direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Ameland
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0060.BG110206-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan Buitengebied Ameland voorziet in een herziene en geactualiseerde planologisch-juridische regeling voor het buitengebied. Dit bestemmingsplan maakt deel uit van de actualisering bestemmingsplannen gemeente Ameland. Het maken van een herziening voor het betreffende gebied past in het kader van de actualisering van de verouderde bestemmingsplannen in de gemeente Ameland.

Op 15 september 2003 heeft de gemeenteraad het “meerjarenplan bestemmingsplannen gemeente Ameland” vastgesteld. In dit plan is een programma opgezet voor het actualiseren van alle bestemmingsplannen op Ameland. Op 15 mei 2007 heeft het college, op basis van de startnotitie Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting, besloten de actualisering van de bestemmingsplannen projectmatig aan te pakken. De planning in het meerjarenplan is geactualiseerd. Herzien worden/zijn onder meer de bestemmingsplannen voor het recreatieterrein Nes-Buren, de recreatieterreinen Hollum en voor de kernen Hollum, Ballum, Nes en Buren. Met dit bestemmingsplan wordt het bestemmingsplan voor het buitengebied herzien.

1.2 Plangebied

Het plangebied omvat het buitengebied van de gemeente Ameland, met uitzondering van de kernen en grote verblijfsrecreatieve terreinen. Onderstaand figuur geeft het plangebied weer. De volgende gebieden zijn buiten het plangebied gelaten: het Waddengebied, de Havens en de kernen Hollum, Ballum, Nes en Buren. Daarnaast worden de grotere recreatieterreinen bij Hollum, Ballum, Nes en Buren in een apart bestemmingsplan geregeld. Het plangebied is in bijgaand figuur te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0060.BG110206-VO01_0001.jpg"

Figuur: Ligging plangebied

1.3 Vigerende regeling

Voor het plangebied van dit bestemmingsplan is momenteel de beheersverordening Buitengebied van kracht. Deze beheersverordening is vastgesteld op 21 mei 2013. De beheersverordening vervangt in planologisch-juridische zin de volgende bestemmingsplannen:

  • bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld op 17 augustus 1998);
  • bestemmingsplan Binnenduinrandzone Hollum-Ballum 1996 (vastgesteld op 14 september 1998).

De beheersverordening moet gezien worden als een tijdelijke overbrugging naar een nieuw bestemmingsplan. Met het opstellen van dit bestemmingsplan Buitengebied wordt hier in voorzien.

1.4 Functie bestemmingsplan

Het bestemmingsplan regelt het gebruik van gronden, stuurt ontwikkelingen en is het instrument dat juridisch vorm krijgt door middel van een verbeelding (een plankaart) en planregels. In het plan is te lezen welke regels gelden voor het bebouwen en gebruiken van gronden. Het bestemmingsplan actualiseert de bestaande verouderde regels uit 1998, en stelt een actueel beheerkader voor bestaande functies.

Het buitengebied wordt echter niet 'op slot' gezet; er wordt enige ruimte geboden voor nieuwe ontwikkelingen ten behoeve van bestaande functies. Deze nieuwe ontwikkelingen zullen echter afgestemd moeten worden op de identiteit van het landschap om de specifieke waarden van het buitengebied te kunnen bewaren en te beschermen. Ingrijpende ontwikkelingen worden met dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Dergelijke projecten kunnen, als ze zich voordoen, met een omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt of met een apart bestemmingsplan.

1.5 Algemene uitgangspunten

De gemeente heeft als inzet dat het nieuwe Bestemmingsplan Buitengebied een actueel en goed toepasbaar juridisch-planologisch instrument voor de gemeente en de burger biedt. Hiervoor zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied is een actualisatie van de vigerende bestemmingsplannen; bestaande planologische rechten blijven zo mogelijk op de oude voet gehandhaafd:
  • niet méér regelen dan noodzakelijk voor een praktisch hanteerbaar plan;
  • met het integrale bestemmingsplan blijft centraal staan dat processen in het buitengebied daadwerkelijk gestuurd kunnen worden;
  • een flexibel bestemmingsplan, waarmee het gemeentebestuur, ook in de toekomst, in staat is op voorzienbare ontwikkelingen in te spelen en/of deze te begeleiden;
  • met name dié zaken regelen waarop met het bestemmingsplan daadwerkelijk invloed kan worden uitgeoefend, zoals nieuwe ontwikkelingen, functietoekenning, functiewijziging, ruimtelijke hoofdvorm van bebouwing, en dergelijke;
  • regels ter bescherming van bijzondere waarden van bodem, natuur, landschap en cultuurhistorie;
  • geen zaken regelen waarvoor al doelmatige wetgeving of verordeningen bestaan, zoals voor het milieu- en waterbeleid.

Het bestemmingsplan Buitengebied is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de inwoners "online" informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is de juridisch bindende versie. Het bestemmingsplan is opgezet volgens de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012).

1.6 Nota van uitgangspunten

Als eerste stap om te komen tot een nieuw bestemmingsplan buitengebied is in 2012 de Nota van uitgangspunten In deze Nota van uitgangspunten wordt voor een aantal belangrijke thema's en gebieden (nieuw) beleid op hoofdlijnen geformuleerd. In deel A zijn de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd. Deel B geeft een toelichting op de verschillende uitgangspunten.

Deze beleidslijnen en uitgangspunten zijn vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan. Alhoewel er enige tijd zit tussen de Nota van uitgangspunten en het opstellen van het bestemmingsplan zelf, zijn de geformuleerde uitgangspunten in hoofdlijnen overeind gebleven. Daar waar actualisatie nodig was (bijvoorbeeld naar aanleiding van nieuw gemeentelijk beleid) is er voor gekozen dit meteen te verwerken in het bestemmingsplan. Enkele hoofdpunten uit de Nota van uitgangspunten zijn opgenomen in hoofdstuk 3 Huidige situatie en planuitgangspunten. De Nota van uitgangspunten is in z'n geheel opgenomen als bijlage 1 Nota van uitgangspunten bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

1.7 Plansystematiek

Basisfuncties en andere functies

In het bestemmingsplan wordt het landschap met de bijbehorende kernkwaliteiten als overkoepelende functie beschouwd. Als basis-functies worden aangemerkt: water, natuur en landbouw. De andere functies zijn bijvoorbeeld: wonen, verblijfsrecreatie, dienstverlening, infrastructuur.


De basisfuncties komen, als gevolg van de ontstaansgeschiedenis én door toedoen van de mens, overal in het buitengebied naast elkaar voor. Afhankelijk van de plaats in het buitengebied varieert de betekenis die aan de basisfuncties wordt toegekend. De basisfuncties zijn gebiedsdekkend. De andere functies die verspreid over het buitengebied voorkomen zijn niet gebiedsdekkend en veelal niet afhankelijk van een specifieke locatie in het buitengebied.


Omdat de basisfuncties voor hun functioneren afhankelijk zijn van het buitengebied, zal bij de ontwikkeling van (nieuwe) andere functies altijd rekening worden gehouden met de belangen van de basisfuncties. De ontwikkeling van de andere functies zal niet teveel ten koste mogen gaan van de basisfuncties.


De indeling in basisfuncties en andere functies heeft uitsluitend betrekking op de ruimtelijke afweging en is niet bepalend voor het belang van de betreffende functie voor de gemeente.

Transparante regelingen

In het bestemmingsplan buitengebied is zo veel mogelijk gestreefd naar het opstellen van transparante, eenduidige regelingen. Werkzaamheden die de gemeente in het algemeen niet wenselijk acht zijn onder het strijdig gebruik worden gebracht. Werkzaamheden die over het algemeen juist wenselijk zijn, worden bij recht toegestaan. De overige werkzaamheden waar de gemeente in wil meedenken en voorwaarden aan wil kunnen stellen zijn geregeld via het vergunningenstelsel.

1.8 Leeswijzer

In deze toelichting wordt ingegaan op de achtergronden van en de uitgangspunten voor dit bestemmingsplan. Na deze inleiding (hoofdstuk 1 Inleiding) wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:

  • 1. het rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid als kader voor dit bestemmingsplan (hoofdstuk 2 Beleidskader;
  • 2. een beschrijving van de huidige situatie en enkele belangrijke planuitgangspunten (hoofdstuk 3 Huidige situatie en planuitgangspunten)
  • 3. de randvoorwaarden vanuit het milieu-, water- en omgevingsbeleid (hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten). In dit hoofdstuk wordt ook nader ingegaan op de planMER;
  • 4. een toelichting op de bestemmingen en overige juridische regelingen (hoofdstuk 5 Toelichting op de regels);
  • 5. een beschrijving van de uitvoerbaarheidsaspecten (hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid).

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Europees beleid

Op Europees niveau kunnen beleidsvoornemens van belang zijn voor de landelijke gebieden in Nederland. In de regel is dergelijk beleid vertaald in het landelijke c.q. provinciaal beleid. Toch is aandacht voor enkele specifieke punten van belang.

2.1.1 Milieu

Op Europees niveau worden meerdere milieurichtlijnen uitgevaardigd, die zijn of worden verwerkt in de eigen wet- en regelgeving. Van belang voor de agrarische sector zijn in het bijzonder:

  • de regelgeving gericht op de productie van veilig voedsel voor de mens;
  • het dierengezondheidsbeleid;
  • het beleid voor melkprijzen en quotaregeling;
  • het marktordeningsbeleid voor graan, suiker en aardappelen;
  • de Europese nitraatrichtlijn, gericht op bescherming van de bodem. De doorwerking van deze richtlijn betekent dat eisen worden gesteld aan de individuele landbouwers met op bedrijfsniveau een beheersing van de in- en uitstroom van mineralen;
  • de Europese milieueffectrapportage (m.e.r.). De implementatie van deze richtlijn betekent dat er meer individuele beoordelingen op de noodzaak van een m.e.r. moeten plaatsvinden. Voor gemeenten betekent dit dat er meer activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn.
2.1.2 Natuur

Op Europees niveau is afgesproken om de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen. Daartoe wordt gewerkt aan het tot stand brengen van een netwerk van beschermde natuurgebieden: Natura 2000. Natura 2000 is gericht op de instandhouding en ontwikkeling van soorten en ecosystemen die voor Europa belangrijk zijn. Natura 2000-gebieden worden aangewezen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitat-richtlijn . In de praktijk overlappen de beschermingszones van Habitat- en Vogelrichtlijn en de EHS gebieden elkaar voor een groot deel.

De Vogelrichtlijn is in 1979 voor alle lidstaten binnen Europa van kracht geworden (tegelijkertijd en in onderlinge samenhang tot stand gekomen met de Conventie van Bern). De richtlijn bevat voorschriften en maatregelen ter bescherming van de bedreigde Europese vogelsoorten. Een belangrijke maatregel is het - door de lidstaten - aanwijzen van speciale beschermingszones. Dit betreft de gebieden die voor de instandhouding van de in de bijlage van de Vogelrichtlijn genoemde soorten het meest geschikt zijn. De Nederlandse regering heeft de Vogelrichtlijngebieden aangewezen in maart 2000. Voor niet in de bijlage genoemde en geregeld voorkomende trekvogels kunnen eveneens hun broed-, rui- en overwinteringsgebieden en hun rustplaatsen in de trekzones aangewezen worden.

De Habitatrichtlijn is in 1992 door de EG vastgesteld. Doelstelling is de bescherming van planten en dieren (behalve vogels) en hun leefgebieden (habitats). Zo draagt deze richtlijn bij aan het waarborgen van de biodiversiteit door natuurlijke habitats en aan het in stand houden van de wilde flora en fauna. De lidstaten dragen een lijst van op hun grondgebied aanwezige beschermingswaardige habitats voor aan de Europese Commissie, onder vermelding van de soorten uit bijlage II van de richtlijn. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen prioritaire en niet-prioritaire soorten. Op basis van deze gegevens stelt de Commissie een lijst van gebieden van communautair belang vast. De lidstaten dienen deze gebieden zo spoedig mogelijk als speciale beschermingszone aan te wijzen. Het moment van plaatsing op de communautaire lijst is echter al bepalend voor het van toepassing zijn van de bepalingen uit de richtlijn.

Voor alle Natura 2000-gebieden moet op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 door de provincie/ministerie van LNV een beheerplan worden vastgesteld. Dit moet gebeuren binnen drie jaar na aanwijzing van het gebied als Natura 2000-gebied of binnen drie jaar na inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998 als het gebied reeds vóór de inwerkingtreding was aangewezen als Natura 2000-gebied.

Het Natura 2000-beheerplan voor Ameland is inmiddels vastgesteld ( juni 2016). Het beheerplan heeft een looptijd van zes jaar. In het plan staan de inrichting en het beheer van gebied voor de komende 6 jaar nauwkeurig beschreven. Ook geeft het plan een doorkijk op de jaren daarna. Een belangrijk aspect van het beheerplan is dat het wordt gebruikt om goede beslissingen te nemen als er vergunningen voor activiteiten in en om het gebied worden aangevraagd.

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Slechts één wet en minder regels maakt de wet overzichtelijker.

De Habitatrichtlijn verplicht Nederland de habitattypen en soorten waar Nederland mede verantwoordelijkheid voor draagt in een gunstige staat van instandhouding te brengen. Om dit te bereiken heeft Nederland daarvoor instandhoudingsdoelstellingen gedefinieerd. Het beheerplan werkt de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied verder uit in ruimte en tijd. Het beschrijft de resultaten die bereikt dienen te worden om het behoud of het herstel van deze natuurlijke habitats en soorten mogelijk te maken. Het beheerplan geeft een overzicht op hoofdlijnen van instandhoudingsmaatregelen die in de planperiode genomen moeten worden om de beoogde resultaten te behalen. Tenslotte gaat het beheerplan in op bestaand gebruik en geeft inzicht hoe met externe werking omgegaan moet worden. Beheerplannen hebben een looptijd van maximaal zes jaar en worden opgesteld onder het bevoegd gezag van de provincie.

2.1.3 Archeologie en cultuurhistorie

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van bestemmingsplannen meer aandacht moet worden besteed aan de aanwezigheid van archeologische waarden en dat in bestemmingsplannen een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden.

Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Het wetsvoorstel verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Aandachtspunt is voorts dat uit het Verdrag van Malta voortvloeit dat er meer gelden beschikbaar moeten komen voor archeologisch onderzoek. Ook moet het beginsel 'de bodemverstoorder betaalt' worden doorgevoerd, in ieder geval voor wat betreft omvangrijke projecten (artikel 6 van het verdrag).

De Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 vervangen als het gaat om gebouwde monumenten en archeologie. Daarnaast gaat de Erfgoedwet ook over roerend erfgoed. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen, gaan naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt.

2.1.4 Water

In 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) vastgesteld. De KRW beoogt de aquatische ecosystemen en waterafhankelijke terrestische natuur voor achteruitgang te behoeden, te beschermen en te verbeteren. Een concreet doel van de KRW is een goede ecologische toestand van grond- en oppervlaktewater te bereiken. In beginsel moet dit doel in 2015 behaald zijn.

De Kaderrichtlijn Water introduceert het denken in stroomgebieden. Dat gaat uit van het simpele feit dat water zich niet houdt aan lands- en bestuurlijke grenzen, maar z'n natuurlijke loop heeft binnen stroomgebieden.

Om aan de voorwaarden van de KRW te kunnen voldoen, moeten waterbeheerders binnen een stroomgebied afspraken maken en samenwerken. Het doel is uiteindelijk dat er in het stroomgebied sprake is van schoon water, waarin een gevarieerd natuurlijk leven voorkomt. De KRW stelt namelijk eisen aan de chemische (geen verontreinigende stoffen) en ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt onder meer de volgende nota's:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
  • de Agenda Landschap;
  • de Agenda Vitaal Platteland;
  • Pieken in de Delta.
2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 13 nationale belangen zijn:

  • Rijksvaarwegen;
  • Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Voor dit bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de Waddenzee en waddengebied van belang. Het plangebied valt binnen het Waddengebied. Het Barro bepaalt dat een bestemmingsplan in dat gebied, dat nieuw gebruik of nieuwe bebouwing dan wel een wijziging van bestaand gebruik of bestaande bebouwing mogelijk maakt, geen significante negatieve gevolgen mag hebben voor de landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten.

Dit betreft een hoofdzakelijk conserverend bestemmingsplan. Er worden slechts mogelijkheden geboden voor kleinschalige perceelsgebonden ontwikkelingen. Deze kleinschalige ontwikkelingen hebben geen significante negatieve gevolgen voor de landschappelijk en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied.

Het plangebied raakt het rijksbelang Natuurnetwerk Nederland (NNN). In het Barro is aangegeven dat het beleid en de regels ten aanzien van het NNN worden overgelaten aan de provinciale verordening. Die wordt in paragraaf 2.3 Provinciaal beleid behandeld.

Het plangebied raakt het rijksbelang kustfundament. Ruimtelijke ontwikkelingen die een belemmering kunnen vormen voor de waterveiligheid, zijn niet toegestaan. In het Barro is aangegeven dat een nieuw bestemmingsplan of een wijziging van een bestaand bestemmingsplan dat betrekking heeft op het kustfundament alle bestemmingen kan bevatten, die nodig zijn voor een goede ruimtelijke ordening van dat gebied mits hierdoor geen significante belemmering ontstaat voor de instandhouding of de versterking van het zandige deel van het kustfundament. Een bestemmingsplan buiten het stedelijk gebied in het kustfundament kan geen nieuwe bebouwing mogelijk maken, met een aantal uitzonderingen: het nee-tenzij-principe. Die uitzonderingen betreffen seizoensgebonden

bebouwing, bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunningplicht bestaat en dergelijke.

Dit betreft een hoofdzakelijk conserverend bestemmingsplan. Er worden slechts mogelijkheden geboden voor kleinschalige perceelsgebonden ontwikkelingen. Deze kleinschalige ontwikkelingen vormen geen significante belemmering voor het kustfundament.

Derde nota Waddenzee

De derde nota Waddenzee bevat de hoofdlijnen van het rijksbeleid voor de Waddenzee. Deze planologische kernbeslissing (pkb) is gebiedsgericht van karakter en integreert het ruimtelijk beleid voor de Waddenzee. De pkb is richtinggevend voor het ruimtelijk beleid van provincies en gemeenten. De hoofddoelstelling voor de Waddenzee is de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap.

2.3 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid is uiteengezet in het Streekplan Om de kwaliteit van de romte. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro heeft het streekplan de status van structuurvisie gekregen. De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Verordening Romte. Hierin zijn ten aanzien van de provinciale belangen regels opgenomen, waar in bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden.

2.3.1 Streekplan Om de kwaliteit van de romte

Functies in het landelijk gebied

De provincie zit het landelijk gebied primair als een gebied voor functies die hier een ruimtelijk-functionele relatie mee hebben. Hierbij gaat het vooral om landbouw, recreatie, natuur en waterberging en bestaande woon- en werkfuncties en voorzieningen. Voor de andere nieuwe functies, waaronder nieuwe woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en andere publiekstrekkende functies, stelt de provincie de randvoorwaarden dat ruimte gezocht moet worden in of aansluitend aan kernen en dat een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd is.

Van deze beleidslijn kan worden afgeweken wanneer er sprake is van kwaliteitsarrangementen of wanneer het niet mogelijk is om de bedoelde functies in of bij kernen te plaatsen. De locatie zal in zulke specifieke situaties steeds zorgvuldig gekozen moeten worden door zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande bebouwingsconcentraties en bebouwde objecten in het landelijk gebied.

Een kwaliteitsarrangement is een concreet project waarin nieuwe passende vormen van wonen, werken, recreëren, verzorging, cultuur, educatie en/of de wijziging van bestaande ruimtelijke functies gelijktijdig worden gecombineerd met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied. Gedacht wordt aan de volgende voorbeelden:

  • hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing en sloop beeldverstorende bebouwing (ruimte voor ruimte);
  • verbetering van bebouwingslinten en bebouwingsclusters;
  • recreatieve kwaliteitsverbetering;
  • verplaatsing van agrarische bedrijven om maatschappelijk gewenste doelen te realiseren;
  • grootschalige combinaties van sociaal-economische impulsen en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  • ontwikkeling van nieuwe landgoederen.

Hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing

De provincie zet met een passend hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing in op het instandhouden van beeldbepalende gebouwen in het landschap, het verwijderen van beeldverstorende bebouwing, het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van bebouwing en omgeving en het behoud van de sociaal-economische vitaliteit van het platteland. De beoordeling van de verschillende hergebruikvormen is primair een gemeentelijke taak. Wel gelden een aantal criteria voor functies, bebouwing en sloop.

Als geschikte, vervangende functie zijn onder andere een woonfunctie, functies in de sfeer van natuur- en landschapsbeheer, educatieve functies, 'zachte' horeca (zoals een theeschenkerij, restaurant en/of logies), zorg- en ontspanningsfuncties te noemen. Er wordt door de provincie geen maximum gesteld aan het aantal wooneenheden, recreatieve eenheden of de zorgcapaciteit in een beeldbepalend gebouw. Wel zijn woonfuncties en zorgeenheden beperkt tot het oorspronkelijke boerderijgebouw met daarin de woning, of tot de voormalige bedrijfswoning wanneer het een modern agrarisch bedrijf betreft. Bij uitzondering kunnen nieuwe wooneenheden of zorgeenheden in een bijgebouw worden toegestaan wanneer het gaat om een karakteristiek gebouw dat samen met het hoofdgebouw een waardevol geheel vormt.

Bedrijfsfuncties en vormen van dienstverlening zijn als vervangende functies eveneens geschikt als het gaat om activiteiten die zowel functioneel als qua ruimtelijke uitstraling passen bij het karakter van het omliggende landelijke gebied. Hierbij ligt de nadruk op activiteiten met een ambachtelijk of dienstverlenend karakter. Buitenopslag van goederen, materialen en voertuigen is in principe ongewenst. Daarnaast moeten het milieuvriendelijke bedrijven betreffen, zonder grote verkeersstromen. Dit zijn vooral bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 en in voorkomende gevallen in categorie 3. Dit laatste kan alleen wanneer dit past in de ruimtelijke en de functionele karakteristiek van de omgeving en eventuele bedrijvigheid geen afbreuk doet aan het voorzieningenniveau in kernen. Tot slot moeten vervangende functies geen afbreuk doet aan het voorzieningenniveau in kernen. Detailhandel houdt daarom overwegend verband met de agrarische productiefunctie en/of de recreatieve functie van het landelijk gebied.

Sloop beeldverstorende bebouwing (ruimte voor ruimte)

Sloop van beeldverstorende bebouwing kan op verschillende manieren worden bevorderd:

  • sloop kan in veel gevallen plaatsvinden bij hergebruik door passende functies, zeker bij ruimere mogelijkheden voor vervangend gebruik;
  • vervolgens kan op het erf vervangende nieuwbouw voor een nieuw passende niet-woonfunctie worden toegestaan, waarbij een aanzienlijk grotere omvang van gebouwen wordt gesloopt;
  • voor de grotere knelpunten biedt de provincie de mogelijkheid om sloop van beeldverstorende bebouwing te financieren via compenserende woningbouw. Compenserende woningbouw dient bij voorkeur plaats te vinden in bestaande bebouwingslinten en -clusters in het landelijk gebied.

Hiermee wordt een uitgesproken landelijk woonmilieu geboden, terwijl wordt voorkomen dat op veel plekken solitaire woonbebouwing in het landelijk gebied ontstaat. Compensatie op een solitair bestaand bouwperceel in het landelijk gebied kan bij uitzondering aanvaardbaar zijn. Dit zal nadrukkelijk gemotiveerd moeten zijn vanuit een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse, waarbij woningbouw goed aansluit bij het ruimtelijke bebouwingspatroon op het perceel. In de “ruimte voor ruimte”-regeling wordt uitgegaan van de verhouding van één extra bouwtitel voor een (vrijstaande) woning per sloop van in totaal:

  • minimaal 1.000 m2 aan (agrarische) bebouwing of 3.000 m2 aan kassen wanneer compenserende woningbouw plaatsvindt in bestaande bebouwingslinten- of clusters in het landelijk gebied;
  • minimaal 1.500 m2 aan (agrarische) bebouwing of 5.000 m2 aan kassen wanneer compenserende woningbouw bij uitzondering plaatsvindt op bestaande solitaire percelen in het landelijk gebied.

De te slopen oppervlakte van meerdere bouwpercelen kan worden samengevoegd, met een minimum van 250 m2 te slopen bebouwing per perceel. Het is niet mogelijk een pand met de aanduiding “karakteristiek” te slopen in het kader van een “ruimte-voor-ruimte”-regeling. Dit zijn karakteristieke panden die zijn aangewezen naar aanleiding van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP).

Recreatie en toerisme

De provincie streeft naar kwaliteitsverbetering van recreatieve voorzieningen. Bevorderd wordt dat recreatie en toerisme als (nieuwe) sociaal-economische drager en als beheerder van landschap, natuur en erfgoed ten volle wordt benut. Grootschalige en intensieve recreatie wordt geconcentreerd in stedelijke en regionale kernen. Daarnaast zijn een aantal recreatiekernen aangewezen. In het plangebied komen geen deze door de provincie aangewezen kernen voor. Voor dit bestemmingsplan houdt dit in dat er geen ruimte is voor grootschalige, nieuwe ontwikkelingen.

Kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen, met name kamperen bij de boer, vormen een belangrijke basis voor plattelands, cultuur- en natuurtoerisme. Kleinschalige verblijfsvoorzieningen (tot 15 verblijfseenheden) zijn buiten de natuurgebieden in de hele provincie mogelijk. Voorwaarde is wel dat de gemeente het aantal gevallen beperkt of zones aanwijst. Nieuwe initiatieven voor verblijfsrecreatieve voorzieningen zijn vooral mogelijk bij regionale centra en de recreatiekernen. Dit is tot en met het middensegment. Uitbreiding van bestaande terreinen is overal mogelijk. Uitgangspunt is een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing.

Ontwikkeling van recreatie en toerisme zijn voor de sociaal-economische positie van de Waddeneilanden van cruciaal belang. Ook voor de sector zelf is het daarbij belangrijk dat recreatieve ontwikkelingen zijn afgestemd op de hoge landschappelijke en natuurlijke waarden van de Waddeneilanden. Binnen het algemene principe van stabilisatie van de totale recreatiedruk per waddeneiland –op basis van de daarover in het verleden gemaakte afspraken– is er op Ameland zowel kwantitatieve als kwalitatieve ontwikkelingsruimte. De Waddeneilanden hebben bij uitstek een zeer belangrijke toeristisch-recreatieve functie. Bijna 42% van de directe werkgelegenheid op de eilanden komt voor rekening van de toeristisch-recreatieve sector. De bijzondere landschappelijke en natuurlijke waarden op de eilanden en van de Wadden- en Noordzee, geven toeristisch recreatieve betekenis aan de Waddeneilanden. Deze waarden bepalen dan ook voor een groot deel de ontwikkelingsmogelijkheden voor de sector, waarbij in het algemeen de nadruk meer ligt op kwaliteit dan op kwantiteit.

