direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Buitengebied 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0050.BPBuitengebied2016-va01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het juridisch-planologische kader voor het buitengebied van de gemeente Zeewolde wordt op dit moment gevormd door meerdere bestemmingsplannen. Een groot deel van het plangebied valt onder het bestemmingsplan Buitengebied uit 2006 en een aantal (partiële) herzieningen daarop.


Op basis van de Wet ruimtelijke ordening moeten bestemmingsplannen eens in de 10 jaar worden geactualiseerd. De actualisatie- en digitaliseringsverplichting uit de Wro en recente beleidsontwikkelingen vormen een aanleiding om de geldende bestemmingsplannen te herzien. De volgende punten zijn in dit nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied veranderd:

  • de verbeelding en de planregels zijn vormgegeven volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP);
  • perceelsgebonden ontwikkelingen die via partiële herzieningen, vrijstellingen, ontheffingen,wijzigingen of afwijkingen zijn gerealiseerd, zijn vertaald in een passende bestemming;
  • de (beleids)uitgangspunten voor de bestemmingen zijn geactualiseerd. Dit kan er toe leiden dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden ten opzichte van het oude bestemmingsplan is gewijzigd;
  • het bestemmingsplan gaat vergezeld van een planMER en een Passende Beoordeling;
  • het bestemmingsplan wordt digitaal ontsloten via een landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).

1.2 Nota van Uitgangspunten

Voorafgaande aan het opstellen van het bestemmingsplan is een Nota van Uitgangspunten (NvU) opgesteld. In deze NvU zijn de hoofdkeuzes voor het nieuwe bestemmingsplan beschreven. Op basis van recente beleidsontwikkelingen en landelijke trends zijn per thema de uitgangspunten benoemd. De uitgangspunten zijn bij het opstellen van het bestemmingsplan verder uitgewerkt en vertaald in een planologisch-juridische regeling op een verbeelding en in de planregels.

Bij de voorbereiding van de NvU is afstemming gezocht met verschillende betrokken partijen. Burgemeester en Wethouders hebben de Nota van Uitgangspunten op 13 mei 2014 vastgesteld.

1.3 Plangebied

Het plangebied omvat het landelijk gebied en de natuurgebieden van de gemeente Zeewolde. De bebouwde kom van Zeewolde, bedrijventerreinen Trekkersveld en Horsterparc, Harderhaven / Harderwold, Recreatieterrein Horsterwold, Bosruiterweg en OCMNL maken geen deel uit van het plangebied. Ook het terrein van camping De Parel maakt geen deel uit van het plangebied. Agrarische bedrijven waarvoor in de afgelopen jaren een vrijstellings-, wijzigings-, ontheffings-, afwijkings- of bestemmingsplanprocedure is doorlopen, maken wel deel uit van het plangebied.

Het jonge agrarische landschap kenmerkt zich grotendeels als productielandschap met een rationele blokverkaveling en veel verspreid staande windturbines. Zuidelijk van de Hoge Vaart, nabij de kern Zeewolde, is het landschap meer gedifferentieerd en besloten, en hebben ook recreatie en natuur een belangrijke plaats. De begrenzing van het plangebied wordt weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBuitengebied2016-va01_0001.jpg"

Figuur: Begrenzing van het plangebied

Oosterwold

Samen met gemeente Almere heeft Zeewolde besloten tot een organische ontwikkeling van het gebied Oosterwold. Voor dit gebied is een intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld (27 juni 2013). In het kader van de 7e tranche van het besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet is Oosterwold aangewezen als pilot voor de Omgevingswet. Dit kan leiden tot een Omgevingsplan voor Oosterwold wat vervolgens weer tot gevolg kan hebben dat het plangebied Oosterwold buiten de plangrenzen van het bestemmingsplan Buitengebied komt te liggen. In afwachting van deze ontwikkelingen blijft voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied voorlopig de agrarische bestemming het uitgangspunt.

1.4 Functie bestemmingsplan

Het bestemmingsplan regelt het gebruik van gronden en gebouwen. De verbeelding en planregels vormen het juridisch deel van het plan, de toelichting en bijlagen daarbij zijn evenwel onlosmakelijk onderdeel van het bestemmingsplan en geven inzicht in de achtergrond van het beleid en de bedoelde werking van de regels.


Het bestemmingsplan Buitengebied is een conserverend plan. Dat wil zeggen dat het bestaande gebruik wordt geregeld en dat grote veranderingen niet rechtstreeks worden toegestaan. Het buitengebied wordt echter niet ‘op slot’ gezet; er wordt enige ruimte geboden voor nieuwe ontwikkelingen ten behoeve van de bestaande functies. Deze nieuwe ontwikkelingen worden afgestemd op de identiteit van het landschap om de specifieke waarden van het buitengebied te kunnen bewaren en te beschermen. Meer ingrijpende ontwikkelingen kunnen, als ze zich voordoen, met een omgevingsvergunning of een apart bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

1.5 Algemene uitgangspunten

De gemeente heeft als inzet dat het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied een actueel en goed toepasbaar juridisch-planologisch instrument voor de gemeente en de burger biedt. De hoofduitgangspunten bij het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied zijn de volgende:

  • het realiseren van een actueel, digitaal en in hoofdzaak conserverend bestemmingsplan voor het buitengebied;
  • het bestemmingsplan vormt een eenduidig toetsingskader voor de uitbreiding van bestaande functies en de realisatie van nieuwe functies in het buitengebied;
  • bestaande planologische rechten blijven zoveel mogelijk gehandhaafd, tenzij het beleid en de regelgeving voor de desbetreffende functie zijn veranderd of een situatie zich niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening;
  • er wordt niet meer geregeld dan noodzakelijk;
  • er wordt gestreefd naar een flexibel bestemmingsplan waarmee het gemeentebestuur kan inspelen op toekomstige ontwikkelingen. Dit uit zich onder andere in wijzigingsbevoegdheden en regels voor afwijking van het bestemmingsplan;
  • landschappelijke, aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en ecologische waarden worden beschermd.


Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is het juridisch bindende plan (dus niet de papieren versie) en is bedoeld om de inwoners "online" informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.


Het bestemmingsplan is opgezet volgens de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012). Deze standaard is verplicht in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) en ziet alleen toe op een uniforme systematiek, en niet op de inhoud van het plan.

1.6 Hoofdlijn plansystematiek

1.6.1 Overkoepelende functies, basisfuncties en niet-basisfuncties

Voor het uitwerken van de bestemmingsplansystematiek zijn in het buitengebied overkoepelende functies, basisfuncties en niet-basisfuncties onderscheiden. Het landschap met de bijbehorende kernkwaliteiten is als overkoepelende functie beschouwd. Het landschap en de landschappelijke structuren maken het plangebied bruikbaar en herkenbaar als buitengebied. Het landschap vormt een raamwerk (zie onderstaande afbeelding), waar basisfuncties en niet-basisfuncties aan worden gehangen.


Als basisfuncties worden aangemerkt: landbouw, water, natuur en de (provinciale) hoofdinfrastructuur. De basisfuncties zijn voor hun functioneren rechtstreeks afhankelijk van (de kwaliteit van) het buitengebied en zijn in beginsel niet of moeilijk verplaatsbaar naar de bebouwde kom. De basisfuncties zijn gebiedsdekkend en krijgen daarom ook een gebiedsbestemming.


De niet-basisfuncties zijn bijvoorbeeld: wonen, niet-agrarische bedrijvigheid, verblijfsrecreatie, dienstverlening, infrastructuur. Deze zijn in vrijwel alle gevallen niet afhankelijk van een specifieke locatie in het buitengebied en zijn om die reden verplaatsbaar. De niet-basisfuncties krijgen een perceelsgebonden bestemming.


Omdat de basisfuncties voor hun functioneren afhankelijk zijn van het buitengebied, moet bij de ontwikkeling van (nieuwe) andere functies altijd rekening worden gehouden met de belangen van de basisfuncties. De ontwikkeling van de andere functies mag niet of niet teveel ten koste gaan van de basisfuncties.

1.6.2 Systematiek basisfuncties

De basisfuncties hebben een gebiedsbestemming gekregen. In het plangebied komen vier basisfuncties voor:

  • Het agrarisch gebied. Er geldt één bestemming voor het agrarisch gebied, omdat de landschappelijke karakteristiek van de deelgebieden niet veel verschilt. Agrarische bouwvlakken worden op de verbeelding voorzien van een begrensde aanduiding.
  • Bos- en natuurgebieden hebben een eigen bestemming. Afhankelijk van de functie van de gebieden worden verschillende bestemmingen gebruikt.
  • De randmeren en watergangen van het hoofdwatersysteem hebben een waterbestemming.
  • De hoofdinfrastructuur heeft een verkeersbestemming.
1.6.3 Systematiek voor niet-basisfuncties

Bij de niet-basisfuncties is gewerkt met een perceelsgebonden bestemming (Wonen, Bedrijf, Recreatie, etc.). Voor de bestemmingsvlakken is zoveel mogelijk aangesloten op de bestemmingsvlakken in de nu geldende bestemmingsplannen. Bij deze bestemmingen wordt in beginsel geen bouwvlak opgenomen. Wel zijn de maximaal toegestane oppervlakte aan bebouwing en de functionele mogelijkheden vastgelegd.

1.6.4 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Daar waar waarden of functies bestemmingsoverschrijdend zijn of verbijzondering van de juridische regeling noodzakelijk is, is (overeenkomstig de SVBP) gewerkt met dubbelbestemmingen, gebiedsaanduidingen en specifieke aanduidingen. Dit geldt bijvoorbeeld voor elementen met landschappelijke of cultuurhistorische waarden of de vrijwaringszone van primaire waterkeringen.

1.6.5 Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn verschillende bepalingen opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college een bestemming omzetten in een andere bestemming of anderszins wijzigingen op de verbeelding aanbrengen. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden aangevraagd.


Afwijkingsregels zijn bedoeld voor ondergeschikte afwijkingen binnen de bestemming zelf. Wijzigingsregels zijn bedoeld voor meer structurele ingrepen in de bestemming en/of hebben betrekking op aanpassingen op de verbeelding. Wijzigingsregels en afwijkingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene wijzigingsregels of algemene afwijkingsregels).

Bij afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden worden voorwaarden opgenomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximale oppervlakte of het uitgangspunt dat er sprake is van een goede milieu- en omgevingssituatie.

1.7 Bestemmingsplan Buitengebied 2006

Het geldend planologisch kader voor het grootste deel van het plangebied wordt gevormd door het bestemmingsplan Buitengebied uit 2006. Het bestemmingsplan uit 2006 vormt het vertrekpunt voor het nieuwe bestemmingsplan. De nieuwe bestemmingen worden vormgegeven overeenkomstig het actuele beleid, een op de uitgangspunten gebaseerde systematiek en de wettelijke vormvereisten.


In 2009 is een tussenevaluatie van het bestemmingsplan Buitengebied uitgevoerd. Daarbij zijn onder andere de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Er is een regeling getroffen voor huisvesting van seizoensarbeiders (die in 2012 is geëvalueerd).
  • Ten aanzien van de nevenactiviteiten bij agrarisch bedrijven is de maximale oppervlakte ten opzichte van het geldende bestemmingsplan aangepast en wordt er enigszins aangepaste lijst van activiteiten toegestaan. Er is een nadere oppervlaktebeperking opgenomen waarbij het totaal aan nevenactiviteiten nooit meer dan 30% van het betreffende bouwvlak mag bedragen. Na bedrijfsbeëindiging mag maximaal 30% van het bouwvlak worden benut voor niet-agrarisch doeleinden.
  • In de bestemming 'agrarisch gebied' wordt een aanlegvergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van de bodemopbouw.
  • Bij het toestaan van een tweede dienstwoning wordt een agrarisch deskundige ingeschakeld om de bedrijfseconomische noodzaak vast te stellen.
  • Bij stacaravans wordt een veranda toegestaan van maximaal 15 m2 .
  • Bij gemengde recreatiebedrijven moet ten minste 20% van het terreinoppervlak worden gebruikt voor toeristische plaatsen.

Deze aanbevelingen zijn overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Daarnaast is afstemming gezocht met sectoraal beleid (zie hoofdstuk 3 Beleidskader). De resultaten hiervan zijn meegenomen bij het opstellen van het bestemmingsplan.

1.8 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 Huidige situatie beschrijft de huidige situatie en ontwikkelingen;
  • hoofdstuk 3 Beleidskader geeft een beschrijving van het relevante beleidskader;
  • hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten gaat in op de omgevingsaspecten;
  • hoofdstuk 5 Bestemmingen en planuitgangspunten geeft per bestemming een toelichting en de uitgangspunten weer;
  • hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.


