direct naar inhoud van Artikel 30 Wonen - 2
Plan: Buitengebied 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0070.BPBUITENGEBIED2013-VAS2

Artikel 30 Wonen - 2

Zie voor de uitleg van de bestemming paragraaf 5.29 Wonen - 2 in de toelichting.

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, alsmede:
    • 1. een theeschenkerij, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - theeschenkerij;
    • 2. een zorginstelling, ter plaatse van de aanduiding "zorginstelling";
    • 3. logies met ontbijt, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - logies met ontbijt";
    • 4. een theeschenkerij en botenverhuur, ter plaatse van de aanduiding "gemengd";
    • 5. een kleinschalig kampeerterrein, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - minicamping";
    • 6. een gezinsvervangend tehuis, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - gezinsvervangend tehuis";
  • c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. wegen en paden;
  • g. water;
  • h. een paardrijbak met bijbehorende afscheiding, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paardrijbak";

met de daarbijbehorende:

  • i. tuinen, erven en terreinen;
  • j. bouwwerken geen gebouwen zijnde;

waarbij:

    • 1. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm", het behoud en het herstel van de bestaande hoofdvormen van de cultuurhistorisch waardevolle woonhuizen wordt nagestreefd, zoals die zijn beschreven in Bijlage 5 van de toelichting;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek", de instandhouding van de bestaande karakteristieke waarden van gebouwen wordt nagestreefd, zoals die zijn beschreven in Bijlage 5 van de toelichting.
30.2 Bouwregels
30.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. per bestemmingsvlak zal ten hoogste één woonhuis worden gebouwd;
  • c. de oppervlakte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 200 m² bedragen;
  • d. de goothoogte van een woonhuis zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
  • e. de dakhelling van een woonhuis zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een woonhuis zal ten hoogste 9,00 m bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder c, d en e gelden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm" de volgende bouwregels:
    • 1. een waardevolle hoofdvorm zal binnen het gebied ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm" worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte, goothoogte en dakhelling van een waardevolle hoofdvorm zal ten minste en ten hoogste de bestaande oppervlakte, goothoogte, nokrichting en dakhelling bedragen.
30.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 100 m² bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw zal bedragen;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw ten hoogste 50% van het erf zal bedragen;
  • c. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een aangebouwd bijgebouw zal ten hoogste gelijk zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, plus 0,25 m, met dien verstande dat de goothoogte van een aan- of uitbouw of een aangebouwd bijgebouw niet meer mag bedragen dan 4,00 m;
  • d. de onderlinge afstand tussen een hoofdgebouw en een bijgebouw zal ten hoogste 25,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand groter is, in welk geval de bestaande afstand als maximum geldt;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een bijgebouw zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
30.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 8,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van vrijstaande reclameobjecten, geen vlaggenmasten zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
  • d. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en paardrijbakken worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 10,00 m bedragen.
30.3 Afwijken van de bouwregels
30.3.1 Afwijken maatvoeringen waardevolle hoofdvormen 1

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 30.2.1 onder g in die zin dat in ondergeschikte mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen en gevelindeling van de waardevolle hoofdvorm, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bestaande hoofdvorm van het cultuurhistorisch waardevolle boerderijpand.
30.3.2 Afwijken maatvoeringen waardevolle hoofdvormen 2

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 30.2.1 onder g in die zin dat wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen van een waardevolle hoofdvorm, mits:

  • a. er vanuit architectonisch oogpunt een hoogwaardige versterking van de ruimtelijke kwaliteit en het omgevingsbeeld wordt bewerkstelligd;
  • b. de bouwhoogte van het gebouw ten hoogste 12,00 m zal bedragen en het woonhuis zal worden voorzien van een kap;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
30.3.3 Afwijken maatvoeringen kleine woonhuizen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de leden 30.2.1 en 30.2.2 in die zin dat ten behoeve van het vergroten van de woonruimte met behoud van de waarde van het kleine woonhuis, afgeweken wordt van de vereiste ondergeschiktheid van aan- en uitbouwen en bijgebouwen qua afmetingen aan het hoofdgebouw, mits:

  • a. er sprake is van een architectonisch hoogwaardig bouwplan waarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de waarden van het kleine woonhuis;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de aanbouwen, uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen ten hoogste 300 m² zal bedragen;
  • c. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw ten hoogste 4,50 m zal bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw ten hoogste 9,00 m zal bedragen;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
30.3.4 Situering aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 30.2.2 onder a in die zin dat een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping minder dan 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan wordt gebouwd, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.
30.3.5 Vergroten oppervlakte aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 30.2.2 onder b in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 10% van de oppervlakte van het erf, exclusief de oppervlakte van het hoofdgebouw, mits:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de aanbouwen, uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen ten hoogste 300 m² zal bedragen;
  • b. de oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw zal bedragen;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
30.3.6 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 30.2.3 onder d in die zin dat paardrijbakken worden toegestaan, mits:

  • tevens de in 30.5.6 bedoelde vergunning is verleend.
30.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op het gestelde in Artikel 45 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van woonhuizen in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan een aan-huis-verbonden beroep, een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit of genoemd in 30.1 onder b;
  • b. het gebruik van gedeelten van een hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen bij het woonhuis, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    • 1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van het woonhuis, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    • 2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in het hoofdgebouw meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw;
    • 3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
    • 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    • 5. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
  • c. het gebruik van een woonhuis, inclusief aan- en uitbouwen, voor (mantel)zorg;
  • d. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • e. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning, anders dan ter plaatse van de aanduidingen "specifieke vorm van wonen - twee woningen" of "specifieke vorm van wonen - drie woningen" in welk geval een woonhuis gebruikt mag worden voor ten hoogste twee respectievelijk drie woningen;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden, tenzij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - logies met ontbijt";
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • h. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
  • i. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
30.5 Afwijken van de gebruiksregels
30.5.1 Theeschenkerij