Landbouw

De provincie streeft naar een vitale en duurzame landbouw vanwege de belangrijke bijdrage aan de sociaal-economische vitaliteit van het platteland, het beheer van het landelijk gebied en de Friese economische structuur. Bij het bieden van ontwikkelingsruimte voor de landbouw wordt tevens ingezet op de blijvende herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen in Fryslân. Ook nieuwe landschappelijke kenmerken kunnen hierbinnen ontwikkeld worden. Gestreefd wordt naar voldoende ruimte voor de ontwikkeling van agrarische bouwblokken en voor perceelsverruiming, zodanig dat een efficiënte agrarische bedrijfsvoering mogelijk is en rekening wordt gehouden met de landschappelijke kernkwaliteiten. De provincie is van mening dat de ruimtelijke consequenties van schaalvergroting en intensivering in de landbouw te combineren zijn met landschappelijke kernkwaliteiten.

Voor de inpassing van grotere agrarische bouwblokken is vooral de landschappelijke situering van belang, met aandacht voor de beplanting, erfelementen, de nokrichting van gebouwen en kleur- en materiaalgebruik. Een maximale maat voor de omvang van een agrarisch bouwblok is hierbij minder belangrijk dan het leveren van landschappelijk maatwerk. Bij perceelsverruiming vraagt de provincie aandacht voor landschappelijke inpassing door de benutting van bestaande landschappelijke elementen. Initiatieven voor de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van de bouwblokken worden ondersteund.

De akkerbouwbedrijven blijven geconcentreerd in noordelijk kleigebied. Er wordt geen aanzienlijke toename van de houtproductie verwacht. Intensieve veehouderij: komt o.a. voor als neventak van enkele akkerbouwbedrijven. Er wordt enige groei verwacht in de tweede tak bij akkerbouwbedrijven. In het overzicht van sectorale ruimtelijke inrichtingswensen voor de melkveehouderij en de akkerbouw wordt aangegeven dat de omvang van een agrarisch bouwblok (voor zowel melkveehouderij als akkerbouw) tot 1,5 a 2 ha zou moeten bedragen.

Dergelijke grote bedrijven kunnen een behoorlijke landschappelijke impact hebben. Door de provincie Fryslân is daarom het Nije Pleats project opgezet. De Nije Pleats (fries voor 'de nieuwe boerderij') heeft als doel heeft om grote agrarische gebouwen inpasbaar te maken in het Friese landschap. Bij vergroting van agrarische bedrijven wordt door middel van keukentafelgesprekken tussen betrokken partijen (initiatiefnemers, gemeente, provincie, landschapsarchitecten, en dergelijke) gezocht naar een zo goed mogelijke landschappelijke inpassing.

Op 21 december 2011 hebben Provinciale Staten ingestemd met het nieuwe provinciale beleid ten aanzien van melkveehouderijen. Hierin is opgenomen dat gemeenten beleidsvrijheid hebben als het gaat om bouwvlakken tot 1,5 hectare en dat voor bouwvlakken tussen 1,5 en 3 hectare maatwerk moet worden geleverd (Nije Pleats traject). De provincie zal, vooruitlopend op een herziening van de verordening, niet meewerken aan bouwvlakken groter dan 3 hectare.

Landbouw op de Waddeneilanden

Vanwege de specifieke ruimtelijke omstandigheden is voor de eilanden een gebiedsgerichte benadering gerechtvaardigd. De alom aanwezige natuurwaarden vormen hierbij een gegeven. De provincie vindt het van belang dat de agrarische functie in de polders gehandhaafd blijft. Zowel voor de sector zelf als ook voor natuur (weidevogels en ganzen), landschap en recreatie is een duurzaam landbouwperspectief van belang. Het verschaffen van een gezonde basis voor biologische landbouw maakt hiervan onderdeel uit. De provincie ondersteunt de eilandgemeenten om samen met de landbouwsector per eiland een specifiek ontwikkelingsperspectief op te stellen. Voor de landbouw op de eilanden is het perspectief -naast adequate schaalvergroting- vooral gericht op verdere verbreding en verdieping. Nieuwe vormen van gemengd bedrijf met onder meer recreatie, natuureducatie, verwerking van eigen producten, en verduurzaming van de landbouw in combinatie met natuur- en landschapsbeheer, passen binnen dit perspectief.

Bodem, landschap, natuur en water

De natuurlijke en landschappelijke waarden bepalen in belangrijke mate de ontwikkelingsruimte voor andere functies op de eilanden. Behoud van de huidige landschappen is van belang voor gevarieerde natuurwaarden. De natuurgebieden op en aansluitend aan de eilanden zijn vrijwel geheel aangewezen als Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Voor deze VHR-gebieden worden beheerplannen worden opgesteld. Hierin worden relaties bepaald tussen de instandhoudingsdoelen van de relevante soorten en habitats en de vormen van gebruik van deze natuurgebieden. Deze plannen zullen medebepalend zijn voor het ruimtegebruik op de eilanden.

Het is van belang dat de agrarische functie in de polders gehandhaafd blijft. Zowel voor de sector zelf als voor natuur (weidevogels en ganzen), landschap en recreatie, is een duurzaam landbouwperspectief van belang. Een lange termijnvisie op de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw op de eilanden is gewenst. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de benodigde reserveringszones voor versterking van de zeekeringen (duinen en dijken) en met de omvang van het dijkringgebied (binnendijks).

In verband met veiligheidseisen en doelstellingen vanuit natuur en landschap, is permanente strandbebouwing ongewenst. Uitzondering hierop zijn de per eiland aangewezen locaties voor jaarrond strandpaviljoens. Natuurcompensatie op de Waddeneilanden wordt primair per eiland geregeld. In voorkomende gevallen zijn afspraken over compensatie elders binnen het waddenecosysteem mogelijk.

2.3.2 Verordening Romte

Op 24 juni 2014 heeft het College van Gedeputeerde Staten van Fryslân de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In de Verordening Romte Fryslân worden regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Deze regels hebben betrekking op diverse onderwerpen, waaronder:

  • Hergebruik vrijkomende (niet-) agrarische bebouwing;
  • nieuwe landgoederen;
  • ruimte-voor-ruimte regeling;
  • schaalvergroting agrarische bedrijven;
  • recreatie en toerisme;
  • nevenactiviteiten en aan de landbouw gerelateerde bedrijfsactiviteiten;
  • glastuinbouw;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • natuur buiten de ecologische hoofdstructuur;
  • reserveringszones voor versterking primaire waterkeringen;
  • windturbines.

Schaalvergroting landbouw

Schaalvergroting in de landbouw is een actueel thema. De gangbare vormen van schaalvergroting van agrarische bedrijven zijn in de Friese landschapstypen inpasbaar. Voorwaarde is dat maatwerk per aanvraag voor schaalvergroting wordt verricht. De landschappelijke kernkwaliteiten ter plaatse bepalen de ontwikkelingsmogelijkheden van het agrarische bedrijf. De Nije Pleats zet in op het vroegtijdig adviseren en begeleiden van agrariërs met plannen voor schaalvergroting. Hierbij kijkt men integraal, vanuit meerdere disciplines, naar de inpassing van het agrarische bedrijf in z'n omgeving. Deze nieuwe werkwijze moet winst opleveren voor de boer én voor de inpassing van het boerenerf in het landschap.

In bestemmingsplannen buitengebied wordt een maximum oppervlak voor een agrarisch bouwperceel van 1,5 ha. op genomen. Artikel 3.3.1 regelt de nieuwe werkwijze. Bij de uitbreiding van een agrarisch bouwperceel die leidt tot een grotere oppervlakte dan 1,5 hectare, en de aanwijzing van een nieuw agrarisch bouwperceel, motiveert de gemeente op welke wijze het agrarische bedrijf zorgvuldig in de landschappelijke kernkwaliteiten wordt ingepast. In een bestemmingsplan kan de gemeente dit regelen door een ontheffingsbepaling, een wijzigingsbevoegdheid met passende criteria of met een zogenaamde voorwaardelijke bepaling. Het landschappelijke maatwerk, bijv. volgens de methode van De Nije Pleats, kan aan de toepassing van deze bevoegdheden gekoppeld worden.

Op grond van artikel 3.1.1 is ook een zorgvuldige landschappelijke inpassing van nieuwe agrarische bebouwing binnen het bij recht aangegeven bouwperceel van belang. In veel gevallen zal een groene landschappelijke inpassing gewenst zijn. In het bestemmingsplan kan een regeling worden opgenomen waarmee de gemeente door het opnemen van een voorwaardelijke bepaling kan zorgen voor een goede inpassing. In aanvulling daarop kunnen met nadere eisen of op grond van specifieke welstandsaanbevelingen in de plantoelichting, bij het verlenen van bouwvergunning aanvullende eisen worden gesteld voor de landschappelijke kwaliteit.

Verbreding landbouw

Actueel is de verbreding van agrarische bedrijfsactiviteiten met nevenactiviteiten en aan de landbouw gerelateerde bedrijfsactiviteiten zoals duurzame energieopwekking. Het Streekplan formuleert hiervoor beleid in paragraaf 2.3.3 en 2.6.3. Dit beleid is vertaald in artikel 7.1.1. Uitgangspunt is dat bedrijfsactiviteiten en nevenactiviteiten die aan de landbouw gerelateerd zijn, qua aard en schaal ondergeschikt blijven aan de agrarische bedrijfsactiviteiten die de hoofdfunctie van het perceel vormen. Wanneer bijvoorbeeld het opgewekte vermogen en de inkomsten van energieopwekking, de schaal en inkomsten van de agrarische bedrijfsactiviteiten overstijgen, is deze activiteit niet meer als bedrijfseigen aan te merken. Voor (kleinschalige) verblijfsrecreatie en groepsaccommodatie als nevenactiviteit bij agrarische bedrijven zijn aanvullende bepalingen opgenomen.

Voor een bedrijfsactiviteit die aan de landbouw gerelateerd is en die niet meer 'agrarisch bedrijfseigen' is, kan een gemeente op grond van artikel 7.1.2 afwijken. Dit is ook mogelijk voor een agrarisch hulpbedrijf zoals een agrarisch loonbedrijf en een grondverzetbedrijf. Dergelijke bedrijven dienen in principe op een bedrijventerrein ca. te worden gevestigd vanwege de te verwachten verkeersbewegingen, milieuhinder, aard en schaal van de bedrijfsvoering, en uitstraling. Als dat niet mogelijk is, kan de gemeente een locatie in een dorpsrand of op een vrijkomend agrarisch bouwperceel of bedrijfsperceel in het landelijk gebied mogelijk maken. Vestiging op een nieuwe locatie in het landelijk gebied is in principe niet gewenst, tenzij een goed gesitueerde en goed ontsloten agro-locatie ontwikkeld kan worden waar dergelijke bedrijvigheid geclusterd en gecombineerd kan worden met agrarische bedrijvigheid.

Goothoogte stallen

De goothoogte van stallen is een sterk bepalend element bij de landschappelijke inpassing van agrarische bebouwing. Dit geldt met name voor melkveebedrijven, waarop de meeste aanvragen voor schaalvergroting betrekking hebben (ca. 90%). Gestapelde huisvestingsystemen zoals varkensflats wil de provincie voorkomen omdat dergelijke industrieel ogende bouwvormen niet in het Friese landschap passen, zowel qua schaal als qua uitstraling. Hoewel de ervaring is dat een goothoogte tot 3,5 m in de meeste gevallen voldoende is, is een maximale goothoogte van 5 m voorgeschreven. Hiermee kunnen de gangbare stalsystemen worden gerealiseerd, terwijl gestapelde huisvestingsystemen zoals varkensflats worden voorkomen. Afwijking is mogelijk (lid 2), mits de stal landschappelijk inpasbaar en het geen gestapelde stal betreft zoals omschreven in de begripsbepalingen.

Waddeneilanden

Het uitgangspunt in het Streekplan is dat woningbouw op de Waddeneilanden mogelijk is voor mensen die sociaal of economisch aan de eilanden gebonden zijn, wordt via maatwerk per eiland in het woonplan ingevuld. In het Streekplan zijn voor de Waddeneilanden geen recreatiekernen opgenomen. Uitgegaan wordt van een maatwerkbenadering waarbij de totale recreatiedruk per eiland wordt gestabiliseerd (artikel 6.4.1). Dit pakt voor elk eiland verschillend uit. Tot nu toe vullen de gemeenten dit uitgangspunt in via de beddenboekhouding per eiland, maar andere systemen die meer rekening houden met onder andere de effecten van seizoensverlenging zijn mogelijk.

Kustfundament op de Waddeneilanden

Binnen het kustfundament moet voldoende ruimte zijn voor versterking van de zeewering met behoud van de natuurlijke waarden. In de AMvB Ruimte is de begrenzing van het kustfundament aangegeven; deze loopt in Fryslân over het duingebied van de Waddeneilanden. De betreffende provincies leggen de nadere landinwaartse begrenzing van het kustfundament bij verordening vast. De grenzen van het kustfundament en de grenzen van de primaire waterkering zullen niet steeds samenvallen. Op veel plaatsen is het kustfundament breder dan de waterkering.

Voor de landinwaartse begrenzing van het kustfundament op de Waddeneilanden is de Provincie in overleg met de eilandgemeenten uitgegaan van de grens van het Natura 2000 gebied. Alleen daar waar in het Natura 2000 gebied andere dan duingronden liggen of duingronden juist buiten het Natura 2000 gebied liggen, volgt de grens van het kustfundament de feitelijke grens van het duingebied (waarbij zonodig ook naar hoogtelijnen is gekeken). Met deze begrenzing valt het duingebied op de Waddeneilanden onder het kustfundament, met uitzondering van het duingebied dat samenvalt met het stedelijke gebied van kernen. De landinwaartse begrenzing van het kustfundament op de Waddeneilanden staat op de kaarten 'Begrenzing kustfundament voor de Waddeneilanden.'

In de Verordening is opgenomen dat voor gronden die in het kustfundament liggen nieuwe en uitbreiding van bestaande recreatieve bebouwing mogen worden toegestaan, mits in de plantoelichting is gemotiveerd dat hierdoor geen significante belemmering kan ontstaan voor de instandhouding of versterking van het zandige deel van het kustfundament, hierover advies is gevraagd aan de waterkeringbeheerder en de overige bepalingen van deze verordening voor het oprichten van recreatieve bebouwing in acht worden genomen.

Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe en uitbreiding van bestaande recreatieve bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0060.BG110206-VO01_0002.jpg"

Figuur: begrenzing kustfundament (bron: verordening Romte)

2.3.3 Grutsk op 'e Romte (2012)

In Grutsk op 'e Romte worden landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, adviseren en inspireren. Op deze wijze verwacht de provincie Fryslân de doorwerking van de provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie binnen Fryslân te borgen. Voor wat betreft de Waddeneilanden wordt als provinciaal belang aangemerkt:

  • 1. Onderlinge samenhang van de vier eilanden met de Friese kust, als onderdeel van de bescherming van Waddenzee en vasteland.
  • 2. De 'losse' ligging van de eilanden als wezenlijke karakteristiek, waardoor de eilanden een eigen natuur en cultuur ontwikkelen (maatschappelijk en cultureel). Deze solitaire ligging is ook bepalend voor de vorm(ing) van de kustlijn (ruimtelijk).
  • 3. Het dijkensysteem, zoals de zeedijken en resten van oude mieddijken (oudste bescherming van de dorpen; voor 5% nog aanwezig), als omkadering van de open polderlandschappen.
  • 4. De jonge zeepolders met bebouwing (dorpen) op de hogere delen,plaatselijk zelfs op terpen. Eendenkooien in en aan de rand van de polder als groene eilanden in de openheid.
  • 5. Het totale scala aan gradiënten op de eilanden van het strand, via duinen, binnenduinrand, polders tot aan de wadkust.
  • 6. De binnenduinrand als overgang van uitgestrekt duingebied naar het open polderlandschap met zichtlijnen van de binnenduinrand naar de polder en andersom.
  • 7. Afwisselend duingebied met cultuuringrepen zoals bossen, stuifdijken, (wei)landjes, bunkers en recreatiewoningen.
  • 8. De ruimtelijke weerslag van het maritieme verleden te zien in onder andere havens, bakens, vuurtorens, dorpen met maritieme monumenten.
  • 9. De rust, stilte en leegte van het strand, de buitendijkse kwelders en het wad.

2.4 Regionaal beleidskader water

In het Waterbeheerplan 2016 – 2021 beschrijft Wetterskip Fryslân de doelen voor de komende jaren, de strategische keuzes die we maken en de financiële consequenties daarvan. Het Wetterskip wil in de planperiode richting geven aan goed, efficiënt en betaalbaar waterbeheer, nu en in de toekomst. Enkele speerpunten zijn:

  • Zeedijken, boezemkaden, duinen en andere waterkeringen onderhouden en ervoor zorgen dat ze aan de veiligheidsnormen voldoen.
  • Grond- en oppervlaktewaterpeilen regelen en het watersysteem onderhouden.
  • De inrichting van het watersysteem afstemmen op de functies en wensen van gebruikers.
  • Initiëren van het project Wateractieve Stad. Hiermee onderzoeken we de effecten van klimaatverandering in het stedelijk gebied.
  • De waterkwaliteit monitoren en indien nodig verbeteren.
  • Lozingen en emissies van bedrijven en onze eigen zuiveringsinstallaties reguleren en hierop toezien.

Wetterskip Fryslân heeft elke dag te maken met ontwikkelingen op verschillende vlakken. Zo veranderen het klimaat, de beschikbaarheid van energie en grondstoffen, de landbouw, de intensiteit van het grondgebruik en de relatie tussen burger en overheid. Bovendien worden technologie en digitalisering steeds belangrijker. Al deze ontwikkelingen zetten de haalbaarheid en betaalbaarheid van het waterbeheer onder druk. In dit WBP staat hoe Wetterskip Fryslân de komende jaren op deze ontwikkelingen inspeelt. Daarbij moeten meerdere dilemma's en opgaven in acht worden genomen.

Het waterbeheersplan geeft het beleid weer aan de hand van de volgende thema's:

  • waterveiligheid;
  • voldoende water;
  • schoon water;
  • water in de samenleving.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Structuurvisie Ameland

De structuurvisie Ameland (november 2011) heeft de primaire opgave het huidig gemeentelijk beleid integraal te vertalen. Deze opgave hangt direct samen met de actualisering van een groot aantal bestemmingsplannen. Hierin worden toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen juridisch vastgelegd. De gemeente loopt hierbij echter tegen het probleem aan dat een overkoepelende visie op de ontwikkeling van Ameland ontbreekt. Er is geen integraal ruimtelijk kader. Hierdoor kan er binnen de bestemmingsplannen onvoldoende sturing worden gegeven aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen op het eiland. De structuurvisie biedt deze kaders en beschrijft de integrale visie voor de ontwikkeling van Ameland in de komende 10 jaar.

De visie voor Ameland is het toekomstbeeld voor de gemeente tot 2020. deze bestaat uit een visiekaart met de uitgangssituatie, een visiekaart met ontwikkelingen en een toelichting. Natuur, landschap en cultuurhistorie bepalen de ruimtelijke kaders. andere functies zijn hier onderdeel van. Dit zijn bestaande functies die de gemeente Ameland nu minimaal wil behouden en beheren. Het totaalbeeld hiervan vormt de uitgangssituatie en is weergegeven op de 'structuurvisiekaart uitgangssituatie'. Verschillende van deze functies wenst de gemeente verder te ontwikkelen, te vernieuwen of te herstructureren. Deze ambities zijn beschreven in tekst of zijn in de vorm van concrete projecten terug te vinden op de visiekaart. Zij zijn onderdeel van het ontwikkelingsprogramma voor de komende 10 jaar en weergegeven op de 'structuurvisiekaart ontwikkelingen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0060.BG110206-VO01_0003.jpg"

figuur: structuurvisiekaart uitgangssituatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0060.BG110206-VO01_0004.jpg"

figuur: structuurvisiekaart ontwikkelingen

2.5.2 Strandnota Ameland 2016

Ameland en haar unieke bestaande natuur ligt zelf grotendeels binnen Natura 2000 gebied 'Duinen Ameland' en wordt boven-dien omgeven door twee van de grootste Natura 2000 gebieden die in Nederland aangewezen zijn, te weten 'Noordzeekustzone' en de 'Waddenzee'. De impact van Natura 2000 op Ameland is dan ook niet gering. Belangrijk is dat het optimale gewenste mate van gebruik gekoppeld aan bebouwing op het strand goed geregeld moet zijn zodanig dat de uniekheid van dit gebied gewaarborgd blijft voor de toekomst.

Doelstelling van de Strandnota-Ameland is:

"De optimaal gewenste mate van bebouwing en gebruik, gekoppeld aan bebouwing, van het strand vastleggen in uitgangspunten voor het toekomstige beleid en het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied." De 'Strandnota-Ameland' besteedt, rekening houden met verschillende belangen, aandacht aan de volgende onderwerpen:

  • Waar is bebouwing gewenst;
  • Welk gebruik, gekoppeld aan bebouwing, is gewenst;
  • De maximaal toelaatbare bebouwingsomvang in aantal opstallen, bebouwd oppervlakte en terrasoppervlakte per functie;
  • Of en waar jaarrond bebouwing is gewenst;
  • De relatie met de 'intentieovereenkomst jaarrond exploitatie strandpaviljoens';
  • De randvoorwaarden voor opslag (bijv. materialencontainers) bij opstallen;
  • De mogelijkheden en belemmeringen vanuit ecologie.

Buiten de doelstelling van de nota valt het gebruik welke niet gekoppeld is aan bebouwing, zoals paardrijden, strandrijden, staand want vissen, etc.

In de nota zijn de volgende beleidsuitgangspunten opgenomen:

  • 1. Buiten de huidige vier strandpaviljoens bij de dorpsovergangen Hollum, Ballum, Nes en Buren en de huidige bebouwing op het Activiteitenstrand (zijnde het Noordzeestrand tussen paal 8.2 en 11.8) en de huidige bebouwing bij Hollum Zuidwest worden geen nieuwe gebouwen of bouwwerken toegestaan.
  • 2. De strandpaviljoens op de stranden mogen bouwen tot 800 m2 inclusief terras, waarbij de oppervlakte van het gebouw ten hoogste 400 m² zal bedragen. De maximale hoogte van het strandpaviljoen, ten opzichte van NAP, wordt in het bestemmingsplan opgenomen.
  • 3. Per hoofdstrandovergang Hollum, Ballum, Nes en Buren mag er één strandpaviljoen gebouwd worden, exclusief bouwwerken voor de strandbewaking.
  • 4. Opslagruimte, voor eigen risico, is onder de strandpaviljoens mogelijk in het zomerseizoen, mits netjes afgewerkt met natuurlijke materialen en passend qua schaal bij de rest van het bouwwerk.
  • 5. Voor de strandbewakingsunits wordt de huidig vergunde situatie vastgelegd in het bestemmingsplan.
  • 6. Op het Activiteitenstrand en Hollum Zuidwest worden voor de bedrijven en verenigingen jaarrond bouwwerken toegestaan.
  • 7. Op het Activiteitenstrand zijn maximaal twee bedrijfsgebouwen toegestaan en één gebouw ten behoeve van een vereniging.
  • 8. In de toekomst, bij het eventueel samengaan van de bedrijven en/of vereniging, wijziging van eigendom situaties, wezenlijke verandering van bebouwing etc., is het streven om te komen tot een grotere mate van clustering van bebouwing op het Activiteitenstrand.
  • 9. Op Hollum Zuidwest is maximaal één gebouw ten behoeve van een vereniging toegestaan.
  • 10. De bedrijven op het Activiteitenstrand mogen bouwen tot 200 m2 inclusief terras, waarbij de oppervlakte van het gebouw ten hoogste 150 m² zal bedragen. De maximale hoogte van de bedrijfsgebouwen en het verenigingsgebouw, ten opzichte van NAP, wordt in het bestemmingsplan opgenomen.
  • 11. Alle bestaande bouwwerken op het Activiteitenstrand moeten visueel verbeterd worden. Dit wordt geregeld in de welstandsnota.
  • 12. De huidige bebouwing van de verenigingen op het Activiteitenstrand en Hollum Zuidwest wordt specifiek in het bestemmingsplan vastgelegd, zodat deze in te toekomst niet als zijnde bedrijfsmatig gebruikt kan worden.
  • 13. Opslagruimte, voor eigen risico, onder de bedrijfsgebouwen op het Activiteitenstrand is mogelijk in het zomerseizoen mits netjes afgewerkt met natuurlijke materialen en passend qua schaal bij de rest van het bouwwerk.
  • 14. Op het Activiteitenstrand is bij de bedrijven alleen onder-geschikte horeca toegestaan.
  • 15. Secundaire strand gerelateerde activiteiten op de bad-stranden zijn toegestaan, zoals massage en beheer en uitgifte van strand gerelateerde artikelen, mits deze gebeuren binnen het vergunde bouwwerk en van ondergeschikt belang zijn.
  • 16. Tijdelijke bebouwing voor secundaire strand gerelateerde activiteiten op de badstranden kan in speciale incidentele gevallen worden toegestaan. Dit komt bovenop de maximaal 800 m2 bebouwd oppervlakte van de strandpaviljoens. Het college is hiervoor het bevoegd gezag. De tijdelijke situatie mag maximaal enkele tot incidenteel meerde-re dagen bestaan gedurende het hoogseizoen.

Met het vaststellen van deze beleidsuitgangspunten wordt de geformuleerde doelstelling van de Strandnota-Ameland gehaald: "De optimaal gewenste mate van bebouwing en gebruik, gekoppeld aan bebouwing, van het strand vastleggen in uitgangspunten voor het toekomstige beleid en het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied".

Binnen de bestemming 'Natuur' zijn diverse specifieke regelingen opgenomen om bovenstaand beleid in juridisch-planologische zin te borgen.

2.5.3 Beleidsnota bescherming waardevolle cultuurhistorische objecten

De gemeente Ameland beschouwt monumenten als een belangrijk onderdeel van de identiteit van het eiland. Behoud voor zowel de Amelander bevolking als toeristen heeft daarin de prioriteit. Enkele uitgangspunten die zijn vastgelegd in de beleidsnota zijn:

  • Karakteristieke Amelander zaken dienen bewaard te blijven.
  • De toeristische waarde van de bebouwing en het cultuurlandschap dient behouden te blijven.
  • Het is wenselijk, maar niet noodzakelijk, om meerdere voorbeelden van een bepaalde stijl te bewaren.

