direct naar inhoud van Artikel 20 Wonen
Plan: Jirnsum
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0055.BPJirnsum2010-OH01

Artikel 20 Wonen

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Wonen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in vrijstaande, halfvrijstaande en rijenwoonhuizen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis', tevens:
    • 1. een kapsalon op de locatie Fonterbuorren 10 te Jirnsum;
    • 2. een minicamping op de locatie Rijksweg 16 te Jirnsum;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', tevens het behoud, de bescherming en/of het herstel van de cultuurhistorische waarden;
  • d. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. de inrichting en het beheer van vaarwegen voor zover de gronden zijn gelegen binnen de in 29.2 aangegeven beheersgrenzen;

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven.

20.2 Bouwregels

Op de voor ' Wonen ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

20.2.1 Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen geldt dat:

  • a. een hoofdgebouw uitsluitend binnen een bouwvlak mag worden gebouwd;
  • b. een woonhuis vrijstaand, halfvrijstaand of in een rij mag worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' de hoofdvorm van het gebouw, bepaald door de gevelbreedte, goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en oppervlakte van het grondvlak, zoals die hoofdvorm bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, dient te worden gehandhaafd, met dien verstande dat een afwijking van de goothoogte en/of de bouwhoogte van ten hoogste 5% is toegestaan, waarbij de dakhelling dienovereenkomstig mag worden aangepast;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de aangegeven bouwhoogte, met dien verstande dat in de overige gevallen de bouwhoogte niet meer dan 9 m mag bedragen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' mag de goothoogte niet meer bedragen dan de aangegeven goothoogte;
  • g. ter plaatse van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte (m), de hoogte niet meer mag bedragen dan de aangegeven goothoogte respectievelijk bouwhoogte;
  • h. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder mag bedragen dan:
    • 1. bij vrijstaande woningen, 3 m;
    • 2. bij dubbele woningen, aan de niet aangebouwde zijde 3 m;
    • 3. bij rijenwoningen, aan de niet-aangebouwde zijde van de eindwoningen 3 m;
  • i. indien een kleinere/grotere breedte/afstand/bouwhoogte/ goothoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, deze breedte/afstand/bouwhoogte/ goothoogte mag worden gehandhaafd.
20.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor bijbehorende bouwwerken geldt dat:

  • a. de afstand achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet minder dan 3 m mag bedragen;
  • b. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 1 m mag bedragen, dan wel bij gezamenlijk initiatief mag de afstand 0 m bedragen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte per woning niet meer mag bedragen dan:
    • 1. 50 m2 bij een bouwperceel van maximaal 500 m2;
    • 2. indien een bouwperceel groter is dan 500 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte 10% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen, tot een maximum van ten hoogste 100 m2;

met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte nimmer meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van het achter de voorgevel van het woonhuis en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;

  • d. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw ten hoogste 5 m mag bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of aangebouwd bijgebouw niet meer mag bedragen dan de hoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m tot een maximale bouwhoogte van ten hoogste 7 m;
  • f. de goothoogte ten hoogste 3 m mag bedragen;
  • g. indien een kleinere/grotere stand/oppervlakte/bouwhoogte/ goothoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, deze afstand/ oppervlakte/bouwhoogte/goothoogte mag worden gehandhaafd.
20.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat:

  • a. indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen.
20.3 Nadere eisen
20.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de toegankelijkheid van de bebouwing ten behoeve van de bevordering van een goede externe veiligheid.

20.3.2 Procedure

Voor het stellen van nadere eisen geldt de in 28.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

20.4 Afwijken van de bouwregels
20.4.1 Omgevingsvergunning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regel in:

  • a. 20.2.2 onder b en kan worden toegestaan dat - indien de perceelsgrens niet is gelegen aan de openbare weg/ruimte - de afstand tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind tot 0 m;
  • b. 20.2.3 onder b en kan worden toegestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt vergroot tot 3 m.
20.4.2 Afwegingskader

De in 20.4.1 genoemde omgevingsvergunningen worden slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de milieusituatie;
  • e. externe veiligheid;
  • f. de verkeersveiligheid en de bereikbaarheid;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
20.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het recreatieve gebruik van woningen en het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor doeleinden van zelfstandige bewoning en voor recreatief gebruik.

20.6 Afwijken van de gebruiksregels
20.6.1 Omgevingsvergunning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regel:

  • a. in 20.1 ten behoeve van een aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf of bed en brochje , mits de activiteiten uitsluitend worden uitgeoefend binnen de woning en/of aangebouwde bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen, waarbij tevens de volgende regels in acht worden genomen:
    • 1. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 30% van de totaal op het bouwperceel toegestane bebouwde oppervlakte, met dien verstande dat voor bed en brochje geldt dat sprake is van maximaal 4 slaapplaatsen in ten hoogste 2 van elkaar afgescheiden ruimten voor nachtverblijf;
    • 2. de woning blijft voldoen aan de bepalingen ingevolge of krachtens de Woningwet;
    • 3. het gebruik de woonfunctie ondersteunt; dat wil zeggen dat de gebruiker van de woning ook de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit ontplooit;
    • 4. geen personeel is toegelaten;
    • 5. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren en mag ook geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt, waarbij geldt dat het geen activiteit mag zijn waarvoor een milieuvergunning verplicht is of industriële handelingen inhouden;
    • 6. het onbebouwde deel van het bouwperceel mag niet worden gebruikt voor de activiteiten en voor parkeren; buitenopslag is niet toegestaan;
    • 7. detailhandel mag niet plaatsvinden tenzij het gaat om een beperkte verkoop als ondergeschikte nevenactiviteit dat direct verband houdt met het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
    • 8. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling, verkeersveiligheid en de parkeerbalans;
    • 9. reclameborden met een maximale omvang van 0,50 m2 zijn toegestaan.
20.6.2 Afwegingskader

De in 20.6.1 genoemde omgevingsvergunningen worden slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de externe veiligheid;
  • f. de verkeersveiligheid en de bereikbaarheid;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
20.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het slopen van gebouwen en bouwwerken.
20.7.2 Uitzondering op verbod

Het in 20.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. die al in uitvoering zijn of krachtens een verleende vergunning al mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
20.7.3 Afwegingskader

Van strijd met het bestemmingsplan is geen sprake indien de waarden van deze gronden niet onevenredig worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden verkleind.