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 30.4 onder a in die zin dat bij een woonhuis een theeschenkerij wordt gevestigd, mits:

  • a. de schenkerij binnen de bestaande bebouwing wordt gevestigd;
  • b. een klein buitenterras ten behoeve van de theeschenkerij mag worden aangelegd;
  • c. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de theeschenkerij maximaal 50 m², exclusief het terras, mag bedragen;
  • d. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
30.5.2 (Mantel)zorg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 30.4 onder c en d in die zin dat een woonhuis, aan- of uitbouw en/of bijgebouw, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor bewoning ten behoeve van mantelzorg, mits:

  • a. de bewoning uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van (mantel)zorg voor personen;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. de functie ondergeschikt aan de woonfunctie wordt toegevoegd en er geen sprake is van een zelfstandige woning;
  • d. de oppervlakte voor mantelzorg per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 100 m².
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
30.5.3 Recreatieappartementen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 30.4 onder f in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, worden gebruikt voor recreatieappartementen ten behoeve van recreatieve bewoning in het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen, en de bijgebouwen, mits:

  • a. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • b. de oppervlakte van het permanente woongedeelte van het hoofdgebouw niet minder mag bedragen dan 75 m²;
  • c. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • d. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • e. er vanwege de logiesverstrekking geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
  • f. de gezamenlijke oppervlakte die bij een woonhuis wordt gebruikt ten behoeve van nevenfuncties ten hoogste 100 m² bedraagt;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
30.5.4 Logies met ontbijt

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 30.4 onder f in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van logies met ontbijt, mits:

  • a. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het woonhuis, een aan- of uitbouw of een aangebouwd bijgebouw. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
  • b. de oppervlakte van het permanente woongedeelte van het woonhuis niet minder mag bedragen dan 75 m²;
  • c. er maximaal drie kamers met in totaal 10 slaapplaatsen gerealiseerd worden;
  • d. er geen keukenblok in de kamers wordt gemaakt;
  • e. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • f. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • g. er vanwege de logiesverstrekking geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
  • h. de gezamenlijke oppervlakte die bij een woonhuis wordt gebruikt ten behoeve van nevenfuncties ten hoogste 100 m² bedraagt;
  • i. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
30.5.5 Klein kamperen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 30.4 onder f in die zin dat de gronden tevens worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:

  • a. het maximum aantal kampeerterreinen binnen het plangebied ten hoogste 30 zal bedragen;
  • b. het aantal te plaatsen kampeermiddelen per kampeerterrein ten hoogste 15 bedraagt, tenzij het woonperceel een omvang en uitstraling heeft vergelijkbaar met een agrarisch bedrijfsperceel in welk geval het aantal te plaatsen kampeermiddelen per kampeerterrein ten hoogste 25 bedraagt;
  • c. er geen stacaravans worden geplaatst en/of seizoenplaatsen worden ingericht;
  • d. het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot 1 november;
  • e. sanitaire voorzieningen in bestaande gebouwen wordt ondergebracht;
  • f. de afstand tussen de kampeermiddelen en de aanwezige bebouwing op het perceel ten hoogste 100,00 m bedraagt;
  • g. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot de dichtstbijzijnde gevel van een naastgelegen woonhuis ten minste 50,00 m bedraagt;
  • h. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot de buitengrenzen van een bestaand kampeerterrein ten minste 100,00 m bedraagt;
  • i. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • j. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • k. aangetoond wordt dat de realisatie van een kleinschalig kampeerterrein niet in strijd is met de ecologische en archeologische waarden en de externe veiligheid;
  • l. voorafgaande aan de realisatie van een kleinschalig kampeerterrein wordt overlegd met het waterschap;
  • m. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • n. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
30.5.6 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 30.4 onder h in die zin dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:

  • a. de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
  • b. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens).
  • c. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt
  • d. de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 1.200 m² bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van lichtmasten of naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken ten behoeve van de verlichting van paardrijbakken ten hoogste 5,00 m zal bedragen;
  • f. de lichtmasten uitsluitend gericht zijn op de paardrijbak;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3,00 m zal bedragen.
30.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
30.6.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het (gedeeltelijk) verwijderen van de waardevolle hoofdvorm, ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm";
  • b. het (gedeeltelijk) verwijderen van karakteristieke gebouwen, ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek".
30.6.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 30.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
30.6.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, indien:

  • a. de bouwtechnische kwaliteit dusdanig slecht is dat hergebruik in alle redelijkheid niet mogelijk is;
  • b. het delen van een gebouw betreft die op zichzelf niet karakteristiek zijn en waarbij door verwijdering daarvan de waardevolle hoofdvorm of de karakteristieke waarden van het gebouw niet onevenredig wordt aangetast
  • c. toepassing wordt gegeven aan de afwijking genoemd in 30.3.2.

30.7 Wijzigingsbevoegdheid
30.7.1 Woningsplitsing

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een woonhuis wordt gebruikt voor meer dan één woning, mits:

  • a. deze wijziging uitsluitend wordt verleend in situaties waarin het hoofdgebouw vóór splitsing een omvang heeft van ten minste 300 m²;
  • b. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er niet meer dan twee woningen worden gevestigd;
  • c. de wijziging passend is in een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd woningbouwprogramma;
  • d. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.