direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw
Plan: Buitengebied 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0070.BPBUITENGEBIED2013-VAS2

Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw

Zie voor de uitleg van de bestemming paragraaf 5.4 Agrarisch - Glastuinbouw in de toelichting.

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsgebouwen en overkappingen, waaronder kassen, schuurkassen, warenhuizen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, ten behoeve van glastuinbouwbedrijven;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. wegen en paden;
  • e. water;

met de daarbijbehorende:

  • f. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
  • g. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
  • h. tuinen, erven en terreinen;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van waterbassins.
4.2 Bouwregels

Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels aan de bestemming zijn toegevoegd.

4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in 4.1 onder a en f bedoelde bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde glastuinbouwbedrijf worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen, waaronder kassen, schuurkassen, warenhuizen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, zal per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan 70% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van de glasopstanden ten hoogste 120% van de bestaande gezamenlijke oppervlakte van de glasopstanden zal bedragen;
  • c. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bestemmingsvlak bedragen, tenzij het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning uitgesloten”, in welk geval geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • d. de bedrijfsgebouwen en overkappingen zullen tenminste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand ten minste de in het verleden toegelaten bestaande afstand bedraagt;
  • e. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  • f. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Oppervlakte per gebouw   Goothoogte in m   Dakhelling in °   Bouwhoogte in m  
  max.   max.   min.   max.   max.  
Bedrijfsgebouw of overkapping   zie 4.2.1 onder b   6,00   20   60   14,00  
kassen, schuurkassen, warenhuizen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen   zie 4.2.1 onder b   6,00   -   60   8,00  
Bedrijfswoning   200 m²   5,50   15   60   9,00  

4.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in 4.1. onder g genoemde aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning zal ten hoogste 100 m² bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 100 % van de oppervlakte van de bedrijfswoning zal bedragen;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning ten hoogste 50% van het erf zal bedragen;
  • c. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een aangebouwd bijgebouw zal ten hoogste gelijk zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning waaraan wordt gebouwd, plus 0,25 m, met dien verstande dat de goothoogte van een aan- of uitbouw of een aangebouwd bijgebouw niet meer mag bedragen dan 4,00 m;
  • d. de onderlinge afstand tussen een bedrijfswoning en een bijgebouw zal ten hoogste 25,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand groter is, in welk geval de bestaande afstand als maximum geldt;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een bijgebouw zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
4.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een waterbassin zal ten hoogste 7,00 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen binnen de bouwpercelen achter de voorgevel van de bedrijfswoning(en) of de bedrijfsgebouw(en) ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • c. de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • d. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken en paardrijbakken worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 10,00 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Ondergeschikte tweede tak

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.1 onder a in die zin dat bouwwerken ten behoeve van een ondergeschikte tweede tak worden gebouwd, mits:

  • a. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de ondergeschikte tweede takken per glastuinbouwbedrijf ten hoogste 500 m² zal bedragen;
  • b. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • c. tevens de in 4.5.1 genoemde vergunning wordt verleend.
4.3.2 Afstand bedrijfswoning tot de weg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.1 onder e in die zin dat de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg wordt verkleind, mits:

  • a. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.3.3 Situering aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.2 onder a in die zin dat een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping minder dan 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan wordt gebouwd, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.
4.3.4 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.3 onder d in die zin dat paardrijbakken worden toegestaan, mits:

  • tevens de in 4.5.5 bedoelde vergunning is verleend.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op het gestelde in Artikel 45 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan genoemd in 4.1 onder a en f;
  • b. het splitsen van een bedrijfswoning zodanig dat er meer dan één woning ontstaat;
  • c. het opslaan van agrarische producten binnen het bestemmingsvlak voor zover het gronden betreft die zijn gelegen buiten de gebouwen;
  • d. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    • 1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    • 2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
    • 3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
    • 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    • 5. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
  • e. het gebruik van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, voor (mantel)zorg;
  • f. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • h. het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak;
  • i. het gebruik van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, zodanig dat, indien de lichtsterkte in de bedrijfsgebouwen meer dan 150 lux bedraagt, de lichtuitstraling vanuit de gevels van de bedrijfsgebouwen tussen 20.00 uur en 6.00 uur met minder dan 90% wordt gereduceerd;
  • j. het gebruik van bestaande kassen zodanig dat de lichtuitstraling vanuit de gevels van de kassen waarin assimilatiebelichting wordt toegepast, met minder dan 95% wordt gereduceerd.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Ondergeschikte tweede tak