De regels van het bestemmingsplan zijn gebaseerd op de uitgangspunten, die in de toelichting worden beschreven. De uitgangspunten die beschreven staan in Hoofdstuk 5 Bestemmingen en planuitgangspunten, komen voort uit de bescherming van de huidige waarden (beschreven in Hoofdstuk 2 Huidige situatie), de beleidsmatige keuzes (beschreven in Hoofdstuk 3 Beleidskader) of volgen uit de toets op sectorale wet- en regelgeving (beschreven in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten).


Hoofdstuk 5 Bestemmingen en planuitgangspunten is objectgericht opgezet. Er is gedacht vanuit het digitale systeem. In de regels is bij elke bestemming (artikel) een link opgenomen naar dat deel van Hoofdstuk 5 waar de desbetreffende bestemming wordt toegelicht. De opbouw van de paragrafen waarin de bestemmingen worden toegelicht, hebben dezelfde opbouw als de regels. Hierin zijn tevens links opgenomen naar het desbetreffende artikel in de regels. Tevens zijn in de andere hoofdstukken van de toelichting links opgenomen naar het desbetreffende artikel in de regels. Op deze manier zijn de regels en toelichting aan elkaar gekoppeld, net zoals de verbeelding en de regels. In de analoge versie van het bestemmingsplan zijn de links niet als zodanig zichtbaar.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Inleiding

De gemeente Zeewolde ligt in zuidelijk Flevoland en grenst aan de gemeenten Almere, Lelystad en Dronten. Aan de overzijde van de Veluwerandmeren liggen Harderwijk, Ermelo en Putten en aan de overkant van het Eemmeer grenst de gemeente aan Eemnes, Bunschoten en Nijkerk. De gemeente heeft een oppervlakte van 26.886 hectare, waarvan een deel uit water bestaat (de randmeren). De gemeente heeft circa 21.500 inwoners, waarvan de meeste in de kern Zeewolde wonen (CBS, 2014).

2.2 Bodem en water

Bodem

Hoewel Flevoland een door de mens gemaakt landschap is, zijn de ijstijden van belang geweest voor de opbouw van de bodem. Circa 40.000 jaar geleden was Nederland een kale vlakte waar veel zandverstuivingen waren. Er werden op de plaats van het huidige Flevoland grote pakketten dekzand afgezet die later, door de stijgende zeespiegel, werden bedekt met veen. In Zeewolde ligt deze veenlaag vooral in het zuidwesten bij de oude rivierloop van de Eem. Omdat het grondgebied van Zeewolde later onder invloed stond van de rivieren en de zee, bestaat de bodem vrijwel overal uit een bovenlaag van lichte klei of zware zavel. De dikte van het kleidek wisselt sterk. Het vroegere verloop van de Eem en de geul voor de haven van Spakenburg en ten noorden van het dorp zijn in de bodem nog herkenbaar. Bij Harderhaven en langs het Nuldernauw zijn op kleine schaal zandige kustafzettingen aanwezig.

Door toedoen van de mens zijn in de bodem variaties ontstaan, met name tijdens de periode van de dijkaanleg, (zand- en slibdepots) toe op verschillende plaatsen zuigputten lagen. Ter plaatse van een vroegere zuigput is de bodem afwijkend doordat het ingeslibde materiaal slapper is dan de bestaande afzettingen en het kleipakket dikker is.

De polder heeft de vorm van een kom. Dit betekent dat de randen, waarop de dijken liggen, hoger zijn dan het midden. Het land ligt bij de dijken op circa 2 tot 2,5 m - NAP en meer polderinwaarts rond 3-4 m - NAP. De laagste plaatsen in Zeewolde liggen in de omgeving van de Ibisweg (> 5m - NAP). Naar verwachting zal de polder de komende tientallen jaren door inklinking van de bodem nog dieper komen te liggen. Dit heeft vanzelfsprekend grote gevolgen voor de waterhuishouding.

Water en watersysteem

In zuidelijk Flevoland vormen de parallel gelegen Hoge Vaart en Lage Vaart de ruggengraat van het watersysteem. Het Waterschap Zuiderzeeland heeft hier de indeling in peilgebieden op afgestemd. Voor de ontwatering van Flevoland spelen de tochten en vaarten een belangrijke rol. Waterschap Zuiderzeeland heeft een beleid dat gericht is op het inrichten van duurzame oevers.

Waterlopen die voor Waterschap Zuiderzeeland een belangrijke waterhuishoudkundige functie hebben, hebben de bestemming 'Water' gekregen. Duurzame oevers zijn bij recht toegestaan binnen de agrarische bestemming of de water bestemming.

De Randmeren, voor zover gelegen binnen de grenzen van de gemeente Zeewolde, maken eveneens deel uit van het bestemmingsplan. De Randmeren zijn voorzien van een specifieke waterbestemming afgestemd op zowel de waterhuiskundige als de ecologische en recreatieve functie van de wateren.

2.3 Landschap

2.3.1 Ontwikkelingsgeschiedenis

De geschiedenis van het (landschap in het) buitengebied gaat niet ver terug. In 1967 werd de dijk rondom Zuidelijk Flevoland gesloten en in 1968 viel de polder droog. Het gebied bestaat hoofdzakelijk uit vruchtbare kleigronden. In het zuidoosten van de gemeente komt zand voor als restant van voormalige zandplaten. Op de kleigronden heeft zich binnen Zeewolde de akkerbouw gevestigd. Daarnaast bevindt zich er een kleine tuinbouw enclave rondom de Sterappellaan. Op de zandgronden zijn hoofdzakelijk bossen aangelegd, zoals het Horsterwold. Deze aanleg van bossen geeft al dat in Zuidelijk Flevoland de grond, in tegenstelling tot de overige Flevopolders, niet uitsluitend bestemd is voor de landbouw. Vanaf het begin is rekening gehouden met een sterke recreatieve ontwikkeling van Zuidelijk Flevoland. Dit uit zich in de aanleg van bossen en stranden aan de zijde van de randmeren. De ligging in de nabijheid van grootstedelijke gebieden op het ‘oude land’ heeft hieraan bijgedragen. Deze ligging heeft er ook toe geleid dat Zuidelijk Flevoland een belangrijke rol speelt in de opvang van de woningbehoefte van met name Amsterdam en het Gooi. Het is vooral Almere dat zal moeten voorzien in deze opvang. Zeewolde kent een beperkte opvangfunctie voor met name de Veluwe.


Na de inrichting van Harderhaven als werkeiland doen de eerste bouwactiviteiten in Zeewolde zich voor langs de Hoge Vaart. Hier wordt in 1975 het bedrijventerrein Trekkersveld aangelegd voor agrarische verzorgingsbedrijven. In 1979 volgt buitendijks jachthaven ‘Wolderwijd’. Tegelijk ontstaan in het Horsterwold recreatieve voorzieningen, zoals campings en een recreatiepark. In het buitengebied worden de eerste landbouwkavels onder de boeren verdeeld en begint na enkele jaren de behoefte aan een lokaal verzorgingscentrum urgent te worden; de kern Zeewolde.

2.3.2 Landschappelijke waarden

Het landschap van Zeewolde bestaat uit een open en rationeel polderlandschap, dat voor een belangrijk deel door de landbouw wordt gebruikt. Bij de kern Zeewolde ligt het Horsterwold.

Deelgebieden

In het agrarisch gebied van Zeewolde zijn twee deelgebieden onderscheiden:

1. Het open 'Middengebied' ten noorden van de Hoge Vaart.

2. Een kleinschaliger en meer besloten landbouwgebied ten zuiden van de Hoge Vaart.

Landschappelijk raamwerk

De provincie wil de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten behouden door deze deel uit te laten maken van ruimtelijk ontwikkelingen. Het landschappelijk raamwerk in Zeewolde omvat onder meer de volgende structurerende elementen, oriëntatie- en herkenningspunten en landschappelijke kwaliteiten (zie onderstaande figuur):

  • De vaarten (Hoge Vaart, Lage Vaart en de Hoge Dwarsvaart).
  • De Randmeren.
  • De rationele verkaveling, die beleefbaar wordt gemaakt door de aanwezige berm- en kavelsloten.
  • De laanbeplanting langs de Lepelaarweg, de Ibisweg, de Vogelweg, de Schollevaarsweg, de Tureluurweg en in de Zuidlob.
  • De grootschalige open ruimtes in het agrarisch gebied ten noordwesten van Zeewolde.
  • De dijk rondom zuidelijk Flevoland, inclusief de Knardijk.
  • Het Horsterwold.
  • Tot slot zijn de erfsingels van belang voor het landschappelijke beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBuitengebied2016-va01_0002.png"

2.4 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden

Van cultuurhistorische waarde voor het buitengebied van Zeewolde zijn alle elementen die verwijzen naar de ontstaansgeschiedenis van Flevoland; de vaarten, tochten en dijken. Ook de oorspronkelijke erfsingels hebben cultuurhistorische waarden. Cultuurhistorische waardevolle elementen vallen vaak samen met landschappelijke structuurdragers (zie hierboven).


Archeologische waarden

In Flevoland worden veel (resten van) scheepswrakken in de ondergrond gevonden. Iets dieper bevinden zich ook resten uit de steentijd. Aanvullend op het provinciaal beleid dat inzet op de archeologische en aardkundige kerngebieden (PArK'en), heeft de gemeente Zeewolde een eigen archeologiebeleid. Zie hiervoor paragraaf 4.9 Archeologie

2.5 Natuur

Natuurgebieden

In Flevoland is relatief veel water aangewezen in het kader van de Europese Vogel- of Habitatrichtlijn. Op het grondgebied van Zeewolde geldt dit voor de Veluwerandmeren; het Wolderwijd, het Nuldernauw en het Eemmeer.

Natura 2000 gebied Veluwerandmeren

De Veluwerandmeren zijn uit de Zuiderzee ontstaan bij de drooglegging van Oostelijk Flevoland in 1956 en Zuidelijk Flevoland in 1967. Om te voorkomen dat de grondwaterspiegel in het oude land nogal zou dalen kregen deze randmeren een relatief hoog waterpeil. Het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren wordt gevormd door vier ondiepe zoetwatermeren op de overgang van de Veluwe naar Flevoland. Na een periode met hevige eutrofiëringsproblemen heeft het gebied met betrekking tot het aquatische ecosysteem in de jaren 1990 een spectaculair herstel laten zien. Een belangrijke peiler hiervan vormen de uitgestrekte velden met kranswieren en fonteinkruiden, mede waardoor het gebied van grote internationale betekenis is voor watervogels.

EHS
Naast Natura 2000-gebieden, worden ondermeer het Harderbos, het Horsterwold, het Hulkesteinse Bos en het Harderbroek beschermd als deel van de nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Daarnaast zijn er een groot aantal kleinere eenheden die tot de EHS worden gerekend. Doel van de EHS is de realisatie van een robuust landelijk samenhangend netwerk van natuurgebieden dat voldoende (leef-)ruimte biedt voor soorten en waarden die karakteristiek zijn voor de Nederlandse natuur.


Ecologische verbindingszones

Tussen de EHS-gebieden worden ecologische verbindingszones ingericht. In Flevoland vervullen de meeste tochten en vaarten een verbindende functie. De provincie werkt op dit moment aan een Programma Nieuwe Natuur Flevoland.

2.6 Landbouw

Kenschets landbouw in Zeewolde

Landbouw is voor de gemeente Zeewolde een belangrijke economische drager. De landbouw is daarbij in belangrijke mate grondgebonden. Akkerbouw en melkveehouderij zijn de belangrijkste bedrijfstakken. Niet-grondgebonden veehouderij komt in mindere mate voor.

Diercategorie   Aantal bedrijfstakken )   Aantal dieren  
  2003   2013   Jaarlijkse trend 2000-2012 (%)   2025   2003   2013   Jaarlijkse trend 2000-2012 (%)   2025  
Akkerbouw   206   169   -1,8   141   -   -   -   -  
Tuinbouw   44   61   3,9   89   -   -   -   -  
Volwassen melkvee   119   107   -1,0   97   20406   22057   0,8   23908  
Jongvee   -   -   -   -   7875   8977   1,4   10315  
Schapen   23   16   -3,0   12   1149   696   -3,9   465  
Geiten   8   8   0   8   33   22   -3,3   16  
Paarden en pony's   26   20   -2,3   16   314   408   3,0   547  
Varkens   1   1   0   1   4810   4410   -0,8   4057  
Kippen   7   7   0   7   101150   246326   14,4   941822  
Totaal   269   249   -1,0   231   -   -   -   -  

Tabel 1 Aantal bedrijfstakken en aantal dieren (Bron: CBS)

Trends per sector

In de bovenstaande tabel is de trend van schaalvergroting duidelijk zichtbaar. Het aantal landbouwbedrijven neemt af, terwijl het aantal stuks vee juist toeneemt. Per sector kunnen de volgende trends worden afgeleid:

  • 1. Het aantal melkveebedrijven neemt af (1% per jaar), terwijl de melkveestapel toeneemt (ca. +1% per jaar).
  • 2. Het aantal schapen -die vaak op melkveebedrijven worden ingezet- neemt af (ca. -4% per jaar).
  • 3. Het aantal geiten is te klein om daarover gerichte uitspraken te doen.
  • 4. Het (hobbymatig) houden van paarden en pony's neemt toe (+3% per jaar).
  • 5. De veestapel bij pluimveehouders in het gebied is fors in omvang toegenomen (meer dan verdubbeld in 10 jaar). Daarbij kan het overigens ook gaan om vergunde dieren.

