werd gesuggereerd op de rotonde voorrang te geven aan verkeer vanaf de zijtakken. Hierdoor komt echter verkeer dat op de rotonde zelf rijdt regelmatig tot stilstand (men moet immers voorrang verlenen aan verkeer vanaf de zijtakken). Dit leidt tot wachtrijen op de rotonde. De beschikbare ruimte op geen enkele rotonde-variant bleek toereikend om deze wachtrijen op te kunnen vangen, waardoor de wachtrij terugslaat en de rotonde vastloopt. Deze suggestie is eveneens niet overgenomen.
  • Voorgesteld werd aan de westzijde van de A32 een combinatie te maken van de Stadionweg en de afrit A32 Noord. Dit bleek een haalbare aanpassing, die is verwerkt in het wegontwerp. Door de samenvoeging van de Stadionweg en de afrit A32 Noord, vervalt de zelfstandige aansluiting van de Stadionweg op de Oranje Nassaulaan. Hierdoor resteert  aan de westzijde van de A32 slechts één aansluiting op de Oranje Nassaulaan vanuit noordelijke richting.
  • Aan de Oostzijde van de A32 kan het verkeer van de op- en afrit via een geoptimaliseerde turborotonde goed worden afgewikkeld.

Door de aanpassing van de plannen is nog maar één kruising voorzien van verkeerslichten. De overige kruisingen zijn uitgevoerd in de vorm van turbo-rotondes en één kruising is volledig komen te vervallen, omdat de Stadionweg in de nieuwe situatie niet meer is aangetakt op de Oranje Nassaulaan.

Nadien is met Plaatselijk belang Oranjewoud opnieuw een discussie ontstaan of ook de laatste kruising met verkeerslichten (aansluiting op de Oranje Nasssaulaan aan de westkant van de A32), niet zou kunnen worden vervangen door een rotonde. De gemeente heeft toegezegd daar opnieuw naar te kijken en afgesproken de discussie af te ronden in het kader van het vaststellen van het onderhavige bestemmingsplan. De afgelopen periode heeft de gemeente in overleg met Rijkswaterstaat verschillende rotondevormen nader onderzocht, in combinatie met een rotondedoseerinstallatie. Een dergelijk licht geplaatst voor de meest oostelijke rotonde zou het verkeer tegen kunnen houden, als er een file dreigt te ontstaan op de afrit vanaf de A32 vanuit het zuiden.

De voorgenomen oplossing met verkeerslichten voldoet aan de eis van Rijkswaterstaat dat terugslag op de A32 moet worden voorkomen en voldoet aan de eis dat de oplossing voldoende robuust moet zijn, om ook bij gewijzigde hoeveelheden verkeer of een ander verkeerspatroon goed te kunnen functioneren. Uit de analyse van de onderzochte rotonde-oplossingen blijkt dat met name op het punt van robuustheid  twijfel blijft bestaan. Daarnaast blijkt dat bij een rotonde de doorstroming op het onderliggende weggennet in het Stadiongebied verslechtert, als gevolg van de kleinere opstelruimte voor verkeer tussen de rotonde ter hoogte van de Stadionweg en de Oranje Nassaulaan. Dit kan zich vertalen in een verkeersgedrag waarbij verkeer op de afrit vanuit het noorden uit coulance voorrang gaat verlenen aan verkeer vanuit de richting van het stadion, met als gevolg toch weer een terugslag op de A32. Kortom een keuze voor een rotonde-oplossing neemt de zorgen niet weg en kan er toe leiden dat op termijn toch weer voor een andere kruisingsvorm moet worden gekozen. Daarnaast hecht Rijkswaterstaat zeer aan het kunnen beïnvloeden (via de verkeerslichten) van het verkeer tijdens evenementen. Om deze redenen is in de plannen vastgehouden aan het oorspronkelijke plan voor een met verkeerslichten geregeld kruispunt. In de regels is een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen om het kruispunt als rotonde uit te voeren, indien uit onderzoek en analyse duidelijk wordt dat hiermee een voldoende robuuste en comfortabele verkeersafwikkeling wordt gerealiseerd.

6.2.2 Overleg (art. 3.1.1. Bro)

Het voorontwerp-bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro toegezonden aan:

  • 3. Rijkswaterstaat Noord Nederland
  • 4. Gedeputeerde Staten van Fryslân
  • 5. Wetterskip Fryslân

Er werden overlegreacties ontvangen van Rijkwaterstaat Noord Nederland en van Gedeputeerde Staten van Fryslân. Wetterskip Fryslân reageerde niet.

Ad 1

Rijkwaterstaat bracht het volgende naar voren:

Akoestisch onderzoek

In de bijlagen in de tabel “berekeningsresultaten rekenmodel E/A simulatie” staan de referentiepunten gerangschikt op basis van het berekende verschil in dB tussen beide situaties. Een lijst waarin de referentiepunten op oplopend nummer worden weergegeven maakt het in de figuur nalopen van de resultaten veel gemakkelijker;

Reactie gemeente: Het is inderdaad voor de controle en overzicht beter om de referentiepunten oplopend op nummer weer te geven. In bijlage 5 bij het akoestisch onderzoek is een nieuwe vergelijkingstabel opgenomen met de referentiepunten met oplopend nummer.

