direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Trekkersveld III
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0050.BVTveldIII-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De gemeente Zeewolde is bezig haar bestemmingsplannen te actualiseren. Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) mogen bestemmingsplannen niet ouder zijn dan tien jaar. Ook het bestemmingsplan dat geldt voor het bedrijventerrein Trekkersveld III moet worden geactualiseerd.

Om aan de actualiseringsplicht te voldoen bestaat - als alternatief voor een nieuw bestemmingsplan - de mogelijkheid een beheersverordening op te stellen. Dit instrument leent zich voor situaties waarbij redelijkerwijs geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien worden of waarbij onduidelijk is op welke termijn ruimtelijke ontwikkelingen verwacht worden. Voor die situaties legt een beheersverordening de ruimtelijke mogelijkheden uit de geldende bestemmingsplannen vast en blijven ook alle legale situaties toegestaan die van die geldende plannen afwijken.

Voor het bedrijventerrein Trekkersveld III kiest de gemeente Zeewolde voor het instrument 'beheersverordening', omdat:

  • a. op korte termijn geen ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien;
  • b. het geldende bestemmingsplan nog prima voldoet en actueel is;
  • c. de geldende regeling voldoende ruimte biedt voor kleinschalige ontwikkelingen op perceelsniveau;
  • d. aan de wettelijke verplichting om een actueel planologisch regime te hebben moet worden voldaan;
  • e. een beheersverordening gemeentebreed zorgt voor een duidelijk planologisch regime;

Een nadere toelichting op het instrument 'beheersverordening' en de keuze hiervoor is opgenomen in paragraaf 5.2. In die paragraaf wordt ook ingegaan op het type beheersverordening dat voor dit gebied is gekozen.

1.2 Ligging en begrenzing verordeningsgebied

Deze beheersverordening richt zich op het bestaande bedrijventerrein Trekkersveld III. De ligging van het verordeningsgebied is in figuur 1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BVTveldIII-VS01_0001.jpg"

Figuur 1. Begrenzing verordeningsgebied Trekkersveld III

De grenzen worden gevormd door het bedrijventerrein Trekkersveld II aan de zuidzijde, de Gooiseweg (N305) aan de oostzijde en het buitengebied van de gemeente Zeewolde aan de west- en noordzijde.

1.3 De beheersverordening

Een beheersverordening is een beheerregeling voor het bestaand gebruik voor een gebied met een lage dynamiek waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien binnen de horizon van de verordening. Het begrip "bestaand" kan zowel "eng" als "ruim" worden uitgelegd. Bij bestaand gebruik in enge zin worden alleen de bestaande feitelijk aanwezige functies en bebouwing vastgelegd. Het gaat daarbij om gebruik en bouwen inclusief hetgeen dat op basis van verleende vergunningen is toegestaan, maar nog niet is gerealiseerd. Bij gebruik in ruime zin worden de geldende bestemmingsplannen als uitgangspunt genomen. In deze beheersverordening wordt gekozen voor de ruime variant. Er is aangesloten bij de rechten uit het vigerende bestemmingsplan. Is daarentegen sprake van een "ruimtelijke ontwikkeling", dan is die niet meegenomen. Is er tijdens de looptijd van de beheersverordening sprake van ontwikkelingen die niet passen in de beheersverordening dan kan hiervoor een separate omgevingsvergunning- of bestemmingsplanprocedure worden doorlopen. Wat betreft de bestaande functies, wordt onder aanvullend gebruik ook soortgelijke functies verstaan.

Anders dan bij het bestemmingsplan bepaalt de Wro niet uit welke elementen een beheersverordening bestaat. Het is wel duidelijk dat de beheersverordening betrekking heeft op een gebied en regels geeft voor het beheer van dat gebied en voor het vastleggen van de bestaande situatie. De beheersverordening heeft een digitale component en sluit aan bij de digitale opzet van de instrumenten van de Wro. Dat maakt dat een beheersverordening bestaat uit:

  • een object dat bestaat uit het gebied waarop de verordening betrekking heeft. Dat is op de bijbehorende verbeelding aangegeven als verordeningsgebied, met een of meer objecten binnen het gebied, die op de verbeelding zijn aangeven als besluit(sub)vlak;
  • regels die gekoppeld zijn aan het gebied en/of de objecten en die kunnen gaan over gebruiken, bouwen, aanleggen en slopen, afwijken met een omgevingsvergunning en eventueel overgangsrecht.


Alhoewel de Wro dit evenmin bepaalt, is het noodzakelijk de beheersverordening vergezeld te laten gaan van een toelichting waarin de gemaakte keuzen zijn onderbouwd. De Wro bepaalt wel dat de beheersverordening de volgende elementen kan bevatten:

  • een verbod om bepaalde werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zonder omgevingsvergunning;
  • binnenplanse afwijkingsregels.

Deze elementen zijn in deze beheersverordening van toepassing.

De beheersverordening is slechts één van de beschikbare instrumenten voor het ruimtelijke beheer van het bedrijventerrein Trekkersveld III en kan niet los worden gezien van de andere instrumenten die ook voor het beheer kunnen worden benut. Het gaat daarbij om de volgende instrumenten:

  • het welstandstoezicht;
  • het vergunningvrij bouwen;
  • de planologische kruimelgevallen, waarbij kan worden afgeweken van de beheersverordening;
  • omgevingsvergunning voor afwijken van de beheersverordening te voorzien van een ruimtelijke onderbouwing, ook wel de planologische omgevingsvergunning genoemd.

1.4 Geldend bestemmingsplan

Met de beheersverordening is het volgende bestemmingsplan geheel vervangen:

Bestemmingsplan   Vastgesteld   Goedgekeurd  
Trekkersveld III   22-05-2006   -  


Op basis van dit bestemmingsplan zijn verscheidene vrijstellingen en/of ontheffingen verleend. Deze zijn vertaald in de beheersverordening en opgenomen in bijlage 2.