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.4. onder a in die zin dat de uitoefening van een glastuinbouwbedrijf, al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten, wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak in de vorm van de in bijlage 2 opgenomen bedrijvigheid dan wel met een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, mits:

  • a. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • b. parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
  • c. wordt voldaan aan de per ondergeschikte tweede tak in de tabel van bijlage 2 genoemde specifieke criteria;
  • d. tevens de in 4.3.1 genoemde vergunning wordt verleend;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.5.2 Inwoning

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.4 onder b en toestaan dat een bedrijfswoning al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten wordt gebruikt voor meer dan één huishouden, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede (huishouden van een) persoon;
  • b. er geen sprake is van een tweede bedrijfswoning;
  • c. de huisvesting van een tweede (huishouden van een) persoon noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch glastuinbouwbedrijf dan wel de huisvesting noodzakelijk is in verband met de continuïteit en duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
  • d. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot;
  • e. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.5.3 (Mantel)zorg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.4 onder e en f in die zin dat een bedrijfswoning, aan- of uitbouw en/of bijgebouw, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor bewoning ten behoeve van mantelzorg, mits:

  • a. de bewoning uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van (mantel)zorg voor personen;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. de functie ondergeschikt aan de woonfunctie wordt toegevoegd en er geen sprake is van een zelfstandige woning;
  • d. de oppervlakte voor mantelzorg per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 100 m².
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.5.4 Klein kamperen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.4 onder g in die zin dat de gronden tevens worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:

  • a. het maximum aantal kampeerterreinen binnen het plangebied ten hoogste 30 zal bedragen;
  • b. het aantal te plaatsen kampeermiddelen per kampeerterrein ten hoogste 25 bedraagt;
  • c. er geen stacaravans worden geplaatst en/of seizoenplaatsen worden ingericht;
  • d. het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot 1 november;
  • e. sanitaire voorzieningen in bestaande gebouwen wordt ondergebracht;
  • f. de afstand tussen de kampeermiddelen en de aanwezige bebouwing op het perceel ten hoogste 100,00 m bedraagt;
  • g. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot de dichtstbijzijnde gevel van een naastgelegen woonhuis ten minste 50,00 m bedraagt;
  • h. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot de buitengrenzen van een bestaand kampeerterrein ten minste 100,00 m bedraagt;
  • i. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • j. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • k. aangetoond wordt dat de realisatie van een kleinschalig kampeerterrein niet in strijd is met de ecologische en archeologische waarden en de externe veiligheid;
  • l. voorafgaande aan de realisatie van een kleinschalig kampeerterrein wordt overlegd met het waterschap;
  • m. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • n. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.5.5 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.4. onder h in die zin dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:

  • a. de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
  • b. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
  • c. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt
  • d. de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 1.200 m² bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van lichtmasten of naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken ten behoeve van de verlichting van paardrijbakken ten hoogste 5,00 m zal bedragen;
  • f. de lichtmasten uitsluitend gericht zijn op de paardrijbak;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3,00 m zal bedragen.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Wijzigen naar agrarisch

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' ten behoeve van de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch', mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de artikel 3 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf” met inbegrip van een daarbinnen gelegen bouwvlak ter plaatse wordt aangebracht;
  • c. de omvang van het bouwvlak maximaal 1,50 dan wel 3,00 hectare zal bedragen, waarbij de criteria van 3.7.1 respectievelijk 3.7.2 bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid van overeenkomstige toepassing zijn;
  • d. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.6.2 Wijzigen ten behoeve van functieverandering

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Voormalige boerderijpanden', ten behoeve van een functieverandering van een bestemmingsvlak, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van de artikelen 6, 30 of 32 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de glastuinbouwfunctie ter plaatse is beëindigd;
  • c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. de functie ondergebracht wordt in de bestaande gebouwen, niet zijnde kassen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging, waarbij de woonfunctie gehandhaafd moet blijven en waarbij in ondergeschikte mate aanvullende nieuwbouw gepleegd mag worden;
  • e. de kassen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen worden gesaneerd;
  • f. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning;
  • g. beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
  • h. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • i. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.