2.5.4 Gemeentelijk verkeer en vervoerplan 2009 -2015

Het gemeentelijke verkeer- en vervoerbeleid is beschreven in de nota Gemeentelijke verkeers- en vervoerplan (vastgesteld op 22 februari 2010). In de visie is als uitgangspunt gesteld dat Ameland in 2015 nog steeds een prettig eiland is om te verblijven, zowel voor inwoners als voor toeristen. Iedereen kan van de omgeving genieten zonder daarbij gestoord te worden door het verkeer. Daarnaast zijn alle belangrijke bestemmingen bereikbaar en kan iedereen zijn activiteiten uitvoeren. Duurzaamheid neemt een belangrijke plaats in, waardoor het eiland ook voor latere generaties beschikbaar en aantrekkelijk blijft. Aantrekkelijkheid en leefbaarheid zijn belangrijke peilers van de economie die geborgd moeten worden. Hierbij speelt ook het verkeer een belangrijke rol. Mobiliteit is een onderdeel van Ameland als toeristisch product. Duurzaamheid, het stimuleren en promoten van alternatieven voor het autoverkeer, de leefbaarheid (aantrekkelijkheid) van het eiland en een voorbeeldfunctie van de gemeente zijn belangrijke thema's binnen het verkeer.

Voor het bestemmingsplan buitengebied biedt het Gemeentelijk verkeer- en vervoerplan geen concrete uitgangspunten.

2.5.5 Horecabeleidsplan (2005)

In het Horecabeleidsplan (op 18 december 2006 door de raad vastgesteld) is het beleid ten aanzien van de ontwikkeling van de horecafuncties op het eiland neergelegd. Er wordt ingezet op het ontwikkelen van Nes als 'bruisend centrum' van het eiland. Hollum krijgt het profiel 'gezellig vertoeven in een historische kern'. Voor Buren dient de horeca zich met name te richten op campinggasten en Ballum heeft het profiel 'maatschappelijk hart van het eiland' gekregen.

Deze verschillende uitgangspunten vertalen zich ook in het toestaan van verschillende typen horeca1 en het bieden van verschillende ontwikkelingsprofielen.

Per gebied is schematisch weergegeven op welke doelgroepen de horeca zich in de toekomst moet richten en wat er globaal zou moeten gebeuren om dit te realiseren. Voor het buitengebied zijn de doelgroepen “ alle doelgroepen”, met een accent op gezinnen en groepen (campings) en een accent op passanten. Het profiel is omschreven als “ dagfunctie”. Het programma tot 2015 is gericht op het consolideren van de sector I, II, IV en V, alsmede het niet toestaan of terugdringen van de sector VI. Voor het bestemmingsplan betekent dit de horecacategorieën (I, II, IV en V) specifiek bestemmen in bestemmingsplan, met uitsluiting van VI (discotheken en nachtzaken). Eventueel vrijstellingsmogelijkheden opnemen in bestemmingsplan om passende horecatypen toe te staan, onder voorwaarden (aspecten van bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, veiligheid en stank).

De bestemmingsregeling ten aanzien van de horecagelegenheden is afgestemd op het Horecabeleidsplan. Voor zover aanwezig zijn horecacategorieën II, IV en V specifiek inbestemd in het bestemmingsplan. Horecacategorie VI is uitgesloten.

Evaluatie Horecabeleidsplan gemeente Ameland 2012

Het horecabeleid van Ameland is geëvalueerd. Vanaf nu worden jaarlijks in overleg met Horeca Ameland de beleidseffecten en de beleidsuitvoering geëvalueerd. Naar aanleiding van deze evaluatie worden een aantal beleidswijzigingen voorgesteld: speerpunt blijft het ontwikkelen van de centra van Nes en Hollum tot aantrekkelijke verblijfsgebieden waarbij de woonfunctie belangrijk blijft;

  • 1. ondergeschikte horeca in bedrijfs-/winkelpanden zonder horeca als hoofdbestemming is onder voorwaarden mogelijk, waarvoor een aparte planologische procedure moet worden gevoerd ten behoeve van de nevenfunctie 'ondergeschikte horeca' en waarbij de uitgangspunten van de beleidsregel ondergeschikte horeca van toepassing zijn;
  • 2. geen nieuwe horecabestemmingen toestaan op Ameland;
  • 3. de huidige lijst van horecabedrijven op Ameland, zoals vermeld in bijlage II van de evaluatie, geldt als de nul situatie. Nieuwe vestiging kan alleen als er in een bestemmingsgebied een horecabestemming verdwijnt;
  • 4. als uitzondering op punt 3 en 4 is, in het geval van een uniek concept, een nieuwe horecabestemming mogelijk. Voorwaarde is het aansluiten op een speerpunt van het gemeentelijk (toeristische) beleid en een toekomstbestendig bedrijfsplan. Het gaat hierbij om zaken die maken dat Ameland zich onderscheidt van concurrerende vakantiebestemmingen;
  • 5. bestaande terrassen zouden mogen uitbreiden als de markt daarom vraagt.

2.5.6 Landbouwbeleidsplan (2010)

De gemeente Ameland wil een blijvende en duurzame landbouw op het eiland handhaven en stimuleren. Een langetermijnvisie op de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw is vastgelegd in dit landbouwbeleidsplan. Als doelstelling is geformuleerd "Een sociaal-economisch haalbare landbouw, met een toekomstvast gebruik van het buitengebied, waarbij het landelijk karakter en de toeristische waarde van het buitengebied behouden blijven."

Het plan geeft de volgende beleidsaanbevelingen:

  • 1. Voor de hobbyboeren ontstaat er de mogelijkheid voor schuilstallen rondom de dorpen, de criteria hiervoor moeten apart worden uitgewerkt. Hierbij denken we aan: aantallen, Amelander ontwerp, opruimen verrommeling, noodzaak uit dierenwelzijn. Mobiele onderkomens worden niet uitgesloten.
  • 2. Beperkte groei van het aantal deeltijdboeren en mogelijkheid voor deeltijdboeren voor een groter bebouwingsoppervlak. Een eigen Amelander ontwerp voor de schuren.
  • 3. Professionele landbouw moet de kans krijgen om zich op Ameland te handhaven en te ontwikkelen.
2.5.7 Nota schuilgelegenheden

Nota schuilgelegenheden voor dieren van dierhouders/hobbyboeren en deeltijdboeren en opstallen bij groentetuintjes (november 2010)

De gemeente Ameland heeft begin 2010 het Landbouwbeleidsplan gemeente Ameland vastgesteld. In deze nota is het beleid vastgesteld met betrekking tot de toekomst van de landbouwsector op het eiland. Concreet worden aanbevelingen gegeven van duurzame landbouw op het eiland en een duurzame en blijvende landbouw te bevorderen. Vervolgens dient ondersteunend beleid te worden ontwikkeld voor hobby- en deeltijdboeren. In het landbouwbeleidsplan zijn enkele onderwerpen genoemd die nog nader uitgewerkt moeten worden. Het betreft de volgende onderwerpen:

  • schuilgelegenheden voor het hobby matig houden van dieren;
  • bouwmogelijkheden voor hobby- en deeltijdboeren;
  • landschapsbeheer / ruimtelijke kwaliteit;
  • opstallen bij en clustering van groentetuintjes.

In deze nota zijn bovengenoemde onderwerpen nader uitgewerkt. Het willen regelen van bovengenoemde onderwerpen is onder andere om wildgroei van bouwwerken en verrommeling van omgeving en buitengebied te voorkomen. Maar vooral geeft de nota een verduidelijking van het geen wat mogelijk is en niet mogelijk is qua bouwmogelijkheden, schuilgelegenheden en opstallen voor hobby- deeltijdboeren zonder dat de ruimtelijke kwaliteit wordt aangetast.

Uitgangspunten

Vanuit het economische- en het sociale belang en gelet op de karakteristieke kleinschalige activiteiten op Ameland is het van belang dat mogelijkheden worden gecreëerd voor de sector hobbyboeren. De bouwmogelijkheden mogen slechts een minimale inbreuk maken op het open gebied. Door het bouwen van hobbyschuren mogen geen concurrerende situaties ontstaan met voltijd- en deeltijdboeren. Locaties in het polder gebied voor de professionele landbouw zijn op voorhand niet direct geschikt. Als potentiële zoekgebieden kunnen worden aanmerkt gebieden zoals de Vleyen. Deze kenmerken zich door een variërend landschap waardoor van aantasting van het open landschap minder snel sprake is. Het kleinschalige van de hobbyboeren wordt hierin meer passend geacht dan grootschalige activiteiten. Ook kan de relatie worden gelegd met agrarisch natuurbeheer; een ontwikkeling die steeds meer opkomt. In het kleinschalige van hobbyboeren schuilt ook het gevaar bij bouwen in het open gebied. Bij het toestaan van bouwen zal snel een veelheid van hokken en schuurtjes kunnen ontstaan dat versnippering en verrommeling zal bevorderen. Dit dient te worden voorkomen.

Bij de uitwerking van de beleids- en toetsingskaders is het vast stellen van uitgangspunten van belang. Beantwoording van de volgende vragen zijn de kaders van de uitgangspunten:

  • Welke doelgroepen mogen een bouwwerk of gebouw plaatsen?
  • Waar mogen gebouwen of bouwwerken worden opgericht?
  • Wat mag worden gebouwd?
  • Hoe moet het gebouw of bouwwerk eruitzien?
  • Hoe om te gaan met landschapsbeheer / ruimtelijke kwaliteit;
  • Hoe om te gaan met de bestaande (“illegale”) gebouwen of bouwwerken?

De nota sluit af met een hoofdstuk 'Beleid en toetsingskaders', waarin per doelgroep (bouw)voorschriften worden gegeven.

Met deze nota wordt het plaatsen van opstallen bij groentetuinen en schutstallen, schuttingen en stallen voor deeltijdboeren onder voorwaarden toegestaan. De plaatsen waar dit mogelijk is, zijn op de verbeelding als volgt opgenomen:

  • 'wro-zone - ontheffingsgebied 1' voor gebouwen ten behoeve van groentetuinen;
  • 'wro-zone - ontheffingsgebied 2' voor gebouwen ten behoeve van schutstallen voor dierhouders voor hobbymatig houden van vee;
  • 'wro-zone - ontheffingsgebied 2' geldt eveneens voor schuilgelegenheden in de vorm van schuttingen voor dierhouders voor hobbymatig houden van vee;
  • 'wro-zone - wijzigingsgebied 3' voor schuilgelegenheden en/of stallen voor hobbyboeren voor het hobbymatig houden van vee;
  • 'wro-zone - wijzigingsgebied 4' voor een stal voor deeltijdboeren.

De voorwaarden waaronder medewerking kan worden verleend zijn in de regels opgenomen. Deze nota is in dit bestemmingsplan vertaald.

2.5.8 Nota verblijfsrecreatief beleid gemeente Ameland 2016-2020

De Nota verblijfsrecreatief beleid gemeente Ameland 2016-2020 heeft als titel gekregen: 'Verblijfsrecreatie op Ameland, gevarieerd, flexibel en betaalbaar'. Het doel van de nota is

het ontwikkelen van nieuw beleid dat kan dienen als afwegingskader voor toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in de verblijfsrecreatieve sector op Ameland. Om deze doelstelling te behalen is gewerkt aan de hand van de volgende onderzoeksvraag: Welke ontwikkelingen wil en kan de gemeente Ameland toestaan en/of bewerkstelligen in de verblijfsrecreatieve sector en hoe kunnen deze ontwikkelingen beleidsmatig worden ingevuld?Deze nota heeft de status van een beleidsplan. Het document zal in eerste instantie gebruikt worden als afwegingskader voor aanvragen tot wijziging van het bestemmingsplan en als (interpretatie)kader voor andere gemeentelijke regelgeving.

De gemeente Ameland hecht aan het behoud van diversiteit in het aanbod van vakantieverblijven. Een verdere groei in het hoogseizoen heeft niet de prioriteit, seizoensverlenging daarentegen blijft het streven. Ondernemers moeten de kans hebben om te investeren in kwaliteitsverbetering. Het eventuele verlies aan bedden kan men deels compenseren (eventueel en onder voorwaarden) met een beperkte uitbreiding. Het omzetten in andere verblijfsrecreatieve functies is in principe mogelijk zolang de veerkracht van Amelander economie niet negatief wordt beïnvloed. Nieuwe verblijfsrecreatieve bestemmingen blijven beperkt tot bijzondere situaties, zoals aansluitend bij gemeentelijke speerpunten en wanneer ondernemers nieuwe markten kunnen aanboren. Randvoorwaarde is altijd een goede ruimtelijke inpassing. Innovatieve ideeën op het gebied van verblijfsrecreatie zullen door de gemeente in beginsel positief benaderd worden. De gemeente wil het onttrekken aan de verhuur zoveel mogelijk bestrijden.

De hoofdlijnen van het beleid zijn onder andere:

  • 1. Nieuwe ontwikkelingen in de verblijfsrecreatieve sector mogen niet significant ten koste gaan van het kapitaal van Ameland: natuur, landschap en cultuurhistorie. Daar waar ze deze punten versterken moeten ze juist alle ruimte krijgen.
  • 2. Toeristische ontwikkelingen moeten een significante bijdrage leveren aan de sociaaleconomische ontwikkeling van Ameland.
  • 3. Voor het behoud van diversiteit op de kampeerterreinen beperkt de gemeente de substitutie van kampeermiddelen.
  • 4. Diversiteit in accommodaties en doelgroepen moet behouden blijven.
  • 5. De gemeente maakt de regelgeving in deze nota minder rigide en richt zich in plaats daarvan op het vergroten van de veerkracht van de sector.
  • 6. Uitbreidingen van recreatieterreinen en kampeerterreinen buiten de dorpen is mogelijk ter compensatie van bedden die verloren zijn gegaan door kwaliteitsverbetering.
  • 7. Als de gemeente medewerking verleent aan nieuwe plannen dan dient er sprake te zijn van bedrijfsmatige exploitatie.
  • 8. De agrarische sector moet meer mogelijkheden hebben in de verblijfsrecreatieve sector.
  • 9. De gemeente kan afwijken van dit beleid voor grote en/of innovatieve projecten die invulling geven aan gemeentelijke speerpunten en initiatieven.
  • 10. De gemeente wil de ruimtelijke kwaliteit van het eiland bewaren.

Agrariërs die willen diversifiëren komen als snel in de toeristische sector terecht. De gemeente acht het behoud van de landbouwsector van groot belang en biedt agrarische ondernemers de mogelijkheid om naast de agrarische tak ook een vorm van verblijfsrecreatie te exploiteren. De belangrijkste voorwaarde is wel dat de hoofdvorm van de bebouwing gehandhaafd blijft en dat de ontwikkelingen niet buiten het bestaande bouwblok komen. Kamperen bij de boer blijft gehandhaafd onder de zelfde voorwaarden en maximaal bij twee boerenbedrijven.

In het bestemmingsplan voor het buitengebied is het beleid uit de Nota verblijfsrecreatief beleid gemeente Ameland 2016-2020 voor zo ver van toepassing aangehouden. Huidige verblijfsrecreatieve functies worden vastgelegd. Er word in planologische zin geen ruimte voor nieuw ontwikkelingen gegeven.

2.5.9 Welstandsnota

De gemeenteraad van Ameland heeft op 21 maart 2016 de Welstandsnota 2016 vastgesteld. Deze nota is een actualisering van de Welstandsnota 2004. Het doel van de welstandsnota is om het welstandstoezicht voor iedereen inzichtelijk en begrijpelijk te maken. Het is de bedoeling dat initiatiefnemers voor een bouwplan, zoals particulieren, opdrachtgevers en architecten, zich in een vroeg stadium op de hoogte kunnen stellen van de redelijke eisen van welstand. De welstandscriteria zijn grotendeels gericht op het behoud van de basiskwaliteiten van de gebouwde omgeving. Dit betekent echter niet dat nieuwe, bijzondere of afwijkende bouwplannen niet meer mogelijk zijn. Ook bijzondere bouwplannen zijn op Ameland van harte welkom. Daar waar mogelijk en gewenst, biedt de welstandsnota dan ook een sturend en stimulerend kader.

De Welstandsnota geeft het welstandsbeleid van de gemeente weer. De welstandscriteria zijn grotendeels gericht op het behoud van de basiskwaliteiten van de gebouwde omgeving. De Welstandsnota is altijd naast het bestemmingsplan van toepassing. Voor het bestemmingsplan buitengebied zijn de deelgebieden ' natuurgebieden' en 'poldergebied' relevant. Het beleid is in beide deelgebieden gericht op de instandhouding en waar mogelijk versterking van de bestaande waarden en bebouwingskenmerken.

Deelgebied ' natuurgebieden'

Het duingebied langs de noordzijde van het eiland is grotendeels onbebouwd. De incidenteel aanwezige bebouwing is vaak gerelateerd aan strandopgangen en betreft enkele vrijstaande (recreatie) woningen waaronder het Kooihus bij Nes, maar ook enkele 'complexen' zoals de Jeugdherberg en de vuurtorenwachterswoningen bij Hollum. Daarnaast valt het centrumgebouw van Duinoord (Nes) en de bebouwing op het vliegveld (Ballum) binnen dit gebied. Op het strand nabij de strandovergangen staan verschillende strandpaviljoens en strandwachtposten. Alle strandpaviljoens zullen een permanente standplaats krijgen. De ouderdom van de gebouwen varieert van de eerste tot de tweede helft van de vorige eeuw.

Gebouwen zijn vrijstaand en sterk gerelateerd aan het omliggende duinlandschap en de aanwezige hoogteverschillen. Het bebouwingsbeeld is open. Beleidsintentie voor deelgebied 'natuurgebieden': het uiterlijk van de bestaande gebouwen dient te worden gerespecteerd. Het beleid is gericht op het in stand houden en waar mogelijk versterken van de inpassing in de landschappelijke omgeving.

Deelgebied 'Poldergebied'

Kenmerken van het poldergebied zijn de grote mate van openheid van het landschap, met overwegend grasland in een tamelijk rationele verkaveling als gevolg van verschillende ruilverkavelingen. De bebouwing is verspreid gesitueerd en bestaat overwegend uit agrarische bedrijfspercelen. Typerend is daarbij de concentratie van bebouwing langs enkele ontsluitingsassen, en de hier en daar aanwezige wegbeplantingen. Nieuwe bebouwing bestaat uit schuren ten behoeve van deeltijdboeren. De bebouwing op de agrarische percelen bestaat meestal uit een hoofdgebouw in de vorm van een kop-hals-romp boerderij en eventueel aanvullende gebouwen in de vorm van (ligboxen)stallen, kapschuren en silo's. De meeste bebouwing dateert uit de tweede helft van de vorige eeuw (ruilverkaveling jaren 50).

Op een aantal plaatsen zijn nog landschappelijk cultuurhistorisch waardevolle elementen zichtbaar, zoals de aarden wallen aan de zuidwestzijde van Nes die vroeger de scheiding vormden tussen het in cultuur gebrachte land direct tegen de bebouwde kom en het woeste onontgonnen buitengebied. Andere bijzondere elementen zijn enkele oude dobben, de restanten van slenken, de nog aanwezige klinkerwegen en oude zandpaden. De individuele panden zijn qua richting wisselend gerangschikt ten opzichte van de weg, boerderijen staan meestal haaks op de weg. De panden zijn vrijstaand en op wisselende afstand van de weg geplaatst. Het bebouwingsbeeld is open. Binnen de percelen is sprake van een clustering van hoofd- en bijgebouwen.

Veel boerderijen zijn van het type kop-hals-romp. De bebouwing is middelgroot tot groot en bestaat uit één bouwlaag met een kap. Het schuurgedeelte van kop-hals-romp boerderijen is voorzien van een forse kap. De kapvorm bestaat uit een zadeldak of een schilddak. De opbouw van de meeste panden is enkelvoudig met een kantige tot hoofdzakelijk kantige hoofdvorm.

Het beleid is gericht op de instandhouding en waar mogelijk versterking van de bestaande waarden en bebouwingskenmerken. Het beleid is geconcentreerd door aan te geven of een afzonderlijk criterium strikt dient te worden gehandhaafd/gerespecteerd, of dat enige ruimte voor incidentele wijzigingen aanwezig is. Er zijn afzonderlijke welstandscriteria opgenomen voor de traditionele bebouwing en voor de latere bebouwing.

2.5.10 Nota bodembeheer


Op 26 maart 2012 heeft de Raad van de gemeente Ameland de Nota bodembeheer inclusief bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Nota is het bodembeleid van de gemeente beschreven. Aanleiding voor het formuleren van nieuw bodembeleid is de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit in 2008. De doelstelling van de gemeente is om hergebruik van gebiedseigen grond te stimuleren en de (gewenste) bodemkwaliteit af te stemmen op de bodemfunctie. De Nota geeft naast een uitwerking van het Besluit bodemkwaliteit ook op eenduidige wijze invulling aan het gemeentelijke bodembeleid (meersporenbeleid), waarin de bodemdoelstellingen binnen de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Woningwet (Ww), de Wet bodembescherming (Wbb) en het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) gelijk zijn. Het Besluit bodemkwaliteit vervangt het Bouwstoffenbesluit.

Voor het bestemmingsplan Buitengebied biedt de Nota bodembeheer geen concrete uitgangspunten, dit is aan de orde in de uitvoeringsfase van plannen.

2.5.11 Gebieds- en ontwikkelingsvisie Vliegveld Ameland 2013

In 1957 is door de minister van Verkeer en Waterstaat het vliegveld bij Ballum aangewezen als luchtvaartterrein. Na die tijd is het vliegveld aan veranderingen en wijzigingen onderhevig geweest en is het gebied verder doorontwikkeld. Met name de laatste jaren vinden er de nodige ontwikkelingen plaats, zijn er verschillende plannen en verzoeken en moet het vliegveld gaan voldoen aan nieuwe eisen, regelgeving en veiligheid. Er is een behoorlijke ontwikkelingsdruk op het gebied en zijn er ontwikkelingskansen met een duidelijk signaal om anders om te gaan met bepaalde uitgangspunten van het huidige bestemmingsplan en mogelijkheden op het vliegveld. Om dit alles een kans te kunnen geven en niet van de ene ad-hoc situatie in de andere te rollen is het noodzakelijk dat er voor het vliegveld een visie wordt opgesteld. Vervolgens zal de visie vertaald worden in het te herziene bestemmingsplan "Buitengebied".

Met betrekking tot het vliegveld zijn samenvattend de volgende punten aan de orde:

  • Het vliegveld voldoet niet meer aan het huidige verwachtingspatroon en is onderhevig geweest aan slijtage, wijzigingen en gelegenheidsoplossingen.
  • Kwaliteit, veiligheid, duurzaamheid, uitstraling e.d. dienen verbeterd te worden.
  • Behoud van het vliegveld voor nu en de toekomst.
  • Invulling geven aan nieuwe regelgeving, beleid, eisen en normen.
  • Mogelijkheden creëren op het vliegveld voor nieuwe slechtweervoorzieningen (economische impuls).
  • Verbeteren en uitbreiden van functies, activiteiten, evenementen en voorzieningen op het vliegveld.
  • Het vliegveld kan een aanvulling c.q. versterking zijn op gebiedsgerichte ontwikkelingen.
  • Bijdrage aan de energiebeleidskeuze energie-onafhankelijk in 2020 door de aanleg van een energieveld / zonneweide.
  • Zorg dragen voor ruimtelijke kwaliteit met behoud van natuur en karakteristieke omgevingswaarden.
  • Opties mogelijk maken voor het kopen of huren van grond op het vliegveld.
  • De gemeente gaat geen extra kosten maken als alleen die kosten die gelinieerd zijn aan gemeentelijke taken en activiteiten en ontwikkelingen welke de gemeente tot uitvoering wil brengen.

Kijkend naar de visie, het programma van eisen, de participanten, de eisen, de wensen en de uitgangspunten is als basis gekozen een inrichting overeenkomstig het inrichtingsplan. Dit in samenhang met de omschrijving van de verschijningsvormen van gebouwen en beeldimpressies zoals weergegeven in de gebieds- en ontwikkelingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0060.BG110206-VO01_0005.jpg"

Figuur: inrichtingsplan vliegveld Ameland

2.5.12 Notitie kleine windturbines Ameland

De gemeenteraden van de vijf Waddeneilanden hebben in september 2007 het ambitiemanifest “De Waddeneilanden: de energieke toekomst” vastgesteld. De kern van de ambitie is als volgt verwoord; “het is onze ambitie om alle Waddeneilanden in 2020 volledig zelfvoorzienend te laten zijn op het gebied van duurzame energie- en watervoorziening.” De motieven om deze ambitie zo te formuleren liggen vooral in profilering van de eilanden (een positief groen imago geeft uitstraling voor de toeristen) en in het hebben en houden van lokale werkgelegenheid, zowel in de toeristenindustrie als in duurzame energie en energiebesparing. Deze ambitie vereist een innovatief energiebeleid dat gebruik maakt van alternatieve, duurzame energiebronnen. Naast

onder andere zon, water en biogas is windenergie ook één van deze energiebronnen.

De doelstelling van de notitie kleine windturbines Ameland (vastgesteld 12 januari 2016) is om te komen tot een toetsingskader op basis waarvan formele aanvragen voor kleine windturbines op Ameland getoetst en al dan niet vergund kunnen worden.

De gemeente heeft een faciliterende rol, daar waar het gaat om verzoeken vanuit de markt c.q particulieren voor het plaatsen van kleine windturbines. Uit de notitie blijkt dat kleine

windturbines op dit moment niet rendabel zijn en daardoor niet wezenlijk bijdragen aan de

doelstelling voor zelfvoorzienendheid van Ameland in 2020. Het wel of niet willen toestaan van kleine windturbines wordt hierdoor voornamelijk een ruimtelijke afweging en geen afweging op basis van energiebeleid. Om een goede afweging te kunnen maken moet er onderzocht worden wat de effecten van kleine windturbines op Ameland zijn. Op dit moment beschikt de gemeente over te weinig representatief vergelijkingsmateriaal om al een goed oordeel te kunnen vellen over o.a. de landschappelijke inpasbaarheid en de opbrengst op Ameland. Bovendien is er nogal wat diversiteit in verschijningsvorm van kleine windturbines. De gemeente wil dan ook bij wijze van proef op enkele locaties medewerking verlenen aan kleine windturbines. Op deze wijze krijgt de gemeente ervaring wat de impact is van dergelijke windturbines op het straatbeeld, de bevolking etc. Deze ervaringen uit deze 'maatwerk'-proeven worden vervolgens benut voor de afweging deze categorie al dan niet onder regulier beleid toe te staan.

De volgende voorwaarden zijn verbonden aan de pilot:

a. spreiding over de gemeente;

b. in open gebieden; niet in bebouwde kommen (vanwege mogelijke problemen met

beperking windvang bij (ver)bouw in de directe omgeving + mogelijke overlast

omgeving) bedrijventerrein Hollum uitgezonderd;

c. verschillende verschijningsvormen van kleine windturbines;

d. plaatsing op de grond of op het dak;

e. max hoogte (is hoogste punt van het bouwwerk), gemeten volgens de wijze van

meten in de bestemmingsplanregels: 10 m1;

f. geen noodzaak tot het kappen van bomen;

g. max. vijf pilot-aanvragen; per aanvraag max. één (samenhangend) stelsel van

kleine windturbines. Dus geen twee of meer afzonderlijke / op meerdere gebouwen;

h. landschappelijke inpasbaarheid;

i. onder de normale voorwaarden waaraan een omgevingsvergunning dient

te voldoen, inclusief advies welstandscommissie;

k. vergunde kleine windturbines mogen worden gehandhaafd, mits er bij de evaluatie geen

zwaarwegende negatieve conclusies zijn;

I. de deelnemers aan de pilot en hun eventuele rechtsopvolgers zijn verplicht hun

medewerking te verlenen aan de evaluatie van de pilot (o.a. rendement).

voor de evaluatie de volgende toetsingskaders vast te stellen:

a. tijdstip: omstreeks 1 juli 2018 of zoveel later als relevant blijkt te zijn voor de evaluatie van

de pilot;

b. rendement;

c overlast voor omgeving, trilling/geluidsoverlast;

d. omwonenden worden gehoord en hun bevindingen worden er bij betrokken;

e. visuele/landschappelijke inpassing;

f. differentiatie in gebieden/gebieden uitsluiten.