Grondgebondenheid

Het landbouwareaal in Zeewolde is tussen 2003 en 2013 afgenomen van 18.681 hectare naar 17.951 hectare. Het aandeel graslandgebruik neemt toe van 5.497 tot 5.780 hectare. Dit duidt er op dat er een omschakeling van akkerbouw naar melkveehouderij plaatsvindt.

Op kleigronden kunnen bij een 100% grondgebonden bedrijfsvoering ongeveer 2,5 tot 3 grootvee-eenheden op 1 hectare grond worden gehouden. In de huidige situatie wordt ten behoeve van de melkveehouderij 25.648 grootvee-eenheden (GVE) gehouden, terwijl met 5.780 hectare grasland en volledige grondgebondenheid maximaal 17.340 GVE kan worden gehouden. Dit betekent dat de melkveehouders op dit moment hun mest bij andere bedrijven afzetten (bijvoorbeeld bij akkerbouwbedrijven) en hun ruwvoer deels van elders aanvoeren.

2.7 Wonen en niet-agrarische bedrijvigheid

Het buitengebied wordt van oudsher tevens gebruikt ten behoeve van bewoning. Deze burgerwoningen liggen verspreid in het buitengebied. Oorspronkelijk werd het grootste deel van de woningen in het buitengebied bewoond door boeren. Mede door de schaalvergroting in de landbouw worden de woningen op de vrijkomende erven tegenwoordig ook bewoond door mensen die geen directe economische binding hebben met het buitengebied.


Op grond van de verwachting dat het aantal agrarische bedrijven in de toekomst verder zal afnemen, kan gesteld worden dat de woonfunctie in het buitengebied waarschijnlijk zal toenemen. Naast agrarische bedrijven en burgerwoningen is in het buitengebied ook een aantal niet-agrarische bedrijven gevestigd.

2.8 Recreatie

Vrijwel alle recreatieve functies in Zeewolde zijn geconcentreerd in het Horsterwold, het Harderwold, het Hulkesteinse Bos en langs de randmeren. Hier vindt men grootschalige bungalowterreinen, (dag)campings, jachthavens, golfclubs en maneges.

Flevoland kan op het gebied van recreatie en toerisme een opvangfunctie voor de Veluwe en de Noordvleugel gaan vervullen. De werkgelegenheid kan met 5% per jaar groeien. Daarbij wordt ingezet op verbetering van de bestaande recreatiezones zoals het Horsterwold.

De bestaande wijzigingsbevoegdheden om nieuwe verblijfsrecreatieve en dagrecreatieve functies mogelijk te maken worden zo veel mogelijk in het nieuwe plan overgenomen. Dit geldt ook voor andere bijzondere functies zoals sport, horeca en zorg.

2.9 Infrastructuur en energie

De A6 en A27 liggen langs een deel van de gemeentegrens. Deze wegen verbinden de Randstad via Flevoland met Noord-Nederland. Voor de regionale ontsluiting zijn ook Gooiseweg (N305) en de Nijkerkerweg (N301) en de Ganzenweg (N302) van belang.

Als vaarweg is de Hoge Vaart een belangrijk infrastructureel element binnen de gemeente.

Kenmerkend voor Flevoland is de grote hoeveelheid windturbines. De Provincie is nieuw windmolenbeleid aan het voorbereiden. Daarbij wil zij de landschappelijke kwaliteit verbeteren door het plaatsen van nieuwe windturbines samen te laten gaan met de sanering van bestaande windturbines. De windparken Zuidlob en Sternweg zijn nieuw en blijven bestaan. Zij zijn in dit bestemmingsplan onder de bestemming 'Windturbinepark' gebracht.


De wijk Polderwijk, aan de noordkant voor Zeewolde, wordt van warmte voorzien door een warmtekrachtkoppelingsinstallatie. Deze wordt voorzien van biogas vanuit een mestvergistingsinstallatie.

Zonnepanelen

Voor de opstelling van zonnepanelen op landbouwgronden wordt op dit moment beleid ontwikkeld. Vooralsnog wordt deze mogelijkheid niet opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Het installeren van zonnepanelen op daken is zonder meer toegestaan.


afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBuitengebied2016-va01_0003.jpg"

Figuur: Hoofdwegenstructuur in de gemeente Zeewolde (bron: Google Maps)

2.10 Nutsvoorzieningen

In het buitengebied komen diverse nutsvoorzieningen voor zoals aardgastransportleidingen, hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen.

Deze voorzieningen zijn in het bestemmingsplan beschermd door middel van een dubbelbestemming. Ter plaatse van deze dubbelbestemmingen mogen geen gebouwen worden gebouwd of graafwerkzaamheden worden verricht zonder toestemming van burgemeester en wethouders.

2.11 Luchthaven Lelystad

Er zijn plannen om van Lelystad Airport een belangrijke regionale luchthaven te maken. Op 12 maart 2015 is het luchthavenbesluit voor de luchthaven Lelystad vastgesteld. Het luchthavenbesluit maakt de groei van Lelystad Airport naar maximaal 45.000 vliegtuigbewegingen mogelijk. Het luchthavenbesluit Lelystad legt het gebruik van de luchthaven door het luchtverkeer vast in de vorm van grenswaarden en regels. Daarnaast bevat het luchthavenbesluit de aanduiding van het luchthavengebied en van gebieden rondom de luchthaven met ruimtelijke beperkingen in verband met:

(1) de geluidsbelasting;

(2) de externe veiligheid van het luchtverkeer;

(3) de vliegveiligheid.

Met dat besluit krijgt Lelystad Airport de ruimte om de luchthaven te ontwikkelen voor groot commercieel verkeer. Het luchthavenbesluit maakt het volgende gebruik van de luchthaven mogelijk:

  • Voldoende ruimte voor het op jaarbasis accommoderen van niet mainportgebonden vliegverkeer. Uiteindelijk beoogt de exploitant jaarlijks circa 45.000 vliegtuigbewegingen groot luchtverkeer af te handelen.
  • Voldoende ruimte voor het op jaarbasis accommoderen van vliegverkeer bestaande uit zakelijke vluchten met kleinere straalvliegtuigen, helikoptervluchten en vluchten met kleine (les-) vliegtuigen en een beperkt aantal vliegtuigbewegingen met deze toestellen voor onderhoud.
  • Openstelling van de luchthaven tussen 6.00 uur en 23.00 uur met een extensieregeling tussen 23.00 uur en 24.00 uur.

In verband met de geluidsbelasting van luchthaven Lelystad is in dit bestemmingsplan een passende regeling opgenomen. De op de verbeelding met de aanduiding 'geluidzone - vliegverkeer' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan een te hoge geluidbelasting van geluidgevoelige objecten vanwege de geluidzone van het vliegverkeer van luchthaven Lelystad.

2.11.1 Maatschappelijke voorzieningen

In het buitengebied van Zeewolde komen een aantal maatschappelijke voorzieningen voor. Het betreft:

  • waterwingebieden;
  • een middengolf zendstation;
  • een kortegolf zendstation;
  • een onderstation (stroom).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is het relevante Europees, rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid weergegeven waarmee rekening gehouden dient te worden in dit bestemmingsplan.

3.1 Europees beleid

Op Europees niveau kunnen beleidsvoornemens van belang zijn voor de landelijke gebieden in Nederland. In de regel is dergelijk beleid vertaald in het landelijke c.q. provinciaal beleid. Toch is aandacht voor enkele specifieke punten van belang.

3.1.1 Milieu

Op Europees niveau worden meerdere milieurichtlijnen uitgevaardigd, die zijn of worden verwerkt in de eigen wet- en regelgeving. Van belang voor de agrarische sector zijn in het bijzonder:

  • de regelgeving gericht op de productie van veilig voedsel voor de mens;
  • het dierengezondheidsbeleid;
  • het beleid voor melkprijzen;
  • het marktordeningsbeleid voor graan, suiker en aardappelen;
  • de Europese nitraatrichtlijn, gericht op bescherming van de bodem. De doorwerking van deze richtlijn betekent dat eisen worden gesteld aan de individuele landbouwers met op bedrijfsniveau een beheersing van de in- en uitstroom van mineralen;
  • de Europese milieueffectrapportage (mer). De implementatie van deze richtlijn betekent dat er meer individuele beoordelingen op de noodzaak van een mer moeten plaatsvinden. Voor gemeenten betekent dit dat er meer activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn.
3.1.2 Natuur

Op Europees niveau wordt gewerkt aan het tot stand brengen van een netwerk van beschermde natuurgebieden: Natura 2000. Natura 2000 is gericht op de instandhouding en ontwikkeling van soorten en ecosystemen die voor Europa belangrijk zijn. Natura 2000-gebieden worden aangewezen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitat-richtlijn.


De Vogelrichtlijn is in 1979 voor alle lidstaten binnen Europa van kracht geworden (tegelijkertijd en in onderlinge samenhang tot stand gekomen met de Conventie van Bern). De richtlijn bevat voorschriften en maatregelen ter bescherming van de bedreigde Europese vogelsoorten. Een belangrijke maatregel is het - door de lidstaten - aanwijzen van speciale beschermingszones. Dit betreft de gebieden die voor de instandhouding van de in de bijlage van de Vogelrichtlijn genoemde soorten het meest geschikt zijn. De Nederlandse regering heeft de Vogelrichtlijngebieden aangewezen in maart 2000. Voor niet in de bijlage genoemde en geregeld voorkomende trekvogels kunnen eveneens hun broed-, rui- en overwinteringsgebieden en hun rustplaatsen in de trekzones aangewezen worden.


De Habitatrichtlijn is in 1992 door de EG vastgesteld. Zij sluit aan bij de Conventie van Bern en bij de EG Vogelrichtlijn. De doelstelling en het instrumentarium reiken echter duidelijk verder. Doelstelling is de bescherming van planten en dieren (behalve vogels) en hun leefgebieden (habitats). Zo draagt deze richtlijn bij aan het waarborgen van de biodiversiteit door natuurlijke habitats en aan het in stand houden van de wilde flora en fauna.


De lidstaten dragen een lijst van op hun grondgebied aanwezige beschermingswaardige habitats voor aan de Europese Commissie, onder vermelding van de soorten uit bijlage II van de richtlijn. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen prioritaire en niet-prioritaire soorten. Op basis van deze gegevens stelt de Commissie een lijst van gebieden van communautair belang vast. De lidstaten dienen deze gebieden zo spoedig mogelijk als speciale beschermingszone aan te wijzen. Het moment van plaatsing op de communautaire lijst is echter al bepalend voor het van toepassing zijn van de bepalingen uit de richtlijn. In de praktijk overlappen de beschermingszones van Habitat- en Vogelrichtlijn en de gebieden die onderdeel uit maken van de Ecologische Hoofdstructuur elkaar voor een groot deel.


Voor alle Natura 2000-gebieden moet op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 door de provincie/ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een beheerplan worden vastgesteld. Dit moet gebeuren binnen drie jaar na aanwijzing van het gebied als Natura 2000-gebied of binnen drie jaar na inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998 als het gebied reeds vóór de inwerkingtreding was aangewezen als Natura 2000-gebied. De Habitatrichtlijn verplicht Nederland de habitattypen en soorten waar Nederland mede verantwoordelijkheid voor draagt in een gunstige staat van instandhouding te brengen. Om dit te bereiken heeft Nederland daarvoor instandhoudingsdoelstellingen gedefinieerd.


Het beheerplan werkt de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied verder uit in ruimte en tijd. Het beschrijft de resultaten die bereikt dienen te worden om het behoud of het herstel van deze natuurlijke habitats en soorten mogelijk te maken. Het beheerplan geeft een overzicht op hoofdlijnen van instandhoudingsmaatregelen die in de planperiode genomen moeten worden om de beoogde resultaten te behalen. Tenslotte gaat het beheerplan in op bestaand gebruik en geeft inzicht hoe met externe werking omgegaan moet worden. Beheerplannen hebben een looptijd van maximaal zes jaar en worden opgesteld onder het bevoegd gezag van de provincie.

