direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitwerking Akkrum, Sinnebuorren, fase 6
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0074.AkkSinnebuorren-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In april 2005 zijn woningcorporatie Elkien en de voormalige gemeente Boarnsterhim een Herstructureringsconvenant met elkaar aangegaan. Verdeeld over 19 gebieden in 11 dorpen zou de woningkwaliteit van de (huur)woningen moeten worden verbeterd onder andere door renovatie en sloop met vervangende nieuwbouw, en tegelijkertijd de leefomgeving worden opgewaardeerd.

Er wordt prioriteit gegeven aan twee grotere wijkvernieuwingsprojecten, waaronder Sinnebuorren in Akkrum. Voor de laatste fase van de herstructurering in Sinnebuorren heeft Elkien een plan gemaakt met twee woongebouwen, met daarin 32 woningen. In de huidige situatie zijn 44 woningen in het plangebied aanwezig. Per saldo is dus sprake van een afname van 12 woningen. In figuur 1 is de gewenste locatie voor het plan in kaart gebracht.

In het plangebied geldt echter een bouwverbod als gevolg van de geldende bestemming Wonen - uit te werken. Door het bestemmingsplan uit te werken in een uitwerkingsplan wordt de gewenste ontwikkeling toch mogelijk gemaakt. Dit uitwerkingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

In figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op het gewenste stedenbouwkundig ontwerp (zie Bijlage 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.AkkSinnebuorren-VA01_0001.jpg"

Figuur 1. Ligging plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan 'Sinnebuorren te Akkrum'. In dit bestemmingsplan hebben de gronden van het plangebied de bestemming 'Wonen - Uit te werken'.

Op basis van de huidige bestemming 'Wonen - Uit te werken' is het niet direct mogelijk om woningen te bouwen. Voor de gewenste planologische situatie stelt de huidige bestemming het verplicht om de bestemming uit te werken ten behoeve van een woonbestemming met bouwmogelijkheden. Hiervoor dient een uitwerkingsplanprocedure te worden doorlopen. Dit plan geeft een invulling aan de uitwerkingsplicht. In hoofdstuk 2.3 wordt ingegaan op de daarvoor geldende voorwaarden.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit uitwerkingsplan is als volgt opgezet: in hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. Vervolgens bevat hoofdstuk 4 de toetsing aan de voor dit uitwerkingsplan relevante wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling aan de orde gesteld. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan van het plan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en ontwikkelingen

2.1 Huidige situatie plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidkant van de kern Akkrum. De gronden van dit uitwerkingsplan liggen aan de Rakswâl in het oostelijk deel van de buurt Sinnebuorren, met als oostelijke grens de Polsleat en als zuidelijke grens de Ulbe Twijnstrawei, gelegen aan de zuidkant van het dorp Akkrum. Een luchtfoto van de huidige situatie is weergeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.AkkSinnebuorren-VA01_0002.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto huidige situatie met vigerend plan

In de huidige situatie staan op deze locatie vijf huizenblokken met daarin 44 woningen. Drie van deze blokken bestaan uit twee bouwlagen met langskap en galerij-ontsluiting aan de achterzijde (Figuur 2.2, rechts). De overige twee blokken, langs het water gelegen aan de noordoostzijde van het plangebied, bestaan uit één bouwlaag met een plat dak (Figuur 2.2, links). De bouwkundige staat van de woningen is zeer verouderd en voldoet niet meer aan de huidige wensen op het gebied van wooncomfort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.AkkSinnebuorren-VA01_0003.png"

Figuur 2.2 Huidige bebouwing

2.2 Beschrijving initiatief

Het plan is om in totaal 32 woningen te bouwen, onderverdeeld in 2 woongebouwen. Per saldo is daarmee sprake van een afname van het aantal woningen. Voor de totstandkoming van het ontwerp is een apart beeldkwaliteitsplan opgesteld. Zie hiervoor bijlage 1. In figuur 2.3 is een uitwerking van het stedenbouwkundig plan opgenomen. Figuur 2.4 weergeeft een impressie weer.

Het programma bestaat uit de bouw van twee appartementen complexen van elk 14 en 18 appartementen verdeeld over vier en vijf bouwlagen. De hoogte bedraagt circa 16 meter.