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting bevat de volgende hoofdstukken. Na deze inleiding (hoofdstuk 1) wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:

  • een beschrijving van de huidige situatie situatie (hoofdstuk 2);
  • het Rijksbeleid, provinciale en gemeentelijke beleid als kader voor deze beheersverordening (hoofdstuk 3);
  • de randvoorwaarden vanuit de milieu- en omgevingsaspecten (hoofdstuk 4);
  • de juridische toelichting (hoofdstuk 5);
  • een beschrijving van de uitvoerbaarheidsaspecten (hoofdstuk 6).

Hoofdstuk 2 Situatie

2.1 Geschiedenis

De gemeente Zeewolde ligt in Zuidelijk Flevoland. Zuidelijk Flevoland viel in 1968 droog. Direct daarop werd begonnen met de inrichting. De oudste IJsselmeerpolders waren vooral bedoeld voor agrarisch gebruik. Ook Zuidelijk Flevoland zou daarbij uitstek geschikt voor zijn. Maar door de steeds betere opbrengsten was er minder behoefte aan landbouwgrond. Er was juist grond nodig voor woningen en recreatie. Daarnaast wilde men de natuur en het milieu meer aandacht geven. Hierdoor is nog maar de helft van de grond in Zuidelijk Flevoland voor agrariërs ingericht. Een kwart van de grond in deze polder is voor recreatie, natuurgebieden en bos. Het "laatste" kwart is voor de kernen.

Zeewolde is na Almere de tweede kern van Zuidelijk Flevoland. De gemeente Zeewolde ontstond op 1 januari 1984; het is hiermee de jongste gemeente van Nederland. In de winter van 1984 werden ook de eerste woningen in Zeewolde opgeleverd. De basis voor deze eerste woningen werd gevormd door het Structuurplan Zeewolde dat in 1982 door de Rijksdienst IJsselmeerpolders was opgesteld en waarmee voor het eerst vorm werd gegeven aan de stedenbouwkundige structuur van de kern Zeewolde. Het Structuurplan Zeewolde uit 1982 wees enkele gebieden direct ten noorden en zuiden van het centrum aan waar de woningbouw ten behoeve van de bevolkingsgroei moest plaatsvinden.

In de jaren na 1984 werden snel meer woningen gebouwd en tevens kwamen er voorzieningen in het dorp: winkels, scholen en een buslijn. De laatste jaren is Zeewolde uitgegroeid tot een kern met ongeveer 20.000 inwoners met de daarbij behorende voorzieningen.

De gemeente heeft een oppervlakte van 26.897 hectare. Het dorp wordt begrensd door drie soorten landschap. Aan de oostzijde ligt het Wolderwijd; het randmeer dat is ontstaan na inpoldering van de Flevopolder. Hier vindt veel (water-)recreatie plaats. Aan de zuidzijde van Zeewolde ligt het Horsterwold; tezamen met het Hulkesteinsebos het grootste loofbos van Nederland. Daarnaast wordt Zeewolde begrensd door het open agrarisch gebied. Bijzonder zijn de rechte lijnen van wegen, de lijnen van windmolens en de clusters van agrarische bedrijven in dit gebied.

2.2 Huidige situatie

Huidige situatie

De verschillende fasen van het bedrijventerrein Trekkersveld zijn gelegen ten noorden van de Gooiseweg en kenmerken zich als solitair gelegen bedrijventerreinen. Het is immers niet aan de kern Zeewolde vastgebouwd, maar op enige afstand daarvan gelegen.

In de jaren ‘80 van de vorige eeuw werd gestart met de aanleg van het bedrijventerrein. Trekkersveld en Horsterparc is in fasen ontwikkeld. Allereerst is Trekkersveld I aangelegd. Dit deel is gelegen tussen de Hoge Vaart en de Nijverheidsweg en de Akkerweg. Vervolgens is Trekkersveld II ontwikkeld. Dit betreft het gedeelte ten zuiden van de Nijverheidsweg, de Akkerweg en de Geldersweg. Trekkersveld I en II zijn volledig uitgegeven aan bedrijven. Om deze reden is Trekkersveld III ontwikkeld, dat in het voorliggende bestemmingsplan is geregeld. Het bedrijventerrein is op de onderstaande luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BVTveldIII-VS01_0002.jpg"

Figuur 2. Luchtfoto Trekkersveld III

Het totale gebied van Trekkersveld III beslaat een oppervlakte van 517.350 m2. Hiervan is ruim de helft (278.940 m2) verkocht. Van het resterende deel is momenteel 96.459 m2 grond gereserveerd. Er zijn met name bedrijven gevestigd in categorie 3. Een enkel bedrijf zit in categorie 2, 4 of 5. De aanwezige bedrijven zijn over het algemeen ruimtegebruikers, groot in omvang. Aan de Baardmeesweg bevindt zich een voormalig agrarisch perceel. De Gooiseweg is onlangs verdubbeld.

De ligging van het plangebied tussen de Gooiseweg en de Hoge Vaart is bepalend voor de ruimtelijke structuur van het bedrijventerrein. Door deze ligging is een heldere verkaveling ontstaan met veelal rechthoekige kavels. Aan de zijde van de Gooiseweg en de Baardmeesvaart zijn de grote kavels gesitueerd. Aan de Hoge Vaart zijde zijn de kleinere kavels gesitueerd, aansluitend op het open landschap en de werkkavels op Trekkersveld II.

De hoofdontsluiting (de Assemblageweg) is centraal gesitueerd vanuit het Trekkersveld II en volgt na een haakse bocht de rand van het bedrijventerrein naar de aansluiting op de Gooiseweg aan de noordoostzijde. Deze verkeerstructuur vormt een geheel met de ontsluitingsstructuur van de Trekkersveld I & II. De Assemblageweg wordt gekenmerkt door een breed profiel met ruime groene bermen, de bebouwing op de aangrenzende percelen wordt op ruime afstand van het wegprofiel in de aangegeven rooilijnen gerealiseerd. Door de opzet is de hoofdstructuur stevig en goed herkenbaar.

Naast de hoofdstructuur bestaat de verkeersstructuur uit secundaire ontsluitingswegen (de Fabricageweg, de Productieweg en de Werktuigweg) en de bestaande Baardmeesweg langs de Hoge Vaart die het buitengebied aan de noordoostzijde ontsluit. De secundaire ontsluitingswegen volgen de heldere en rechthoekige verkavelingsopzet van Trekkersveld.