Bij ruimtelijke plannen die mogelijk significant negatieve effecten veroorzaken voor Natura 2000-gebieden, moet een passende beoordeling worden gemaakt. Voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied is een passende beoordeling gemaakt van de effecten voor (onder andere) de Natura 2000-gebieden Veluwerandmeren, Oostvaardersplassen en de Veluwe. Deze maakt deel uit van het milieueffectrapport.

3.1.3 Archeologie

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Een belangrijk uitgangspunt is dat in een vroegtijdig stadium van de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen rekening moet worden gehouden met archeologie. Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van bestemmingsplannen meer aandacht moet worden besteed aan de aanwezigheid van archeologische waarden en dat in bestemmingsplannen een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden. Ook moet het beginsel ‘de bodemverstoorder betaalt’ worden doorgevoerd, in ieder geval voor wat betreft omvangrijke projecten (artikel 6 van het verdrag).


Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in september 2007 de nieuwe Monumentenwet in werking getreden. De kern van de wet is dat gestreefd moet worden naar behoud 'in situ' (in de bodem) van de archeologische waarden. In het geval het behoud niet mogelijk is, moet de historische (= archeologische) informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek de in hun bodem aanwezige waarden worden veiliggesteld (artikel 5 Verdrag van Malta). In de Monumentenwet 1988 staat vervolgens aangegeven dat gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met de bekende en te verwachten archeologische waarden.

In het bestemmingsplan wordt een beschermende regeling toegekend op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid. Dit geactualiseerde eigen gemeentelijke beleid is door de gemeenteraad op 24 maart 2016 vastgesteld.

3.1.4 Water

In 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) vastgesteld. De KRW beoogt de aquatische ecosystemen en waterafhankelijke terrestische natuur voor achteruitgang te behoeden, te beschermen en te verbeteren. Een concreet doel van de KRW is een goede ecologische toestand van grond- en oppervlaktewater te bereiken. In beginsel moet dit doel in 2015 behaald zijn. Harderbroek, Eemmeer en Randmeer Oost zijn KRW-lichamen.


De Kaderrichtlijn Water introduceert het denken in stroomgebieden. Dat gaat uit van het simpele feit dat water zich niet houdt aan lands- en bestuurlijke grenzen, maar z'n natuurlijke loop heeft binnen stroomgebieden. Om aan de voorwaarden van de KRW te kunnen voldoen, moeten waterbeheerders binnen een stroomgebied afspraken maken en samenwerken. Het doel is uiteindelijk dat er in het stroomgebied sprake is van schoon water, waarin een gevarieerd natuurlijk leven voorkomt. De KRW stelt namelijk eisen aan de chemische (geen verontreinigende stoffen) en ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (vastgesteld op 13 maart 2012) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Het rijk is alleen betrokken bij:

  • de ontwikkeling van de hoofd(energie)infrastructuur;
  • de bescherming van Werelderfgoed;
  • de bescherming van gebieden waarvoor internationale afspraken zijn gemaakt op het gebied van biodiversiteit;
  • gebiedsontwikkelingsprojecten van nationaal belang.


Verstedelijking vindt plaats op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking:

  • beoordelen of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale vraag;
  • beoordelen of deze vraag ook binnen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd kan worden;
  • en een beoordeling of - indien het voorgaande niet het geval is - de locatie buiten bestaande bebouwd gebied wel multimodaal is of kan worden ontsloten.

In het bestemmingsplan worden alleen mogelijkheden opgenomen voor perceelsgebonden ontwikkeling. Het (her)gebruik van bestaande erven en voormalige agrarische bebouwing sluit aan bij de systematiek van de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder heeft daardoor geen rechtstreekse consequenties voor het bestemmingsplan.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 13 nationale belangen zijn:

  • rijksvaarwegen
  • mainportontwikkeling Rotterdam
  • kustfundament
  • grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • defensie (kortegolfstation Zeewolde is opgenomen als bijlage 6.10.a bij het RARRO: Kaart zend- en ontvangstinstallatie buiten militair luchtvaartterrein Antennepark Zeewolde)
  • hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • elektriciteitsvoorziening
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • ecologische hoofdstructuur (EHS)
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

Voor dit bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het IJsselmeergebied en EHS van belang. Op grond van artikel 2.12.2. heeft de gemeente Zeewolde nog de mogelijkheid voor 5 hectare buitendijkse ontwikkelruimte. Die ruimte maakt evenwel geen deel uit van dit bestemmingsplan. Bij provinciale verordening worden de gebieden aangewezen die de ecologische hoofdstructuur vormen.

3.2.3 Luchthavenbesluit Lelystad

Op 1 april 2015 is het Luchthavenbesluit Lelystad in werking getreden. In dit besluit zijn onder andere de beperkingsgebieden met betrekking tot geluid, externe veiligheid en de (bouw)hoogte rondom de luchthaven vastgelegd. In het bestemmingsplan zijn daarvoor meerdere (8 stuks) gebiedsaanduidingen opgenomen. Een aantal beperkingengebieden liggen buiten de plangrens van dit bestemmingsplan.

Daar waar zones samengevoegd kunnen worden, is dat gedaan, bijvoorbeeld de ILS en DME zone. De hoogtebeperkingen zijn gelijk en het ruimste gebied is daarbij als uitgangspunt gekozen. In sommige gevallen is de toegestane bouwhoogte veel hoger dan in het bestemmingsplan wordt toegelaten. De zones zijn echter wel op de verbeelding weergegeven als signaleringsfuncties voor gevallen waarbij in de planperiode ontwikkelingen aan het bestemmingsplan getoetst worden waar mogelijk buitenplans aan meegewerkt gaat worden.

Een beperking op vogelaantrekkende werking heeft tot gevolg dat in een deel van het buitengebied geen verdere natuurontwikkeling mogelijk is.

Tot slot kan worden gewezen op het verbod om met laserstralen te werken. Omdat de beperking hiervoor over een groot deel van het plangebied valt en de rest van het gebied dicht tegen de Randmeren is gelegen, is er voor gekozen om het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van laserstralen te verbieden.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsplan 2006-2015

In het provinciaal omgevingsplan is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 opgenomen, met een doorkijk naar 2030. Om de vitaliteit van het landelijk gebied te vergroten zet de provincie enerzijds in op de schaalvergroting van de landbouw. Anderzijds is er ook ruimte voor nieuwe functies in het landelijk gebied.

Het Omgevingsplan bevat uitgangspunten voor onder andere de volgende onderwerpen:

  • Schaalvergroting in de landbouw;
  • Intensieve veehouderij;
  • Bollenteelt;
  • Hergebruik (voormalig) agrarische bebouwing;
  • Nevenfuncties bij agrarische bedrijven;
  • Windenergie;
  • Recreatie en toerisme;
  • Natuur;
  • Landschap en cultuurhistorie;
  • Archeologie.

Provinciaal beleid schaalvergroting

  • Nieuwe (agrarische) bouwvlakken worden in principe niet toegestaan.
  • Bestaande bouwvlakken mogen doorgroeien tot een oppervlakte van maximaal 2,5 hectare.
  • Bij de vergroting van agrarische erven, moet eerst worden gekeken of er intensivering van het bestaande perceel mogelijk is.
  • Daarnaast moet er sprake zijn van een (volwaardig) agrarische bedrijfsvoering, moet de erfsingel worden hersteld en de verkeersafwikkeling veilig zijn.

Provinciaal beleid intensieve veehouderij

De intensieve veehouderij kan zich ontwikkelen binnen de in het bestemmingsplan aangegeven grenzen van het bestaande bouwvlak. Wanneer een ondernemer kan aantonen dat grotere bedrijfsgebouwen en vergroting van het agrarisch bouwvlak nodig zijn om te kunnen voldoen aan de huisvesting of dierenwelzijnseisen, is een groter bouwvlak toegestaan.

Archeologie

De provincie maakt in haar beleid onderscheid in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en de Top-10 archeologische locaties. De provincie richt zich in PArK'en op de ontsluiting en integrale instandhouding van de archeologische waarden in samenhang met aardkundige en landschappelijke waarden. De Top-10 vertegenwoordigt een dwarsdoorsnede van de Flevolandse archeologie. De provincie vindt het van wezenlijk belang dat de Top-10 locaties behouden blijven. Archeologische aandachtsgebieden tot slot, zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden.

Natuur

Ongeveer de helft van Flevoland (de Oostvaardersplassen, de Lepelaarplassen en vrijwel alle grote wateren) is aangewezen als speciale beschermingszone (SBZ) onder de Europese Vogelrichtlijn en maakt daarmee onderdeel uit van het internationale natuurnetwerk Natura 2000. Enkele delen van deze gebieden zijn tevens aangemeld als beschermingszone onder de Habitatrichtlijn. De Natura 2000 gebieden vormen samen met een groot deel van de binnendijkse natuurgebieden het Flevolandse deel van de nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Doel van de EHS is de realisatie van een robuust landelijk samenhangend netwerk van natuurgebieden dat voldoende (leef-)ruimte biedt voor soorten en waarden die karakteristiek zijn voor de Nederlandse natuur. De EHS moet in 2018 gereed zijn. In het provinciale gebiedsplan voor natuur en landschap is verder uitgewerkt welke natuurkwaliteit gerealiseerd moet worden en welke gebieden, aanvullend op reeds bestaande natuurgebieden, begrensd zijn als nieuwe natuur. De robuustheid, samenhang en specifieke kwaliteiten zijn nog te gering. De ambitie van de provincie is om de EHS en het Natura 2000 netwerk een robuustheid te geven die voldoet aan de opgaven vanuit de Europese Unie en het rijk. In Flevoland zijn er vooral opgaven voor het instandhouden en verder ontwikkelen van de natuurwaarden voor moerassen, open water, natte bosgebieden en het open agrarisch gebied. De relatie tussen de binnendijkse en de buitendijkse natuurgebieden kan versterkt worden door binnendijks meer natte leefgebieden te realiseren. De provincie Flevoland wil natuur beschermen en ontwikkelen, maar ook ruimte hebben om andere maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw en recreatie optimaal vorm te geven. De natuurwetgeving hanteert een 'nee, tenzij'-regime: nieuwe activiteiten zijn niet toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat de beschermde habitats en soorten daarvan geen schade ondervinden. Slechts indien een blijvende gunstige staat van instandhouding voor soorten en habitats gegarandeerd is, kan 'nee, tenzij' worden omgebogen in een door de provincie gewenst 'ja, want'. De provincie maakt hiervoor gebruik van een systeem van saldobenadering. Het uitgangspunt van deze benadering is dat de maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen zodanig vorm worden gegeven dat zij elkaar niet belemmeren, maar versterken. Als elders binnen het Flevolandse natuursysteem een vergelijkbare of grotere verbetering wordt gerealiseerd, kan plaatselijk een verslechtering van de natuurkwaliteit acceptabel zijn. De uitwerking van de saldobenadering is voor het Natura 2000 netwerk en de EHS verschillend, omdat op grond van de wettelijke kaders voor beide verschillende afwegingscriteria gelden. De saldobenadering is uitgewerkt in de nota 'Spelregels EHS, EHS-kaart en EHS-doelbenadering' Uitwerking 7 Spelregels Ecologische Hoofdstructuur. Van de ontwikkeling van het Oostvaarderswold is overigens geen sprake meer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBuitengebied2016-va01_0004.jpg"

Figuur: Ecologische hoofdstructuur ( Bron: Omgevingsplan Flevoland)

Landschap en cultuurhistorie

In de twintigste eeuw is het typisch Flevolandse landschap ontstaan zoals wij het nu kennen. Als onderdeel van het Zuiderzeeproject werden de IJsselmeerpolders drooggelegd. Vele bouwkundige objecten en landschappelijke structuren herinneren aan deze inpolderings- en ontginningsfase en zijn nog steeds in het landschap zichtbaar.

De provincie wil de Flevolandse karakteristieken behouden door deze in te zetten als ruimtelijke kwaliteit ter versterking van nieuwe ontwikkelingen. Daartoe maakt de provincie onderscheid tussen landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten en basiskwaliteiten. Tot de kernkwaliteiten worden die elementen en patronen gerekend die bepalend zijn voor het karakter van Flevoland, waarmee de essentie van het polderconcept wordt gewaarborgd. In de planperiode wil de provincie samen met de gebiedspartners een selectie maken van de meest waardevolle elementen van het landschap die tot het zogenaamde landschappelijke casco behoren. Voor zowel de cultuurhistorische als de landschappelijke kernkwaliteiten als de landschapskunstwerken is het beleid gericht op behoud en versterking. Hierin vervult de provincie een actieve rol.