De geplande woongebouwen krijgen beide een parkeerterrein. Dit wordt op zo'n manier gerealiseerd dat het parkeren op de kop van het gebied niet zal overheersen in de openbare ruimte. De geplande situering van de parkeerplaatsen is ook weergegeven in figuur 2.3. Bij het benodigd aantal parkeerplaatsen dient rekening gehouden te worden met de volgende parkeernormen:

  • Goedkope woningen: 1,3 parkeerplaatsen per woning.
  • Middeldure huur en koop: 1,6 parkeerplaatsen per woning.
  • Dure woningen: 1,7 parkeerplaatsen per woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.AkkSinnebuorren-VA01_0004.png"

Figuur 2.3 Stedenbouwkundig plan Sinnebuorren

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.AkkSinnebuorren-VA01_0005.png"

Figuur 2.4 Impressie ontwerp woongebouwen

2.3 Toetsing aan uitwerkingsregels

Het belangrijkste uitgangspunt voor dit uitwerkingsplan is het bieden van een planologische regeling waarbinnen de in paragraaf 2.2 beschreven ontwikkelingen mogelijk zijn. Aan de uitwerking van de bestemming is een aantal voorwaarden verbonden, zoals vermeld in paragraaf 1.3. In deze paragraaf vindt een toetsing van de voorwaarden, die voor de bestemming 'Wonen - Uit te werken' gelden, plaats.

  • 1. Er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke, ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing;

Met de stedenbouwkundige opzet is rekening gehouden met de van oudsher natuurlijke verkavelingsgrens. Daarom is het noordelijke woningblok gedraaid en volgt het de meanderende oever van de huidige Polsleat. Hierdoor wordt geen afbreuk gedaan aan de structuren in de omgeving.

  • 2. Er zal geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan mogelijke archeologische en ecologische waarden;

Uit de toetsing op het gebied van archeologie blijkt onder het noordelijk deel van het plangebied een pleistocene zandkop te liggen. In verband met de mogelijke archeologische resten uit de steentijd mag er niet dieper dan 2,5 meter gegraven worden. Hierover staat meer beschreven in paragraaf 4.7 Archeologie.

Wat betreft ecologische waarden worden geen beschermde soorten gehinderd, noch wordt er in betekenende mate invloed verwacht op stikstofgevoelige habitats in de omgeving. Hierover staat meer beschreven in paragraaf 4.2 Ecologie

  • 3. Er dient voldaan te worden aan de normen met betrekking tot externe veiligheid;

Hierover staat meer beschreven in paragraaf 4.9 Externe veiligheid. De conclusie luidt dat het plangebied zich niet binnen de risicocontour van bedrijven, spoor of snelweg bevindt. Ook is er geen verantwoording van het groepsrisico nodig. Er wordt voldaan aan de normen met betrekking tot externe veiligheid.

  • 4. Er dient voldaan te worden aan de normen met betrekking tot de Wet geluidhinder;

Naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek naar verkeers- en industrielawaai, kan worden geconcludeerd dat de normen niet worden overschreden. Wel wordt in het onderzoek gesteld dat hogere waarden nodig zijn op het gebied van geluid vanwege industrielawaai. Hierover staat meer beschreven in paragraaf 4.3 Geluid.

  • 5. Er zullen ten hoogste 32 wooneenheden worden gebouwd;

De voorgenomen ontwikkeling omvat precies 32 wooneenheden. Daarmee wordt aan de regel voldaan.

  • 6. Bij de uitwerking kunnen Burgemeester en wethouders binnen de grenzen van de bestemming en de uitwerkingsregels afwijkingsregels opnemen ten aanzien van in het uitwerkingsplan opgenomen bouw- en gebruiksregels.

Deze voorwaarde is voor dit uitwerkingsplan niet van toepassing. Er worden door Burgemeester en wethouders geen aanvullende afwijkingsregels opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk worden relevante planologische beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven. Deze beleidskaders zijn richtinggevend voor het nieuw op te stellen uitwerkingsplan.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR, maar stelt ook regels die in uitwerkingsplannen moeten worden opgenomen. Met het voorliggende uitwerkingsplan zijn geen rijksbelangen in het geding.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden. Voor dit uitwerkingsplan wordt getoetst aan deze nieuwe regeling, die inhoudt dat de toelichting bij ruimtelijke plannen dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het project die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er ook gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied. In onderhavige situatie is sprake van 32 woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Per saldo is sprake van een afname van 12 woningen. De gemeente is op dit moment bezig met het actualiseren van het woningbouwprogramma op basis van de regionale afspraken die in februari 2019 zijn gemaakt en bevestigd door de provincie. De te realiseren capaciteit valt binnen de gemaakte regionale afspraken. Het is de verwachting dat het vernieuwde woningbouwprogramma in het eerste kwartaal van 2020 wordt vastgesteld.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân 2014.