De verschijningsvorm van de bebouwing wordt bepaald door de grootschalige bedrijfsgebouwen met in hoofdzaak een rechthoekige hoofdopzet en platte afdekking. Door de vorm, het materiaalgebruik en het kleurgebruik in grijs en blauwtinten vormt de bestaande bebouwing enige samenhang.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op dit beheersgebied zoals dat met deze beheersverordening wordt geregeld. Er wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid voor zover dat een relatie heeft met het beheersgebied.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en begin 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het plangebied is gelegen buiten de 13 belangen van het Rijk.


Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is vanaf 1 oktober geheel in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De ontwikkelingen binnen het verordeningsgebied raken geen rijksbelangen. Het beheersgebied heeft betrekking op een conserverende regeling van een bestaand bedrijventerrein.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is ook 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (trede 1) de onderliggende vraag in de regio, (trede 2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (trede 3) multimodale ontsluiting.

In deze beheersverordening wordt de bestaande situatie vastgelegd en er is geen sprake van nieuwe, ruimtelijke relevante ontwikkelingen, anders dan die al zijn opgenomen in het hiervoor geldende bestemmingsplan. Om deze reden kan in relatie tot de ladder voor duurzame verstedelijking niet worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is het doorlopen van de ladder niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006-2015

In het Omgevingsplan is het integrale omgevingsbeleid voor de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 vastgelegd, met een doorkijk naar 2030.

Provinciale thema’s

In grote lijnen is het provinciale omgevingsbeleid te vatten in vier hoofdthema's, te weten reizen, leven, werken en landschap. Aan de hand van deze thema's wordt per gemeente aangegeven hoe posities kunnen worden verbeterd. Voor het plangebied is het thema 'werken' relevant. Het aantal arbeidsplaatsen in Flevoland neemt toe, maar groeit nog steeds niet evenredig met de inwonerstoename. Dat moet volgens de provincie anders. Het streven is om zoveel mogelijk mensen te laten werken in de provincie en het liefst in de stad waar ze wonen. De bevordering van innovatie op allerlei economisch gebied moet Flevoland aantrekkelijk maken en houden voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid en vestiging van bedrijven die van elders komen, zowel nationaal als internationaal. De mogelijkheden in het beheersgebied dragen hieraan bij.

Hoofdlijnen van provinciaal beleid voor Zeewolde

De vraagstukken en toekomstmogelijkheden van de individuele gemeenten kunnen worden geplaatst binnen de hiervoor genoemde thema's. Voor Zeewolde betekent dit dat onder andere ingezet moet worden op verbetering de creatie van een hoogwaardig vestigingsmilieu, zoals op Trekkersveld III.

Stedelijk gebied

Het plangebied behoort volgens het Omgevingsplan tot het stedelijk gebied. Het provinciaal beleid voor het stedelijk gebied zet in op de ontwikkeling van vitale steden en dorpen. Het beleid is gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied en versterking van het draagvlak voor voorzieningen. Deze doelen worden gediend door de stedelijke ontwikkeling van de kernen te bundelen waarmee nieuwe bebouwing wordt geconcentreerd in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied. Dit ondersteunt tevens de optimale benutting van infrastructuur en centrumvorming rondom belangrijke vervoersknooppunten.

Van de gemeenten wordt verwacht dat zij het provinciale bundelingsbeleid vertalen in lokaal beleid en in concrete (ruimtelijke) plannen. De gemeenten dienen bij de uitwerking van het bundelingsbeleid een evenwichtige ontwikkeling van het stedelijk gebied mogelijk te maken, waarbij tijdig voldoende ruimte voor wonen, bedrijven, voorzieningen en overige stedelijke functies wordt geboden. Daarbij dient optimaal gebruik te worden gemaakt van het bestaande bebouwd gebied. Hier is in het plangebied sprake van.

Voor Zeewolde betekent dit verstedelijkingsbeleid concreet het volgende. Gezien de goede omgevingskwaliteiten en de gunstige ligging van kan verwacht worden dat de druk op vestiging in Zeewolde vanuit het ‘oude land’ zal aanhouden. Dit geldt ook voor de bedrijventerreinen in de gemeente, zoals Trekkersveld III.

Locatiebeleid

Het locatiebeleid voor het stedelijk gebied is gericht op een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland, zodat er voor ieder bedrijf en instelling een geschikte locatie gevonden kan worden. Met het locatiebeleid streeft de provincie naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. Het locatiebeleid draagt bij aan meerdere doelstellingen:

  • versterking van de economische ontwikkeling van Flevoland;
  • beheersing van de mobiliteit door een goede bereikbaarheid per openbaar vervoer en fiets;
  • efficiënt gebruik van infrastructuur en vervoermiddelen;
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid, waarbij het parkeerbeleid een belangrijk ondersteunend instrument is.

Beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied 2011

Het locatiebeleid is nader uitgewerkt in de beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied 2011. De provincie geeft in deze beleidsregel aan welke typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid) daaraan worden verbonden. De gemeenten zijn vervolgens verantwoordelijk voor de concrete aanwijzing en uitwerking van de verschillende typen werklocaties, door middel van een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV).

In de Beleidsregel is een indeling gemaakt in 7 provinciale locatietypen, onderverdeeld in drie categorieën, te weten centrummilieus, gemengde woonwerkmilieus en specifieke werkmilieus. De locatietypen verschillen in kantorenomvang (zelfstandige kantoren en kantoorhoudendheid van bedrijven), ruimtelijke kwaliteit (functiemenging, ruimtegebruik en beeldkwaliteit), bereikbaarheid (auto, openbaar vervoer en parkeren) en leefbaarheid (tegengaan van onnodige milieuhinder). Bij de ontwikkeling van werklocaties is het belangrijk dat optimaal wordt ingespeeld op deze verschillende kenmerken zodat er voor ieder bedrijf een geschikte locatie gevonden kan worden. In centrummilieus vindt concentratie plaats van arbeids- en bezoekersintensieve functies in combinatie met wonen, goede bereikbaarheid per auto en in de directe nabijheid van openbaar vervoer knooppunten. Bij gemengde woonwerkmilieus is het beleid gericht op functiemenging van wonen en werken, waarbij de woonfunctie overheersend is. Specifieke werkmilieus zijn bedoeld voor bedrijven, kantoren en voorzieningen die qua schaal en functioneren niet passen in centrummilieus en gemengde woonwerkmilieus Specifieke werkmilieus zijn goed bereikbaar per auto. Een goede verbinding met het hoofdwegennet is belangrijk.