Naast de kernkwaliteiten valt een aantal cultuurhistorische en landschappelijke elementen en patronen in de categorie basiskwaliteit. Het gaat dan om openheid, de verkavelingstructuur, het bijzondere stedenbouwkundige concept van Nagele en het werkeiland Lelystad-Haven, de gemalen, hoge bruggen en de voormalige Zuiderzeekustlijn en de erfbeplanting. De provincie draagt voor deze elementen en patronen geen directe verantwoordelijkheid, maar wil wel met de gebiedspartners in dialoog blijven over het behoud en ontwikkeling van deze elementen en patronen. De provincie verwacht van de gemeenten dat zij bij de besluitvorming over nieuwe ontwikkelingen expliciet rekening houden met de cultuurhistorische en landschappelijke kern- en basiskwaliteiten en dat zij nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk inpassen. De cultuurhistorie kan ook als inspiratie dienen voor nieuwe ontwerpen.

De provincie wil samen met de gemeenten uitwerking geven aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden door hieraan in de speerpuntgebieden vroegtijdige en volwaardige aandacht te besteden in de vorm van een ontwerpvisie of landschapsontwikkelingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBuitengebied2016-va01_0005.jpg"

Figuur: Landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten (Bron: Omgevingsplan Flevoland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBuitengebied2016-va01_0006.jpg"

Figuur: Landschappelijke en cultuurhistorische basiskwaliteiten (Bron: Omgevingsplan Flevoland)

Het Provinciaal vormt een belangrijk kader voor het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan buitengebied. Het bestemmingsplan wordt binnen de bandbreedte van het beleid van de provincie vormgegeven.

3.3.2 Verordening voor de Fysieke Leefomgeving

In de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving (2012) zijn juridische regels opgenomen ter bescherming van:

  • de bodem;
  • het (grond)water;
  • provinciale wegen;
  • regionale waterkeringen;
  • stiltegebieden;
  • Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden.


In 2014 zijn ook regels vastgelegd voor de Ecologische Hoofdstructuur.

In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen ter bescherming van:

  • Het waterwingebied en het grondwaterbeschermingsgebied;
  • Het stiltegebied Horsterwold (zie artikel 41 Algemene wijzigingsregels);
  • En de archeologische locatie aan de Nijkerkerdijk.

De boringsvrije zones betreffen de gehele gemeente. Daarvoor is geen specifieke regeling opgenomen. Verwezen wordt naar de provinciale verordening. De boringsvrije zone is bedoeld om te voorkomen dat voor bepaalde werkzaamheden vanaf een zekere diepte de bodem niet wordt geroerd, doorboord of anderszins doordrongen.

3.3.3 Verordening Groenblauwe Zone

Op 11 december 2008 hebben Provinciale Staten de Verordening Groenblauwe Zone vastgesteld. Met deze verordening wil de provincie de verwezenlijking van een robuuste ecologische verbinding tussen de Oostvaardersplassen en de Veluwe bevorderen. De groenblauwe zone biedt tevens ruimte voor de provinciale wateropgave, de natuuropgave (vanwege ontwikkelingen elders in de provincie) en recreatieve doeleinden. Het doel van de verordening is het stimuleren van activiteiten die de daadwerkelijke realisatie van de groenblauwe zone dichterbij brengen en te voorkomen dat de gronden in het gebied minder geschikt worden voor die realisatie.

Ondanks dat het plan voor Oostvaarderswold niet doorgaat, blijft de Verordening nog enige tijd van kracht voor natuurontwikkeling en/of natuurcompensatie.

3.3.4 Programma Nieuwe Natuur

In oktober 2013 is het programma Nieuwe Natuur gestart. De provincie heeft ondernemers, bewoners, terreinbeherende organisaties en gemeenten uit Flevoland gevraagd om met plannen voor de creatie van nieuwe natuur te komen. Het doel is daarbij om toegankelijke natuur te realiseren, met ruimte voor recreatie.

Uit alle ingediende ideeën zijn 22 projectvoorstellen voortgekomen, die op 14 verschillende locaties in Flevoland uitgevoerd zullen worden. Een aantal van deze projectvoorstellen liggen in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied 2016.

Afspraken over de realisatie van de projecten worden vastgelegd in een realisatieovereenkomst. Omdat voor de projecten binnen het plangebied, met uitzondering van het project "Kop van Horsterwold", nog geen realisatieovereenkomsten zijn getekend, wordt hier nog geen rechtstreekse bestemming aan gegeven. Wel bevat de bestemming 'Agrarisch' een wijzigingsbevoegdheid naar 'Natuur'. Aan de realisatie van de Nieuwe Natuurprojecten kan te zijner tijd worden meegewerkt door het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. Deze kan pas worden toegepast nadat de uitvoerbaarheid is aangetoond.

Het project "Kop van Horsterwold" is onherroepelijk vergund en om die reden planologisch ingepast.

3.3.5 Noodverordening Wind

De provincie Flevoland heeft met betrekking tot windenergie de doelstelling dat met minder windmolens meer energie wordt geproduceerd. Het beleid voor het opschalen en saneren van windmolens is neergelegd in het Omgevingsplan Flevolanden de Beleidsregel Windmolens 2008. In het kader van dit beleid is een proces in gang gezet waarmee vanuit de huidige windmoleneigenaren initiatieven worden ontwikkeld voor het opschalen en saneren van windmolens. Daarnaast heeft het Rijk beleid voor windenergie opgenomen in de Rijksstructuurvisie Wind op land. Hierin zijn binnen Flevoland zoekgebieden voor nieuwe windmolens aangegeven.

Tot het moment dat de nieuwe plannen voor windmolens zijn uitgekristalliseerd, is het ongewenst dat er nieuwe windmolens worden opgericht of bestaande worden vervangen. Om dit te kunnen waarborgen is op 18 februari 2015 de Noodverordening wind vastgesteld. Deze noodverordening vormt de basis voor de juridische regeling met betrekking tot windmolens. Er worden geen mogelijkheden geboden voor nieuwe windturbines en de bestaande windturbines zijn onder het overgangsrecht gebracht.

3.3.6 Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied

Deze beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied (2008) biedt de mogelijkheid om meer ruimte te bieden aan niet-agrarische activiteiten voor de verdere ontwikkeling van de landbouw en van de economische dragers in het landelijk gebied.

De beleidsregel is in het bestemmingsplan verwerkt.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Waterbeheerplan Zuiderzeeland

Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Zuiderzeeland bevat het beleid op het gebied van de waterhuishouding. De hoofddoelen van het waterschap betreffen 'veiligheid', 'voldoende water' en 'schoon water'. Aan de hand van deze hoofddoelen worden de doelstellingen voor de planperiode 2010-2015 beschreven.

Watergangen van het hoofdwatersysteem in het plangebied krijgen een waterbestemming. Daarnaast worden regels opgenomen ter bescherming van de primaire en regionale waterkeringen (vrijwaringszone - dijk) .

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBuitengebied2016-va01_0007.jpg"

Figuur: kaartfragment legger keringen, met daarop aangegeven de waterkeringen in het plangebied (bron: legger keringen waterschap Zuiderzeeland)

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Zeewolde 2022

Op 25 april 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2022 vastgesteld. De Structuurvisie vormt een richtinggevend kader voor ruimtelijke ontwikkelingen in de periode tot aan 2022.

In de Structuurvisie 2022 zijn de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid voor de komende 10 jaar vastgelegd. De kwalitatieve afronding van het dorp Zeewolde staat daarbij centraal. Ten aanzien van de recreatieve ontwikkeling van de gemeente is onderscheid gemaakt tussen een zoekgebied voor grootschalige recreatie bij het Hulkesteinse Bos en een zone rond het dorp voor de meer kleinschalige recreatieve activiteiten. Andere thema's die in de Structuurvisie 2022 aan bod komen zijn gezondheid en welzijn, duurzaamheid, landbouw en bedrijvigheid.


In het Horsterwold en de Transformatiezone Randmeer wordt ingezet op een versterking van de recreatieve functie, met name in het gebied grenzend aan de kern Zeewolde. In de transformatiezone liggen rond de kern Zeewolde de gebiedskwaliteiten bos, water en het open agrarisch gebied. Op de overgangen tussen de gebieden ziet de gemeente de komende periode ruimte voor gebiedsontwikkelingen. Daarbij geldt dat de bestaande gebiedskwaliteiten de basis moeten vormen in de ontwikkelingen. Bij de ontwikkelingen staat de diversiteit voorop. Er ontstaan op deze scheidingslijn nieuwe, hoogwaardige, afwisselende leef- en verblijfmilieus met een toegevoegde waarde voor Zeewolde. De kern van het Horsterwold is daarentegen gericht op natuurbeleving.

Het bestemmingsplan Buitengebied is overwegend conserverend van aard. In het plan worden de huidige gebiedskwaliteiten vastgelegd. Nieuwe grootschalige gebiedsontwikkeling wordt met dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Wanneer dergelijke ontwikkelingen aan de orde zijn, wordt hiervoor een aparte planprocedure doorlopen. Wel bevat het bestemmingsplan wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden om perceelsgebonden ontwikkelingen mogelijk te maken. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven of de realisatie van kleinschalige recreatieve ontwikkelingen aan de rand van het Horsterwold.

3.5.2 Beleidsregels Randbeplanting buitengebied Zeewolde

Bij de uitbreiding van agrarisch bedrijven maakt de gemeente Zeewolde gebruik van de notitie 'Beleidsregels Randbeplanting buitengebied Zeewolde'. Deze notitie, die opgenomen is in bijlage 1 Beleidsregels Randbeplanting Buitengebied Zeewolde bevat onder andere de volgende uitgangspunten:

  • Per bouwperceel moet beplanting op zij- en achterkant van het erf zijn.
  • De strook waar de beplanting staat moet minimaal 6 meter breed zijn.
  • Er moet een beplantingsplan worden gemaakt.

In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied zijn deze uitgangspunten opgenomen als afwijkings- en wijzigingscriteria voor de uitbreiding van agrarische bouwpercelen. De bestaande erfsingel wordt beschermd door een omgevingsvergunningenstelsel op te nemen.

Zie ook paragraaf 5.1.3 Landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit

3.5.3 Huisvesting arbeidsmigranten

In 2012 heeft de gemeente Zeewolde het beleid voor de huisvesting van arbeidsmigranten in het buitengebied herzien. De regeling maakt onderscheid tussen kortdurend verblijf in tijdelijke voorzieningen (maximaal 12 aaneengesloten weken) en langer tijdelijk verblijf in permanente voorzieningen.


Voor permanente voorzieningen moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Het college van B&W wil alleen vergunning verlenen voor huisvestingsvoorzieningen in de vorm van een logiesgebouw op een agrarisch bouwperceel. Daar zijn de volgende voorwaarden aan verbonden:

  • maximaal 50 personen;
  • bebouwing met een oppervlakte van maximaal 1.000 m2;
  • wintersluiting (tussen 1/11 en 15/3);
  • voldoende randbeplanting;
  • verhaalsovereenkomst planschade (in verband met eventuele benadeling van derden);
  • het waarborgen van brandveiligheid. In bestaande gebouwen is dat in de meeste gevallen een lastige opgave, zodat de voorkeur uitgaat naar nieuwbouw.


Daarnaast gelden de gebruikelijke wettelijke vereisten voor logiesgebouwen. De meest recente regels voor tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in permanente voorzieningen zijn opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied.

3.5.4 Beleidsnota recreatie en toerisme

In de beleidsnota Recreatie en Toerisme (2009) is omschreven binnen welke randvoorwaarden de toeristische sector zich kan ontwikkelen tot 2015. In de nota wordt voort gebouwd op het recreatie profiel dat samen met de recreatiesector is opgesteld. In ruimtelijke zin is met name de verbreding van het verblijfsrecreatie aanbod van belang. De kampeer- en bungalow sector zijn sterk vertegenwoordigd. Kleinschalige accommodaties zijn er relatief weinig.

Kleinschalige kampeerterreinen (minicamping)

Voor het behoud van een diversiteit aan kampeer vormen wil de gemeente het onderscheid tussen reguliere en kleinschalige kampeerterreinen blijven hanteren. In het bestemmingsplan Buitengebied wordt geregeld dat bij agrarische bedrijven in principe met ontheffing kleinschalige kampeerterreinen mogelijk zijn met maximaal 20 toeristische kampeermiddelen. Stacaravans zijn op de kleinschalige kampeerterreinen niet toegestaan.

Op basis van de beleidsnota Recreatie en Toerisme wil de gemeente verder:

  • paal kamperen mogelijk maken;
  • trekkershutten mogelijk maken op minicamping en kampeerterreinen;
  • open staan voor nieuwe kampeer vormen;
  • de vestiging van bed- en breakfast stimuleren en ondersteunen;
  • groepsaccommodaties met een positieve grondhouding benaderen.