Omdat het op voorhand niet duidelijk is of de kleine windturbines wenselijk zijn gelden ook de volgende aanvullende voorwaarden:

  • 1. Door middel van een tijdelijke vergunning geldt een instandhoudingstermijn van maximaal 10 jaar, passend binnen het bestemmingsplan, voor een bouwwerk geen gebouw zijnde met een maximale tiphoogte van 10 meter;
  • 2. Bij strijd met het bestemmingsplan met een binnenplanse of kleine buitenplanse ontheffing met een instandhoudingstermijn van maximaal 10 jaar;
  • 3. Voor wat betreft locatiecriteria. De kleine windturbines zullen alleen onder voorwaarden worden toegestaan binnen agrarische bouwpercelen van bestaande agrarische bedrijven, op bedrijventerreinen, gemeentelijke gebouwen en centrumvoorzieningen binnen recreatieterreinen;
  • 4. De kleine windturbines zullen voldoen aan welstandscriteria ten aanzien van objectbeschrijving, locatiekeuze, opstelling en verschijningsvorm;
  • 5. Genoemde binnenplanse ontheffingsregeling zal in de eerste plaats worden toegepast op basis van de bestaande bestemmingsplannen als “bouwwerken geen gebouw zijnde”. In het algemeen geldt daarbij nu dat er voor kleine windmolens met een hoogte van maximaal 10 m ontheffing kan worden verleend. Voor de langere termijn zal op basis van ervaring en voortschrijdend inzicht in nieuwe bestemmingsplannen mogelijk een binnenplanse ontheffingsregeling expliciet voor kleine windturbines worden opgenomen.

Met bovenstaande voorwaarden wordt voldaan aan de doelstelling van deze notitie om op basis van het bestuurlijke standpunt te komen tot een toetsingskader op basis waarvan formele aanvragen voor kleine windturbines op Ameland getoetst en al dan niet vergund kunnen worden. Aan de hand van de evaluatie wordt besloten om al dan niet over te gaan tot het opnemen van kleine windturbines in het reguliere beleid en dus in de regels van bestemmingsplannen. Door voortschrijdend inzicht ten aanzien van ervaring met kleine windturbines zal in de toekomst het beleid ten aanzien van kleine windturbines geëvalueerd moeten worden.

2.5.13 Natuurbeleidsplan 2001

Het Natuurbeleidsplan heeft als doelstelling te komen tot een dialoog over de mogelijkheden en beperkingen van de natuur op Ameland. Hierbij hebben de eilander gebruiken een duidelijke plaats gekregen. Gestreefd wordt naar samenwerking tussen de verschillende partijen. Het plan geeft een duidelijke gemeentelijke visie over de natuur op Ameland die mede wordt bepaald door eilander belangen. Het plan moet leiden tot een duurzame natuur op Ameland. Daarnaast is het gebruik van het eiland geïnventariseerd. Dit heeft geresulteerd in een onderverdeling in hoofdgebruik, nevengebruik en eilander gebruik. Dit geeft een beeld van de menselijke invloed in, met name, de natuurgebieden.

Geconcludeerd wordt dat er veel activiteiten in de natuurgebieden worden ontplooid. Over het algemeen zijn eilanders nauw bij de natuur betrokken. De grote hoeveelheid aan eilander gebruiken geeft dit weer. De eilander gebruiken zijn kleinschalig en maken slechts een kleine inbreuk op de natuur. Aangenomen mag worden dat deze activiteiten niet hebben gezorgd voor een achteruitgang van de natuur op Ameland. Voor enkele gebruiken wordt geconcludeerd dat ze een bijdrage leveren aan de natuur. Hierbij wordt gedacht aan weidevogel- en wildbeheer. De eilander gebruiken zorgen voor een constante betrokkenheid van de bevolking bij de natuur. Deze betrokkenheid kan bijdragen aan een duurzame natuur op het eiland.

In dit plan zijn de belangrijkste beperkingen, opgelegd door regelgeving, geïnventariseerd. Deze inventarisatie geeft de huidige situatie ten aanzien van de regelgeving van het eiland weer. De inventarisatie heeft betrekking op regelgeving die direct bindend is (bijvoorbeeld: “verboden toegang”). Naast deze direct bindende regelgeving is er veel regelgeving die op vergunningen of ontheffingen is gebaseerd. In het traject van het verlenen van een vergunning of ontheffing dient een belangenafweging te worden gemaakt. Deze regelgeving is niet in dit plan opgenomen wegens de uitgebreidheid van dit plan.

Ameland telt ten opzichte van de andere Waddeneilanden relatief veel vogelbroedterreinen die gedurende het broedseizoen zijn afgesloten. Het is gewenst dat de regelgeving van de verschillende overheden op elkaar wordt afgestemd in verband met elkanders beleidsdoelen.

In dit plan zijn de gemeentelijke instrumenten weergegeven welke kunnen worden ingezet om uitvoering te geven aan het natuurbeleid. Een instrument om tot een dialoog te komen tussen de verschillende partijen is de Beheersoverleggroep en het opstellen van een convenant. In dit convenant kan verdere samenwerking gestalte krijgen waardoor een duurzame natuur kan worden uitgewerkt.

Zeer veel belang wordt gehecht aan het behoud van de eilander gebruiken. Mogelijk dat door het opstellen van een convenant deze gebruiken een formelere status kunnen krijgen. Per landschapstype worden verschillende uitspraken gedaan over verschillende aspecten.

Eilander gebruiken waar het Natuurbeleidsplan nader op ingaat zijn:

  • jutten;
  • wandelen;
  • vissen;
  • pieren steken;
  • mossels- en kokkels rapen;
  • garnalen kruien;
  • bramen/cranberry's/paddenstoelen plukken;
  • kievitseieren zoeken;
  • jagen/fretteren;
  • vogelinventarisatie en bescherming;
  • recreatiegebied voor Amelanders;
  • meeuweneieren zoeken;
  • pleziervaart;
  • paaseieren gooien;
  • paardensport;
  • mos zoeken.

Met dit plan wordt enerzijds beoogd een bijdrage te leveren voor het draagvlak onder de bevolking voor de regelgeving en anderzijds van de zijde van de hogere overheden begrip en verankering van eilander gebruiken.

2.5.14 Beleidsnotitie bedrijfswoningen en personeelshuisvesting

In de beleidsnotitie bedrijfswoningen en personeelshuisvesting (vastgesteld 25 september 2017) komen de volgende aspecten aan de orde:

1. Beleid m.b.t. bedrijfswoningen en de mogelijkheden om een tweede bedrijfswoning toe te staan.

2. Onttrekken van bestaande bedrijfswoningen in relatie met de huisvestingsverordening (zoals bij groepsverblijven / kampeerboerderijen).

3. Personeelshuisvesting.

4. Mogelijkheden voor recreatief medegebruik van personeelshuisvesting.

Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende beleidsuitgangspunten relevant:

Eerste bedrijfswoning

  • Bij de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied wordt een bedrijfswoning bij agrarische bedrijven, die nog geen bedrijfswoning hebben, bij recht mogelijk gemaakt. Dit geldt alleen voor volwaardige agrarische bedrijven.(Dit zijn agrariërs die voor hun inkomen grotendeels afhankelijk zijn van hun agrarisch bedrijf. Voor Ameland zijn dit hoofdzakelijk melkveehouders. Deze bedrijven hebben ten minste 50 NGE (circa 42 melkkoeien minimaal)). Uitgangspunt is dat een bedrijfswoning wordt gebouwd binnen het bouwvlak. Bij deeltijdbedrijven worden geen bedrijfswoningen toegestaan.
  • Bij bedrijven op andere locaties worden in beginsel geen bedrijfswoningen toegestaan als dat op grond van geldende bestemmingsplan niet mogelijk is. Als bedrijven die op dit moment geen bedrijfswoning hebben, in de toekomst toch een bedrijfswoning willen gaan bouwen dan zal daarvoor een planologische procedure gevolgd moeten worden en zal per geval beoordeeld moeten worden of daar medewerking aan verleend kan worden. De noodzaak voor een bedrijfswoning zal in dat geval aangetoond moeten worden middels een bedrijfsplan en de bedrijfswoning zal planologische inpasbaar moeten zijn.

Tweede bedrijfswoning

Bij verzoeken voor een tweede bedrijfswoning worden de volgende beleidsuitgangspunten gehanteerd.

1. Bij de campings wordt een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen op grond waarvan een tweede bedrijfswoning kan worden toegestaan.

2. Bij de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied wordt de huidige binnenplanse ontheffingsmogelijkheid voor een tweede bedrijfswoning vervangen door een wijzigingsbevoegdheid op grond waarvan een tweede bedrijfswoning bij agrarische bedrijven kan worden toegestaan. Aan een verzoek voor een tweede bedrijfswoning kan in dat geval medewerking worden verleend als de noodzaak hiervoor is aangetoond.

3. Een tweede bedrijfswoning kan worden toegestaan onder de volgende voorwaarden:

-Een tweede bedrijfswoning wordt alleen toegestaan bij een camping of bij een agrarisch bedrijf.

-Er wordt geen medewerking verleend aan nieuwbouw van een tweede bedrijfswoning als er al een tweede bedrijfswoning op het perceel aanwezig is, die eerder is onttrokken aan de woningvoorraaden voor ander gebruikdienst doet.

-Er moet sprake zijn van een blijvende duurzame en doelmatigevoortzetting van het bedrijf, waarbij de ondernemers aannemelijk moeten maken dat het bedrijf beschikt over een toekomstperspectief van ten minste 10 jaar. Hiertoe dient een bedrijfsplan opgesteld te worden door een deskundig en onafhankelijk bureau.

-Er moet sprake zijn van minimaal twee arbeidskrachten die fulltime werkzaam zijn op het bedrijf, waarbij de hoofdbewoners van de woningen een volwaardig hoofdinkomen uit op het perceel gevestigde bedrijf ontvangen. Dit wordt middels een accountantsverklaring aangetoond bij een bedrijfsomvang die gekenmerkt wordt door een arbeidsinzet van meer dan 2 mensjaren.

-Een tweede bedrijfswoning wordt alleen toegestaan als die woning nood

zakelijk is voor de hoofdfunctie. Een tweede bedrijfswoning wordt niet toegestaan als dit is voor (een uitbreiding van)de neventak, zijnde een verblijfsrecreatieve functie.

-De bedrijfswoning is passend in het gemeentelijke woningbouwprogramma, waarmee Gedeputeerde Staten van Fryslân hebben ingestemd.

-Uitgangspunt is dat de tweede bedrijfswoning wordt gebouwd binnen het bouwvlak zoals dat is vastgelegd in het bestemmingsplan.

Onttrekken bedrijfswoning

Er wordt alleen medewerking verleend aan het onttrekken van de bedrijfswoning als die wat betreft het gebruik wordt gerelateerd aan het bedrijf en als het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Het onttrekken van de bedrijfswoning wordt gecompenseerd met een gelijkwaardige en volwaardige woning.

Personeelshuisvesting in woningen

Gelet op de gevolgen voor de woonomgeving en in het kader van de rechtsbescherming van omwonenden dienen de panden voor personeelshuisvesting actief te worden bestemd. Per geval zal beoordeeld worden of een personeelsonderkomen op de betreffende locatie kan worden toegestaan. Vervolgens wordt personeelshuisvesting alleen toegestaan in de panden die daarvoor ook daadwerkelijk zijn bestemd. Voor personeelshuisvesting in woningen zijn in de beleidsnota specifieke uitgangspunten opgenomen.

Personeelshuisvesting in personeelsonderkomens of andere panden

Voor huisvesting van personeel in daarvoor gebouwde onderkomens geldende volgende

uitgangspunten:

Gebouwen voor personeelshuisvesting worden alleen toegestaan op de campings en op locaties waar op grond van de algemene afwijkingsregels in het bestemmingsplan een personeelsverblijf kan worden toegestaan. Volgens de Nota verblijfsrecreatief beleid kunnen ook groepsaccommodaties binnen de bebouwde kom worden omgezet in personeelshuisvesting. In bijzondere situaties, bijvoorbeeld voor een tijdelijke voorziening, kan van het beleid worden afgeweken.

Recreatief mede gebruik personeelshuisvesting

Recreatief gebruik van personeelsonderkomens kan onder voorwaarden worden toegestaan. Dit heeft een stimulerende werking op de ondernemers omdat men dan meer mogelijkheden heeft en eerder geneigd is om te investeren in goede personeelsverblijven.

Dit mag echter niet leiden tot misbruik. Voor recreatief mede gebruik van personeelshuisvesting geldende volgende uitgangspunten:

  • Personeelsonderkomens worden alleen toegestaan als de noodzaak daarvoor, in relatie tot het aantal te bouwen personeelsonderkomens, is aangetoond.
  • Recreatief medegebruik van personeelsverblijven is alleen toe staan buiten het hoogseizoen (van 1 juli tot 1 oktober).Dit ter voorkoming van concurrentie met de reguliere verblijfsrecreatieve bedrijven, en omdat in die periode de behoefte aan accommodaties voor personeelshuisvesting groot is.

Hoofdstuk 3 Huidige situatie en planuitgangspunten

3.1 Landbouw

Samen met de visserij en handelsvaart was landbouw ooit de belangrijkste bron van bestaan op Ameland. Inmiddels hebben toerisme en recreatie deze plek overgenomen. De landbouw heeft echter nog steeds een belangrijke rol op Ameland. Zowel economisch (met name de melkveehouderij) als landschappelijk. Het is namelijk de landbouw die voor een groot deel bepalend is voor het de rust en ruimte op het eiland.

Al enkele jaren staat de landbouw in Nederland onder druk. Ook op Ameland is dit waarneembaar en loopt het aantal melkveehouderijen sterk terug. Oorzaken zijn onder meer de lage melkprijzen, maar ook gebrek aan uitbreidingsmogelijkheden en strenge regelgeving. Ook het aantal schapenhouderijen loopt terug, maar het aantal hectare akkerbouw is sterk toegenomen. Daarnaast neemt ook het aantal paardenhouderijen toe.

Het buitengebied is ook op Ameland aan verandering onderhevig. Binnen de agrarische sector vindt een driedeling plaats. Een aantal agrariërs richt zich volledig op de oorspronkelijke productietak, waarbij intensivering, schaalvergroting en specialisatie sleutelbegrippen zijn. Een andere groep richt zich naast hun agrarische productietak op andere bijverdiensten, ook wel aangeduid als verbrede landbouw. Te denken valt aan het bieden van recreatieve mogelijkheden op het bouwperceel in de vorm van een groepsaccommodatie of Bed & Breakfast. Tot slot is er een groep agrariërs die, om uiteenlopende redenen, hun bedrijf beëindigen, waarbij de vrijkomende agrarische bebouwing (ook door andere gebruikers) wordt benut. Op Ameland is daarbij een trend te zien dat er een grote groep hobby- en deeltijdboeren ontstaat. Deze trends, in combinatie met de wens om de kwaliteiten van het landelijk gebied te behouden, vragen om heldere beleidslijnen.

3.1.1 Grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid

Algemeen

Het onderscheid tussen grondgebonden en intensieve agrarische (niet-grondgebonden) bedrijven heeft ruimtelijke redenen. In de eerste plaats kenmerken volwaardige intensieve bedrijven zich in het algemeen door een grootschalige intensieve bebouwing, zonder een directe relatie met het omliggende agrarische gebied. De agrarische bedrijfskavels hebben in sommige gevallen een bijna industrieel karakter. De grondgebonden bedrijven hebben daarentegen een directe relatie met de omliggende gronden voor ruwvoerproductie, mestafzet en eventueel beweiding.


Het is wenselijk dat melkveehouderijen grondgebonden blijven; grondgebonden wil zeggen dat bedrijven aan een bepaalde plek in het landelijk gebied gebonden zijn vanwege hun functionele afhankelijkheid van de grond in de omgeving (ruwvoer en mest). Hierdoor kan een redelijke verhouding blijven bestaan tussen de omvang van de bedrijfskavel en de schaal van het landschap. Dit komt de inpassing van bedrijven ten goede. Hiermee ontstaat ook een 'natuurlijke' bovengrens aan de bedrijfsomvang van een melkveehouderij. Een melkveehouderij zou anders een forse schaalsprong kunnen maken zonder over meer cultuurgrond te beschikken. Ruwvoer zal in dat geval over grotere afstanden moeten worden aangevoerd en de mest zal moeten worden afgevoerd. Ook werkt het in de hand dat de veestapel onbegrensd toeneemt, en de milieuemissies de toegestane milieugebruiksruimte (verder) overschrijden. Daarmee wordt het ook moeilijker om ecologische doelen te realiseren zoals doelen uit de Kaderrichtlijn Water en voor de Natura 2000 gebieden. Zo'n melkveehouderij gaat steeds meer op een intensieve veehouderij lijken; bijkomend gevolg is dat zo'n melkveehouderij met een afnemend maatschappelijk draagvlak geconfronteerd zal worden. Een dergelijke ontwikkeling is ongewenst. Zowel vanuit een oogpunt van milieu (mestgebruik, ammoniakuitstoot, verkeer- en vervoerbewegingen) als met het oog op het beheer en onderhoud van het landschap, is het wenselijk dat er een relatie is tussen de omvang van een melkveehouderij en de hoeveelheid grond die het bedrijf in de omgeving in beheer/gebruik heeft. Een melkveehouderij die niet meer plaatsgebonden is, wordt beschouwd als een vorm van intensieve veehouderij.


Bij grondgebonden bedrijven is dus het ruwvoer voor een aanzienlijk deel afkomstig van de bij het bedrijf behorende grond, en is er voldoende grond die aansluit op het bouwblok voor een goede bedrijfsvoering. Grondgebonden betekent dat een veehouder voldoende grond beschikbaar heeft om zijn eigen ruwvoer te verbouwen en zijn mest af te zetten.


Aan de hand van de volgende indicatoren/gegevens kan aangetoond worden of er sprake is van grondgebondenheid:

  • voldoende areaal grond in omgeving voor ruwvoerproductie, mestafzet en eventueel weidegang;
  • ligging van stallen ten opzichte van aangrenzende gronden;
  • type stalsysteem en feitelijke inrichting stal;
  • milieuvergunning/melding;
  • meitellingen.

Grondgebondenheid en milieueffecten

Bij een grondgebonden bedrijfsvoering kan de veestapel alleen groeien in samenhang met de beschikbaarheid van landbouwgrond. Bij een grondgebonden veehouderij kan de mineralenkringloop makkelijker worden gesloten en is er geen aanvoer van voedergewassen en afvoer van mest nodig. Omdat de hoeveelheid landbouwgrond begrensd is, wordt het aantal stuks vee in het plangebied daardoor gemaximeerd, wanneer wordt ingezet op een gebiedsgerichte grondgebonden veehouderij. De maximale ammoniakemissie vanuit het plan wordt daardoor gereduceerd. Ook op het gebied van geurhinder, luchtkwaliteit en verkeer zijn minder grote milieueffecten aan de orde.

Tot slot bestaat er een relatie tussen grondgebondenheid, weidegang en dierenwelzijn. Bij extensieve bedrijven vindt meer beweiding plaats, hetgeen van belang is voor het welzijn van de dieren. Daarnaast wordt beweiding positief gewaardeerd omdat koeien die buiten staan het landschap levendiger en afwisselender maken.

Wat wordt wel en niet geregeld via een bestemmingsplan?

In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen die de bouw- en gebruiksmogelijkheden van gronden bepalen. Grondslag voor deze regels is het criterium van een 'goede ruimtelijke ordening'. Voor aspecten die niet ruimtelijk relevant zijn of die via een ander wettelijk kader worden geregeld, worden geen regels in het bestemmingsplan opgenomen. Dit voorkomt dubbele regelgeving. Aan de grondgebondenheid van een bedrijf zit een aantal ruimtelijke componenten, maar de relatie is vaak indirect. In het bestemmingsplan buitengebied Ameland wordt niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid niet toegestaan.

In het bestemmingsplan (zie artikel 1.60) wordt bij de definitie van 'grondgebonden agrarische bedrijfsvoering' verwezen naar een aantal bedrijfstypen en de richtlijn die de provincie Fryslân heeft gedefinieerd ten aanzien van grondgebondenheid (zie onderstaand kader). De richtlijn is niet bedoeld als een hard juridisch criterium, maar zal bij aanvragen worden gebruikt om te toetsen of bij een bedrijf nog sprake is van een min of meer grondgebonden bedrijfsvoering. Gemotiveerd afwijken van de richtlijn is ook mogelijk, wanneer specifieke omstandigheden daar om vragen.


Ontwerp Verordening Romte Fryslân 2014


De verordening bevat geen normstelling ten aanzien van grondgebondenheid. De provincie verwacht dat de gemeente in het ruimtelijke plan het principe van grondgebondenheid in de planregels opneemt en in de plantoelichting beschrijft hoe daaraan invulling te geven. De provincie geeft wel een beeld/indicatie van een mogelijke benadering, maar met de aantekening dat andere benaderingen mogelijk zijn.


Een veehouderij is grondgebonden wanneer het voor het vee benodigde ruwvoer overwegend - d.w.z. in ieder geval meer dan de helft - afkomstig is van de bij het bedrijf behorende landbouwgrond. Uit landbouwkundige productiegegevens blijkt dat bij een veebezetting van ca. 3 grootvee-eenheden (GVE) of minder per hectare gras en voedergewassen aan deze voorwaarde wordt voldaan; ook de meeste mest kan dan bij het bedrijf worden afgezet. Omgerekend komt dit uit op ruim 0,3 hectare of meer per GVE. Dit richtgetal is een gemiddelde voor efficiënt producerende veebedrijven. Het getal houdt geen rekening met individuele omstandigheden, bijvoorbeeld een veehouder die veel ruwvoer per ha produceert. Onder de bij het bedrijf behorende landbouwgrond wordt verstaan landbouwgrond in de directe omgeving van het bedrijf waar het bedrijf structureel, bij voorkeur op basis van eigendom of langdurige pacht, over kan beschikken. In de regel is 20 km een afstand waarbinnen een agrarisch bedrijf nog adequaat de bijbehorende grond kan verzorgen en benutten, en daarop toezicht kan uitoefenen.


Naast deze GVE methode kan een gemeente grondgebondenheid als volgt beoordelen:


Per veehouder op basis van individuele gegevens bepalen hoeveel hectares de veehouder in gebruik/ beheer moet hebben voor de gewenste mate van zelfvoorziening. Deze methode houdt rekening met individuele omstandigheden en biedt ruimte voor maatwerk. Per bedrijf zijn gegevens nodig over de omvang van de veestapel en de hoeveelheid grond in gebruik en beheer, productie en samenstelling van melk, mest en ruwvoer en mestafzet. Deze gegevens staan meestal in het bedrijfsplan. Met uitzondering van de ruwvoerproductie, betreft het gegevens die de veehouder standaard bijhoudt en jaarlijks aanlevert bij het Ministerie van EZ (Dienst Regelingen).


Een combinatie van verschillende gegevens/ indicatoren, bijvoorbeeld voldoende areaal grond in de omgeving voor ruwvoerproductie, mestafzet en weidegang, ligging van stallen t.o.v. aangrenzende gronden, type stalsysteem en feitelijke inrichting van de stal, milieuvergunning/melding, meitellingen. Ook gemiddelde verhoudingsgetallen van aantal dieren per ha of gemiddelde grondoppervlak per bedrijfsomvang kunnen indicaties geven; fijnregulering vindt vervolgens plaats via de mest- en milieuregelgeving. Dit vergt een goede onderbouwing per geval.


De provincie onderkent dat een groeiend bedrijf soms niet meteen over de benodigde grond beschikt. In dat geval zal aannemelijk gemaakt moeten worden dat het bedrijf binnen redelijke tijd over de grond kan beschikken. Dit kan op basis van het bedrijfsplan.

3.1.2 Regeling voor agrarische percelen

Aangezien de landbouw een belangrijke functie heeft, ook als beheerders van het landschap en de natuurlijke waarden van de polders, is het bieden van voldoende uitbreidingsruimte van groot belang. Bedrijven moeten ook in de toekomst voldoende ruimte heb-ben om door te groeien, zodat agrarische bedrijven ook in de toekomst gezond kunnen blijven.


Oppervlakte (agrarische) bouwvlakken

Het nieuwe bestemmingsplan is in principe conserverend van aard. Bestaande rechten worden overgenomen. Dit houdt in dat agrariërs het bouwperceel krijgen dat zij nu ook al hebben. Wel is aan alle agrariërs in de gemeente gevraagd of zij uitbreidingsplannen hebben. Op Ameland komen geen intensieve veehouderijen voor. Gezien het natuurlijke karakter van het eiland, is het vestigen van intensieve veehouderijen niet aan de orde. Er worden hiervoor dan ook geen mogelijkheden voor opgenomen in het bestemmingsplan.

De term 'verbrede landbouw' duidt op het verwerven van extra in-komsten voor agrariërs naast de agrarische hoofdfunctie. Verbrede landbouw strekt zich dikwijls uit tot het terrein van recreatie, zorg, natuur en landschapsbeleving, educatie, kleinschalige horeca en het bieden van logies of een combinatie hiervan. Het gaat om functies die naast de oorspronkelijke agrarische bedrijfstak worden uit-geoefend en in de regel ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie.

3.1.3 Verbrede landbouw

In de praktijk blijkt dat er zich telkens nieuwe functies ontwikkelen. Daarbij kunnen nevenactiviteiten niet ongelimiteerd worden toegestaan. De activiteiten moeten passen in het landelijk gebied, land-schappelijke en cultuurhistorische waarden respecteren en geen grote verstoring opleveren voor de omgeving. Hierbij speelt onder meer verkeersoverlast en aantasting van het straatbeeld door onder andere buitenopslag. Belangrijk uitgangspunt is dat de nevenactiviteit ondergeschikt is aan het agrarische bedrijf.

Het bestemmingsplan biedt ruimte voor verbreding van de agrarische bedrijven met nevenactiviteiten, bijvoorbeeld in de vorm van:

  • recreatieve activiteiten, zoals logiesverstrekking;
  • productiegebonden detailhandel;
  • welzijnszorg en kinderopvang;
  • agrarische aanverwante bedrijvigheid, zoals paardenhouderijen, loonbedrijven, en het be- en verwerken van agrarische producten;
  • maatschappelijke diensten (de zorg voor natuur en land-schap, water en cultuurhistorische elementen);
  • productie van duurzame energie (mestvergisting, zonne-energie, biotransportbrandstoffen, overige duurzame energie met uitzondering van windmolens).