Trekkersveld behoort tot de specifieke werkmilieus. Binnen deze specifieke werkmilieus wordt een onderscheid gemaakt in het kantorenmilieu, het voorzieningenmilieu, reguliere bedrijventerreinen en industrieterreinen. Trekkersveld kan hierin gerekend worden tot de industrieterreinen. Dit zijn specifieke locaties, dan wel gezoneerde locaties op een regulier bedrijventerrein, gericht op de vestiging van bedrijven uit de hoogste (milieu)categorieën van de VNG-bedrijvenstaat. Concreet betekent dit dat slechts bedrijven toelaatbaar zijn die genoemd staan in de categorie 3, 4 en 5 van de VNG-bedrijvenstaat. Andere bedrijvigheid (met uitzondering van locatieverzorgende voorzieningen) is volgens de provincie uitgesloten op een industrieterrein. Bedrijven van categorie 1 en 2 zijn niet toegestaan. Vanwege het karakter van de beheersverordening, waarbij de mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan zijn overgenomen, is voor de toegelaten categorieën aangesloten bij het hiervoor geldende bestemmingsplan.  

Ten aanzien van de kantoren geldt dat deze alleen ondergeschikt mogelijk zijn in het plangebied. De regeling in de beheersverordening is hierop afgestemd, zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan. Voor het aspect ruimtelijke kwaliteit geldt dat een beeldkwaliteitsplan wordt toegevoegd aan een ruimtelijk plan voor een werklocatie grenzend aan de snelweg of provinciale weg zoals bij Trekkersveld III het geval is. In het verleden is voor het plangebied een beeldkwaliteitsplan opgesteld die de basis heeft gevormd voor het huidige bedrijventerrein en deze beheersverordening. Hiermee wordt voldaan aan dit criterium.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2022

Op 25 april 2013 is door de gemeenteraad van Zeewolde de Structuurvisie 2022 vastgesteld. Deze visie geeft het gemeentelijke ruimtelijke beleid voor de periode tot 2022 aan. Centraal staan (onder andere) de volgende uitgangspunten:

  • 1. Zeewolde wil een toekomstbestendige gemeente zijn. Van belang zijn een zelfstandige positie en een leefomgeving van een goede kwaliteit.
  • 2. De gemeente gaat voor kwaliteit in plaats van kwantiteit. Ontwikkelingen zijn geen doel op zich, maat moeten deel zijn van een gebiedsimpuls.

In de structuurvisie is Trekkersveld genoemd als een grootschalig bedrijventerrein waar een groot deel van de bedrijvigheid in de gemeente op is gevestigd. Transport, opslag en verwerking van producten vormen een groeiende bedrijfstak.Wat betreft bedrijvigheid, wil Zeewolde zich geleidelijk ontwikkelen op basis van de bestaande kwaliteiten. Gekozen wordt voor een divers economisch profiel. Trekkersveld is met name geschikt voor middelgrote en grote bedrijven, in de sectoren transport, logistiek, productie, groothandel en industrie. De beheersverordening faciliteert dit.

Structuurvisie werklocaties Zeewolde

Deze structuurvisie is nadere concretisering van de gemeentelijke Structuurvisie 2022 ten aanzien van bedrijventerreinen en kantorenlocaties (formele werklocaties) en vervangt de Visie Werklocaties gemeente Zeewolde 2030 (GVV) uit 2008.

In de structuurvisie is aangegeven dan een verdere uitbreiding van formele werklocaties als bedrijventerreinen in Zeewolde naast het bestaande aanbod - zeker op de middellange termijn - voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid in Zeewolde niet noodzakelijk is. De huidige mogelijkheden (waaronder het de mogelijkheden in het beheersgebied) zijn hiervoor voldoende. Deze conclusie correspondeert met het provinciale beleid. Wel wordt de mogelijkheid opengehouden om in de toekomst een eventuele een groei van de sector Value Added Logistics in Zeewolde op te vangen. Of en in hoeverre dit zal leiden tot het op de markt brengen van een nieuw terrein is echter afhankelijk van het uitgifte tempo van Trekkersveld III in de komende jaren, de marktvraag en de afstemming op regionaal niveau.

Welstandsnota en beeldkwaliteitsplan

In de Welstandsnota zijn regels opgenomen over de gewenste beeldkwaliteit en architectonische vormgeving van bouwwerken. De gemeenteraad van Zeewolde heeft in 2010 een nieuwe welstandsnota voor haar grondgebied vastgesteld. De welstandsnota draagt bij aan het benoemen en versterken van de ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten binnen de gemeente Zeewolde. De gemeente Zeewolde schrijft in de welstandsnota dat ze belang hecht aan een aantrekkelijke gebouwde omgeving. Welstandscriteria kunnen de ruimte die de beheersverordening biedt invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Bij de welstandscriteria wordt een onderscheid gemaakt tussen loket-, object- en gebiedscriteria. Deze criteria worden toegepast om te beoordelen of een bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.

Voor Trekkersveld gelden gebiedscriteria die op alle bestaande bedrijventerreinen van toepassing zijn. Als algemeen criterium geldt dat de bestaande gebouwde omgeving het kwalitatieve referentiepunt is voor ieder (vergunningplichtig) bouwwerk. Dat wil zeggen dat bij een bouwkundige toevoeging of verandering de bestaande stedenbouwkundige structuur ervan als uitgangspunt neemt. Verder zijn er criteria van toepassing in relatie met de omgeving, voor bebouwing en detaillering, kleur en materiaalgebruik waar vergunningsaanvragen aan getoetst worden.

Voor Trekkersveld III is een beeldkwaliteitsplan opgesteld waarin de stedenbouwkundige uitgangspunten in zijn omschreven. Het hiervoor geldende bestemmingsplan is volgens deze uitgangspunten tot stand gekomen, deze lijn is doorgezet met deze beheersverordening.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in het beheersgebied de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze beheersverordening gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kan gebruik worden gemaakt van kleinere richtafstanden.