Bedrijfsmatige exploitatie

De gemeente streeft naar recreatiebedrijven die (nagenoeg) uitsluitend bedrijfsmatig worden geëxploiteerd. In bestaande situaties waar van een dergelijke exploitatie geen sprake is, kan dat niet worden afgedwongen. In nieuwe situaties zal de gemeente telkens een dergelijke exploitatie eisen. In die situaties geldt een expliciet verbod om de recreatieobjecten als permanente dan wel tweede woning te gebruiken.

Permanente bewoning

Permanente bewoning van recreatiewoningen is om verschillende redenen ongewenst in Zeewolde. Het is wettelijk niet toegestaan, het tast het recreatieve karakter van verblijfsaccommodaties aan, hierdoor komen minder toeristische bedden (verhuur) beschikbaar en handhaving is een tijdrovende en kostbare aangelegenheid. In het bestemmingplan zijn beperkende voorwaarden opgenomen t.a.v. de maximale inhoudsmaat, goot- en nokhoogtes ed. Daarnaast geldt bij nieuwbouw een verhuurplicht voor recreatiewoningen en een verbod om de recreatiewoning als tweede woning te gebruiken.

De gemeente zet in op een versterking van het recreatieve aanbod binnen de gemeente. Er liggen kansen op het versterken van het aanbod van kleinschalige recreatieve voorzieningen, zoals logies en ontbijt en kamperen bij de boer. In het bestemmingsplan zijn mogelijkheden opgenomen om kleinschalige recreatieve voorzieningen te realiseren.

3.5.5 Archeologische beleidskaart Zeewolde

In 2009 heeft de gemeente Zeewolde eigen archeologiebeleid vastgesteld. Op basis van een archeologische beleidskaart kan worden vastgesteld of voor gebieden een archeologische verwachtingswaarde geldt. Gekoppeld aan de verwachtingswaarde geldt een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen van een bepaalde omvang. De meest streng beschermde categorie betreft archeologisch waardevolle gebieden die op grond van de Monumentenwet zijn beschermd. Gebieden waar weinig of geen archeologische sporen worden verwacht, zijn vrijgegeven voor bodemingrepen.

In het voorontwerpbestemmingsplan wordt geen beschermende regeling toegekend op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid van 2009. Dit geactualiseerde eigen gemeentelijke beleid is door de gemeenteraad op 24 maart 2016 vastgesteld.

3.5.6 Beleidsnotitie mest- en biomassavergistings-installaties in Zeewolde

In de beleidsnotitie 'Mest- en biomassavergistingsinstallaties in Zeewolde (2013)' wordt beschreven hoe de gemeente wil omgaan met de co-vergisting en mono-vergisting van mest. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen boerderijvergisters en buurtvergisters. Boerderijvergisters mogen een verwerkingscapaciteit hebben van maximaal 6.000 ton/jaar. Bij boerderijvergisters gaat het om mest van het eigen bedrijf (monovergisters) al dan niet aangevuld met co-producten (co-vergisters). Voor buurtvergisters geldt een grens van 36.000 ton/jaar.

In het bestemmingsplan zijn boerderijvergisters mogelijk gemaakt. Voor buurtvergisters moet een aparte planprocedure worden doorlopen.

3.5.7 Zeewolde gaat voor de wind

De nota "Zeewolde gaat voor de wind" (Nota van uitgangspunten en ambities, 2012) bevat de uitgangspunten die Zeewolde hanteert voor de planprocessen van het Regioplan en de Rijksstructuurvisie alsmede de input voor de concrete gebiedsplannen van initiatiefnemers. De gemeente is en blijft daarmee voorstander van windenergie, maar geeft met haar visie sturing aan de plaatsing van nieuwe windmolens. Centraal in de visie is staat het opschalen en saneren van het bestaande windmolenbestand.

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe windturbines of hogere windturbines mogelijk gemaakt (zie hiervoor 3.3.5). Daarvoor moet een aparte planologische procedure worden gevolgd. De bestaande lijnopstellingen aan de Zuidlob en de Sternweg worden positief bestemd, dit in tegenstelling tot de overige windmolens.


Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Bij realisatie van nieuwe ontwikkelingen dient, met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan, te worden onderzocht of in de toekomst sprake is van een goede omgevingssituatie. Daarbij wordt getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

4.1 Planmer

4.1.1 Normstelling en beleid

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een planMER voor strategische en kaderstellende plannen en een projectMER of een mer-beoordelingsplicht voor concrete projecten. Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het plan:

  • kaderstellend is voor een toekomstig besluit over mer-(beoordelings)plichtige activiteiten: bijvoorbeeld bedrijfsactiviteiten die in het kader van de omgevingsvergunning milieu mer-(beoordelings)plichtig zijn;
  • mogelijkheden biedt voor activiteiten die een significant negatief effect kunnen veroorzaken op Natura 2000-gebieden (het opstellen van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is noodzakelijk).


Planmer-plicht

De nieuwvestiging, uitbreiding of wijziging is een vergunningsaanvraag voor veehouderij (een omgevingsvergunning) vanaf een bepaalde omvang mer- of mer-beoordelingsplichtig. Deze merg-(beoordelings)plicht is afhankelijk van het aantal dieren waarop het initiatief betrekking heeft. De drempelwaarden waarbij dit van toepassing is, zijn opgenomen in de C- en D-lijst bij het Besluit-mer. Kaderstellende plannen, die het toetsingskader voor deze vergunningsaanvragen, zijn planmerplichtig.


Door de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, is het mogelijk dat toekomstige uitbreidingen drempelwaarden uit het Besluit mer overschrijden, waardoor het bestemmingsplan het kader vormt voor mogelijk toekomstige besluiten over mer(-beoordelings)plichtige activiteiten. Daarbij gaat het onder andere om ontwikkelingsruimte voor grondgebonden veehouderijen. Om deze reden moet voor het bestemmingsplan een planMER worden gemaakt.


Er is tevens sprake van een planmer-plicht, omdat in het kader van de Natuurbeschermingswet een passende beoordeling moet worden opgesteld. Dit vanwege de mogelijke vermestende- en verzurende effecten als gevolg van stikstofdepositie die worden veroorzaakt door het uitbreiden van de veestapel (ook wel ammoniakdepositie genoemd).


Doel en procedure planMER

Doel van een planMER is het integreren van milieuoverwegingen tijdens de besluitvorming over een bestemmingsplan. Daarbij dient te worden getoetst of de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt, leidt tot belangrijke negatieve milieueffecten. Waar relevant, dient te worden bekeken op welke wijze negatieve effecten kunnen worden beperkt of voorkomen (of positieve effecten kunnen worden versterkt).


De planmer-procedure bestaat uit de volgende stappen:

  • openbare kennisgeving opstellen planMER en bestemmingsplan;
  • raadpleging bestuursorganen en inspraak over reikwijdte en detailniveau van het planMER;
  • opstellen planMER en ontwerpbestemmingsplan;
  • terinzagelegging planMER met ontwerpbestemmingsplan Buitengebied (zienswijzen);
  • toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r.;
  • vaststelling bestemmingsplan: het planMER wordt door de gemeenteraad betrokken bij de besluitvorming over het bestemmingsplan en vormt een bijlage bij het plan.


Notitie reikwijdte en detailniveau

In een Notitie reikwijdte en detailniveau (NRD) is beschreven op welke wijze in het planMER de milieueffecten inzichtelijk worden gemaakt. Door publicatie van de notitie hebben overlegpartners de mogelijkheid gekregen om te reageren op de reikwijdte en het detailniveau van het planMER. De NRD heeft ook voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn reacties binnengekomen op de NRD. Deze reacties zijn beantwoord in een apart memo. Op een aantal punten zijn aanpassingen opgenomen in (de reikwijdte en het detailniveau van) het MER.

4.1.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Voor het buitengebied is een nieuw bestemmingsplan opgesteld, dat in de basis conserverend is; rechten uit het oude bestemmingsplan worden zoveel mogelijk overgenomen. Het bestemmingsplan biedt bij recht (ruime bouwpercelen) en via wijzigingsbevoegdheden echter ook mogelijkheden om agrarisch bedrijven uit te breiden. Om deze reden is voor het bestemmingsplan een planMER worden gemaakt. Er is tevens sprake van een planmer-plicht omdat in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 een passende beoordeling moet worden opgesteld. Dit vanwege de mogelijke vermestende- en verzurende effecten als gevolg van stikstofdepositie die worden veroorzaakt door het uitbreiden van de veestapel (ook wel ammoniakdepositie genoemd).

Het planMER is als bijlage 3 PlanMER bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Opzet van het planMER

In het planMER zijn per milieuthema de huidige milieusituatie en eventuele autonome ontwikkelingen beschreven: samen vormen dit de zogenaamde referentiesituatie. De referentiesituatie bevat een beschrijving van de binnen het plangebied aanwezige waarden (landschap, cultuurhistorie, archeologie, natuur) en dient als vergelijkingsbasis voor de beschrijving van de effecten.

Per milieuthema is een beschrijving opgenomen van de (potentiële) milieugevolgen als gevolg van de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt. Dit wordt het voornemen genoemd. De ontwikkelingsruimte voor de veehouderij vormt de directe aanleiding voor het opstellen van het planMER en neemt daarom een belangrijke plaats in de effectbeschrijvingen in. Op basis van jurisprudentie moet bij de beschrijving van effecten rekening worden gehouden met de maximale benutting van de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan. Het hierboven beschreven voornemen gaat daar dan ook vanuit.

Naast het voornemen is gekeken naar drie alternatieve invullingen van het plan:

  • Bij het alternatief 'minder schaalvergroting' wordt uitgegaan dat van minder schaalvergroting dat agrarische bouwvlakken voor grondengebonden agrarische bedrijven maximaal 1,5 hectare groot worden.
  • Met het alternatief 'geen omzetting' is de omzetting van akkerbouw naar een veehouderij-bedrijf niet mogelijk.
  • Tot slot is gekeken naar het alternatief 'ruimere schaalvergroting' waarbij agrarische bouwpercelen van 3 hectare worden toegestaan.

Aanvullend op deze alternatieven is voor het aspect stikstofdepositie ook een trendscenario doorgerekend. Bij dit scenario wordt er vanuit gegaan dat de veestapel zich in de komende 10 jaar net zo ontwikkelt als in de afgelopen 10 jaar. Daarmee geeft het trendscenario een veel realistischer beeld van de ontwikkeling van de stikstofdepositie dan het voornemen.

Het planMER gaat niet alleen in op de effecten van de veehouderijen, maar ook op de effecten als gevolg van andere ontwikkelingsmogelijkheden. Het gaat om relatief kleinschalige ontwikkelingen, waaraan in de regels strikte voorwaarden worden gesteld zoals de mogelijkheid een kleinschalig kampeerterrein op te richten, mogelijkheden voor opgaande teelten (fruitteelt) aansluitend op dorpen en ruimte voor ruimte. Gezien de aard en omvang van deze ontwikkelingsruimte wordt voor deze mogelijkheden volstaan met een kwalitatieve effectbeschrijving op hoofdlijnen.

Uit de effectbeschrijving en -beoordeling in het planMER blijkt dat effecten over het algemeen een beperkte geografische reikwijdte hebben. Het studiegebied valt daardoor grotendeels samen met het plangebied. Uitzondering daarop vormt het thema stikstofdepositie. Hiervan reiken de effecten ook buiten de gemeente.

Milieueffecten en maatregelen

Natura 2000

In de passende beoordeling wordt ingegaan op de effecten van verzuring en vermesting als gevolg van stikstofdepositie. Uit de passende beoordeling volgt dat bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden uit de bestemmingsplannen significante negatieve effecten voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden, niet zijn uit te sluiten. Dit komt omdat de kritische depositiewaarden die van toepassing zijn op de gevoelige habitats in de omgeving, in de huidige situatie al worden overschreden door de achtergronddepositie.

Wanneer wordt uitgegaan van een trendmatige groei van de veestapel, is de toename van de stikstofdepositie vanuit Zeewolde veel beperkter. Maar ook in dit geval kunnen significant negatieve effecten niet worden uitgesloten. In het MER zijn daarom verschillende mitigerende maatregelen uitgewerkt.

Overige milieuaspecten

Ten aanzien van de overige milieuthema's is in het MER het volgende geconcludeerd:

  • Ten aanzien van veruit de meeste toetsingscriteria scoort het bestemmingsplan beperkt negatief of neutraal.
  • Het alternatief geen omschakeling is positiever uit oogpunt van het woon- en leefklimaat, omdat er minder veehouderij-activiteiten in het plangebied kunnen plaatsvinden. Ook zijn de effecten van dit alternatief voor het landschap minder groot, omdat akkerbouwbedrijven over het algemeen minder ruimte in beslag nemen en minder snel leiden tot aantasting van landschappelijke structuren.
  • De alternatieven met minder schaalvergroting leiden tot beperktere effecten dan het voornemen, maar zijn onderling niet heel onderscheidend.
  • Het alternatief ruimere schaalvergroting leidt voor een aantal aspecten tot negatieve effecten. Met name op het gebied van landschap, cultuurhistorie en archeologie scoort dit alternatief negatiever dan de andere alternatieven. Ook voor geurhinder is sprake van negatievere effecten.