In dezelfde tabel staan de berekeningsresultaten weergegeven van referentiepunten die niet in de bijbehorende figuur staan weergegeven. Daarmee is onduidelijk bij welke specifieke locatie deze berekeningsresultaten horen.

Reactie gemeente: Om ook de referentiepunten die wel als resultaat in de tabel staan maar niet in de figuur met de ligging van de referentiepunten te tonen, zijn nu in bijlage 5 bij akoestisch onderzoek twee figuren opgenomen die de ligging van alle in de tabel berekende referentiepunten weergeven.

Voor referentiepunt 47546_A wordt een afname van -1,3 dB berekend, maar ligt dit punt niet ver ten zuiden van het gebied dat in de figuur wordt beschouwd? Een dergelijke grote afname van de geluidbelasting lijkt op deze plek niet voor de hand liggen.

Reactie gemeente: Deze opmerking is terecht. Dit referentiepunt ligt inderdaad ver buiten de beoogde locatie van wijziging en speelt eigenlijk ook geen rol omdat de wegvakken in de nabijheid van dat referentiepunt niet wijzigen. De data vanuit het geluidregister is in beide rekenmodellen plaatselijk identiek. De vergelijking tussen model A** en E zou daarom geen verschil mogen opleveren. Dat er toch sprake is van een afname van –1,3 dB is het gevolg van een fout in het rekenmodel A**. Ter hoogte van dit referentiepunt en de referentiepunten 47547_A/54564_A/54566_A/54567_A loopt in rekenmodel A** de westelijke rijbaan van de A32 verder door dan dezelfde rijbaan in rekenmodel E. In navolgende figuur is het verschil van de ligging van de rijbaan weergegeven in beide rekenmodellen weergegeven.

In rekenmodel A** is, ten behoeve van de simulatie, nu de lengte van de westelijke rijbaan gelijk gemaakt aan de lengte van de westelijke rijbaan in rekenmodel E. Vervolgens is opnieuw gerekend en zijn de resultaten in een vergelijkingstabel opnieuw weergegeven. Het verschil in de genoemde referentiepunten nu 0. Dit is verwerkt in de nieuwe vergelijkingstabel in bijlage 5 bij het akoestisch onderzoek.

Onderzoek luchtkwaliteit

Blz. 5 t/m 9: Op deze pagina's worden geen concentratiekaarten voor PM2,5 getoond, voor EC wel. Voor EC bestaat nog geen normstelling, voor PM2,5 wel;

Reactie gemeente: Deze opmerking is terecht. De concentratiekaarten zijn alsnog in de rapportage opgenomen.

Blz. 14 en 15: de kolom overschrijdingen uurgemiddelde grenswaarde ontbreekt in de NO2 - tabellen.

Reactie gemeente: In de bijlagen van het rapport zijn de berekeningsresultaten voor de stof NO2 in de diverse peiljaren opgenomen. De overschrijdingen van de uurgemiddelde grenswaarde bedraagt in alle peiljaren 0 (geen). Om die reden is in de tabellen de kolom overschrijdingen uurgemiddelde grenswaarde niet opgenomen. In de tekst bij de tabellen is een zin toegevoegd waarin is uitgelegd dat bij de weergave van de tabellen de kolom met overschrijdingenuurgemiddelde grenswaarde niet wordt getoond omdat in alle peiljaren deze overschrijding 0 is.

Hoofdstuk 4.5 Bespreking berekeningsresultaten: van de stoffen waarvoor normen gelden wordt alleen PM10 specifiek beschreven. EC wordt zeer uitgebreid beschreven terwijl voor deze stof nog geen norm geldt.

Reactie gemeente: In 2018 zijn door bewoners langs de K.R. Poststraat vragen gesteld aan de gemeente Heerenveen over de luchtkwaliteit langs deze weg. De bewoners maakten zich daar met name zorgen over roet. De gemeente heeft op verzoek van de bewoners in 2018 feitelijke luchtkwaliteitsmetingen gedaan, waaronder ook een roetmeting. Juist om mogelijke vragen over roet te kunnen beantwoorden, is in de rapportage voor de luchtkwaliteit als gevolg van de wijziging van de A32 en de Oranje Nassaulaan wat uitgebreider stil gestaan bij de stof EC.

Ad 2

Gedeputeerde Staten van Fryslân brachten het volgende naar voren:

De gemeente heeft aangegeven dat voor het onderdeel Stikstof separaat een ambtelijke advieslijn loopt. GS gaan ervan uit dat de uitkomsten van dat overleg worden toegevoegd aan de toelichting op het bestemmingsplan. Eventuele consequenties voor het plan kunnen daarin ook worden beschreven.

Reactie gemeente: Er is onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden, in de aanleg- en de gebruiksfase. De uitkomst van de onderzoeken is dat in zowel de aanleg- als de gebruiksfase toename van de depositie > 0,00 mol/ha/jaar optreedt. Dit is verwerkt in de toelichting op het bestemmingsplan.

6.2.3 Zienswijzen

PM