3.2 Provinciaal beleid

Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 21 februari 2018 in werking getreden. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Volgens de verordening valt de locatie van het uitwerkingsplan binnen het bestaand stedelijk gebied.

In artikel 3 van de verordening is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken worden indien het woningbouwproject niet meer dan 11 woningen bevat en gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied. In onderhavige situatie is sprake van een afname van 8 woningen. In de volgende paragraaf wordt beschreven dat het plan binnen het woonplan van de gemeente past. Aanvullend hierop is de gemeente op dit moment bezig met het actualiseren van zijn woningbouwprogramma op basis van de regionale afspraken die in februari 2019 zijn gemaakt. De te realiseren capaciteit valt binnen de gemaakte regionale afspraken.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân 2014.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonvisie gemeente Heerenveen 2015-2020

Dit uitwerkingsplan voorziet in nieuwbouw van 32 woningen in twee woongebouwen op de aangewezen herontwikkelingslocatie Sinnebuorren. Het gaat hier om een samenwerkingsverband tussen woningcorporatie Elkien en gemeente Heerenveen.

In de woonvisie zijn concrete prestatieafspraken gemaakt met woningbouwcorporaties en huurdersorganisaties over de opgaven in de sociale huursector. in de visie staan 4 thema's centraal:

  • 1. De match tussen vraag en aanbod: naar een optimale woningvoorraad.
  • 2. Goed wonen voor iedereen: betaalbaarheid en beschikbaarheid van woningen.
  • 3. Kwaliteit en Verduurzaming: naar een duurzame woningvoorraad.
  • 4. Wonen, zorg en welzijn: aandacht voor vergrijzing en kwetsbare groepen.

Volgens deze visie is verduurzaming van de woningvoorraad noodzakelijk. Bijna een kwart van de corporatiewoningen in de gemeente Heerenveen heeft energielabel E, F of G. Akkrum is een van de dorpen met de hoogste concentratie corporatiewoningen met lage energielabels. De opgave is een duurzame huurwoningenvoorraad in 2020 zonder labels E, F of G. De nieuwbouw van 32 woningen in twee woongebouwen in plaats van de huidige bebouwing met energielabel C, D en E levert een positieve bijdrage aan de gestelde opgave.

Woningbouwprogramma 2014-2020 (peildatum 01-09-15)

Binnen de regio Zuidoost Friesland, die de gemeenten Smallingerland, Ooststellingwerf, Weststellingwerf, Opsterland en Heerenveen omvat, zijn woningbouwafspraken gemaakt, die instemming hebben van Gedeputeerde de Staten van Fryslân. De woningbehoefte voor de regio en de verschillende gemeenten is gerelateerd aan de bevolkings- en huishoudensprognose Fryslân uit 2017, waar voor de gemeente Heerenveen van 2016 tot 2026 in de bouw van 1313 woningen wordt voorzien. De regionale woningbouwafspraken betreffen zowel binnenstedelijk gebied als uitleggebied.

Het woningbouwprogramma 2014-2020 is op 9 september 2014 vastgesteld door het college van B&W. In dit programma wordt de stand van zaken van het woningbouwprogramma peildatum 1 september 2015 aangegeven. Het woningbouwprogramma 2014-2020 geeft een overzicht van de realiseerbare capaciteit in verschillende deelgebieden in de gemeente. De 32 woningen die in dit uitwerkingsplan worden mogelijk gemaakt zijn in het woningbouwprogramma opgenomen.

Aanvullend hierop is de gemeente op dit moment bezig met het actualiseren van zijn woningbouwprogramma op basis van de regionale afspraken die in februari 2019 zijn gemaakt.

3.3.2 Welstandsnota 2016

De ‘Welstandsnota 2016’ is vastgesteld door de gemeenteraad van Heerenveen op 21-12 2015. Bouwplannen worden getoetst aan redelijke eisen van welstand, op grond van de welstandsnota. Het welstandsbeleid is een onderdeel van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de gemeente. Welstand is niet alles bepalend, maar doet mee in het geheel. Het belang van een goede ruimtelijke structuur staat voorop. De vormgeving van bouwplannen draagt hier aan bij. Uitgangspunt voor het welstandsbeleid is 'loslaten waar het kan, sturen waar nodig'.