Een overzicht van de verschillende effecten is opgenomen in de onderstaande tabel.

Toetsingscriteria   Voornemen   Geen omschakeling   Minder schaalvergroting GB   Minder schaalvergroting IV   Ruimere schaalvergroting   Trend *  
Bodem en water   Bodemopbouw   -/0   -/0   -/0   -/0   -/0   n.v.t.  
  Waterberging- en afvoer   -/0   -/0   -/0   -/0   -/0   n.v.t.  
  Waterkwaliteit   -/0   0   0   0   -/0   n.v.t.  
Landschap,
cultuurhistorie en archeologie  
Landschappelijke en cultuurhistorische structuren   -   -/0   -/0   -/0   -   n.v.t.  
  Openheid   -   -/0   -/0   -/0   -   n.v.t.  
  Erfsingels   -/0   -/0   -/0   -/0   -/0   n.v.t.  
  Stilte en duisternis   -   -/0   -/0   -/0   -   n.v.t.  
  Archeologische waarden   -/0   -/0   -/0   -/0   -   n.v.t.  
Ecologie   Natura 2000   --
 
--
 
--
 
--
 
--
 
--  
  EHS   0   0   0   0   0   n.v.t.  
  Beschermde soorten   -/0   -/0   -/0   -/0   -/0   n.v.t.  
Leefomgeving   Verkeershinder   -/0   -/0   -/0   -/0   -/0   n.v.t.  
  Luchtkwaliteit   -/0   -/0   -/0   -/0   -/0   n.v.t.  
  Geluidgehinderden   -/0   -/0   -/0   -/0   -/0   n.v.t.  
  Geurhinder   -/0   0   -/0   -/0   -   n.v.t.  

Tabel 2 Overzicht milieueffecten

Voorkeursalternatief

In het bestemmingsplan worden de volgende mitigerende maatregelen opgenomen:

  • Lichtmasten van paardrijbakken, mogen maximaal 5,00 meter hoog zijn en moeten op de rijbak zelf gericht zijn.
  • Ter bescherming van het zeer open deelgebied aan de westzijde van de gemeente, wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Openheid' opgenomen. Overige landschapsbepalende elementen worden voldoende beschermd door de bestemming die aan wegen en dijken zijn gegeven.
  • In de planregels is een verbodsbepaling opgenomen waarmee de toename van ammoniakemissie niet is toegestaan (zie voorts 5.30). Met deze formulering is een toename van de stikstofdepositie op planniveau uitgesloten, maar kan op projectniveau aan ontwikkelingen worden meegewerkt. In de eerste plaats kunnen binnen het bedrijf/project maatregelen worden genomen die de emissie beperken en kan een uitbreiding van dat agrarische bedrijf mogelijk zijn (interne saldering). Daarnaast biedt de PAS mogelijkheden om, wanneer er voldoende ontwikkelingsruimte is in de Natura 2000 gebieden, mee te werken aan projecten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Na een korte toelichting op het nieuwe wettelijke kader, wordt dit onderstaand toegelicht.

Natuurbeschermingswet, Programmatische Aanpak Stikstof en bestemmingsplan
Op 1 juli 2015 is de Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. De PAS draagt bij aan het oplossen van de impasse die op het gebied van stikstofdepositie is ontstaan bij de vergunningverlening voor ontwikkelingen die leiden tot een toename van de stikstofdepositie.

De PAS bevat een gebiedsgerichte aanpak die is gebaseerd op het principe van salderen. Door het bewerkstelligen van een dalende achtergrondconcentratie en het treffen van beheersmaatregelen in Natura 2000-gebieden, wordt ruimte gecreëerd voor economische ontwikkelingen.

De PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie. Door deze maatregelen kunnen in en rondom de Natura 2000-gebieden nieuwe economische activiteiten worden toegelaten, omdat er door de te nemen maatregelen depositieruimte/ontwikkelingsruimte ontstaat. Hierbij is de werkwijze van de PAS als volgt:
- Projecten met een depositie kleiner dan 0,05 mol/ha/jaar zijn vrijgesteld;
- Voor projecten die onder de grenswaarde van 1 mol/ha/jaar blijven, geldt een meldingsplicht;
- Voor projecten boven 1 mol/ha/jaar moet ontwikkelingsruimte worden toegekend door de provincie als bevoegd gezag (mits er ontwikkelingsruimte is). Voor de toedeling van deze ruimte is het van belang welke beleidsregels de provincie hiervoor vaststelt;
- Ontwikkelingen die zijn opgenomen als prioritair project in de PAS hebben hiermee reeds ontwikkelingsruimte toebedeeld gekregen.

In Flevoland liggen geen Natura 2000 gebieden die stikstofgevoelig zijn. Het Rijk en de provincies hebben projecten kunnen opgeven die van nationaal of provinciaal maatschappelijk belang zijn, de zogenaamde prioritaire projecten. De provincie Flevoland heeft ervoor gekozen om de autonome ontwikkeling van de veehouderij onder te brengen in drie verschillende prioritaire projecten. Voor deze prioritaire projecten is op voorhand ontwikkelingsruimte gereserveerd in de PAS-gebieden van de buurprovincies.

In de Handreiking PAS voor aanvragers (Provincie Flevoland, 16 juni 2015) wordt uitgelegd hoe de toedeling van ontwikkelruimte voor prioritaire projecten verloopt:
- om te waarborgen dat in Flevoland ongeveer 100 veehouderijen zich kunnen ontwikkelen is een ruimtelijke zonering ingesteld. De beschikbare ontwikkelruimte is verdeeld in 3 prioritaire projecten met de zones: 5-0 km, 10-5 km en 99-10 km afstand van de Natura 2000 gebieden;
- Zeewolde is gelegen binnen de zones op 10-5 en 99-10 km afstand van Natura 2000-gebieden (zie onderstaande figuren). Binnen deze zones kan ongeveer 195.000 kg ammoniak respectievelijk 84.000 kg ammoniakemissie worden vergund;
- voor ontwikkelingen die passen binnen de definitie van het prioritair project en vallen tussen de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jr en 1 mol/ha/jr, moet een melding worden ingediend bij de provincie Flevoland;
- voor projecten die boven de hierboven beschreven drempelwaarde gaan, moet een vergunning worden aangevraagd bij het bevoegd gezag van het Natura 2000-gebied;
- pas bij de besluitvorming over de omgevingsvergunning wordt de ontwikkelingsruimte toegedeeld en vervolgens via Register van de ontwikkelingsruimte afgeboekt.

In de Natuurbeschermingswet wordt onderscheid gemaakt in plannen en projecten. De PAS is bedoeld ter onderbouwing van de vergunningverlening in het kader van de Natuurbeschermingswet. Van belang is dat een regulier bestemmingsplan een plan is, en niet wordt gezien als toestemmingsbesluit in het kader van de PAS.

Omdat een bestemmingsplan geen project is onder de Natuurbeschermingswet en geen toestemmingsbesluit onder de PAS, kan voor een bestemmingsplan geen ontwikkelingsruimte worden geclaimd uit de PAS. Wel zegt het PAS iets over de uitvoerbaarheid van ontwikkelingen die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Ontwikkelingen met een depositie kleiner dan 1 mol/ha/jaar zijn onder het PAS meldingsplichtig. Daarnaast geldt voor Flevoland specifiek dat uitbreiding van veehouderij is aangemeld als prioritair project in het kader van de PAS. Er is daarmee op voorhand ontwikkelingsruimte gereserveerd.

Omdat in de gemeente Zeewolde in 2016 245 agrarische bouwpercelen aanwezig zijn en de maximale depositie van het voornemen 176,2 mol/ha/jr bedraagt, kan worden gesteld dat veel individuele ontwikkelingen in het kader van de PAS zonder meer vergunbaar zijn. Wanneer de maximale bouwmogelijkheden van elk bouwperceel worden benut, bedraagt de depositietoename per perceel namelijk gemiddeld 0,54 mol/ha/jr. Veruit de meeste ontwikkelingen zijn daarmee meldingsplichtig en kunnen onder het specifieke PAS-regime van de provincie Flevoland (prioritair project) worden toegekend.  

Toetsingadvies Commissie mer

De gemeente Zeewolde heeft de Commissie mer gevraagd de inhoud van het planMER te toetsen. Op 21 maart 2016 heeft de Commissie mer haar toetsingsadvies over het milieueffectrapport gegeven. In dit advies spreekt de Commissie zich uit over de juistheid en de volledigheid van het MER. In het kader van de toetsing heeft op 12 februari 2016 een locatiebezoek plaatsgevonden.

Locatiebezoek

Tijdens een locatiebezoek en een bespreking met de gemeente heeft de Commissie een aantal tekortkomingen gesignaleerd, te weten:

  • 1. De berekeningen in het MER waren niet uitgevoerd op basis van de meest recente uitgangspunten en de juiste referentiesituatie.
  • 2. Er ontbrak informatie over effecten van stikstofdepositie op EHS-gebieden.
  • 3. Het MER bevat geen uitvoerbaar alternatief binnen de kaders van de Natuurbeschermingswet 1998. Alle vier de alternatieven leiden bij maximale invulling tot een grote toename van stikstofdepositie op de reeds overbelaste Natura 2000-gebieden Veluwe en Naardermeer. Daardoor kan aantasting van natuurlijke kenmerken niet worden uitgesloten. De toename van stikstofdepositie is voor alle alternatieven groter dan de binnen de provincie Flevoland in het kader van het PAS beschikbare ontwikkelruimte voor veeteelt. In het MER zijn globaal stalmaatregelen beschreven om effecten te voorkomen, maar is niet onderzocht in hoeverre deze haalbaar en voldoende effectief zijn.

Daarop heeft de gemeente Zeewolde aanvullende informatie nagestuurd. Deze informatie is ook verwerkt in de definitieve versie van het MER. De Commissie heeft deze informatie betrokken bij de toetsing:

  • 1. De berekeningen zijn nu uitgevoerd op basis van de juiste uitgangspunten.
  • 2. De effecten op de EHS zijn in meer detail beschreven. Hieruit blijkt dat er grote negatieve effecten zijn van extra stikstof op het Horsterwold (schraallanden), het Hulkesteinse bos (kruidenrijk grasland) en het Harderbroek (nat schraalland).
  • 3. In de aanvullende informatie is per bedrijf, met toepassing van stalmaatregelen, aangegeven in welke mate de bouwvlakken voor stallen kunnen worden uitgebreid zonder toename van stikstofdepositie. Hieruit blijkt dat het niet voor alle locaties mogelijk de bouwvlakken (volledig) in te vullen met stallen zonder toename van stikstofdepositie. Deze informatie kan benut worden om te komen tot een uitvoerbaar alternatief.

De Commissie heeft in haar toetsingsadvies te kennen gegeven dat zij, met inachtneming van deze aanvullende informatie, van oordeel is dat het MER de essentiële informatie bevat om een besluit te kunnen nemen over de bestemmingsplan. Het toetsingsadvies is opgenomen als bijlage 4 bij deze toelichting.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de Wet zijn verschillende soorten geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening. Voor het buitengebied van de gemeente Zeewolde zijn wegverkeerslawaai en industrielawaai van belang.

4.2.1 Wegverkeerslawaai

Normstelling en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Rondom de meeste wegen in het buitengebied is een geluidzone van kracht. In dit bestemmingsplan worden echter geen nieuwe geluidsgevoelige objecten direct mogelijk gemaakt. Toetsing aan de Wet geluidhinder is derhalve niet noodzakelijk. Voor sommige wegen zijn in het verleden hogere grenswaarden verleend. Deze situaties zullen in het bestemmingsplan gehandhaafd blijven.

Toename van wegverkeerslawaai wordt, waar mogelijk, tegengegaan. In de regels is vastgelegd dat het wegprofiel niet wezenlijk aangepast mag worden en daarmee wordt de bestaande geluidssituatie vastgelegd.

Bestaande geluidsgevoelige functies in het plangebied betreffen voornamelijk (bedrijfs)woningen. Ondanks het beleid van de gemeente nieuwe burgerwoningen in het buitengebied te weren, zijn er via flexibiliteitsbepalingen in het plan wel een aantal uitzonderingen mogelijk waardoor er nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder kunnen ontstaan. Het gaat om de volgende situaties:

  • omzetten van agrarische bouwpercelen naar een woonfunctie waardoor de bedrijfswoning een burgerwoning wordt, waar andere normen voor gelden;
  • toestaan van een tweede bedrijfswoning.