Onderzoek

In de voorliggende beheersverordening is een milieuzonering uitgewerkt.

Uitgangspunten milieuzonering

In de omgeving komen de volgende omgevingstypen voor waarmee in de milieuzonering rekening is gehouden.

  • Gemengd gebied: de woning ten noordoosten van het plangebied met daaromheen agrarisch gebied worden beschouwd als omgevingstype 'gemengd gebied'. Ten opzichte van dit gebied worden dan ook de richtafstanden voor omgevingstype 'gemengd gebied' gehanteerd;
  • De bestaande bedrijfswoningen ten noordwesten van het plangebied en in het plangebied: Het gaat hierbij om een specifiek type woningen waar andere eisen aan het woon- en leefklimaat mogen worden gesteld, dan bij reguliere woningen. Bedrijfswoningen zijn immers per definitie aan bedrijvigheid gelieerd en liggen daarmee in het algemeen op bedrijventerreinen. Bovendien betreft het een historisch gegroeide situatie. De bedrijfswoningen in het vigerende bestemmingsplan zijn positief bestemd op basis van het daarvoor geldende bestemmingsplan. In de directe omgeving van de bestaande bedrijfswoningen worden bedrijven uit maximaal categorie 3 toegestaan;

Uitwerking milieuzonering

Op grond van de eerder genoemde uitgangspunten is de milieuzonering op de verbeelding opgenomen. Met uitzondering van de delen van het plangebied rondom bedrijfswoningen worden in het plangebied bedrijven tot en met categorie 4 van de Standaard bedrijfsindeling '93 toegestaan. Voor deze bedrijven geldt, afhankelijk van de categorie, een richtafstand van maximaal 300 meter ten opzichte van een rustige woonwijk en 200 meter tot gemengd gebied. Voor de locaties rondom de bedrijfswoningen geldt dat hier bedrijven tot en met categorie 3 van de Standaard bedrijfsindeling '93 zijn toegestaan.

Afwijken van de gebruiksregels

De toelaatbaarheid, zoals deze hierboven is beschreven, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De bedrijvenlijst geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinder van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Met name komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze, minder hinder veroorzaakt dan in de bedrijvenlijst is verondersteld. In dat geval kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemene toelaatbaarheid. Op die manier kan een dergelijk bedrijf voor de desbetreffende activiteit toe worden gelaten. Dit geldt alleen voor bedrijven uit maximaal één categorie hoger dan de in de verordening toegestane categorie.

Conclusie

Aangezien de bestaande situatie wordt vastgelegd in de beheersverordening, is en blijft de bestaande milieuhygiënische situatie gehandhaafd en is een verslechtering niet mogelijk. Eventuele milieuvergunningen (of omgevingsvergunningen voor milieuactiviteiten) van de bedrijven zijn afgestemd op de aanwezigheid van de bedrijfswoningen in het beheersgebied, waarmee ze in het beheersgebied op de huidige locaties kunnen blijven functioneren. Vanuit milieuzonering gelden er geen belemmeringen voor het beheersgebied.

4.2 Industrielawaai

Beleid en normstelling

Een geluidszone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. In dat kader is in het verleden voor bedrijventerrein een geluidszone vastgesteld. Het plangebied ligt binnen deze zone. Buiten een geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

Binnen de geluidszone zijn nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen slechts aanvaardbaar indien de geluidsbelasting aan de gevel aan de wettelijke grenswaarden voldoet. Hierbij geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).

Onderzoek en conclusie

Het bedrijventerrein is een gezoneerd bedrijventerrein op basis van de Wet geluidhinder. Rondom het bedrijventerrein is een geluidszone vastgesteld. Omdat in de beheersverordening de bestaande situatie wordt vastgelegd, er geen sprake is van nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen en op de lege kavels bij recht maximaal bedrijven uit milieucategorie 4 toelaat, net als waar in de bestaande zone rekening mee gehouden is, wijzigt de geluidszone niet. De geluidzone zelf is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied.

4.3 Bodemkwaliteit

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het beheersgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van het plangebied in het verleden bodemonderzoek is uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen noodzaak is tot uitvoeren van verder onderzoek of sanering.

Met betrekking tot de bodem kan gemeld worden dat in het beheersgebied geen nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen worden toegestaan waarvoor op voorhand bodemonderzoek noodzakelijk is. Vanuit het omgevingsaspect bodem zijn er dan ook geen belemmeringen voor het beheersgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BVTveldIII-VS01_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BVTveldIII-VS01_0004.png"

Figuur 5 Bodemkwaliteit ter plaatse van het beheersgebied (www.bodemloket.nl)

4.4 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke plan voornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het verordeningsgebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Zuiderzeeland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van de beheersverordening wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015

Waterschapsbeleid

Het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Waterschap beleid voor de periode 2010 tot en met 2015. Het Waterbeheerplan is een meerjarenplan, waarin doelen en maatregelen zijn beschrijven die Zuiderzeeland in de genoemde periode wil bereiken. Het waterbeheerplan is richtinggevend voor het beleid en de werkprocessen van het waterschap. Ook draagt het waterbeheerplan bij aan de samenwerking met gebiedspartners. Waterschap Zuiderzeeland staat voor veiligheid, voldoende water en schoonwater. De wijze waarop het waterschap invulling geeft aan deze thema's staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010 -2015.

Huidige situatie

Algemeen

Het verordeningsgebied betreft het bedrijventerrein Trekkersveld III. Het bedrijventerrein bestaat deels uit de reeds aanwezige bedrijven en deels nog uit te geven kavels. Deze nog uit te geven kavels zijn in de huidige situatie onverhard.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zavel met homogeen profiel. Er is sprake van grondwatertrap VII. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand van nature varieert tussen 0,8 en 1,4 meter beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 meter beneden maaiveld ligt.

 

Waterkwantiteit

Binnen het verordeningsgebied is ppervlaktewater aanwezig aan de noord- en de oostrand. Grenzend aan het plangebied is tevens oppervlaktewater aanwezig, te weten de Hoge Vaart. Rondom de Hoge Vaart is sprake van een beschermingszone van 5 meter. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.