De welstandsnota bevat een gebiedsindelingskaart. Gebieden zijn zodanig begrensd, dat er sprake is van een bepaalde mate van ruimtelijke samenhang, en daarmee een bepaald eigen karakter, vaak samenhangend met ontstaan, functie en ligging van een gebied. De gebiedenkaart verbeeldt de structuur / opbouw van Heerenveen en sluit nauw aan bij andere instrumenten voor ruimtelijk kwaliteitsbeleid. Per gebied is een beleidsintentie geformuleerd. Daarnaast zijn per gebied welstandscriteria opgesteld. Ook voor dit gebied is een apart beeldkwaliteitsplan opgeteld (zie bijlage 1). In dit beeldkwaliteitplan wordt het welstandsbeleid beschreven waar bij de ontwikkeling van de nieuwe woningen rekening mee dient te worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

In onderstaande paragrafen wordt een overzicht gegeven van de voor het nieuw op te stellen uitwerkingsplan relevante milieuaspecten. Milieuaspecten zijn een belangrijk onderdeel van de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het uitwerkingsplan. Eventuele milieuaspecten kunnen, voorzover mogelijk en noodzakelijk, vertaald worden in de regeling van dit uitwerkingsplan.

4.1 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs uit te sluiten is.

Ten oosten en westen van het plangebied overheerst de woonfunctie. Desondanks bevindt zich ten zuiden van het plangebied een bedrijventerrein en ten noorden overheerst de centrumfunctie. Daarom is er sprake van een gemengd gebied.

Aan de overkant van de Ulbe Twijnstrawei, ten zuiden van het plangebied, bevindt zich een bedrijf uit milieucategorie 3. Voor dit bedrijf geldt een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. De afstand tussen het bedrijf en het plangebied bedraagt 43 meter. Hiermee vormt de bedrijfsactiviteit dus geen belemmering voor de ontwikkeling van woningbouw in het plangebied.

Op 125 meter afstand ligt op het bedrijventerrein Polsleatwei ook een bedrijf in milieucategorie 4, inhoudende dat een afstand van 200 meter aangehouden zou moeten worden. Wederom, kan hier een stap terug worden genomen omdat het om een gemengd gebied gaat. Er wordt hierbij uitgegaan van 100 meter. Dit maakt het aannemelijk dat het ontwikkelen van woningen op 125 meter afstand geen probleem is. Bovendien bestaat de huidige situatie van het plangebied ook uit woningen. Verderop aan de Polsleat 13 bevindt zich een bedrijf uit milieucategorie 4.1 waarvoor een richtafstand van 100 meter in gemengd gebied geldt. Dit bedrijf ligt op meer dan 200 meter afstand. Er wordt dus aan de richtafstand voldaan.

Ten noorden van het plangebied bevindt zich op 104 meter afstand het centrum. Hier zijn bedrijven uit categorie 2 toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter, die binnen een gemengd gebied zelfs kan worden verminderd tot 10 meter. Het plangebied bevindt zich dus op voldoende afstand van het centrum.

De conclusie is dat aan de richtafstanden wordt voldaan. Als gevolg van de ontwikkeling worden dus geen bedrijven in hun bedrijfsvoering beperkt en ter plaatse van de geprojecteerde woningen is sprake van een goed woonklimaat. Er is in de beoogde situatie dan ook sprake van een verantwoorde milieuzonering.

4.2 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied is geen sprake van Natura 2000-gebieden. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied, treden geen nadelige effecten op voor NNN- en Natura 2000-gebieden. Het plangebied is door de Provincie niet aangewezen als weidevogelleefgebied. Verstoring van weidevogels is daarom niet aan de orde.