De genoemde activiteiten zijn niet uitputtend. Overkoepelende randvoorwaarde voor activiteiten binnen het agrarische gebied is het behoud van de kenmerkende landschappelijke en cultuurhistorische waarden. De activiteit vindt plaats binnen de bestaande bebouwing.


Voor het toestaan van nevenactiviteiten geldt een nader afwegingsmoment in de vorm van een procedure om af te wijken van het bestemmingsplan, gekoppeld aan ruimtelijke randvoorwaarden. Zo mag bijvoorbeeld geen sprake zijn van verkeersoverlast, buiten-opslag, aantasting van het straatbeeld, et cetera.

3.1.4 Gebruik vrijkomende agrarische bebouwing

Functieverandering van boerderijen komt door de afname van het aantal bedrijven voor. Het type bedrijvigheid dat wordt uitgeoefend varieert. Naast handel en reparatie van consumentenartikelen zijn er agrarisch gerelateerde activiteiten. Maar ook recreatieve of dienstverlenende activiteiten vallen te ontdekken, zoals; snuisterij-winkels, antiekhandel, en fietsenverhuur. Het gaat vaak om een combinatie van wonen en werken.

Voor de kwaliteit van de leefomgeving is het van belang dat er functies terugkomen die passen in het landelijk gebied. Enerzijds zijn er kansen voor een mogelijke kwaliteitsverbetering, bijvoorbeeld wanneer onaantrekkelijke gebouwen worden gesaneerd. Anderzijds biedt het kansen voor nieuwe functies die het buitengebied een nieuwe impuls kunnen geven. Kleinschalige bedrijvigheid of het bewoond blijven van de woning kan ten goede komen aan de leefbaarheid. Tevens kan verrommeling van het landschap worden tegengegaan en verpaupering worden voorkomen. Hiertegenover staat dat een toename van andere functies in het landelijk gebied kan leiden tot een toename van mobiliteit, parkeer- en milieuproblemen en bijvoorbeeld hinder voor omringende agrarische bedrijven.

Om dergelijke effecten te beheersen of voorkomen, is beleidsvorming nodig. Er wordt daarom gekozen om vrijkomende agrarische bedrijven te wijzigen in een woonfunctie of een (lichte) bedrijfsfunctie. Ook groepsaccommodaties zijn hierbij een optie. Bij het wijzigen is de omvang van het perceel van belang. Het wijzigen van complete percelen is niet in alle gevallen gewenst. Dit kan zeer grote percelen opleveren. Om dit te voorkomen kan een deel van het bouwperceel bestemd blijven c.q. worden als agrarisch (onbebouwd). In het geval van wijziging naar een bedrijfsfunctie is van belang dat er sprake is van een functie die passend is binnen het agrarisch gebied. Er mag geen sprake zijn van een te grote verkeersaantrekkende werking. De functie moet binnen bestaande bebouwing plaatsvinden. Tot slot mag er geen sprake zijn van buitenopslag.

3.1.5 Hobby- en deeltijdboeren

In het buitengebied van Ameland komen naast volwaardige agrarische bedrijven ook zogenaamde 'hobby -en deeltijdboeren' voor. Onder deeltijdboeren worden agrarische bedrijven met een beperkte bedrijfsomvang verstaan, waar naast inkomsten uit het agrarisch bedrijf nog andere inkomsten worden verkregen. Hobbyboeren worden gekenmerkt door een zeer geringe bedrijfsmatige activiteiten dan wel in het geheel geen bedrijfsmatige activiteiten.

In het landelijk gebied neemt het hobbymatig houden van dieren steeds meer toe. Om het hobbymatig houden van dieren te sturen, is in het Landbouwbeleidsplan richting gegeven aan het beleid ten aanzien van hobbyboeren. Er worden twee gebieden onderscheiden:

  • Ontwikkelingsgebieden voor professionele landbouw;
  • Zoekgebieden voor hobby- en deeltijdboeren.


Voor het hobbymatig houden van dieren wordt ingezet op concentratie rond de dorpen en op marginale gronden. Dit zijn gebieden waar de professionele bedrijven beperkte of geen ontwikkelingsmogelijkheden heeft. Door deze gebieden toch op een (se-mi)agrarische wijze te beheren, blijft het waardevolle landschap gehandhaafd.

Het beleid voor hobby- en deeltijdboeren is verder uitgewerkt in de Nota schuilgelegenheden. Zie verder paragraaf 2.5.7 Nota schuilgelegenheden

De bouwpercelen ten behoeve van deeltijdboeren zijn op de verbeelding door middel van een aanduiding weergegeven. Voor deeltijdboeren geldt dat voor het vergroten van gebouwen kan worden afgeweken van de bouwregels middels een omgevingsvergunning. De oppervlakte van een bedrijfsgebouw of een overkapping ten behoeve van een agrarisch deeltijdbedrijf, mag ter plaatste van de betreffende aanduiding worden vergroot tot maximaal 400 m². Een van de voorwaarden is dat het agrarisch deeltijdbedrijf enige mate van bedrijfsmatigheid kent en ten minste 5 hectare grond in eigendom dan wel voor ten minste 6 jaar in pacht heeft. Zie hiervoor artikel 3.3.6.

Voor de gebieden die op de verbeelding zijn weergegeven als gebieden voor agrarische deeltijdbedrijven, kunnen door middel van een wijzigingsbevoegdheid nieuwe bouwpercelen ten behoeve van deeltijdboeren worden aangebracht. De omvang van het bouwvlak bedraagt in dat geval maximaal 0,5 ha. Er moet sprake zijn van een duurzaam deeltijdbedrijf dat ten minste 3 jaar enige mate van bedrijfsmatige omvang kent en ten minste 5 hectare grond in eigendom dan wel voor ten minste 6 jaar in pacht moet hebben. Zie hiervoor artikel 3.7.5.

3.1.6 Mestvergisting en -raffinage

In een biomassa-/vergistingsinstallatie wordt onder andere biogas (methaan) geproduceerd uit organisch materiaal. Het hoofdbestanddeel bestaat uit mest met daarnaast een toevoeging van organisch materiaal, bijvoorbeeld maïs. De opgewekte energie wordt gebruikt op het eigen bedrijf of wordt geleverd aan het energiebedrijf. Ook andere toepassingen zijn mogelijk, bijvoorbeeld wijkverwarming. Het restproduct van de vergisting (het digestaat) wordt als meststof gebruikt op het (agrarisch) bedrijf of wordt eventueel verkocht. Op een agrarisch bedrijf is volledig bedrijfseigen mestbewerking/-verwerking en raffinage in de vorm van minivergisters toegestaan (zie hierna en in de regels artikel 1.6 agrarisch bedrijf:

Mestvergisting is één van de vormen van verbreding van de landbouw. Verbreding geeft de mogelijkheid aan de agrariër een verbreding van zijn inkomen te realiseren en daarmee de rentabiliteit van een agrarisch bedrijf te verhogen. De gemeente staat daarom positief tegenover mestvergisting. Wel zijn er een aantal voorwaarden aan gekoppeld, zodat de invloed op de omgeving wordt beperkt.

Een mestraffinagesysteem kan op basis van mest, dus zonder co-producten, biogas leveren van aardgaskwaliteit en scheidt daarnaast stikstof, kalium en fosfor van elkaar. Alle organische stof wordt omgezet en de eindproducten kunnen als kunstmestvervangende producten gezien worden. Dit betekent dat er meer van de geproduceerde mineralen op een veebedrijf op eigen land aangewend kunnen worden. Een logisch gevolg is dat er minder of zelfs geen mest van een bedrijf afgevoerd hoeft te worden. Mestraffinage in de vorm van bedrijfseigen, kleine minivergisters is aangemerkt als een onderdeel van de agrarisch bedrijfsvoering en is dus bij recht toegestaan.

3.2 Landschap

3.2.1 Algemeen

Het waddengebied is gevormd door de dynamiek van de zee, waarbij in de lagunes achter strandwallen (duincomplexen) zich veen kon ontwikkelen en klei werd afgezet. De zee en de rivieren bleven nieuw materiaal aanvoeren waardoor kwelders langs de kusten en zandplaten in de Waddenzee zijn ontstaan. Langzaam vormden zich de eilanden, onderhevig aan grillige stromingen van de zee waardoor stukken eilanden verdwenen en op andere plaatsen de eilanden weer aangroeiden. Achter de duinen ontstonden vruchtbare miedgronden. Het water uit de duinen zocht zich via duinbeken en kreken door de mieden en kwelders een weg naar de Waddenzee.

De eerste dorpen ontstonden op een oude strandwal. Er ontwikkelde zich een eigen bouwstijl zowel voor de boerderijen als voor de bebouwing in de dorpen. Om verstuiving van duingebieden tegen te gaan zijn aanzienlijke delen ervan beplant met dennenbos en helmgras. Kleinschalig bouwlandgebruik vond voornamelijk plaats in de binnenduinrandzone, waarvan de landschappelijke kwaliteit is afgenomen. In de loop der jaren zijn eendenkooien ingericht en in gebruik genomen. De kwelders aan de zuidkant van de eilanden werden geleidelijk ingedijkt. Deze polders werden voor meer grootschalige landbouw (veeteelt) en met een meer rationele inrichting in gebruik genomen. In de luwte van stuifdijken zijn aan de oostzijde van de eilanden uitgestrekte nieuwe kwelders ontstaan. In de meeste dorpen heeft woningbouw plaatsgevonden in de vorm van geconcentreerde wijkjes grenzend aan de bestaande dorpsbebouwing.

In de afgelopen decennia zijn recreatie en toerisme sterk tot ontwikkeling gekomen en deze sector vormt thans de belangrijkste bestaansgrond op de eilanden. In de binnenduinranden, bij de dorpen en plaatselijk geconcentreerd in de duinen zijn recreatiecomplexen aangelegd. Basisvoorwaarde van recreatie en toerisme zijn de belangrijke waarden van natuur en landschap die op de eilanden van prioritaire betekenis zijn, verbonden aan duinen, kwelders, slenken, strand, bossen, poldergebieden en binnenduinrand.

Kenmerkend aan de Waddeneilanden is dat op een relatief kleine oppervlakte een grote verscheidenheid aan landschapstypen, biotopen, en ecologische waarden aanwezig is met een grote onderlinge samenhang. De laatste twee decennia is aan een meer dynamisch beheer invulling gegeven, o.a. het dynamisch kustbeheer maar ook door de transformatie van delen naaldbos naar meer gemengd of loofbos.

De oorspronkelijke opbouw van de dorpsgebieden (dorpseilanden) met bouwlandjes, wallen, miedgronden en mieddijkjes is door de ruilverkaveling bijna niet meer herkenbaar. De meeste mieddijkjes zijn verdwenen. De dorpen hebben vaak esdorp-achtige kenmerken. Opvallend is de ruimtelijke scheiding tussen de eilandkernen, overwegend door open gebieden. Deze structuur is echter aan nivellering onderhevig door intensivering en schaalvergroting, vooral binnen de recreatiesector. In de polder is ten gevolge van de ruilverkaveling een kenmerkend patroon van verspreid staande boerderijen ontstaan. Restanten van de kwelders of de natuurlijke watertjes die duinwater afvoerden, zijn plaatselijk nog in microreliëf of het slotenpatroon herkenbaar.

Kernkwaliteiten Waddeneilanden

  • zeer grootschalig open, open, half-open tot besloten landschap met plaatselijk grootschalige vergezichten op de Waddenzee, de Noordzee, en de kust van de vaste wal;
  • grote afwisseling van reliëf en schaal, en grote verscheidenheid van natuurlijke en cultuurhistorische structuren/ elementen als duinen, kwelders, slenken, strand, bossen, poldergebieden en binnenduinrand op een relatief klein oppervlak;
  • opvallende contrasten tussen natuurlijke elementen als duinen, kwelders, strand en slenken, en cultuurelementen als landbouwpolders, nederzettingen, dijken en recreatieve voorzieningen;
  • structurerende elementen: duincomplexen, lineaire stuifdijken elzensingels, (hout)wallen, (mied)dijkjes, verkavelingstructuur polders, restanten van slenken en waterlopen, dorpskommen, bossilhouet, eendenkooien.

Structuur en gebruik

Ameland kent een grote en sterke variëteit aan landschapstypologieën. Duinen, kwelders, bos, polders en een overgangsgebied bepalen het landschappelijk beeld van het eiland. Toerisme en recreatie, landbouw, eilander gebruiken en unieke natuurwaarden zijn de belangrijkste (gebruiks)functies in deze gebieden. De combinatie van landschapstype met bijbehorend gebruik bepaalt daarmee niet alleen het landschappelijk beeld, maar ook de ruimtelijk-functionele structuur van Ameland.

 

Binnen deze structuur liggen tevens de vier historische dorpskernen: Ballum, Hollum, Nes en Buren. Deze vertegenwoordigen een belangrijke cultuurhistorische waarde en worden met elkaar verbonden door de Verbindingsweg. Deze weg vormt de grens tussen het zuiden en noorden van Ameland met respectievelijk landbouw en toerisme/recreatie als hoofdgebruik. Ten noorden van de Verbindingsweg is natuur de hoofdfunctie. Naast dit hoofdgebruik kenmerkt medegebruik het overgangsgebied ten noorden en deels ten zuiden van de Verbindingsweg (tussen Hollum en Ballum). Dit is een mix aan functies waaronder landbouw, natuur, het vliegveld en de golfbaan.

Landschapstypologieën

Duinen

De noordzijde van het eiland bestaat uit strand en duinen. Het strand maakt deel uit van een dynamisch geheel tussen de zee en de duinen. Door natuurlijke sedimentatie wordt zomers het strand opgehoogd waarna in het najaar en de winter er weer erosie plaatsvindt door hoge(re) waterstanden. Doordat dit proces parallel aan de Noordzeekust plaats vindt groeit de oostpunt van Ameland gestaag aan. Ameland bestaat uit verschillende duincomplexen:

  • De Nesserduinen ten noorden van Nes
  • De Hollumerduinen en Lange Duinen ten noorden van Hollum
  • De Ballumerduinen ten noorden van Ballum
  • De Zwanewaterduinen gelegen tussen Ballum en Nes
  • De Buurderduinen ten noorden van Buren
  • De Kooiduinen nabij Kooiplaats
  • De Oerderduinen bij het Oerd op het oostelijk deel van Ameland.

Alle duincomplexen vormen een aaneengesloten geheel en herbergen unieke en omvangrijke beschermde natuurwaarden. Daarnaast worden met name de noordwestelijke kust en duinen alsmede de duinen bij Nes intensief gebruikt voor recreatie en toerisme.

Kwelders

Ameland heeft drie kwelders: de Hon, Nieuwlandsreid en de kwelder bij de Vogelpolle. De Hon ligt op het uiterste oostpunt van het eiland en is ontstaan door de aangroei van duinen in dat gebied. De Vogelpolle ligt op de zuidwestzijde van het eiland. Het Nieuwlandsreid is de belangrijkste kwelder. Dit is een uniek gebied van circa 400 hectare gelegen tussen de Oerderduinen en Kooiduinen. Tegen het eind van de 19e eeuw was het Nieuwlandsreid een stuivende zandvlakte waarop duinvorming plaats vond. Het gebied stond toen nog onder invloed van zowel de Noordzee als de Waddenzee. In 1893 werd de Kooioerdstuifdijk aangelegd die de Kooiduinen ten westen van het gebied, en de Oerderduinen aan de oostkant, met elkaar verbond. De opening van de Noordzee was nu afgesloten. Het hele gebied kwam nu onder invloed van de Waddenzee te liggen.

Afgezien van lage duinkopjes is het Nieuwlandsreid nu één groene vlakte, begroeid met kweldergras en andere kwelderplanten. 's Zomers wordt het intensief begraasd door schapen en jongvee en in de winter door smienten en ganzen. Door het Nieuwlandsreid stromen een paar slenken die uitmonden in de Waddenzee. De belangrijkste zijn de Zinkesloot en de Oerdsloot. Een groot deel van de kwelder watert af via deze slenken.

Bos

Op Ameland liggen zes bossen die in verschillende perioden zijn aangelegd: het Hollumerbos, Nesserbos en Kwekerijbos zijn aan het eind van de 19e eeuw aangeplant. Ook het Oostbos is in deze periode aangeplant en in de jaren 60 bijgeplant. Roosduinen dateert uit de jaren 60 en 70 en de Vleijen is in de jaren 80 en 90 aangelegd. Het totale bosoppervlak bedraagt circa 250 hectare.

Polder

Het zuidelijk deel van het eiland bestaat uit polders en weidegebieden.

Er zijn in totaal vijf polders; polder Nes, Buurdergrie, Ballumermieden, Hollumermieden en Grootslegt. Met uitzondering van Grootslegt, waar het vliegveld ligt, bepaalt landbouw in deze gebieden het grondgebruik. Daarnaast zijn de polders en weidegebieden van internationale betekenis als broedgebied voor weidevogels. Ameland heeft ongeveer 2000 hectare aan grasland. De graslanden zijn voornamelijk ontstaan door het aanleggen van de Waddendijk aan het begin van de 20e eeuw. In de binnenduinrand zijn graslanden ontstaan door afgravingen.

Ruilverkaveling

De eerste ruilverkaveling in Nederland vond plaats op Ameland tussen 1913 en 1916. De zeer versnipperde en smalle kavels werden flink vergroot en geëgaliseerd. De voormalige hooilanden werden omgezet in weiland, het waterpeil in de polder werd drastisch verlaagd en de afwatering verbeterde door de aanleg van afwateringskanalen. In 1953 werden nieuwe wegen aangelegd en oude dijken afgegraven. In het kader van de ruilverkaveling zijn op Ameland in de polders van Hollum en Ballum karakteristieke boerderijen gebouwd. Voor de verkavelingen hadden de boeren hun bedrijven nog in de dorpen.

3.2.2 Planuitgangspunten

Ameland kent een grote en sterke variëteit aan landschapstypen. Het geheel van duinen, kwelders, bos, polders en het overgangsgebied bepaalt het beeld van het eiland. De combinatie van landschapstypen met bijbehoren gebruik bepaalt daarmee niet alleen het landschappelijk beeld, maar ook de ruimtelijk-functionele structuur van Ameland.

De landschappelijke verscheidenheid vormt de grondslag voor het bestemmingsplan. De aanwezige waarden worden als volgt beschermd:

  • De landschappelijke basis wordt beschermd binnen de gebiedsbestemmingen.
  • Unieke landschapselementen en archeologische, ecologische en geologische waarden worden beschermd door middel van een aanduiding of een dubbelbestemming.
  • Structuurbepalende landschapselementen worden beschermd door middel van een aanduiding.

3.3 Cultuurhistorie

3.3.1 Algemeen

Cultuurhistorisch- en landschappelijk waardevolle gebieden en elementen zijn in grote aantallen terug te vinden op Ameland. Het totaalbeeld aan deze kwaliteiten bepaald in hoge mate de typisch Amelander (ruimtelijke) eigenheid dat zowel bewoners en bezoekers ervaren en waarderen. Veel van deze gebieden vallen onder specifiek beleid dat zowel bescherming als ontwikkelingsmogelijkheden biedt. Aandacht voor deze gebieden blijft echter van groot belang. Zowel eilanders als toeristen erkennen deze waarden, maar zien tegelijkertijd ook dat deze kwaliteiten kwetsbaar zijn. Bij gebrek aan betekenis van het begrip ruimtelijke kwaliteit is de kans aanwezig dat bestaande kwaliteiten worden aangetast of verloren gaan. Dit risico is met name aan de orde bij de inpassing van nieuwe functies in de dorpsranden en het buitengebied.

Bepalend voor de cultuurhistorie en landschappelijke waarden zijn:

  • De beschermde dorpsgezichten van Hollum, Ballum en Nes en het waardevol aangezicht daarvan (silhouetten) vanuit het buitengebied.
  • Gebieden waar zich archeologische resten kunnen bevinden (archeologische verwachtingsgebieden) en gebieden die archeologisch waardevol zijn.

Andere belangrijke waarden die bepalend zijn voor de cultuurhistorie en het cultureel erfgoed op Ameland zijn de aanwezigheid van een groot aantal monumenten, beeldbepalende panden en molen De Phoenix in Nes en De Verwachting in Hollum.

Beschermde dorpsgezichten

Delen van Hollum, Ballum en Nes zijn op grond van de Monumentenwet aangewezen als beschermde dorpsgezichten. In deze gebieden gelden voor alle bouwwerken (aanvullende) regels. Zo is het onder meer verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder een schriftelijke vergunning van het college van B&W. Dit geldt ook voor bouwwerken die geen monument zijn. Het gaat bij beschermde dorpsgezichten namelijk niet specifiek om monumenten, maar juist om de onderlinge samenhang en ruimtelijke structuur van het geheel. De beschermde dorpsgezichten maken geen deel uit van dit bestemmingsplan.

Werelderfgoed Waddenzee

Juni 2009 is de Waddenzee geplaatst op de werelderfgoedlijst van de UNESCO. Een werelderfgoed is een monument, gebied of landschap met een natuurwaarde en/of cultuurhistorische waarde dat uniek is in de wereld. Volgens de definitie van de UNESCO is de Waddenzee daarmee: “een bijzondere, universele waarde; het is onvervangbaar en uniek en moet als eigendom van de hele wereld worden beschouwd”.

3.3.2 Planuitgangspunten

Kenmerkend voor het landschap van Ameland zijn de cultuurhistorische waarden. Het bestemmingsplan is mede gericht op het behoud en de versterking van deze waarden. Door de ruilverkavelingen in de polder (Ameland was een van de eerste plekken in Nederland waar dit plaatsvond) zijn veel oude wegen, dijken en andere kenmerkende elementen verdwenen. Bestaande waardevolle elementen worden in het bestemmingsplan beschermd.

De op de verbeelding opgenomen cultuurhistorische elementen en structuren zijn afkomstig uit een in 2017 uitgevoerde quickscan naar de cultuurhistorische elementen en structuren op Ameland. Deze quickscan zal in het kader van het ontwikkelen van cultuurhistorisch beleid in gesprek met organisaties en particulieren die actief zijn op het gebied van de eilander cultuurgeschiedenis nader worden uitgewerkt, aangevuld en gecorrigeerd. De cultuurhistorische elementen en structuren zijn onder de bestemming ' Waarde - Cultuurhistorie' gebracht. Het betreft vooral oude dijkjes, dôbbes (drinkkuilen), wielen (dijkdoorbraken), stuifdijken, oude kerkhoven en eendenkooien.

Karakteristieke panden
In het plangebied komen verschillende karakteristieke panden voor. Voor een deel zijn die aangewezen als MIP-pand of weergeven of gemeentelijke inventarisatie-lijsten. (MIP staat voor Monumenten Inventarisatie Project. Het MIP is een landelijk project dat tussen 1986 en 1995 is uitgevoerd. Doel van het project was om per gemeente de waardevolle gebouwen en andere projecten in beeld te brengen.) Naast de kenmerkende boerderijen zijn er binnen de gemeente een aantal andere beeldbepalende panden aangewezen. In het bestemmingsplan is een beschermende regeling opgenomen om deze panden te beschermen. Er wordt een omgevingsvergunningenstelsel (voorheen aanlegvergunning) voor het slopen opgenomen.

Kop-hals-romp boerderijen

De kop-hals-romp boerderijen staan niet aangewezen als MIP panden maar zijn wel op de inventarisatielijst geplaatst om aangemerkt te worden als gemeentelijk monument c.q. beeldbepalende pand.

De lijst met - in het plangebied voorkomende - gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden is opgenomen als bijlage 2 Lijst gemeentelijke monumenten en beeldbepalende pandenbij de toelichting van dit bestemmingsplan. De beschermende regeling in het bestemmingsplan is hier op afgestemd. Zowel gemeentelijke monumenten als beeldbepalende panden zijn aangeduid als 'karakteristiek'.

Aardkunde

De duinen op Ameland zijn van grote aardkundige waarde. De duinen maken deel uit van het Natura 2000-gebied "Duinen Ameland". De duinen worden al beschermd door de Natura 2000-regelgeving. Deze beschermingsregeling richt zich primair op de betekenis voor de natuur. Aan het gehele eiland wordt een aardkundige waarde toegekend. Deze waarde wordt per bestemming in het afwegingskader (toetsingscriteria) opgenomen.

3.4 Archeologie

Ameland kent twee omvangrijke gebieden waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Op grond daarvan beveelt de provincie Fryslân aan om bij ingrepen van meer dan 500 m2 een karterend archeologisch onderzoek te verrichten. Daarnaast bevinden zich bij Hollum en Buren twee archeologisch waardevolle gebieden. Van deze terreinen is bekend dat zij waardevolle archeologische resten uit de periode bronstijd en later bevatten. Op het strand bij Hollum gaat het om een terrein waarop de resten van het verdwenen dorp Sier zijn aangetroffen. Sier bestaat niet meer, maar was een laatmiddeleeuwse nederzetting die in de 17e eeuw door overstuiving onbewoonbaar werd. In het verleden kwamen sporen van dit dorp vrij door de erosie van de zee. Door de basiskustlijn (de basiskustlijn is de norm voor de te handhaven kustlijn) komen nu geen sporen meer vrij van Sier. Ten zuiden van Buren is in 1999 de middeleeuwse structuur aangetroffen van een rechthoekig gebouw dat mogelijk deel heeft uitgemaakt van de uithof van klooster Foswerd, dat in 1580 werd opgeheven. (Een uithof was de buitenplaats behorende bij een klooster.) Zie verder paragraaf 4.3 Archeologie 

3.5 Natuur

Ameland kent een grote ecologische waarde. In het plangebied komen drie verschillende Natura 2000-gebieden voor. Dit zijn "Duinen Ameland", "Noordzeekustzone" en "Waddenzee". Deze gebieden worden als Natuur bestemd. Voor verschillende werken en werkzaamheden wordt, om de ecologische waarden te beschermen, een vergunningenstelsel opgenomen. Daarnaast is het grootste gedeelte van Ameland aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (NNN-gebieden). Alleen de kernen, de recreatieterreinen, het vliegveld en de agrarische bouwpercelen, zijn niet aangewezen als onderdeel van het NNN. De Waddenzee maakt daarnaast onderdeel uit van het werelderfgoed van de UNESCO.


Planuitgangspunten Natuur

Gebieden die aangewezen zijn als Natura 2000-gebied worden bestemd als 'Natuur'. Gebieden die aangewezen zijn als 'Natuurnetwerk Nederland' (NNN) en die hoofdzakelijk een ecologische hoofdfunctie kennen (zoals de slenk), worden eveneens als 'Natuur' bestemd. Ook natuur buiten het NNN is onder de bestemming 'Natuur' gebracht. Dit laatste heeft betrekking op gronden nabij de rioolwaterzuivering ten westen van Nes. Zie verder paragraaf 4.4 Ecologie.