Veiligheid en waterkeringen

Ten oosten van het verordeningsgebied is de primaire waterkering Zeewolderdijk gelegen. Het verordeningsgebied ligt niet binnen de kern- of beschermingszone van deze waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

De aanwezige bedrijven in het plangebied zijn aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Conclusie

Voor de watergangen en waterpartijen in het beheersgebied geldt dat de bestaande situatie wordt gecontinueerd. De kwaliteit- en kwantiteitsfunctie van het water in het beheersgebied is hiermee gewaarborgd.

4.5 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

De luchtkwaliteitseisen vormen onder andere geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of als een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt. In het beheersgebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die nader luchtkwaliteitsonderzoek vereisen.

4.6 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Onderzoek

Uit de professionele risicokaart blijkt dat er binnen en in de directe omgeving van het verordeningsgebied verschillende risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Verder blijkt dat er in de directe omgeving van het beheersgebied sprake is van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het water. Er is in de directe omgeving van het beheersgebied geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor of door buisleidingen.

Risicovolle inrichtingen

Binnen het beheersgebied zijn twee risicovolle inrichtingen aanwezig, te weten de bedrijven aan de Fabricageweg 20 en de Handelsweg 1. Beide inrichtingen betreffen ammoniakinstallaties. Voor de installatie aan de Fabricageweg 20 geldt dat er geen sprake is van een PR 10-6 risicocontour. Voor de installatie aan de Handelsweg 1 geldt dat er sprake is van een PR 10-6 risicocontour van 50 meter. Binnen deze contour zijn geen kwetsbare objecten gelegen en deze worden hier ook niet mogelijk gemaakt.

Voor de overige risicovolle inrichtingen die aanwezig zijn in de omgeving van het beheersgebied geldt dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het beheersgebied omdat de risicocontouren niet tot het beheersgebied reiken.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de N302

Direct langs het plangebied vindt vervoer gevaarlijke stoffen plaats over de N302. Volgens de risicokaart is er geen sprake van een PR 10-6 risicocontour. Door het vervoer van brandbare gassen bedraagt het maatgevende invloedsgebied 355 meter. Het beheersgebied ligt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied.

In deze beheersverordening wordt de bestaande situatie vastgelegd en er is geen sprake van nieuwe, ruimtelijke relevante ontwikkelingen, zal de hoogte van het groepsrisico niet berekenbaar toenemen ten opzichte van de huidige planologische situatie. Wel dient het groepsrisico verantwoord te worden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water

Direct ten noordwesten van het beheersgebied is de Hoge Vaart gelegen. Hierover vindt incidenteel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Aangezien dit geen doorgaande vaarroute voor vervoer van gevaarlijke stoffen is, is deze vaarweg niet opgenomen in het Basisnet en vormt deze geen belemmering.

Verantwoording groepsrisico

Voor de beheersverordening is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Bij deze verantwoording zal aandacht besteed worden aan de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal hierover advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de beheersverordening voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van de verordening niet in de weg. Wel is een verantwoording van het groepsrisico nodig.

4.7 Ecologie

Beleid en normstelling

Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS is geregeld via het Omgevingsplan Flevoland.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.


Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.


Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil);
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus);
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn van specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk);
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).


Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.


De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:

  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
  • geen alternatieven voorhanden zijn;
  • resterende effecten worden gecompenseerd.

Onderzoek en toetsing

Gebiedsbescherming (beknopte voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998)

Het beheersgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. De Hoge Vaart maakt deel uit van de EHS. De vaart ligt voor een beperkt deel in het beheersgebied. Aan de zuidoostkant van de Gooiseweg maakt de groenstrook ook deel uit van de EHS. Circa 1,5 km ten zuidoosten van het beheersgebied ligt het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren. Op grotere afstand (8,5 km) ligt ook het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Veluwe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BVTveldIII-VS01_0005.jpg"

Figuur 6. Ligging beheersgebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: www.ehs.flevoland.nl)

Ten aanzien van de EHS geldt dat de beheersverordening niet voorziet in ingrepen in de EHS. Negatieve effecten treden niet op.

Vanwege de relatief grote afstand tot de Natura 2000-gebieden worden op voorhand effecten als gevolg van areaalverlies, versnippering, verstoring en verandering van de waterhuishouding uitgesloten. Op basis van externe werking kan wel vermesting/verzuring optreden door een toename van stikstofdepositie. Dit betreft zowel stikstofdepositie door een toename van het verkeer als van mogelijke industriële uitstoot. De beheersverordening maakt namelijk bij recht bedrijven tot en met categorie 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 mogelijk en bij afwijking bedrijven tot en met categorie 5.1, 5.2 en 5.3. Daarom zijn met het rekenprogramma AERIUS Calculator berekeningen uitgevoerd (zie bijlage 3) voor 2 scenario's; bij recht en worst case bij afwijking. In het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren is de achtergronddepositie (< 1300 mol N/ha/jr.) ruim lager dan de kritische depositiewaarden (KDW) van de habitattypen (> 2143 mol N/ha/jr.). De zeer beperkte toename van de depositie leidt dan ook niet tot een overschrijding van de KDW. Significant negatieve effecten worden uitgesloten. Dit geldt ook voor het Vogelrichtlijngebied Arkemheen, de daar aanwezige vogels foerageren juist op voedselrijk grasland, stikstofgevoelige habitattypen zijn niet aanwezig. Op de Veluwe is wel sprake van een overbelaste situatie. Doordat de toename van de totale planologische mogelijkheden die de beheersverordening biedt (de worst-case situatie) relatief beperkt is (2,09 mol N/ha/jr.), kan worden aangenomen dat de bijdrage van individuele bedrijven minder dan 1 mol N/ha/jr. bedraagt. Dit betekent dat voor deze bedrijven onder de PAS alleen een meldingsplicht geldt en indien sprake is van een toename van minder dan 0,05 mol N/ha/jr. is zelfs dat niet aan de orde. In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 worden dan ook geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de uitvoering van de beheersverordening.