Stikstof

In Nederland staan veel Natura 2000-gebieden onder druk door een overbelasting van stikstofdepositie. In het Programma Aanpak Stikstof (PAS) zijn alle Natura 2000-gebieden opgenomen waar ten minste één stikstofgevoelig habitat voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof. Ook kleinschalige initiatieven kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie en moeten om die reden daarop worden beoordeeld. Voor kleine plannen waarvan op voorhand (en goed gemotiveerd) kan worden onderbouwd dat deze - vanwege bijvoorbeeld de grote afstand tot Natura 2000-gebieden - geen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de relevante Natura 2000-gebieden, kan een passende beoordeling van de stikstofdepositie achterwege blijven. Hiermee geeft het ministerie ruimte voor een kwalitatieve onderbouwing voor kleine projecten, waarvan op voorhand met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen (significant) negatief effect is op de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Bij kleine stedelijke ontwikkelingsprojecten, zoals woningbouwplannen, gemengde stedelijke functies of solitaire bedrijven met een beperkte milieubelasting geldt dat er in de gebruiksfase alleen vanuit verkeer enige stikstofemissie te verwachten, aangezien er vanaf nu gasloos gebouwd moet worden. Effecten van stikstof vanwege wegverkeer hebben een beperkt bereik. Dergelijke bronnen zijn namelijk dichtbij de grond geplaatst, waardoor de stikstof snel neerslaat. Onder de PAS werd een effectafstand voor hoofdwegen of hoofdvaarwegen van respectievelijk 3 of 5 kilometer ten opzichte van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat gerekend.

Door de kleinschaligheid van de aanvraag, gaat in de 'gebruiksfase' om een zeer beperkte toename van verkeersbewegingen die op gaan in het grotere aantal verkeersbewegingen van de omliggende ontsluitingswegen (Rijksweg). Het is daarom op voorhand duidelijk dat deze verkeersbewegingen in redelijkheid, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

Een toename van stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden is op basis van de afstand en de aard van de ontwikkeling op voorhand niet te verachten. Om negatieve effecten uit te kunnen sluiten is ervoor gekozen een AERIUS-berekening uit te voeren. De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf-bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0.00 mol N/ha/jaar. Dit bestand is als Bijlage 2 opgenomen. Er treedt door stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Soortenbescherming

In 2018 is er voor de Ulbe Twijnstrawei en Rakswâl een ecologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 3). Hieruit blijkt dat er geen verblijfsplaatsen van vleermuizen of gierzwaluwen voorkomen in het gebied. Wel is er een spreeuwennest aangetroffen. Als gevolg hiervan dient rekening gehouden te worden met de activiteit in het nest. Zolang er wordt gebroed of de jongen nog niet zijn uitgevlogen, mag het pand waar het nest zich bevindt nog niet worden gesloopt. Hier wordt bij de uitwerking van de plannen rekening mee gehouden.

4.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones of bij bepaalde veranderingen aan de weg zelf (zoals het verhogen van de maximumsnelheid of het uitbreiden van het aantal rijstroken) moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

De nieuw te bouwen woningen zijn gelegen langs 30 km wegen. Conform artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh.) heeft een 30 km weg geen geluidszone en zijn de grenswaarden van de Wgh. niet van toepassing. Nader onderzoek naar wegverkeerslawaai is niet nodig.

De nieuw te bouwen woningen zijn echter wel gelegen binnen de wettelijke geluidszone van het gezoneerde industrieterrein Spikerboor. In 2014 is door de FUMO een akoestisch onderzoek gedaan naar weg- en industrielawaai voor de hele wijk Sinnebuorren (Bijlage 4). In dit onderzoek is het ontwerp voor de gewenste woongebouwen al meegenomen. Voor de appartementen binnen de wettelijke geluidszone van het industrieterrein “Spikerboor” zijn in het kader van industrielawaai nog hogere waarden vastgesteld.

4.4 Bodem

Op grond van het Bro moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Het plangebied is in het kader van de geldende bestemmingsplannen geschikt bevonden voor woningbouw. In dat kader zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd, waaruit is gebleken dat in algemene zin sprake is van slechts lichte overschrijdingen van de streefwaarden. De gronden zijn in de huidige situatie geschikt voor de woonfunctie. In het kader van dit uitwerkingsplan is een bodemonderzoek daarom niet nodig.

Het aspect bodem staat de vaststelling van het uitwerkingsplan derhalve niet in de weg. Wel dient ten tijde van een omgevingsvergunningsaanvraag voor het onderdeel bouwen de bodemkwaliteit opnieuw in kaart te worden gebracht middels het aanleveren van een verkennend bodemonderzoek. Hierbij dient ook te worden onderzocht in welke mate de stof PFAS in de grond aanwezig is en wat de effecten zijn wanneer delen van de gronden afgegraven en verplaatst worden. Dit speelt in het kader van het uitwerkingsplan nog geen rol.