3.6 Duin- en zeewaterkering

Ameland wordt door duinen en de Waddendijk beschermd tegen het water van de Noordzee en Waddenzee. Het beschermde deel van Ameland wordt aangeduid als zogenaamd dijkringgebied 2. Voor dit dijkringgebied geldt, op basis van de Wet op de waterkering een normfrequentie van 1/2000 per jaar. Dit is de waterstand die zich gemiddeld eens per 2000 jaar voordoet als de omstandigheden niet wijzigen. Anders gezegd is het de waterstand die met een kans van 1/2000 per jaar wordt overschreden.

De waterkering van het dijkringgebied heeft een totale lengte van ongeveer 36,3 kilometer en bestaat uit 20 kilometer duinen aan de Noordzee en ongeveer 16,3 kilometer dijk aan de Waddenzee. Alle waterkeringen zijn primaire waterkeringen van de categorie a3.

Het waterbeheer van de polders berust evenals het beheer van de Waddenzeedijk bij het Wetterskip Fryslân. Ten aanzien van waterkeringen van categorie a wil het Wetterskip het volgende bereiken:

  • De waterkering verkeert in een zodanige constructieve staat, en het beheer wordt zodanig gevoerd, dat de bescherming tegen overstromingen blijvend is gewaarborgd.
  • Er wordt voldaan aan de vigerende veiligheidsnormering, en er is voldoende ruimte om eventueel benodigde versterkingswerken uit te voeren. Nevenfuncties zijn zodanig vormgegeven dat ze geen nadelig effect op het waterkerend vermogen van de kering hebben.
  • Beweiding door grootvee vindt niet meer plaats.

De primaire kering van het duingebied is in beheer bij Rijkswaterstaat Noord-Nederland. Het duinbeheer wordt (grotendeels) uitgevoerd door Staatsbosbeheer.

Duinen

Ameland is een dynamisch gebied en de ontwikkeling van de kust heeft in de loop der eeuwen gevolgen gehad voor de veiligheid tegen overstromingen vanuit zee. Ook in de huidige situatie bepaalt de natuurlijke dynamiek deels de mogelijkheden en kosten voor de waterkering- en kustlijnzorg.

Op Ameland beschermt een overwegend breed duingebied de achterliggende dijkring tegen overstromingen. De brede duingordel van Ameland is in zijn geheel 'deltaveilig'. Door de versterkingen eind jaren '80 en begin '90 is voldoende sterkte in het duinmassief en is sprake van een ononderbroken achterste duinregel.

Waddenzeedijk

Wetterskip Fryslân heeft verbeterwerkzaamheden uitgevoerd aan de Waddenzeedijk op Ameland. De verbeterwerkzaamheden zijn nodig omdat de zeedijk niet meer aan alle strenge, wettelijke eisen voldoet. De betonblokken en de grasbekleding op het buitentalud van de Amelander dijk zijn bij een veiligheidstoetsing als onvoldoende beoordeeld. De veiligheid van de eilandbewoners is niet in het geding, maar door de stijging van de zeespiegel kan de beschermlaag van de dijk een superstorm eens in de 2000 jaar niet volgens de normen doorstaan.

Het deel van de dijkring dat verbeterd moet worden is de gehele Waddenzeedijk. Het doel van de dijkversterking is het verbeteren van de veiligheid, zodat wordt voldaan aan de wettelijke veiligheidsnormen onder de nieuwe hydraulische randvoorwaarden voor een periode van 50 jaar, uitgaande van het middenscenario voor klimaatverandering volgens het rapport Waterbeheer 21e eeuw (zeespiegelstijging 60 cm/eeuw). Het Wetterskip is inmiddels nagenoeg klaar met de dijkwerkzaamheden.

Planuitgangspunten waterkering

  • De legger Primaire Waterkeringen krijgt in het bestemmingsplan zijn planologische vertaling, zie hiervoor de algemene aanduidingsregel vrijwaringszone - dijk
  • De duinen zijn eveneens deel van de waterkering, maar maken ook deel uit van het Natura 2000-gebied. De duinen zijn al beschermd door de Natura 2000-regelgeving. In de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Natuur' is opgenomen de functie van zeedefensie en waterkering. Een aanvullende regeling (bijvoorbeeld een dubbelbestemming) met betrekking tot de waterkerende functie is daarom niet nodig.
  • De waterkerende dijk aan de zuidzijde van het eiland is onder de bestemming 'Water - Waterkering' gebracht.

3.7 Wonen

De woonfunctie is op Ameland zeer sterk in de kernen geconcentreerd. In het buitengebied komen slechts enkele woonhuizen voor. Deze worden als zodanig bestemd. Bij ieder volwaardig agrarisch bedrijf wordt één bedrijfswoning toegestaan. Bij agrarische bedrijven waar al twee bedrijfswoningen aanwezig zijn, worden deze als zodanig bestemd. Met een wijzigingsbevoegdheid wordt het mogelijk een agrarisch bouwperceel te wijzigen naar een woonfunctie.

3.7.1 Mantelzorgwoningen

Per 1 november 2014 zijn voor mantelzorgwoningen de regels veranderd. Een mantelzorgwoning is een aan-of bijgebouwde woning bij een bestaande hoofdwoning. Het moet bij de woning wel gaan om een voorziening voor een hulpbehoevende die vanuit de hoofdwoning mantelzorg krijgt. Andersom mag ook: in dat geval bevindt de hulpbehoevende zich in de hoofdwoning en woont de mantelzorger in de mantelzorgwoning. Het hoeft niet per se te gaan om ouders of een ander familielid. Er hoeft geen vergunning meer te worden gevraagd voor de bouw van een mantelzorgwoning op het eigen erf. Die woning wordt gelijkgesteld met een schuur of garage, waarvoor ook geen vergunning hoeft te worden aangevraagd. Wanneer geen mantelzorg meer wordt verleend, mag deze aangebouwde woning niet meer worden bewoond.


Aangezien de regels voor vergunningvrij bouwen voldoende in deze behoefte voorzien is in de regels van dit bestemmingsplan geen aanvullende regeling met betrekking tot mantelzorgwoningen opgenomen.

3.7.2 Inwoning

Inwoning is in principe mogelijk. Er worden geen extra bouwmogelijkheden geboden. Inwoning is alleen mogelijk binnen het hoofdgebouw of binnen het met hoofdgebouw verbonden bijgebouw. Er mag geen eigen hoofd- en/of achteruitgang gerealiseerd worden. Intern mag wel een extra toilet, wasruimte, woonkamer en beperkte kookmogelijkheden gerealiseerd worden. Een zelfstandige nieuwe woning of woningsplitsing is niet toegestaan. Dit leidt tot een toename van de hoeveelheid woningen en is niet wenselijk.

In geval het gaat om een bedrijfswoning, waar het uit bedrijfsmatige redenen noodzakelijk is dat de woning gebruikt gaat worden voor meer dan een huishouden, is binnen de bestemming 'Agrarisch' een specifieke regeling (afwijkingsbevoegdheid) opgenomen. De huisvesting van een tweede huishouding moet in dat geval noodzakelijk zijn voor het constante toezicht op het agrarisch bedrijf, dan wel in verband met de continuïteit en duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf. De bestaande bouwmassa mag echter niet worden vergroot en er mag niet meer dan twee bedrijfswoningen worden gevestigd. Zie hiervoor 3.5.4 Inwoning

3.8 Recreatie en toerisme

3.8.1 Verblijfsrecreatie

De recreatiesector is voor Ameland één van de belangrijkste sectoren. In de structuurvisie zijn voor de recreatieve sector de volgende uitgangspunten gehanteerd:

'Behoud van de bestaande toeristisch-recreatieve structuur in combinatie met kwaliteitsverbetering en seizoensverlenging houden Ameland op peil als toeristische verblijfplaats. Kwaliteit qua ruim lelijke inpassing en aanbod (luxer en innovatiever) zijn de randvoorwaarden'. De in de structuurvisie opgenomen uitgangspunten zijn in het bestemmingsplan Buitengebied, waar nodig, vertaald.

Op Ameland komen een aantal grote verblijfsrecreatieve voorzieningen voor. Deze liggen vooral tussen de kernen en de duinen. Voor deze voorzieningen (recreatieterreinen) zijn aparte bestemmingsplannen opgesteld. Voor de kleinschalige recreatieve voorzieningen wordt aangesloten bij het gemeentelijke recreatiebeleid.

3.8.2 Dagrecreatie

Tussen Nes en Buren bevind zich recreatiegebied De Vleijen. Het betreft een waterspeelterrein met een oppervlakte van circa 15 ha. In het gebied bevinden zich enkele dagrecreatieve voorzieningen zoals een Paintballcentrum en klimbospark met zippline. In de winter, wanneer het gevroren heeft, wordt een gedeelte van De Vleijen gebruikt om te schaatsen. Verder kent Ameland een 9-holes golfbaan (Golfbaan d’Amelander Duinen). Deze is gelegen net ten noorden van Hollum.

3.9 Technische infrastructuur

De technische infrastructuur op Ameland bestaat onder meer uit een aantal leidingen, gaswinlocaties van de NAM en waterwinlocaties.

Leidingen

De belangrijkste leidingen zijn gebundeld in een leidingenstraat die aan land komt aan de zuidoostzijde van het eiland (ten zuidoosten van Buren). Het gaat onder meer om gas-, telecom-, water-, hoogspannings- en melkleidingen. Aan de Reeweg in Ballum bevindt zich de enige rioolwaterzuiveringsinstallatie van Ameland. Het rioolwater van vrijwel het gehele eiland wordt met behulp van 4 rioolgemalen en twee persleidingen naar de zuiveringsinstallatie gepompt.

Gaswinning

Midden jaren '80 begon de NAM met de winning van gas bij Ameland. Het gas uit het Ameland-veld wordt gewonnen op 3 locaties. Eén daarvan ligt op de oostpunt van Ameland, in het natuurgebied Het Oerd. De installaties zijn verdiept aangelegd, zodat ze alleen van dichtbij zichtbaar zijn. Behalve deze landlocatie wint de NAM het Ameland-gas ook met behulp van twee productieplatforms die in de Noordzee zijn geplaatst, drie kilometer voor de kust van Ameland. Inmiddels is uit het gasveld al zo'n 40 miljard kubieke meter gas gewonnen. Het Ameland-veld ligt voor een groot deel onder het eiland en onder de Waddenzee. In de tweede helft van de jaren '90 heeft de NAM een aantal proefboringen uitgevoerd naar gasvelden die (deels) onder de Waddenzee liggen. Dat gebeurde vanaf een drietal locaties op het vasteland in Noord-Groningen en Noord-Friesland. De putten werden vanaf land schuin onder de Waddenzee geboord. Daarbij zijn zes gasvelden gevonden die de NAM nu in productie wil nemen waaronder ten noorden van Nes.

Waterwinning

Op twee locaties vindt waterwinning plaats op Ameland. Dit gebeurd in het duingebied bij Hollum en Buren. De waterwinning is ten behoeve van drinkwater waarin Ameland deels zelf voorziet. Een ander deel van het drinkwater wordt vanaf de wal aangeleverd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening c.q. het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient aandacht te worden besteed aan de zogenaamde omgevingsaspecten. Daarbij wordt in dit hoofdstuk getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving op het gebied van:

  • archeologie;
  • ecologie;
  • water;
  • milieuaspecten (bodem, bedrijvigheid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, geluid);
  • kabels en leidingen.

In het hoofdstuk wordt in de eerste paragraaf aandacht besteed aan het planMER, dat gelet op de planMER-plicht bij dit bestemmingsplan is opgesteld. Vervolgens vindt per thema een toetsing plaats aan de geldende kaders. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de bestaande situatie en een analyse van de mogelijke effecten van het bestemmingsplan wordt verwezen naar het planMER.

4.2 Milieueffectrapportage

4.2.1 Planmer-plicht

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het plan:

  • kaderstellend is voor een toekomstig besluit over mer-(beoordelings)plichtige activiteiten: bijvoorbeeld bedrijfsactiviteiten die in het kader van de omgevingsvergunning milieu mer-(beoordelings)plichtig zijn. De nieuwvestiging, uitbreiding of wijziging veehouderijbedrijven is in het kader van de omgevingsvergunning vanaf een bepaalde omvang mer- of mer-beoordelingsplichtig. Deze mer-(beoordelings)plicht is afhankelijk van het aantal dieren waarop het initiatief betrekking heeft. De drempelwaarden zijn opgenomen in de C- en D-lijst bij het Besluit mer;
  • mogelijkheden biedt voor activiteiten die een significant negatief effect kunnen veroorzaken op Natura2000-gebieden (in dat geval is een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk).

Het bestemmingsplan Buitengebied Ameland biedt ontwikkelingsmogelijkheden aan de agrarische bedrijven. Daarbij gaat het onder andere om uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen. Door de ontwikkelingsmogelijkheden en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt aan veehouderijen is het mogelijk dat in bepaalde gevallen bij toekomstige uitbreidingen drempelwaarden uit het Besluit mer zullen worden overschreden, waarmee het bestemmingsplan het kader vormt voor mogelijke toekomstige besluiten over mer(-beoordelings)plichtige activiteiten. Om deze reden is voor het bestemmingsplan sprake van een planmer-plicht.

Ook is een planmer-plicht aan de orde vanwege mogelijk significant negatieve effecten op Natura 2000. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Binnen de gemeente Ameland maken drie gebieden deel uit van de Natura 2000-gebieden: Duinen Ameland, Noordzeekustzone en Waddenzee. Met name als het gaat om stikstofdepositie kan op vele kilometers afstand sprake zijn van waarneembare effecten als gevolg van de bouw- en gebruiksmogelijkheden in de bestemmingsplannen. Wanneer voor een plan een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is, leidt dit automatisch tot een planmer-plicht.

4.2.2 Doel en procedure

Doel van een planMER is het integreren van milieuoverwegingen in de voorbereiding van (in dit geval) een bestemmingsplan. In het planMER dient te worden beoordeeld of de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt, kan leiden tot ongewenste effecten. Waar relevant beschrijft het planMER maatregelen waarmee negatieve effecten kunnen worden beperkt of voorkomen (of positieve effecten kunnen worden versterkt).

Als eerste stap in de mer-procedure is een Notitie reikwijdte en detailniveau opgesteld. Met deze notitie is de mogelijkheid geboden om te reageren op de opzet van het MER en de onderliggende onderzoeken. De Notitie reikwijdte en detailniveau geeft een overzicht van de onderzoekssituaties en de uit te voeren onderzoeken.

Het planMER (bijlage 3 planMER bij deze toelichting) wordt gelijktijdig met het voorontwerp bestemmingsplan in procedure gebracht. Op dat moment vindt ook de wettelijk verplichte toetsing door de Commissie voor de m.e.r. plaats.

4.2.3 Resultaten en conclusies

Uitgangspunt voor de effectbeoordeling in het planMER vormt de maximale benutting van de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan Buitengebied biedt. Daarnaast is in het planMER specifiek ingegaan op de milieugevolgen die samenhangen met de mogelijkheden voor deeltijdboeren en opgaande teelten.

Uit de resultaten zoals vastgelegd in het planMER blijkt dat effecten van de ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan Buitengebied over het algemeen beperkt zijn. Dit is het gevolg van:

  • de aard en omvang van de ontwikkelingen die worden mogelijk gemaakt: het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Dit betekent dat geen ingrijpende functiewijzigingen worden mogelijk gemaakt. De ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt richten zich voornamelijk op de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen en aansluitend aan de bouwvlakken;
  • de voorwaarden en uitgangspunten die in de bestemmingsplanregels worden gesteld aan toekomstige initiatieven: aan de ontwikkelingen met potentiële milieugevolgen zijn in het bestemmingsplan diverse voorwaarden gekoppeld. Ook zijn er regelingen opgenomen ter bescherming van de natuurwaarden en de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • de over het algemeen gunstige milieusituatie in het plangebied en in de omgeving daarvan (de referentiesituatie): binnen het plangebied is sprake van een relatief lage milieubelasting en veel milieugebruiksruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0060.BG110206-VO01_0006.png"

De beoordelingen in de tabel zijn gebaseerd op de effecten die samenhangen met de maximale benutting van alle ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, rekening houdend met de voorwaarden en uitgangspunten zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. Uitgaande van de reëel te verwachten ontwikkelingen zullen de effecten (nog) beperkter zijn. Belangrijkste aandachtspunt dat volgt uit de effectbeschrijvingen in het planMER zijn de gevolgen van een mogelijke toename van stikstofdepositie door een eventuele uitbreiding van de veestapel. Op dit punt zullen in het bestemmingsplan nadere voorwaarden moeten worden opgenomen.

Natura 2000

Uit de passende beoordeling blijkt dat zonder nadere randvoorwaarden significante negatieve effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. In de passende beoordeling is bekeken op welke wijze kan worden gekomen tot een uitvoerbaar alternatief in het kader van de Wet natuurbescherming. Naar aanleiding hiervan zijn in de planregels nadere voorwaarden verbonden aan de wijziging of uitbreiding van veehouderijen. Een toename van emissie is alleen toegestaan wanneer de daarmee samenhangende gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000, uitvoerbaar zijn binnen de kaders van het programma aanpak stikstof (PAS). In dat geval is met de maatregelen die worden getroffen in het kader van het PAS geborgd dat geen significante negatieve effecten optreden. Zie voor een verdere toelichting op de planregels in relatie tot nadere voorwaarden verbonden aan de wijziging of uitbreiding van veehouderijen paragraaf 5.2.1 Agrarisch.

Overig

Voor de overige thema's en criteria is met de set van voorwaarden die in de planregels zijn verbonden aan toekomstige initiatieven voldoende geborgd dat geen onaanvaardbare effecten optreden.

4.3 Archeologie

Algemeen

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet geeft aan dat archeologische belangen op een verantwoorde manier worden meegenomen in ruimtelijke plannen. Gemeenten dienen dus bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Provincies hebben hierbij een toetsende rol.

FAMKE

De provincie heeft in dit kader de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) opgesteld. Hierop zijn inmiddels archeologische adviezen voor de provincie Fryslân gegeven. Op deze kaart worden voor de zowel de steentijd-bronstijd als de Ijzertijd - middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken. Voor de steentijd - bronstijd blijkt voor het plangebied geen onderzoek noodzakelijk te zijn. Voor de periode ijzertijd-middeleeuwen blijkt voor delen van het plangebied een karterend onderzoek 1 te worden aanbevolen (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0060.BG110206-VO01_0007.jpg"

Figuur: Advieskaart Ijzertijd - middeleeuwen (bron: FAMKE)

afbeelding "i_NL.IMRO.0060.BG110206-VO01_0008.jpg"

Figuur: detail advieskaart ijzertijd - middeleeuwen, archeologische vindplaats ten westen van Hollum

Relatie met het plangebied

Ameland kent twee omvangrijke gebieden waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Dit zijn de hoger gelegen gebieden, die al vroeg geschikt zijn geweest voor bewoning. Daarom hebben deze gebieden volgens de archeologische verwachtingskaart van de provincie (de FAMKE) een hoge verwachtingswaarde. Op grond daarvan beveelt de provincie Fryslân aan om bij ingrepen van meer dan 500 m2  een karterend archeologisch onderzoek te verrichten. Voor deze gebieden is een beschermende regeling opgenomen.


Daarnaast bevinden zich bij Hollum en Buren twee archeologisch waardevolle gebieden. Van deze terreinen is bekend dat zij waardevolle archeologische resten uit de periode bronstijd en later bevatten. Op het strand bij Hollum gaat het om een terrein waarop de resten van het verdwenen dorp Sier zijn aangetroffen. Sier bestaat niet meer, maar was een laatmiddeleeuwse nederzetting die in de 17e eeuw door overstuiving onbewoonbaar werd. In het verleden kwamen sporen van dit dorp vrij door de erosie van de zee. Door de basiskustlijn (de basiskustlijn is de norm voor de te handhaven kustlijn) komen nu geen sporen meer vrij van Sier. Ten zuiden van Buren is in 1999 de middeleeuwse structuur aangetroffen van een rechthoekig gebouw dat mogelijk deel heeft uitgemaakt van het uithof van klooster Foswerd, dat in 1580 werd opgeheven.

De archeologisch waardevolle gebieden zijn zgn. 'archeologische vindplaatsen', de FAMKE geeft 'streven naar behoud' aan. Van deze terreinen is bekend dat zij waardevolle archeologische resten uit de periode bronstijd en later bevatten. In veel gevallen betreft het AMK-terreinen, maar het kunnen ook terreinen zijn die bij gemeente of provincie bekend staan als archeologisch waardevol. In deze gebieden wordt afgeraden om ingrepen te verrichten, die het bodemarchief kunnen schaden.

Het bestemmingsplan buitengebied is overwegend conserverend van aard, waardoor de bestaande situatie wordt vastgelegd. Wanneer een wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, dient op dat moment te worden bekeken of het te wijzigen gebied groter is dan 500 m2. Indien de locatie groter is zal op dat moment archeologisch onderzoek uitgevoerd moeten worden.

Ten aanzien van archeologie zijn er geen belemmeringen voor dit plan.

4.4 Ecologie

4.4.1 Algemeen

De Wet natuurbescherming (Wnb) beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Gebiedsbescherming: Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) zijn aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Gebiedsbescherming: Natura-2000 gebieden

Dit zijn gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Voor deze gebieden gelden zogenoemde instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Tevens is er aantal uitzonderingen van toepassing.


Soortenbescherming: planten en dieren

De bescherming van dieren en planten ziet, anders dan bij gebiedsbescherming, op de bescherming van specifieke plant en diersoorten met als doel de diversiteit aan soorten te beschermen. Deze bescherming geldt permanent, dus niet uitsluitend bij het opstellen van een nieuw ruimtelijk plan. Dat wil zeggen dat ook bij dagelijkse activiteiten of bij het verlenen van vergunningen of het doorlopen van afwijkingsprocedures, rekening gehouden dient te worden met beschermde soorten. Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet redelijkerwijs de uitvoerbaarheid aangetoond kunnen worden.

4.4.2 Toetsing

Gebiedsbescherming: Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het overgrote deel van Ameland, met uitzondering van in hoofdzaak de dorpskernen en de recreatieterreinen, maakt onderdeel uit van het NNN. De gronden die onderdeel uitmaken van het NNN hebben een passende bestemming gekregen. Volgens provinciaal beleid gelden er geen beperkingen voor agrarische activiteiten die plaatsvinden nabij het NNN. Voortzetting van bestaand gebruik, agrarische functies en activiteiten, kunnen zodoende worden voortgezet. Het bestemmingsplan staat geen onomkeerbare nieuwe ontwikkelingen toe, zoals vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf, die de realisatie van het NNN in de weg zullen staan. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan toelaat leiden niet tot areaalverlies van het NNN en hebben geen effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

Gebiedsbescherming: Natura-2000 gebieden

Het Natura 2000-gebied Duinen Ameland is binnen het plangebied gelegen. Ook zijn langs de randen delen van de Natura 2000-gebieden Noordzeekustzone en Waddenzee onderdeel van het plangebied. In de passende beoordeling is een uitgebreide beschrijving van de gebieden opgenomen. Voor de meeste criteria (areaalverlies, verstoring, effecten op de waterhuishouding en verontreiniging en versnippering) kunnen significante negatieve effecten als gevolg van het bestemmingsplan buitengebied Ameland worden uitgesloten. Uitzondering vormt het thema vermesting/verzuring. De ontwikkelingsruimte voor veehouderijen kan (ten opzichte van de huidige situatie) tot een forse toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden leiden. Significante negatieve gevolgen kunnen alleen worden uitgesloten wanneer voorwaarden worden verbonden aan toekomstige veehouderij-initiatieven (zie ook paragraaf 4.2.3).

Soortenbescherming: planten en dieren

Het plangebied bestaat voor het overgrote deel uit agrarische gronden en enkele bos- en natuurgebieden. De aanwezige soorten in bos- en natuurgebieden worden beschermd door de bouw- en gebruiksregels voor bestemming Natuur. De bescherming van de aanwezige soorten in het agrarisch gebied is slechts beperkt geborgd. Ontwikkelingsmogelijkheden vinden met name plaats ter plaatse van de bouwvlakken. De werkzaamheden die kunnen leiden tot effecten op beschermde soorten betreffen sloop- en bouwwerkzaamheden, het dempen van watergangen en het verwijderen van opgaande beplanting. Gezien het lokale karakter van de ontwikkelingen kunnen effecten op landelijke staat van instandhouding worden uitgesloten. De lokale ontwikkelingen kunnen echter wel leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Afhankelijk van de werkzaamheden en de betreffende soorten kan op dat moment het aanvragen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk zijn. Als onderbouwing voor de ontheffingsaanvraag dient een activiteitenplan worden opgesteld waarin de te nemen mitigerende- en compenserende maatregelen worden opgenomen. Voor een overzicht van te verwachten soorten en de effecten die op kunnen treden bij ontwikkelingen wordt verwezen naar het planMER, zie bijlage 3 planMER.

Voor de aanwezige beschermde soorten in het buitengebied van Ameland bestaan voldoende mogelijkheden om effecten op beschermde soorten te voorkomen of te mitigeren. Hierbij moet men denken aan het werken buiten kwetsbare perioden en het te allen tijde waarborgen van het functionele leefgebied van de soort. In het kader van de individuele ontwikkelingen dient afhankelijk van de werkzaamheden soortgericht onderzoek te worden uitgevoerd.

Ten aanzien van de bescherming van natuurgebieden en soorten zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.5 Water

4.5.1 Algemeen

Het aspect water is in de afgelopen jaren steeds meer op een integrale wijze benaderd. Een belangrijke ontwikkeling in het waterbeleid is de Watertoets. Het kader voor de Watertoets wordt gevormd door het vigerende beleid zoals geformuleerd in de Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn water, de Nota Ruimte en de beleidslijn Ruimte voor de rivier.

Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De 'winst' die wordt behaald bij de Watertoets, ligt bij de vroegtijdige betrokkenheid en informatievoorziening.

4.5.2 Watertoets

Huidig watersysteem

Het gebied maakt deel uit van het beheergebied van Wetterskip Fryslân en Rijkswaterstaat. In het gehele buitengebied met name de agrarische percelen zijn omsloten door watergangen deels als hoofdwatergang en deels als schouw watergang. De watergangen voorzien in de behoefte van zoet water voor onder andere de agrarische sector. Door het verloop in hoogte worden er verschillende peilen gehanteerd welke middels kunstwerken zoals dammen, duikers en stuwen op peil wordt gehouden. Het oppervlaktewater in de duinen aan de noord en oostkant van het eiland is niet opgenomen in de legger. Deze wateren zijn in beheer van Rijkswaterstaat en worden voornamelijk gevoed door regenwater en of door getijwerking van de Noordzee en Waddenzee.