De provinciale verordening en de Natuurbeschermingswet 1998 staan de uitvoering van deze beheersverordening dan ook niet in de weg.


Soortenbescherming 

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).

Vaatplanten

In en langs de Hoge Vaart en de overige watergangen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het terrein bestaat verder uit grasland, hier komen geen beschermde soorten voor.


Vogels

De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. Op de onbebouwde kavels ontbreekt het aan opgaande beplanting. Mede hierdoor en door de hoge mate van verstoring van de graslanden zijn hier geen vogels aanwezig. Langs de randen en op enkele plekken in het beheersgebied is wel opgaande beplanting aanwezig. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. In het beheersgebied is geen geschikte bebouwing voor vaste nesten van vogels aanwezig.


Zoogdieren

Het beheersgebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, huisspitsmuis, veldmuis, haas en konijn. Door het ontbreken van oudere bomen en geschikte bebouwing in het beheersgebied worden vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in het beheersgebied uitgesloten. Vanwege het marginaal aanwezige groen, heeft het beheersgebied ook geen bijzondere functie als foerageergebied. De Hoge Vaart en de bosstrook langs de Gooiseweg kunnen onderdeel zijn van een vliegroute van vleermuizen. de beheersverordening tast deze mogelijke vliegroutes niet aan.


Amfibieën

Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het beheersgebied als schuilplaats in struiken, onder stenen en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Gezien de aanwezige biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.


Vissen

De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.


Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het beheersgebied voldoet hier niet aan.


In de volgende tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het beheersgebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BVTveldIII-VS01_0006.jpg"

In deze beheersverordening wordt de bestaande situatie vastgelegd en er is geen sprake van nieuwe, ruimtelijke relevante ontwikkelingen, anders dan al opgenomen in het hiervoor geldende bestemmingsplan.

Conclusie

De bestaande situatie leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van de beheersverordening.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Beleid en normstelling

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Met de inwerkingtreding hiervan werd ook de Monumentenwet 1988 (MW) gewijzigd. Op grond van de MW moet in een ruimtelijk plan (mogelijke) archeologische waarden in de bodem van het plangebied overwogen worden. Verder heeft de provincie Flevoland een cultuurhistorische waardenkaart opgesteld.


Onderzoek en conclusie

Gelet op de totstandkoming van het bedrijventerrein, zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Vanuit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie zijn dan ook geen specifieke waarden opgenomen.

Verder heeft de gemeente Zeewolde heeft een eigen archeologische beleidskaart opgesteld. Op basis van de archeologische beleidskaart liggen er in het beheersgebied geen terreinen van hoge archeologische waarde. Evenmin geldt dat er sprake is van archeologische verwachtingswaarden. Het opnemen van aanvullende regelingen is daarom niet noodzakelijk.

4.9 Kabels en leidingen

In het beheersgebied ligt een (ondergrondse) biogasleiding. Overige kabels en leidingen komen niet voor in het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de keuze voor het instrument beheersverordening uiteengezet en een uitleg gegeven bij de planologische regeling.

5.2 Keuze voor beheersverordening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt gemeenten de mogelijkheid om in plaats van een bestemmingsplan een beheersverordening voor een gebied vast te stellen. Een beheersverordening vormt, net als het bestemmingsplan, het kader waaraan onder andere bouwaanvragen worden getoetst en op basis waarvan de gemeente handhavend kan optreden op het moment dat in strijd met bepalingen uit de verordening wordt gehandeld (denk aan illegale gebruiksvormen of illegale bebouwing).

Een beheersverordening betreft een regeling voor het beheer van het gebied overeenkomstig het bestaande gebruik. Een beheersverordening is juridisch vergelijkbaar met een bestemmingsplan met een consoliderende inhoud. Onder beheersregeling wordt zowel een regeling voor de daadwerkelijk aanwezige situatie verstaan, als een regeling voor de planologische ruimte zoals die in de geldende bestemmingsplan is opgenomen.

Er is, gelet op het vorenstaande, geen sprake van een gebied waar sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen. Indien er zich onverhoopt ontwikkelingen voordoen, kan voor de betreffende ontwikkeling een andere planologische maatregel worden genomen, zoals het opstellen van een bestemmingsplan of het volgen van een afwijkingsprocedure ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Gelet op de typering van het verordeningsgebied, de beleidsuitgangspunten voor dit gebied, de verwachte ontwikkelingen en de daarmee samenhangende mogelijkheden die voor dit gebied blijven bestaan, is er sprake van beheer van de bestaande situatie voor de komende jaren. De beheersverordening is om die reden een geschikt instrument voor dit gebied.

De regeling van het geldende bestemmingsplan biedt nog voldoende mogelijkheden in de huidige situatie. Er is daarom voor gekozen uit te gaan van de huidige planologische mogelijkheden. Binnen de huidige regeling worden geen ongewenste ontwikkelingen en mogelijkheden geboden (anders dan de al geldende rechten), waardoor het huidige bestemmingsplan de basis vormen voor deze verordening. Uiteindelijk zullen nieuwe bestemmingsplannen voor de verschillende gebieden de werking van de beheersverordening overnemen.

5.3 Wat regelt deze beheersverordening

Het belangrijkste uitgangspunt voor deze beheersverordening is dat deze de bestaande situatie vastlegt. De feitelijk bestaande situatie is dus het uitgangspunt. Een beheersverordening mag in principe geen 'ruimtelijke ontwikkelingen' bevatten.

Dit betekent echter niet dat de situatie volledig op slot gaat. De feitelijke situatie is in deze verordening aangevuld met onbenutte mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan voor het verordeningsgebied. In deze beheersverordening gaat het om:

  • uitbreidingsmogelijkheden voor bedrijfsgebouwen, bij recht en/of via afwijking;
  • algemene afwijkingsregels.

Daarmee is geen sprake van 'ruimtelijke ontwikkelingen'. De ruimte die de beheersverordening biedt voor uitbreidingsmogelijkheden of nieuwbouw van hoofdgebouwen, wordt bepaald door de te bieden ruimte voor perceelsgebonden mogelijkheden. Hierbij wordt gerefereerd aan de bestaande mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan. De algemene afwijkingsregels zijn hiervan niet afhankelijk.