4.5 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het uitwerkingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Toetsing
Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20191022-2-21631, Bijlage 5). De watertoets inclusief uitgangspuntennotitie is als bijlage bij de toelichting toegevoegd. De uitkomst is dat de normale procedure moet worden gevolgd. Dit houdt in dat de aanwezige wateraspecten van invloed zijn op het plan.

Hoofdwateren

Het plangebied ligt binnen de beschermingszone van een hoofdwater. Dit water heeft een beschermingszone van 5 meter. In dit uitwerkingsplan wordt rekening gehouden met deze zone. Binnen deze zone wordt dan ook niet gebouwd.

Vrij voor de boezem

Het plangebied ligt vrij voor de boezem. Dit wil zeggen dat het gebied niet is beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Bij het bepalen van de aanleghoogte moet daarom rekening worden gehouden met de overstromingskans.

Rioolwaterzuivering

Ten zuiden van het plangebied ligt een Rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Hiervoor geldt een afstand van 100 meter tot woningen in gemengd gebied, waar het plan aan voldoet.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische objecten. Wel is er volgens de Cultuurhistorische Kaart Fryslân sprake van onregelmatige blokverkaveling. Dit duidt erop dat de begrenzing van het gebied een natuurlijke oorsprong heeft, namelijk: de oude rivier de Boarne.

Met de stedenbouwkundige opzet is rekening gehouden met de van oudsher natuurlijke verkavelingsgrens. Daarom is het noordelijke woningblok gedraaid en volgt het de meanderende oever van de huidige Polsleat. Hierdoor wordt geen afbreuk gedaan aan de structuren in de omgeving. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

4.7 Archeologie

In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor Akkrum wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Hieruit blijkt dat zich in het plangebied op enige diepte archeologische lagen bevinden uit de steentijd, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom een karterend (boor)onderzoek aan bij ingrepen van meer dan 5000 m2. Dit is hier dus niet nodig.

Ook kunnen zich in het plangebied archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 500m² een karterend archeologisch onderzoek uit te laten voeren voor de periode ijzertijd - middeleeuwen.

Dit archeologisch onderzoek moet bestaan uit minimaal zes boringen per hectare, met een minimum van zes boringen per plan, waarbij duidelijk wordt of er vindplaatsen in het plangebied aanwezig zijn. De resultaten van het karterend onderzoek kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden. Mocht het plangebied een bebouwde kom betreffen, dan dient in de onderzoeksstrategie rekening te worden gehouden met recente verstoringen die zich kunnen hebben voorgedaan. Worden er een of meerdere vindplaatsen worden aangetroffen, dan zal uit nader (waarderend) onderzoek moeten blijken hoe waardevol deze vindplaatsen zijn. De aard van dit waarderend (vervolg)onderzoek hangt af van het type aangetroffen vindplaats.

De geplande ingreep beslaat meer dan 500 m2. Daarom is in het kader van het bestemmingsplan in juni 2014 al een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek uitgevoerd voor de hele wijk, gevolgd door een Waarderend Archeologisch Veldonderzoek in september 2014. Het Waarderend Archeologisch Veldonderzoek ging alleen in op het deel van de wijk waar een oude terp is gevonden. Dit gebied is met een rode markering weergegeven in figuur 4.2.

Uit het Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek (Bijlage 6) blijkt dat onder het noordelijke deel van het plangebied een pleistocene zandkop ligt. De gevonden zandkop is weergegeven in figuur 4.2 door middel van een gele markering. De archeologische vondst lijkt een geschikte vestigingsplek voor mensen te zijn geweest tijdens de steentijd. Aangezien archeologische resten in goede staat kunnen verkeren, wordt geadviseerd niet dieper dan 2,5 meter te graven in het geel gearceerde gebied. Met dit plan wordt de grens van 2,5 meter niet overschreden. De mogelijk aanwezige archeologische resten zullen dus niet worden aangetast. Dit maakt verder onderzoek niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.AkkSinnebuorren-VA01_0006.png"

Figuur 4.2 Advieskaart Verkennend Archeologisch Veldonderzoek Akkrum, Sinnebuorren

4.8 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Met de uitwerking van dit plan is sprake van een afname van 12 woningen. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan (Bijlage 7).