Beleid Wetterskip Fryslân

Een van de meest belangrijke uitgangspunten van het nieuwe beleid van het waterschap is dat, in het kader van het thema 'Ruimte voor Water', het totale oppervlak aan open water niet mag afnemen. Ook mag er, als gevolg van een toename van het verharde oppervlak, geen versnelde afvoer van regenwater uit het gebied zijn. Om dit te voorkomen dient de toename van het verharde oppervlak gecompenseerd te worden, dit kan door extra waterberging binnen het gebied te creëren. Daarom hanteert Wetterskip Fryslân bij nieuwbouwplannen/uitbreidingen het beleid dat 10% van de toename van het verharde oppervlak aan open water bij gemaakt dient te worden.

Ontwikkelingen

Het onderhavige bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard. Dit betekent dat er geen sprake is van invloed op of verandering van de waterhuishouding. Ten aanzien van het aspect water vloeien er dan ook voor het plangebied vooralsnog geen aanvullende of beperkende maatregelen voort, welke in het bestemmingsplan een planologische vertaling dienen te krijgen.

4.5.3 Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Waterkwantiteit

Hoofdwatergangen en andere grote oppervlaktewateren worden met de bestemming 'Water' op de verbeelding vastgelegd. Hierdoor, en door de bescherming door de Keur, is het bestaande systeem van watergangen en oppervlaktewater beschermd.

Ondanks het consoliderende karakter van het bestemmingsplan, bestaan er op perceelsniveau wel mogelijkheden voor uitbreiding en ontwikkeling. Daarbij kan van geval tot geval sprake zijn van een toename aan verharding. Doordat in de Keur is gesteld dat een toename in verharding en/of demping gecompenseerd dient te worden, worden negatieve effecten voorkomen.

Keringen

In het bestemmingsplan is de dubbelbestemming Water - Waterkering opgenomen ter bescherming van de aanwezige keringen. Deze dubbelbestemming legt vast dat ontwikkelingen voor bestemmingen die ter plaatse ook voorkomen, uitsluitend mogelijk zijn voor zover het belang van de kering is afgewogen en niet wordt geschaad.

Grondwater

Binnen het plangebied bevinden zich grondwaterbeschermingsgebieden. Hier worden in verband met de waterwinning geen activiteiten toegestaan die een negatief effect hebben op de grondwaterkwantiteit en -kwaliteit. Negatieve effecten op het grondwater wordt hierdoor voorkomen. Voor dit gebied is in het bestemmingsplan een gebiedsaanduiding opgenomen (zie ook 5.4.2 miliieuzone - waterwingebied). In het bijbehorende artikel is vastgelegd welke ontwikkelingen, ook als deze binnen het bestemmingsplan niet direct mogelijk worden gemaakt, zijn uitgesloten in het kader van de grondwaterbescherming.

Waterkwaliteit

Het is van belang om bij toekomstige initiatieven diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Eventueel benodigde maatregelen worden in overleg met de waterbeheerder vastgesteld.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw die in het bestemmingsplan worden geboden, kunnen resulteren in groei van de veestapel. Door intensivering van de landbouw worden er meer meststoffen verspreid. Dit kan leiden tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewater met vermestende stoffen (N en P) via af- en uitspoeling. De ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven die in het bestemmingsplan worden geboden hebben daardoor (uitgaande van een maximale invulling van de ontwikkelingsruimte die het bestemmingsplan biedt) mogelijk een negatief effect op de waterkwaliteit. Uitgaande van een meer realistische ontwikkeling van de veesector binnen de gemeente Ameland en de eisen die aan bedrijven worden gesteld, zullen deze effecten echter beperkt blijven.

Watersysteem

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Wetterskip gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. Hiermee worden negatieve effecten op het watersysteem voorkomen.

Ten aanzien van water zijn er geen belemmeringen voor dit plan.

4.6 Bodem

Algemeen

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij geschikt is voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.

Onderzoek

In het bestemmingsplan worden geen functiewijzigingen bij recht mogelijk gemaakt. Bodemonderzoek is om deze reden in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheden voor functiewijzigingen (bijvoorbeeld wonen als vervolgfunctie bij een agrarisch bedrijf), dient op dat moment bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Ten aanzien van bodem zijn er geen belemmeringen voor dit plan.

4.7 Agrarische bedrijvigheid

Algemeen

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor geurhinder van veehouderijen die milieuvergunningplichting zijn. Uitgangspunt van de wet is dat aan de ene kant de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijsector niet in gevaar komen, maar ook dat woningen en recreatiewoningen optimaal tegen geurhinder worden beschermd.

In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Deze normen zijn uitgedrukt in odeur units per kubieke meter. Belangrijke inhoudelijke wijziging in de wet is dat onderscheid wordt gemaakt tussen maximaal toegestane geurbelasting binnen en buiten de bebouwde kom en concentratie en niet-concentratiegebieden. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, zoals koeien, schapen en paarden, gelden vaste afstanden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en daarbuiten. Gemeenten kunnen bij verordening afwijken van de geurnormen en vaste afstanden uit de wet. Hiervoor geldt een in de wet vastgelegde bandbreedte.

De Wet geurhinder en veehouderij regelt ook hoe om te gaan met voormalige agrarische bedrijfswoningen. Als een agrarisch bedrijf wordt beëindigd en een nieuwe bestemming krijgt dan zal voor het voormalige agrarische bedrijf de regeling gelden van een agrarisch bedrijf. Zo kan een voormalig agrarisch bedrijf de overgebleven agrarische bedrijven in de omgeving niet beperken in de bedrijfsvoering.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. Dit betekent dat de meeste dierhouderijen niet meer omgevingsvergunningplichtig worden. Alleen bepaalde intensieve veehouderijen blijven vergunningsplichtig.

De geurhinderregeling voor dierhouderijen is afgestemd op die uit de Wgv. Dit betekent concreet dat de “entree-eisen” om onder de algemene regeling te vallen zijn komen te vervallen. Of een dierhouderij wel of niet vergunningplichtig is hangt dan niet meer af van de afstanden tot bepaalde globaal omschreven objecten. Dit betekent concreet dat geen rekening meer hoeft te worden gehouden met de vaste geurhinderafstanden van veehouderij-inrichtingen als geheel tot woningen en andere geurgevoelige objecten (en omgekeerd). Wat wel blijft zijn de aan te houden afstanden tot individuele stallen. Dan geldt dus niet meer de afstand vanaf de inrichtingsgrens maar vanaf het emissiepunt. En dat ligt meestal verder af van woningen.

Een dierhouderij, waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld (zoals melkrundvee- of de paardenhouderij) moet straks in principe voldoen aan een afstand van 100 meter (vanaf het emissiepunt) als het geurgevoelig object is gelegen binnen de bebouwde kom en 50 meter als het geurgevoelig object is gelegen buiten de bebouwde kom.

Toetsing

Voor melkrundvee en paarden dient ten opzichte van geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom rekening te worden gehouden met een minimale afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom van 50 meter. De afstand wordt gemeten van het buitenzijde van het dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object. Voor schapen gelden vergelijkbare afstandseisen met uitzondering van een stalperiode van maximaal drie maanden in de winter waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld. Gezien de omvang van de agrarische bouwvlakken, de verspreide ligging en de afstand tot omliggende gevoelige objecten kan in veel gevallen worden voldaan aan de geldende normen. Toetsing vindt plaats op het moment dat sprake is van een concreet initiatief.

Het bestemmingsplan biedt op beperkte schaal mogelijkheden voor nieuwe geurgevoelige objecten zoals bijvoorbeeld groepsaccommodaties. In de regels is vastgelegd dat er geen sprake mag zijn van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven. De bedrijven mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Er ontstaan geen nieuwe knelpunten met betrekking tot de afstandseisen en normen zoals vastgelegd in de Wgv en het Activiteitenbesluit.

Ten aanzien van agrarische bedrijvigheid zijn er geen belemmeringen voor dit plan.

4.8 Niet-agrarische bedrijvigheid

Algemeen

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij een bestemmingsplan afstemming plaats te vinden tussen activiteiten die milieuhinder kunnen veroorzaken en hindergevoelige functies. Voor deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de lijst met richtafstanden uit de VNG-brochure ''Bedrijven en milieuzonering'' (herziene versie, 2009). Richtafstanden gelden ten aanzien van de hinderaspecten geluid-, stof- en geurhinder en gevaar en kunnen worden gezien als een de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies kan worden uitgesloten. In gebieden waar een menging van functies voorkomt, wordt uitgegaan van een kleinere richtafstand.

Toetsing

Op locaties waar de bestemming Bedrijf is opgenomen, zijn bedrijfstypen toegestaan die vermeld zijn in milieucategorie 1 en 2 uit de Bedrijvenlijst die als bijlage bij het bestemmingsplan is opgenomen. Bedrijven uit deze categorieën leveren geen belemmeringen op voor omliggende functies. Dat zijn lichte vormen van bedrijvigheid die algemeen passend en aanvaardbaar worden geacht voor de vestiging in het buitengebied. Ze zijn daarom algemeen toelaatbaar en uitwisselbaar. De lijst waarin deze bedrijfstypen vermeld staan, is gebaseerd op de handreiking Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

Daarnaast heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande bedrijven. Daar waar deze van een hogere milieucategorie zijn, is een specifieke aanduiding opgenomen waarmee de bestaande bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend. Bij eventuele bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing is op die manier ofwel een zelfde soort bedrijf toegestaan, ofwel elk ander soort bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 en 2 van de hierboven genoemde bedrijvenlijst. Op die manier is gewaarborgd dat de milieuhinder op deze specifieke niet verslechtert.

Aan een aantal bedrijfsinrichtingen is via maatwerk een eigen bestemming toegekend, waarmee alleen het huidige type inrichting wordt toegestaan. Dit gaat in hoofdzaak om bijzondere bedrijfstypen, waaronder nutsvoorzieningen, een overslagstation en de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Ten aanzien van overige (niet-agrarische) bedrijvigheid zijn er geen belemmeringen voor dit plan.

4.9 Geluid

Algemeen

De Wet geluidhinder heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de Wet zijn verschillende soorten geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening. Vanwege het ontbreken van gezoneerde industrieterreinen en spoorwegverbindingen, wordt aan die geluidstypen voorbij gegaan.

Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Stiltegebied

Een groot deel van het buitengebied op Ameland is op basis van de Provinciale milieuverordening Friesland aangewezen als stiltegebied. Binnen dit gebied wordt zoveel mogelijk stilte nagestreefd en gelden specifieke regels ten aanzien van geluid. Zo is het gebruik van bepaalde apparaten uitgesloten. In het kader van goede ruimtelijke ordening dient bij het mogelijk maken van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de impact op het stiltegebied te worden afgewogen.

Toetsing

Wegverkeerslawaai

Door de relatief beperkte verkeersstromen op het eiland, is het akoestisch klimaat in het buitengebied van Ameland over het algemeen zeer gunstig.

Bestaande geluidsgevoelige functies in het plangebied betreffen voornamelijk (bedrijfs)woningen. Ondanks het beleid van de gemeente nieuwe burgerwoningen in het buitengebied te weren, zijn er via flexibiliteitsbepalingen in het plan wel een aantal uitzonderingen mogelijk waardoor er nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder kunnen ontstaan. Het gaat om de volgende situaties:

  • omzetten van agrarische bouwpercelen naar een woonfunctie waardoor de bedrijfswoning een burgerwoning wordt, waar andere normen voor gelden;
  • toestaan van een tweede bedrijfswoning.

Dergelijke ontwikkelingen zijn gekoppeld aan een wijzigingsprocedure. Op het moment dat een dergelijke ontwikkeling zich voordoet, wordt in het kader van het wijzigingsplan getoetst aan de Wet geluidhinder en daarin vastgelegde voorkeursgrenswaarde. Indien daar niet aan voldaan kan worden, is het onder voorwaarden mogelijk een procedure Hogere Waarden te doorlopen. Uitgangspunt hierbij is dat de binnenwaarde in geen geval hoger mag zijn dan 33 dB.

Stiltegebied

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die relevante nadelige gevolgen kunnen hebben voor de geluidbelasting binnen het stiltegebied.

Ten aanzien van geluid zijn er geen belemmeringen voor dit plan.

4.10 Luchtkwaliteit

Algemeen

De regelgeving voor luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer vastgelegd. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Deze programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Van bepaalde ontwikkelingen is vastgelegd tot welke omvang ze onder de noemer 'niet in betekenende mate' kunnen worden geschaard. Dit is onder andere het geval bij:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen;
  • landbouwinrichtingen waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden.

Toetsing

De bestaande luchtkwaliteit op Ameland is zeer goed te noemen, zoals blijkt uit meetgegevens van het RIVM. Hieruit valt af te lezen dat de meetresultaten ruimschoots onder de grenswaarden blijven. In 2020 ligt de jaargemiddelde concentratie:

  • stikstofdioxide onder de 10 ìg/m3 (grenswaarde jaargemiddelde: 40 ìg/m3).
  • fijn stof (PM10) onder de 18 ìg/m3 (grenswaarde jaargemiddelde: 40 ìg/m3).
  • fijn stof (PM2,5) onder de 18 ìg/m3 (grenswaarde jaargemiddelde: 25 ìg/m3).

Het bestemmingsplan heeft een voornamelijk conserverend karakter. Er worden bij wijziging wel ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zoals de omzetting van agrarische bedrijven naar woningen. Deze ontwikkelingen zorgen niet voor een dermate toegenomen emissie, dat er niet voldaan kan worden aan de grenswaarden. Dit bestemmingsplan draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden wordt getoetst aan de Wet milieubeheer.


Ten aanzien van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit plan.

4.11 Externe veiligheid

4.11.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, waaronder:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

De regelgeving is onder te verdelen in regelgeving voor inrichtingen, voor vervoer en voor buisleidingen.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

4.11.2 Toetsing

Binnen het plangebied komt een drietal risicovolle inrichtingen voor en bevindt zich daarnaast een aardgastransportleiding.

Inrichtingen

Locatiepad 1

Ter plaatse is een hoofd-procesinstallatie gelegen van de Nederlandse aardolie maatschappij. De installatie wordt gebruikt voor de winning van aardolie- en aardgaswinning. Deze inrichting is geen Brzo of Bevi-inrichting, maar kan wel een potentieel externe veiligheidsrisico veroorzaken. NAM heeft een QRA laten uitvoeren om het externe veiligheidsrisico inzichtelijk te maken. De inrichting heeft een 10-6 contour van 50 m. De contour kan gezien worden als een plaatsgebonden risicocontour 1×10-6/jaar conform het Bevi. Uit de contour kan opgemaakt worden dat deze buiten de terreingrens van de inrichting komt, maar dat binnen de contour geen (beperkt) kwetsbare objecten zijn gelegen. De contour is op de verbeelding weergegeven (Veiligheidszone - bedrijven).

Klein Vaarwaterweg 14

Ter plaatse is een vakantiepark gelegen. Het vakantiepark beschikt over een zwembad met daarbij een opslagtank voor chloorbleekopslag. De tank heeft een opslagcapaciteit van 1.000 liter. De inrichting heeft geen 10-6 contour. In de nabije omgeving zijn geen kwetsbare objecten gelegen.

Bramerduinenpad 1

Ter plaatse is een gasdruk meet- en regel station gelegen. De inrichting heeft geen 10-6 contour. In het bestemmingsplan Nes is rondom de inrichting een veiligheidszone van 50 m gelegen waarbinnen geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten mogen worden opgericht.

Buisleidingen

In het plangebied ligt een hogedrukaardgasleiding (N-505-27). De leiding heeft een diameter van 8 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. De leiding heeft een invloedsgebied van 95 m. Gezien de personendichtheden rondom de leiding zal geen sprake zijn van een overschrijding van 0,1 maal de oriënterende waarde. Conform artikel 14, lid 1 van het Bevb dient een bestemmingsplan de ligging weer te geven van de in het plangebied aanwezige buisleidingen, alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt voor wat betreft aardgastransportleiding N-505-27 tenminste 4 meter aan weerszijden van de buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

Transport van gevaarlijke stoffen

Binnen het plangebied vindt op zeer beperkte schaal vervoer van gevaarlijke stoffen plaats in verband met de aanwezige risicovolle inrichtingen. Het aantal transportbewegingen is dermate beperkt dat geen sprake is van een relevante risicosituatie.

Conclusie

Buiten deze bestaande risicobronnen, maakt het bestemmingsplan geen nieuwe risicovolle inrichtingen mogelijk. De FUMO heeft op 16 april 2018 een advies uitgebracht inzake externe veiligheid. Dit advies is als bijlage 4 opgenomen bij de toelichting.

Ten aanzien van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Algemeen

In de voorgaande hoofdstukken zijn de belangrijkste functies in het plangebied toegelicht alsmede de daarbij behorende ruimtelijke uitgangspunten. Dit beleid krijgt zijn juridische vertaling in bestemmingen. Deze geven aan voor welke doeleinden/functies de gronden zijn bestemd en regelen de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden binnen het plangebied.

Het bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij hoort een juridische regeling die is opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP, 2012). Deze standaard geeft bindende standaarden voor de opbouw van de planregels en de verbeelding (plankaart). Het bestemmingsplan is opgezet conform deze landelijke standaarden. Meer inhoudelijk is de regeling opgezet conform de elders in de gemeente toegepaste bestemmingen. Daarbij wordt opgemerkt dat in de bestemmingen de nodige flexibiliteit is opgenomen binnen de ruimtelijke hoofdopzet.

5.2 Toelichting op de enkelbestemmingen

5.2.1 Agrarisch

De volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven zijn onder de bestemming 'Agrarisch' gebracht. Gebouwen en overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. De maatvoering van de gebouwen is in de regels opgenomen. Veldschuren mogen zich wel buiten het bouwvlak bevinden.

Agrarische bedrijven die de agrarische functie -in ondergeschikte mate- combineren met een andere functie zijn specifiek aangeduid. Het gaat hierbij onder meer om groepsaccommodaties en kampeerterreinen.

Ook de hobby-boeren zijn onder de bestemming 'Agrarisch' gebracht. Om verrommeling van het landschap tegen te gaan zijn deze bedrijven op de verbeelding aangeduid en zijn ten behoeve van de agrarische deeltijdbedrijven specifieke bouwregels opgenomen. Zo mag de oppervlakte van een bedrijfsgebouw of een overkapping maximaal 250 m² bedragen en zijn bedrijfswoningen en torensilo's niet toegestaan. Zie ook paragraaf 3.1.5 Hobby- en deeltijdboeren.

Met een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels in geval van:

  • a. het bouwen van een mestvergistingsinstallatie (als ondergeschikte tak bij een agrarisch bedrijf)
  • b. het realiseren van gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken ten behoeve van een ondergeschikte tweede tak;
  • c. afwijken van de toegestane goot- of bouwhoogte van bedrijfsgebouwen;
  • d. de bouw van serrestallen;
  • e. het vergroten van gebouwen ten behoeve van deeltijdbedrijven;
  • f. het bouwen van mest- of sleufsilo's, -platen en -bassins buiten het bouwvlak;
  • g. het toestaan van paardrijbakken.

Met een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de gebruiksregels in geval van:

  • 1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met nader omschreven vormen van mestvergisting;
  • 2. de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of deeltijdfunctie;
  • 3. mestopslag buiten het bouwvlak;
  • 4. inwoning ( zie ook paragraaf 3.7.2 Inwoning)
  • 5. de aanleg van een paardrijbak;
  • 6. het toestaan van interne saldering ammoniakemissie;
  • 7. het toestaan van een toename van de ammoniakemissie.

Regeling ammoniakemissie en stikstofdepositie

Om een toename van de ammoniakemissie en stikstofdepositie te voorkomen gaat het bestemmingsplan uit van het 'stand-still beginsel: de bestaande emissie wordt vastgelegd. Hiertoe is in het bestemmingsplan een gebruiksregel opgenomen die toeziet op het bij recht verbieden van de toename van ammoniakemissie en stikstofdepositie. In de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Agrarisch' (zie artikel 3.4 Specifieke gebruiksregels onder punt p) is opgenomen dat het gebruik van gebouwen en overkappingen voor het houden van vee als strijdig gebruik wordt aangemerkt als in dat geval de bestaande ammoniakemissie en/of de bestaande stikstofdepositie toeneemt.

De essentie van de regeling is te voldoen aan de eis van de wet Natuurbescherming: de gemeenteraad moet bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond van de passende beoordeling, de zekerheid hebben kunnen verkrijgen, dat het plan geen verslechtering tot gevolg kan hebben voor de instandhouding van de Natura 2000-gebieden. Algemeen uitgangspunt is dat de stikstofdepositie op deze gebieden in de toekomst moet afnemen. De wet Natuurbescherming en de bijbehorende PAS vormen hiervoor de belangrijkste waarborg. Door deze gebruiksregel in het bestemmingsplan op te nemen worden aanvullende maatregelen met betrekking tot stikstofreductie afgedwongen. Op basis van deze gebruiksregel is een toename van de ammoniakemissie immers niet toegestaan. Omdat de Provincie alleen vergunningen verleent voor uitbreidingen waarbij per saldo geen sprake is van een depositietoename, is juridisch gewaarborgd dat deze aanvullende maatregelen ook daadwerkelijk worden getroffen. Door het opnemen van deze gebruiksbepaling in de regels zal in de hele gemeente geen toename van emissie worden toegestaan. Het saldo zal daarom altijd 0 of minder zijn.

Interne saldering

Interne saldering binnen de bestaande ammoniakemissie is niet toegestaan. Onder interne saldering binnen de bestaande ammoniakemissie wordt verstaan: het binnen de bestaande ammoniakemissie door middel van een uitbreiding van de veestapel opvullen van ammoniakemissie die beschikbaar komt bij het emissie verlagend aanpassen of wijzigen van het stalsysteem. Interne saldering is bij recht niet mogelijk gemaakt, omdat interne saldering kan leiden tot toename van de veestapel op een agrarisch bedrijf, waarbij negatieve effecten als gevolg van toename van vee dat wordt beweid of de met uitbreiding gepaard gaande mestopslag en verkeersbewegingen niet kunnen worden uitgesloten. Interne saldering is na afwijking wel mogelijk gemaakt, mits de saldering niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op de maatgevende Natura 2000-gebieden (artikel 3.5.7 Interne saldering ammoniakemissie).

Toestaan toename van ammoniakemissie

Een toename van de ammoniakemissie is na afwijking wel mogelijk gemaakt, mits de toename niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op de maatgevende Natura 2000-gebieden. Deze afwijking uitsluitend wordt toegepast wanneer op vergunningenniveau toename van de bestaande ammoniakemissie is toegestaan. Zie hiervoor artikel 3.5.8 Toename ammoniakemissie. Door het opnemen van deze afwijkingsbevoegdheid wordt aansluiting met de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) verkregen. Doelstelling van deze afwijkingsregel is dat de gescheiden wettelijke regelingen goed sporen en bij de uitvoering en handhaving niet met elkaar in conflict kunnen komen. Met de regeling wordt voorkomen dat de situatie ontstaat waarbij een uitbreiding van de veestapel die voldoet aan de wet Natuurbescherming en de Wet milieubeheer, op grond van het bestemmingsplan niet kan worden toegestaan (hoewel er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de wet Natuurbescherming). In die situatie zou de initiatiefnemer uitsluitend een beroep kunnen doen op een kostbare en meestal langdurige (buitenplanse) planologische procedure, die met betrekking tot de te maken belangenafweging en rechtswaarborgen geen toegevoegde waarde heeft.

Lichthinder melkveestallen

De nieuwe generatie melkveestallen wordt gekenmerkt door hogere en tevens meer open zijwanden dan hun voorgangers. Het welzijn en gezondheid van het vee zijn gebaat bij deze ontwikkeling. Tevens is er in de nieuwe stallen meer verlichting. Dit heeft een positief effect op de vruchtbaarheid, het dierenwelzijn, de melkproductie en de werkzaamheden die in de stal gedaan worden. Het open karakter van deze stallen houdt ook in dat direct omwonenden en voorbijgangers van deze stallen hinder kunnen ervaren vanwege de nieuwe verlichting die in deze stallen toegepast wordt. Storend vanwege de lichtintensiteit, het zichtbare oppervlakte, de helderheid van het oppervlakte en het contrast met de omgeving. Om de lichthinder van melkveestallen te beperken is in het bestemmingsplan een specifieke regeling opgenomen. Als strijdig gebruik wordt aangemerkt het gebruik van bedrijfsgebouwen in geval dat de lichtuitstraling vanuit de bedrijfsgebouwen meer dan 150 lux bedraagt. In geval in de bestaande situatie de lichtuitstraling meer bedraagt, dan moet boven de 150 lux de lichtuitstraling vanuit de bedrijfsgebouwen tussen 20.00 uur en 6.00 uur met tenminste 90% worden gereduceerd (artikel 3.4 Specifieke gebruiksregels onder punt m).

5.2.2 Agrarisch - Viskwekerijbedrijf

Aan de Kooiweg, net buiten het dorp Buren gelegen, bevindt zich een viskwekerij. Behalve een kwekerij bevinden zich hier ook visvijvers. Het bedrijf is onder de bestemming 'Agrarisch - Viskwekerij' gebracht. De bestemmingsomschrijving ziet toe op de functie viskwekerijbedrijf. De bouw- en gebruiksregels zijn afgestemd op de feitelijke situatie. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om, in geval van bedrijfsbeëindiging, de bestemming te kunnen wijzigen in de bestemming 'Agrarisch' dan wel de bestemming 'Wonen'.

5.2.3 Bedrijf

Verspreid in het buitengebied liggen enkele bedrijven die de bestemming 'Bedrijf' hebben gekregen. Binnen deze bestemming zijn de mogelijkheden beperkt tot een bedrijf uit categorie 1 en 2 van de VNG-Basiszoneringslijst. De bedrijven die hiermee bedoeld worden, zijn in de bijlage bij de regels genoemd. Zwaardere bedrijven zijn niet toegestaan.

Terwijl het bestemmingsplan een regeling geeft over de aard van de bedrijven, worden de milieueffecten meer specifiek geregeld door middel van de Wet milieubeheer. In het plangebied zijn al bedrijven aanwezig die in een zwaardere categorie vallen, dan wel bedrijven die gezien hun aard niet passend zijn binnen de categorie 1 en 2 bedrijven. Omdat het niet wenselijk is dat dergelijke bedrijven zich elders vestigen zijn deze bedrijven specifiek op de verbeelding aangeduid. Het gaat hier om de bedrijven:

  • een bierbrouwerij;
  • een caravanopslag;
  • een kaasboerderij waar kaas wordt gemaakt en verkocht in combinatie met ijs, in combinatie met zaalverhuur, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - kaasboerderij;
  • een strandrittenverhuurbedrijf.

Het beleid is erop gericht dat zich in de vrijkomende bedrijfsgebouwen geen milieuhinderlijke bedrijven vestigen. Om dit te waarborgen zal daarom na bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing, de specifieke aanduiding van de verbeelding kunnen worden verwijderd door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Hierna zijn slechts weer bedrijven uit de lagere categorie toegestaan.