Het kan voorkomen dat een ontwikkeling gewenst is die niet binnen de in deze beheersverordening opgenomen (perceelsgebonden) ontwikkelingsmogelijkheden past. In dat geval is een nieuwe juridisch-planologische regeling nodig, bijvoorbeeld een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning.

De beheersverordening legt dus de feitelijke situatie vast door middel van een algemene regeling, waardoor een eenvoudige regeling mogelijk is. Het kan nodig zijn om meer te specificeren en/of te detailleren door middel van besluit(sub)vlakken op de verbeelding of specifieke bepalingen in de regels. Ook voor deze beheersverordening is daar sprake van.

5.4 Hoe werkt de verordening

De beheersverordening moet digitaal worden gemaakt volgens de Praktijkrichtlijn Gebiedsgerichte Besluiten. De verordening wordt door de gebruiker daarom via een digitaal platform (de website RO-online, www.ruimtelijkeplannen.nl) benaderd. Digitaal gezien zijn er verschillende vlakken zichtbaar, namelijk het besluitgebied, de besluitvlakken en (eventueel) de besluitsubvlakken. Hierna volgt een korte omschrijving van wat deze vlakken regelen:

  • Besluitgebied: Het besluitgebied is het gebied waarvoor de beheersverordening van toepassing is. De regelingen die niet specifiek gekoppeld zijn aan een besluitvlak of een besluitsubvlak zijn altijd van toepassing op het hele besluitgebied. De regels zijn gericht op het behouden van de bestaande situatie.
  • Besluitvlak: Op het hele besluitgebied, of een bepaald deel daarvan, kan een besluitvlak zijn gelegd. In deze beheersverordening heeft het hele besluitgebied één besluitvlak namelijk 'Verordeningsgebied'. Dit omdat de regels, die bij dit besluitvlak horen, gericht zijn op het behoud van de bestaande situatie. Deze regels zijn (digitaal) direct gekoppeld aan het besluitvlak.
  • Besluitsubvlak: Binnen het besluitvlak 'Verordeningsgebied' is in deze verordening sprake van meerdere besluitsubvlakken. De besluitsubvlakken zijn bedoeld om in een bepaald deel van het besluitvlak aanvullende regelingen te geven, gebaseerd op de geldende bestemmingsplannen.
  • Overige: Naast de regelingen zoals hiervoor omschreven is ook sprake van afwijkingsregels waarmee in bijzondere gevallen van de bestaande regeling kan worden afgeweken.

5.5 Juridische regeling

In de beheersverordening is de bestaande situatie vastgelegd door middel van een besluitgebied. Het begrip "bestaand" is gedefinieerd in de begripsbepalingen van de Regels. De beheersverordening maakt onderscheid in gebruiksregels en bouwregels. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten op de planologische mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan.


Gebruik
Voor het gebruik van de gronden betekent bovenstaande onder andere dat naast de huidige functies ook qua zwaarte vergelijkbare functies zijn toegestaan. Zo is er bij een bestaand bedrijf ook een andere bedrijf mogelijk passend binnen de aangegeven milieucategorie. De toe te laten bedrijven zijn genoemd in de bij de regels als bijlage opgenomen bedrijvenlijst. Voor de toegelaten categorieën is aangesloten bij het hiervoor geldende bestemmingsplan. Voor bedrijven die hier niet in zijn genoemd en voor productiegebonden detailhandel is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen in de beheersverordening. De bestaande bedrijfswoningen zijn het uitgangspunt, nieuwe zijn niet toegestaan.

Openbare ruimte
Binnen de openbare ruimte mogen de functies groen, verblijfsgebied, parkeren en water in beperkte mate onderling worden uitgewisseld. De beheersverordening biedt hiermee een basis voor eventuele herinrichting van het openbare gebied. Voorwaarde is wel dat de openbare ruimte niet zodanig mag worden aangepast, zodat sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

Bouwen
De bouwregels van de beheersverordening zijn grotendeels afgestemd op het geldende bestemmingsplan. Voor de bedrijfsgebouwen zijn waar van toepassing de bebouwingsmogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan overgenomen. In deze bouwvlakken zijn hier de maximale bouwhoogten aangegeven. Algemeen geldt voor percelen een minimum bebouwingspercentage van 30%.

Parkeernormen
Binnen de gemeente gelden parkeernormen waaraan voldaan moet worden. Deze zijn onderdeel gemaakt van de beheersverordening en opgenomen in een bijlage bij de regels.


Procedure beheersverordening
De Wro kent geen voorbereidingsprocedure voor de beheersverordening. Op grond van de gemeentelijke Inspraakverordening is gelegenheid geboden tot inspraak. Er is gelegenheid tot inspraak geboden, maar binnen de termijn zijn geen reacties ontvangen. Op 26 mei 2016 is de beheersverordening door de gemeenteraad vastgesteld. Hierop is hoofdstuk 3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Tegen het besluit tot vaststellen van een beheersverordening kan geen beroep worden ingesteld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De veranderingen die de beheersverordening mogelijk maakt zijn perceelsgebonden van aard en kleinschalig van karakter. Deze zijn ruimtelijke ondergeschikt. De beheersverordening voorziet niet in ingrijpende veranderingen waarbij particuliere belangen geschaad zouden kunnen worden. De situatie uit het geldende bestemmingsplan wordt grotendeels voortgezet. De maatschappelijke uitvoerbaarheid is hiermee gewaarborgd.

De ontwerp-beheersverordening heeft vanaf 3 februari 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. De gemeenteraad heeft de beheersverordening, met inbegrip van een aantal ondergeschikte wijzigingen, op 26 mei 2016 vastgesteld.

6.2 Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Het is niet mogelijk een exploitatieplan te koppelen aan een beheersverordening. Aangezien de beheersverordening het bestaande gebruik regelt, zijn aan de uitvoering hiervan ook geen kosten verbonden die ten laste komen van de gemeente. Bovendien staat de beheersverordening geen bouwplannen toe waar het verhalen van kosten mogelijk is. Om deze reden is ook het weergeven van de economische uitvoerbaarheid ten behoeve van de inzet van gemeentelijke middelen niet relevant.