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

In het kader van het geldende bestemmingsplan zijn voor het plangebied een aantal risicobronnen onderzocht (Bijlage 7). De volgende risicobronnen bleken relevant voor het plangebied:

1. Rijksweg A32 met transport van gevaarlijke stoffen

Verantwoording Plaatsgebonden risico (PR)

De risicocontour van het PR 10-6/jaar ligt binnen het tracé van de A32. Vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het daardoor veroorzaakte PR bestaan derhalve geen beperkingen voor de besloten ontwikkeling.

Verantwoording Groepsrisico (GR)

Voor de bebouwing binnen een zone van 200 meter binnen het hoofdwegennet moeten gemeenten rekening houden met het groepsrisico. Het plangebied bevindt zich op meer dan 200 meter afstand van het tracé van de A32. Dit betekent dat een nadere verantwoording groepsrisico achterwege kan blijven.

2. Hogedruk aardgasleiding (buisleiding N506-02)

Verantwoording Plaatsgebonden risico (PR)

Figuur 4.3 laat een buisleiding in de buurt van het plangebied zien. De afstand van de buisleiding N506-02 tot aan de rand van het plangebied bedraagt ongeveer 700 meter. De risicocontour van het PR 10-6/jaar bedraagt 0 meter. Het plaatsgebonden risico levert derhalve geen beperkingen op voor de in dit uitwerkingsplan besloten ontwikkeling.

Verantwoording Groepsrisico (GR)

De buisleiding in figuur 4.3 heeft een invloedgebied van 140 meter. In voorliggend geval is het plangebied gelegen buiten deze grens en is het nader verantwoorden van het groepsrisico niet noodzakelijk. De aardgastransportleiding levert derhalve geen belemmering op voor het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.AkkSinnebuorren-VA01_0007.png"

Figuur 4.3 Tracé buisleiding ten opzichte van het plangebied

3. Spoor met transport gevaarlijke stoffen

Op ruim 500 meter van het plangebied ligt de spoorlijn van Zwolle naar Leeuwarden. Over dit traject vindt geen structureel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Verantwoording van het risico afkomstig van dit spoortraject is dan ook niet aan de orde.

4. Bedrijven met een risicocontour

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die omgeven zijn door een risicocontour

Verantwoording van het risico is dan ook niet aan de orde.

Conclusie:

Het plangebied bevindt zich niet binnen:

  • de risicocontour van bedrijven;
  • een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen over spoor of snelweg.

4.10 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Algemeen

Het uitwerkingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2008. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2008 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit uitwerkingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden, met inachtneming van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het uitwerkingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Verbeelding

Het uitwerkingsplan gaat vergezeld met een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied met het toekomstige bouwvlak en bestemming weergegeven. Voor dit gebied vervangt het uitwerkingsplan de bestemming 'Wonen - Uit te werken' van de gronden in het bestemmingsplan Sinnebuorren te Akkrum. Na onherroepelijk worden van het uitwerkingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan Sinnebuorren te Akkrum.

5.3 Regels

Voor de woningen in het plangebied is de bestemming 'Wonen - Woongebouw' opgenomen. Hierbij is rekening gehouden met de uitwerkingsregels zoals genoemd in paragraaf 1.3. Dit betekent dat de woongebouwen binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd moeten worden met een maximale bouwhoogte van 16 meter. In het plangebied zijn maximaal 32 woningen toegestaan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een uitwerkingsplan. Deze is gedeeltelijk aangetoond in de voorgaande paragrafen. Ook spelen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid een rol.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

De gronden zijn eigendom van de woningbouwcorporatie. De kosten voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is overleg gevoerd met de betrokken adviespartners en overheden. Verder Is een mogelijkheid tot inspraak geboden aan de hand van het schetsontwerp. In dit kader heeft de provincie op het plan gereageerd en is tevens één inspraakreactie ontvangen. Beide reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het uitwerkingsplan.

Zienswijze

Vervolgens is het ontwerpuitwerkingsplan voor zes weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan een ieder de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Hierbij is één zienswijze ingediend door de Provincie Fryslân. De inhoud van deze zienswijze is opgenomen in het Vaststellingsbesluit. De in het vaststellingsbesluit voorgestelde wijziging is opgenomen in het plan.

Beroep

Het uitwerkingsplan is vervolgens vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Tegen dit besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.