Bedrijven die niet in de categorie 1 en 2 van de Basiszoneringslijst vallen, maar naar aard en omvang van de bedrijvigheid wel gelijk te stellen zijn aan bedrijven uit deze categorieën, worden middels een afwijking met een omgevingsvergunning toegestaan. In de looptijd van het bestemmingsplan kunnen zich immers nieuwe bedrijfssoorten ontwikkelen of andere productieprocessen aandienen die niet in de lijst zijn opgenomen, maar toch aanvaardbaar kunnen zijn. Geluidzoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen alsmede vuurwerkbedrijven worden niet toegestaan.

 

De bedrijfsgebouwen moeten in een bouwvlak worden gebouwd. Per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgekomen om in geval van bedrijfsbeëindiging de bestemming te wijzigen in 'Wonen'.

5.2.4 Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf

Binnen het plangebied bevindt zich, net ten westen van de kern Hollum, een agrarisch loonbedrijf. Deze is onder de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf' gebracht. De bestemmingsomschrijving ziet toe op bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een agrarisch loonbedrijf. Het loonbedrijf mag, al dan niet in ondergeschikte mate, gecombineerd worden met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Het een slopersbedrijf voor caravans is op de verbeelding specifiek aangeduid.

5.2.5 Bedrijf - Delfstof /energiewinning

Verspreid in het plangebied bevinden zich locaties ten behoeve van delfstof- en energiewinning. Het gaat om een procesinstallatie van de NAM en een gasdruk meet- en regel station. De betreffende locaties zijn onder de bestemming 'Bedrijf - Delfstof- en energiewinning' gebracht.

5.2.6 Bedrijf - Milieustraat

Aan de Verbindingsweg nr 31 te Nes bevindt zich een milieustraat, ook wel 'vuiloverslagstation' genoemd. Deze is onder de bestemming 'Bedrijf - Milieustraat' gebracht. De bouwregels zijn afgestemd op de feitelijke situatie.

5.2.7 Bedrijf - Nutsvoorziening

Nutsgebouwtjes van ten hoogste 15 m2 met een maximale hoogte van 3,00 meter, kunnen omgevingsvergunningsvrij worden gebouwd en zijn daarom niet inbestemd. Onder deze bestemming vallen dan ook uitsluitend de in het plangebied aanwezige (grotere) nutsgebouwtjes. Nutsgebouwen die onder de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' vallen, mogen ten hoogste 8,00 meter hoog zijn.

5.2.8 Bedrijf - Recycling- en composteerbedrijf

Het recycling- en composteerbedrijf aan de Smitteweg 15 is onder de bestemming 'Bedrijf - Recycling- en composteerbedrijf' gebracht. Toegestaan zijn gebouwen en overkappingen voor bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - recycling en compostering" is een recycling- en composteerbedrijf toegestaan.

5.2.9 Bedrijf - Rioolwaterzuivering

Aan de Reeweg 1 te Ballum bevindt zich een rioolwaterzuiveringsinstallatie ( RWZI). Deze is onder de bestemming ' Bedrijf - Rioolwaterzuivering' gebracht. De bouwregels zijn afgestemd op de feitelijke situatie. Voor het realiseren van een vergister voor het produceren van 'groen gas' uit rioolslib is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

5.2.10 Bedrijf - Zonnepark

Zonnepark Ameland is gebouwd in de zuidwesthoek van het vliegveld in Ballum. Het zonnepark heeft een vermogen van 6 MWp. De 23.000 zonnepanelen, gelegen op ongeveer 10 hectare grond, zullen naar verwachting jaarlijks 5,6 GWh stroom produceren. Het zonnepark is onder de bestemming 'Bedrijf - Zonnepark ' gebracht. De bouwregels zijn afgestemd op de feitelijke situatie. Door middel van een strijdig gebruiksregel is de landschappelijke inpassing van het zonnepark juridisch geborgd.

5.2.11 Groen

Het groengebied ten westen van de rioolwaterzuivering heeft de bestemming 'Groen' gekregen. De bestemmingsomschrijving ziet toe op grasvelden, ruigtes, bomen en struiken en naar de aard daarmee gelijk te stellen groenvoorzieningen. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de groengebieden is eveneens opgenomen. Ondergeschikt is extensief agrarisch medegebruik toegestaan. Voor zover de gronden ten westen van de rioolwaterzuivering deel uit maken van 'Natuur buiten het Natuurnetwerk Nederland' (zie kaart 3 'Natuur' van de Verordening Romte Fryslân. ) zijn de gronden onder de bestemming 'Natuur' gebracht.

5.2.12 Horeca

De aanwezige horecavoorzieningen zijn binnen de bestemming 'Horeca' gebracht. Het hostel is specifiek aangeduid, evenals een koffie/theehuis. Detailhandel is niet toegestaan, evenals het gebruik van appartementen ten behoeve van permanente bewoning. Ook het splitsen van een bedrijfswoning zodanig dat er meer dan één woning ontstaat is als strijdig gebruik aangemerkt.

5.2.13 Maatschappelijk - Begraafplaats

Aan de Vleyen nr 6 te Nes bevindt zich een begraafplaats. Deze is onder de bestemming 'Maatschappelijk - Begraafplaats' gebracht. De bouwregels zijn afgestemd op de feitelijke situatie.

5.2.14 Maatschappelijk - Museum

Het Bunkermuseum op Ameland bevindt zich in de duinen ten westen van de vuurtoren in Hollum, . De voormalige keukenbunker is ingericht als een klein museum. Met een beeldverhaal, een diorama, eilander verhalen, vondsten en een gedenkruimte voor oorlogsslachtoffers wordt in dit museum aandacht gevraagd voor de oorlogsgeschiedenis van het eiland. De bunker is onder de bestemming 'Maatschappelijk - Museum' gebracht. Het voormalige vakantiehuisje “Donax” is ingericht als entreeruimte tot de bunker. Hier wordt middels een expositie de wijze van recreëren uit vroeger tijden getoond. Het vakantiehuisje is op de verbeelding aangeduid.

5.2.15 Maatschappelijk - Vuurtoren

De vuurtoren aan de Oranjeweg nr 57 te Hollum is onder de bestemming 'Maatschappelijke - Vuurtoren' gebracht. De bouwhoogte bedraagt maximaal 60 meter.

5.2.16 Natuur

De natuurgebieden op het eiland zijn onder de bestemming 'Natuur' gebracht. De bestemmingsomschrijving ziet toe op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, aardkundige, cultuurhistorische en de landschappelijke waarden. Eendenkooien en eendenvijvers zijn op de verbeelding aangeduid. Omdat het duingebied aan de noordzijde van Ameland in z'n geheel tot de bestemming 'Natuur' wordt gerekend, is in de bestemmingsomschrijving ook de functie van zeedefensie en waterkering opgenomen. Waterhuishoudkundige doeleinden, waaronder waterberging, zijn eveneens binnen de bestemming 'Natuur' mogelijk. Verder heeft met betrekking tot de strandpaviljoens en het activiteitenstrand afstemming plaatsgevonden op de uitgangspunten, zoals verwoord in de Strandnota Ameland 2016. In ondergeschikte mate zijn verder toegestaan extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik, activiteiten ten behoeve van onderzoek en monitoring, en strandrecreatie, waaronder vissen en gemotoriseerd rijden.

5.2.17 Recreatie - Appartementen

De appartementencomplexen binnen het plangebied zijn onder de bestemming 'Recreatie - Appartementen' gebracht. Het gaat veelal om recreatieappartementen die binnen een voormalige boerderij zijn gerealiseerd. Voor de maatvoering van de gebouwen is in de bouwregels een bouwschema opgenomen. In geval de bedrijfsuitoefening ter plaatste wordt beëindigd, kan de bestemming worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen'.

5.2.18 Recreatie - Dagrecreatie

De dag recreatieve terreinen binnen het plangebied zijn onder de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' gebracht. Zie hiervoor ook 3.8.2 Dagrecreatie. De ijsbaan in recreatiegebied De Vleijen is op de verbeelding aangeduid.

5.2.19 Recreatie - Groepsaccommodatie

In het plangebied komen diverse groepsaccommodaties of groepsverblijven voor. Vanwege de specifieke ruimtelijke verschijningsvorm zijn de groepsverblijven specifiek bestemd en onder de bestemming 'Recreatie - Groepsaccommodatie' gebracht. Per groepsverblijf is één bedrijfswoning toegestaan.

De bebouwingsregels zijn afgestemd op de huidige situatie. De gebouwen moeten binnen het bouwvlak gebouwd worden. De bijbehorende bouwwerken moeten ook binnen het bouwvlak gebouwd worden. Daar waar bijbouwen buiten het bouwvlak zijn toegestaan is dit op de verbeelding met een bouwaanduiding weergegeven (aanduiding 'bijgebouwen'). De bepalingen van de goot- en bouwhoogte van deze gebouwen zijn er op afgestemd om ze in ruimtelijk opzicht ondergeschikt te laten zijn aan de groepsaccommodatie.

5.2.20 Recreatie - Kampeerterrein

Aan het Westerpad nr 3 te Nes bevindt zich een kampeerterrein. Deze is onder de bestemming 'Recreatie - Kampeerterrein' gebracht. De bestemmingsomschrijving ziet toe op kampeermiddelen in de vorm van tenten. Andere vormen van kampeermiddelen zijn niet toegestaan.

5.2.21 Recreatie - Recreatiewoning

Binnen het plangebied komen enkele vrijstaande recreatiewoningen voor. De vrijstaande recreatiewoningen zijn onder de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' gebracht. Indien en voor zover op de verbeelding een bouwvlak is toegekend, zal de recreatiewoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, binnen een bouwvlak moeten worden gebouwd. Karakteristieke recreatiewoningen zijn als zodanig aangeduid. Permanente bewoning van de recreatiewoningen is niet toegestaan.

5.2.22 Recreatie - Verblijfsrecreatie

Aan de Ridderweg 16 te Hollum bevindt zich een terrein met recreatiewoningen. Vanwege de specifieke afwijkende bouw- en gebruiksmogelijkheden is dit complex onder een afzonderlijke bestemming gebracht, namelijk de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Er is een bedrijfswoning toegestaan.

5.2.23 Sport - Golfbaan

Aan de Oosterhiemweg nr 20 te Hollum bevindt zich een 9 -holes golfbaan. Deze is onder de bestemming 'Sport - Golfbaan' gebracht. De bestemming is afgestemd op de feitelijke situatie.

5.2.24 Sport - Manege

In het plangebied van dit bestemmingsplan bevinden zich drie maneges, te weten aan de Smitteweg 37 te Ballum, de Burenweg 25 te Nes en de Strandweg 15 te Ballum. De maneges zijn onder de bestemming 'Sport - Manege' gebracht. De bestemming is afgestemd op de feitelijke situatie.

5.2.25 Sport - Sportvelden

Aan de Noordwal nr 25 te Buren bevinden zich sportvelden. deze zijn onder de bestemming 'Sport - Sportvelden' gebracht. Er mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse aanwezige sportveld worden gebouwd.

5.2.26 Verkeer

De doorgaande wegen in het plangebied zijn onder de bestemming 'Verkeer' gebracht. De gronden zijn bestemd voor (ontsluitings)wegen. Paden, bruggen, dammen en/of duikers, sloten, bermen en beplanting alsmede parkeervoorzieningen behoren ook tot deze bestemming. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan

5.2.27 Verkeer - Luchthaven

Ameland Airport Ballum is een klein vliegveld bij Ballum. Het luchtverkeer kan gebruik maken van een grasbaan van 998 x 30 meter (oost-west). Tevens ligt er een tweede dwarsbaan van 632 x 25 meter (noord-zuid). Deze is nog niet in gebruik, maar is planologisch al mogelijk gemaakt. Op het vliegveld wordt een aantal zakelijke en bedrijfsvluchten afgehandeld, maar er vinden voornamelijk recreatieve vluchten plaats zoals rondvluchten, zweefvluchten en parachutevluchten. Het vliegveld is in de zomermaanden overdag geopend. Het luchtvaartterrein Ameland wordt geëxploiteerd door de gemeente Ameland. Het vliegveld is onder de bestemming 'Verkeer - Luchthaven' gebracht. De bestemmingsomschrijving ziet toe op een vliegveld met bijbehorende start- en landingsbanen, alsmede op het behoud en het herstel van de natuurlijke en landschappelijke waarden.

5.2.28 Water

De hoofdwaterlopen binnen het plangebied zijn onder de bestemming 'Water' gebracht. De bestemmingsomschrijving ziet toe op sloten, vaarten en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, de waterberging, het behoud van de natuurlijke en landschappelijke waarden en de visserij. Extensief dagrecreatief medegebruik van het water en de oevers is toegestaan. Ook kaden, dijken, paden en oeverstroken zijn onder de bestemming 'Water' gebracht. Er mag binnen deze bestemming niet worden gebouwd.

5.2.29 Water - Waterkering

De dijken aan de zuidzijde van het plangebied zijn onder de bestemming 'Water - Waterkering'gebracht. De bestemming richt zich op de functie van de dijken ten behoeve van de primaire waterkering. Daarnaast is het behoud van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de dijken geregeld. Agrarisch en recreatief medegebruik is binnen de bestemming toegestaan. Werkzaamheden als ophogen, afgraven, ontgronden en egaliseren zijn niet toegestaan.

5.2.30 Wonen

Verspreid in het plangebied komen woningen voor. Deze zijn onder de bestemming 'Wonen' gebracht. Daar waar, in ondergeschikte vorm, verblijfsrecreatie in de vorm van recreatieappartementen is toegestaan, is dit op de verbeelding aangeduid (aanduiding "verblijfsrecreatie").

Plattelandswoning

Door vrijkomende agrarische woningen in het buitengebied specifiek aan te duiden is het uitgesloten dat burgers bij klachten over bedrijfsactiviteiten nog sterk staan in juridische processen. Doordat in de milieuwetgeving de plattelandswoning gelijk is gesteld aan een bedrijfswoning kunnen de toelaatbare normen worden verhoogd. Dit geeft extra kansen voor de agrariërs met betrekking tot hun bedrijfsvoering.

De plattelandswoningen binnen het plangebied zijn om bovenstaande reden specifiek aangeduid (aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning'). Deze aanduiding maakt het -in planologische zin mogelijk een boerderij die geen deel meer uitmaakt van een boerenbedrijf, te bewonen, zonder dat er conflicten ontstaan met agrariërs in de omgeving over beperkingen op het gebied van bijvoorbeeld geluid- en stankoverlast. Wanneer het agrarisch bedrijf waartoe de voormalige agrarische bedrijfswoning behoorde is beëindigd, kan door middel van een wijzigingsbevoegdheid deze aanduiding komen te vervallen.

5.3 Toelichting op de dubbelbestemmingen

5.3.1 Leiding - Gas

Binnen het plangebied loopt een belangrijke gasleiding. Om deze leiding te beschermen, is in deze dubbelbestemming 'Leiding - Gas' bepaald dat er in een strook van 4,00 m aan weerszijden van deze leiding geen bebouwing is toegestaan (belemmeringenstrook). Er is een omgevingsvergunning nodig voor werkzaamheden op of in de bodem.

5.3.2 Waarde - Archeologie

Ameland kent twee omvangrijke gebieden waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Dit zijn de hoger gelegen gebieden, die al vroeg geschikt zijn geweest voor bewoning. Daarom hebben deze gebieden volgens de archeologische verwachtingskaart van de provincie (de FAMKE) een hoge verwachtingswaarde. Op grond daarvan beveelt de provincie Fryslân aan om bij ingrepen van meer dan 500 m2  een karterend archeologisch onderzoek te verrichten. Voor deze gebieden is een beschermende regeling opgenomen, namelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.


Daarnaast bevinden zich bij Hollum en Buren twee archeologisch waardevolle gebieden. De archeologisch waardevolle gebieden zijn zgn 'archeologische vindplaatsen', de FAMKE geeft 'streven naar behoud' aan. Voor deze gebieden is een beschermende regeling opgenomen, namelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1.

5.3.3 Waarde - Cultuurhistorie

De op de verbeelding opgenomen cultuurhistorische elementen en structuren zijn afkomstig uit een in 2017 uitgevoerde quickscan naar de cultuurhistorische elementen en structuren op Ameland. Deze quickscan zal in het kader van het ontwikkelen van cultuurhistorisch beleid in gesprek met organisaties en particulieren die actief zijn op het gebied van de eilander cultuurgeschiedenis nader worden uitgewerkt, aangevuld en gecorrigeerd. De betreffende elementen en structuren zijn onder de bestemming Waarde - Cultuurhistorie' gebracht. De bestemmingsomschrijving ziet toe op het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de elementen en structuren.

De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is gelegd op onder meer restanten van cultuurhistorisch waardevolle oude dijkjes, dôbbes (drinkkuilen), wielen (dijkdoorbraken), stuifdijken, oude kerkhoven en eendenkooien.

5.3.4 Waarde - Landschap open gebied

In de structuurvisie Ameland (november 2011, zie ook paragraaf 2.5.1) zijn op de cultuurhistorische waardenkaart rondom de dorpen gebieden aangegeven waar sprake is van waardevol zicht op de dorpen. Deze gebieden zijn onder de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap open gebied' gebracht. De dubbelbestemming ziet toe op het behoud van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de openheid van de poldergebieden ten behoeve van het zicht op de dorpen en de sterke ruimtelijke relatie tussen de openheid van het poldergebied en de dorp Hollum en Ballum. Er mogen in deze gebieden slechts bouwwerken worden gebouwd met een hoogte tot 2 meter. Opgaande beplanting is niet toegestaan.

5.4 Toelichting op de gebiedsaanduidingen

5.4.1 geluidszone vliegverkeer

Het vliegveld bij Ballum (Ameland Airport Ballum) kent een geluidszone. Deze zone is op de verbeelding weergegeven als geluidzone - vliegverkeer. De aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan een te hoge geluidbelasting van geluidgevoelige objecten vanwege de geluidzone van het vliegverkeer van het vliegveld Ameland. Er mogen geen nieuwe geluidsgevoelige bouwwerken of uitbreidingen van bestaande geluidsgevoelige bouwwerken worden gebouwd. De contour van 47 Bkl is het 'beperkingengebied'. Deze geluidszone is weergegeven in bijlage 2 bij de "Omzettingsregeling luchthaven Ameland" ( zie http://wetten.o.

5.4.2 miliieuzone - waterwingebied

De voor 'milieuzone - waterwingebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het beschermen van de drinkwaterwinning, de drinkwaterproductie, de drinkwaterdistributie en de grondwaterkwaliteit van een grondwaterbeschermingsgebied.

5.4.3 veiligheidszone - bedrijven

Binnen het plangebied is een hoofd-procesinstallatie gelegen van de Nederlandse aardolie maatschappij. De installatie wordt gebruikt voor de winning van aardolie- en aardgaswinning. Deze inrichting is geen Brzo of Bevi-inrichting, maar kan wel een potentieel externe veiligheidsrisico veroorzaken. NAM heeft een QRA laten uitvoeren om het externe veiligheidsrisico inzichtelijk te maken. De contour kan gezien worden als een plaatsgebonden risicocontour 1×10-6/jaar conform het Bevi. Binnen de PR 10-6/jr.-contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen of bestaande kwetsbare objecten aanwezig zijn. Hiertoe is op de verbeelding de gebiedsaanduiding ' veiligheidszone - bedrijven' opgenomen. Binnen deze zone mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, zoals bijvoorbeeld woningen.

5.4.4 vrijwaringszone - dijk

Langs de Waddenzeedijk, welke een waterkerende functie heeft, liggen (conform de Keur van het Wetterskip Fryslân) vrijwaringszones waarbinnen beperkingen gelden ten aanzien van het oprichten van bebouwing. Hiertoe is de gebiedsaanduiding vrijwaringszone - dijk op de verbeelding opgenomen.

5.4.5 vrijwaringszone - molenbiotoop

Rondom de molen aan de Molenweg nr 8 te Hollum ligt een molenbiotoop. Het molenbiotoop is opgenomen om er voor te zorgen dat de molen voldoende windvang behoud. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden mede bestemd voor het beschermen en het functioneren van de molen. De molenbeschermingszone is opgenomen rond molens die als zodanig in bedrijf zijn (ook ten behoeve van een recreatieve functie). Het betreft een zone die ervoor zorgt dat een optimale windvang voor de molen aanwezig blijft. Dit houdt in dat er eisen worden gesteld aan de hoogte van bouwwerken en beplanting.

5.4.6 vrijwaringszone - recht van afpaling

Ter bescherming van de rust in het gebied rondom eendenkooien ten behoeve van het functioneren van eendenkooien is een vrijwaringszone - recht van afpaling opgenomen. Het is niet toegestaan de rust in dat gebied zodanig te verstoren dat daarmee het functioneren van eendenkooien wordt geschaad. Het recht van afpaling is belangrijk omdat geregistreerde kooien worden beschermd door de Flora-en faunawet en gebruik mogen maken van het afpalingsrecht. Met dit recht kan de kooiker rust in de omgeving van zijn eendenkooi van rechtswege afdwingen.

5.5 Toelichting op enkele bouwaanduidingen

5.5.1 Karakteristiek

Een aantal panden in het plangebied is als karakteristiek aan te merken. Karakteristieke bebouwing wordt in het bestemmingsplan apart aangegeven en aangeduid op de verbeelding. Hierbij wordt aangesloten bij de gemeentelijke inventarisatie, zie bijlage 2 Lijst gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden. De ruimtelijke waarde van deze panden dient als toetsingskader bij bebouwing en verbouwingen aan de panden zelf of in de directe omgeving. Bovendien is in het bestemmingsplan een extra planologische bescherming opgenomen om sloop te voorkomen. De panden zijn op de digitale verbeelding aangeduid als 'karakteristiek'. Voor het (gedeeltelijk) slopen van karakteristieke panden is een omgevingsvergunning nodig. De aanduiding betekent niet dat het pand precies in de huidige staat moet worden bewaard, wél dat bij de beoordeling van bouwplannen erop zal worden gelet dat de kenmerken die de ruimtelijke waarde bepalen, zo veel mogelijk intact blijven.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbestemmingsplan wordt voor een ieder ter inzage gelegd. In het kader van het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro wordt het plan aan de verschillende overleginstanties kenbaar gemaakt.

De Inspraak- en Overlegreacties worden, waar noodzakelijk, in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. In eerste instantie zal een reactienota worden opgesteld waarin alle reacties worden beantwoord en tevens zal door de gemeente een standpunt worden ingenomen. Dit zal in het ontwerpbestemmingsplan worden verwerkt. Op het ontwerpplan wordt vervolgens gelegenheid geboden tot het inbrengen van zienswijzen bij de gemeenteraad. Na het ontwerpplan wordt het plan gereed gemaakt voor vaststelling. Daarna is beroep mogelijk bij de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het weergeven van de economische uitvoerbaarheid door middel van een cijfermatige opzet, is in het kader van een bestemmingsplan van dergelijke omvang moeilijk te geven. Immers, dit bestemmingsplan is geen uitvoeringsinstrument, maar een beoordelingskader voor de inrichting en het beheer van het landelijk gebied.

Met betrekking tot de economische uitvoerbaarheid kan dan ook worden opgemerkt dat het hier in hoofdzaak een bestaande situatie betreft die in een nieuwe planologische regeling is vervat. Van gemeentewege zijn geen nieuwe ontwikkelingen in het plan opgenomen die in een financieel kader geplaatst moeten worden. Er zijn enkele kleinere, perceelsgebonden ontwikkelingen in het bestemmingsplan opgenomen. Dit betreffen particuliere initiatieven, waar de gemeente verder geen financiële bemoeienis mee heeft. Een verdergaande toets ten aanzien van de financieel-economische uitvoerbaarheid is niet noodzakelijk.

6.3 Grondexploitatie

Wanneer een bestemmingsplan een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan mogelijk maakt en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient op basis van artikel 6.12. van de Wro (tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan) een exploitatieplan te worden vastgesteld. Onder een aangewezen bouwplan wordt krachtens artikel 6.2.1. van het Bro onder andere de bouw van één of meer woningen of andere hoofdgebouwen, de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte, of de bouw van ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte aan kassen verstaan. Het exploitatieplan is in deze situatie de basis voor het doorberekenen van de verhaalbare kosten die de gemeente maakt om de aangewezen bouwplannen mogelijk te maken. Op basis van artikel 6.2.4 van het Bro worden daartoe onder andere gerekend de kosten van de aanleg van voorzieningen, de kosten ven het opstellen van gemeentelijke plannen en andere door het gemeentelijk apparaat te verrichten werkzaamheden ten behoeve van de bouwplannen. Daarnaast kan een exploitatieplan vereist zijn indien aanvullende eisen en regels gesteld moeten worden.

Dit bestemmingsplan heeft grotendeels een conserverend karakter, waarbij de bestaande situatie als uitgangspunt geldt en met inachtneming van de actuele bouw- en gebruiksregels en verplichte sectorale toetsen wordt vastgelegd. In het bestemmingsplangebied worden wel een aantal bouwmogelijkheden geboden, welke kunnen worden aangemerkt als bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro.

Wanneer door middel van wijzigingsbevoegdheden bouwmogelijkheden worden geboden, schuift het beoordelingsmoment ten aanzien van de vaststelling van een exploitatieplan door naar de toepassing van de betreffende wijzigingsbevoegdheid. Mochten zich dan kosten voordoen, die voor kostenverhaal in aanmerking komen, zal getracht worden een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 6.24 Wro te sluiten met de initiatiefnemer. In deze overeenkomst kunnen, indien nodig, ook aanvullende eisen gesteld worden. Wanneer het sluiten van een dergelijke overeenkomst voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan niet mogelijk blijkt te zijn, kan hiervoor alsnog een exploitatieplan worden vastgesteld.

Ten aanzien van de door dit bestemmingsplan nieuw mogelijk gemaakte bouwplannen is in de Wro en het Bro vanaf 1 november 2010 een regeling opgenomen, waardoor bij relatief beperkte bouwmogelijkheden kan worden afgeweken van de plicht om een exploitatieplan vast te stellen. Deze ´kruimelgevallenregeling´ maakt het mogelijk om als gemeenteraad af te zien van het vaststellen van een exploitatieplan, indien de te verhalen kosten niet in verhouding staan tot de kosten verbonden aan het maken van een exploitatieplan. Het gaat dan om situaties waarbij de verhaalbare kosten lager zijn dan € 10.000, er geen fysieke werken als kostenpost worden opgevoerd maar alleen apparaatkosten of de verhaalbare kosten alleen betrekking hebben op aansluiting op de openbare ruimte of aansluiting op nutsvoorzieningen (artikel 6.2.1a Bro). Gezien het feit dat alle in onderhavig bestemmingsplan opgenomen bouwplannen onder deze regeling vallen, zal de gemeenteraad bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen.

Voor de overige in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden geldt dat dit gedeeltelijk bouwmogelijkheden betreft die reeds mogelijk waren op basis van het vigerende bestemmingsplan. Artikel 9.1.20 van de Invoeringswet Wro bepaalt dat voor deze bouwplannen de grondexploitatieregeling buiten toepassing blijft. Hiervoor kan dus geen exploitatieplan worden vastgesteld.

Doordat de gemaakte kosten enerzijds anderszins verzekerd zijn en anderzijds niet verhaald hoeven worden, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.