De overige genoemde ontwikkelingen zijn gekoppeld aan een wijzigingsprocedure. Op het moment dat een nieuwe ontwikkeling zich gaat voordoen, wordt getoetst aan het aspect 'wegverkeerslawaai'. Daarbij wordt onderzocht of een ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Als dit niet het geval is, wordt een procedure Hogere Waarden gevolgd. Uitgangspunt hierbij is dat de binnenwaarde niet hoger wordt dan 33 dB.

4.2.2 Industrielawaai

Normstelling en beleid

Ten aanzien van industrielawaai geldt dat industrieterreinen waar inrichtingen voorkomen die 'in belangrijke mate geluidshinder' kunnen veroorzaken, dienen te worden geponeerd. Buiten de geluidzone mag de geluidsbelasting niet hoger zijn dan 50 dB(A). Binnen de geluidzone mogen geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, tenzij kan worden aangetoond dat zij kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

De geluidzones van een aantal bedrijventerreinen in Zeewolde, alsmede de geluidszone van het industrieterrein Lorentz gelegen binnen de gemeente Harderwijk liggen over het plangebied. De geluidzones zijn aangeduid als geluidzone - industrie en sluiten aan op het bestemmingsplan dat specifiek de geluidzondering regelt.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Normstelling en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden. De verantwoording bevat de volgende elementen:

  • 1. de personendichtheid;
  • 2. de hoogte van het groepsrisico;
  • 3. maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • 4. de voor- en nadelen van alternatieve locaties;
  • 5. de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten;
  • 6. de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid van calamiteiten moet de veiligheidsregio om advies worden gevraagd.

4.3.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

In het plangebied komt een buisleiding voor ten behoeve van aardgastransport (NEN 3650 leiding). De leiding maakt onderdeel uit van de hoofdtransportroute N-570-18. Verder zijn er twee LPG-installaties.

Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de Gasunie en aan Veiligheidsregio Flevoland. De overlegreactie is verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBuitengebied2016-va01_0008.jpg"

Figuur: risicokaart gemeente Zeewolde (bron: nederland.risicokaart.nl)

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Normstelling en beleid

Sinds 15 november 2007 is de vernieuwde regelgeving voor luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer vastgelegd. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen;
  • landbouwinrichtingen waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden.

4.4.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan heeft voornamelijk een conserverend karakter. Er worden bij wijziging wel ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zoals de omzetting van agrarische bedrijven naar woningen. Deze ontwikkelingen zorgen niet voor een dermate toegenomen emissie, dat er niet voldaan kan worden aan de grenswaarden. Dit bestemmingsplan draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden wordt getoetst aan de Wet milieubeheer.


Daarnaast zijn er binnen de gemeente geen knelpunten met betrekking tot de luchtkwaliteit bekend. Luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.5 Milieuhinder bedrijvigheid

4.5.1 Normstelling en beleid

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor geurhinder van veehouderijen die milieuvergunningplichting zijn. Uitgangspunt van de wet is dat aan de ene kant de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijsector niet in gevaar komen, maar ook dat woningen en recreatiewoningen optimaal tegen geurhinder worden beschermd.

In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Deze normen zijn uitgedrukt in odeur units per kubieke meter. Belangrijke inhoudelijke wijziging in de wet is dat onderscheid wordt gemaakt tussen maximaal toegestane geurbelasting binnen en buiten de bebouwde kom en concentratie en niet-concentratiegebieden. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, zoals koeien, schapen en paarden, gelden vaste afstanden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en daarbuiten. Gemeenten kunnen bij verordening afwijken van de geurnormen en vaste afstanden uit de wet. Hiervoor geldt een in de wet vastgelegde bandbreedte.

De Wet geurhinder en veehouderij regelt ook hoe om te gaan met voormalige agrarische bedrijfswoningen. Als een agrarisch bedrijf wordt beëindigd en een nieuwe bestemming krijgt dan zal voor het voormalige agrarische bedrijf de regeling gelden van een agrarisch bedrijf. Zo kan een voormalig agrarisch bedrijf de overgebleven agrarische bedrijven in de omgeving niet beperken in de bedrijfsvoering.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. Dit betekent dat de meeste dierhouderijen niet meer omgevingsvergunningplichtig worden. Alleen bepaalde intensieve veehouderijen blijven vergunningsplichtig.

De geurhinderregeling voor dierhouderijen is afgestemd op die uit de Wgv. Dit betekent concreet dat de “entree-eisen” om onder de algemene regeling te vallen zijn komen te vervallen. Of een dierhouderij wel of niet vergunningplichtig is hangt dan niet meer af van de afstanden tot bepaalde globaal omschreven objecten. Dit betekent concreet dat geen rekening meer hoeft te worden gehouden met de vaste geurhinderafstanden van veehouderijinrichtingen als geheel tot woningen en andere geurgevoelige objecten (en omgekeerd). Wat wel blijft zijn de aan te houden afstanden tot individuele stallen. Dan geldt dus niet meer de afstand vanaf de inrichtingsgrens maar vanaf het emissiepunt. En dat ligt meestal verder af van woningen.

Een dierhouderij, waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld (zoals melkrundvee- of de paardenhouderij) moet straks in principe voldoen aan een afstand van 100 meter (vanaf het emissiepunt) als het geurgevoelig object is gelegen binnen de bebouwde kom en 50 meter als het geurgevoelig object is gelegen buiten de bebouwde kom.

Wet ammoniak en veehouderij

Veehouderijen in de omgeving van natuurgebieden kunnen als gevolg van stikstofdepositie leiden tot verzuring en vermesting van deze gebieden. Vooral de stof ammoniak (NH3) speelt hierbij een belangrijke rol. Op veehouderijen is zodoende de Wet ammoniak en veehouderij van toepassing. De wet vormt het toetsingskader bij het aanvragen of wijzigen van een milieuvergunning. Belangrijk onderdeel van de wet is dat in een zone van 250 meter rondom zeer kwetsbare gebieden in beginsel geen uitbreiding of oprichting van veehouderijen mogelijk is. Zeer kwetsbare gebieden worden aangewezen door Provinciale Staten.

Daarnaast kan het aspect ammoniak een rol spelen bij gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet. Bij gebieden waarvoor significante negatieve effecten zijn te verwachten moet een passende beoordeling worden gemaakt.

4.5.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Geurhinder en veehouderij

De in het plangebied voorkomende agrarische bedrijven worden in principe in de huidige vorm vastgelegd. De Wet geurhinder en veehouderij bepaalt voor een groot deel samen met het Bestemmingsplan de ontwikkelingsruimte voor agrarische bedrijven. De wet hanteert als uitgangspunt dat voor melkveehouderijen die binnen de bebouwde kom liggen er minimaal een afstand van 100 meter moet zijn vanaf de buitenzijde van het dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object. Voor veehouderijen buiten de bebouwde kom is deze afstand minimaal 50 meter. Als de afstand kleiner is dan blijft vergunningverlening nog steeds mogelijk zolang de afstanden niet nog kleiner worden of de veestapel niet groter wordt. Zodra er een uitbreiding van de stal nodig is en het aantal dieren toeneemt dan kan dat niet en moet de milieuvergunning worden geweigerd.

Ammoniak en veehouderij

Het bestemmingsplan voorziet bij recht niet in uitbreidingsmogelijkheden die kunnen leiden tot een relevante toename van de ammoniakemissie. Ten aanzien van intensieve veehouderijen in het plangebied geldt het uitgangspunt dat de productieomvang gelijk blijft. Uitbreiding van de in het plangebied voorkomende volwaardige bedrijven is via een wijziging mogelijk en van een tweede tak bij een grondgebonden bedrijf via een aparte procedure. Als eis wordt onder meer gesteld dat de uitbreiding mogelijk moet zijn vanuit de milieusituatie.

Plattelandswoning
In juli 2012 is het wetsvoorstel Wet plattelandswoning aangenomen. Op basis van deze wet worden het milieubeschermingsniveau, van burgerwoningen die deel uitmaken van een agrarisch erf, gelijkgesteld aan dat voor reguliere agrarische bedrijfswoningen, een verlaging ten opzichte van het beschermingsniveau voor reguliere burgerwoningen. Gemeenten moeten zelf besluiten welke woningen zij willen aanwijzen als plattelandswoning en op welke manier zij deze willen beschermen. De Wet plattelandswoning heeft in de autonome situatie als gevolg dat agrarische bedrijven hun stallen dichter bij de voormalig agrarische bedrijfswoningen kunnen bouwen dan nu het geval is.

In dit bestemmingsplan is hiertoe een regeling opgenomen. De betreffende woningen zijn aangeduid (specifieke vorm van wonen - plattelandswoning). Voor nieuwe plattelandswoningen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

4.6 Milieuhinder overige bedrijvigheid

4.6.1 Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij een bestemmingsplan afstemming plaats te vinden tussen activiteiten die milieuhinder kunnen veroorzaken en hindergevoelige functies. Voor deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de lijst met richtafstanden uit de VNG-brochure ''Bedrijven en milieuzonering'' (herziene versie, 2009). Richtafstanden gelden ten aanzien van de hinderaspecten geluid-, stof- en geurhinder en gevaar en kunnen worden gezien als een de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies kan worden uitgesloten. In gebieden waar een menging van functies voorkomt, wordt uitgegaan van een kleinere richtafstand.

4.6.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Uitgangspunt is dat milieucategorieën 1, een beperkt aantal bedrijven uit categorie 2 en de naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijvigheid algemeen in het buitengebied zijn toegestaan. Bedrijven uit deze categorieën leveren geen belemmeringen op voor omliggende functies. Dat zijn lichte vormen van bedrijvigheid die algemeen passend en aanvaardbaar worden geacht voor de vestiging in het buitengebied. De lijst is gebaseerd op de handreiking Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

Bestaande bedrijven uit een hogere milieucategorie hebben een specifieke aanduiding waardoor de bestaande bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend. Bij eventuele bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing zijn echter alleen bedrijfsactiviteiten uit de algemeen toegestane categorieën of de naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijvigheid toegestaan. Op deze manier wordt voorkomen dat in het plangebied onaanvaardbare milieuhinder zal ontstaan.

4.7 Water

4.7.1 Normstelling en beleid

Water en ruimtelijke ordening zijn in toenemende mate met elkaar verweven. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. In het bestemmingsplan moet daarom een waterparagraaf worden opgenomen. Voor nieuwe ruimtelijke plannen geldt bovendien de 'watertoets' die verplicht tot overleg met de waterbeheerder over voorgenomen ontwikkelingen, voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht. De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wro. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om vijf thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw oppervlaktewater.

Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Zuiderzeeland bevat het beleid op het gebied van de waterhuishouding. De hoofddoelen van het waterschap betreffen 'veiligheid', 'voldoende water' en 'schoon water'. Aan de hand van deze hoofddoelen worden de doelstellingen voor de planperiode 2010-2015 beschreven.

Rijkswaterstaat is beheerder van de Randmeren.

4.7.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Waterkwantiteit

Door watersystemen goed in te richten, wordt regionale wateroverlast geminimaliseerd. De waterlopen die een waterhuishoudkundige functie hebben, zijn specifiek bestemd als 'Water '

Waterkwaliteit

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese wet met als doel dat alle lidstaten in alle wateren in Europa uiteindelijk een goede chemische en ecologische waterkwaliteit weten te bereiken. Een goede ecologische kwaliteit betekent dat plant- en diersoorten die ‘van nature' in bepaalde wateren voorkomen daar ook daadwerkelijk in (kunnen) leven en zich voortplanten. Daar wordt naar gestreefd in alle wateren.

Natuurvriendelijke oevers zijn oevers waarlangs planten en dieren zich meer thuis voelen dan langs traditionele oevers. Ze hebben ook een positieve invloed op de waterkwaliteit doordat ze van het land afstromend regen en grondwater filteren.

Waterkeringen

In de Legger primaire, secundaire en regionale waterkeringen zijn de eisen vastgelegd waaraan de waterkeringen volgens de wettelijke veiligheidsnorm moeten voldoen naar richting, vorm, afmeting en constructie. In de Legger van de primaire waterkering zijn ook de juridische begrenzingen opgenomen. Dit zijn het waterstaatswerk, de binnen-, tussen- en buitenbeschermingszones, het profiel van vrije ruimte en de ruimtelijke reserveringszone in verband met dijkversterking.

Wateradvies

Het voorontwerpbestemmingsplan is aan het waterschap Zuiderzeeland en Rijkswaterstaat voorgelegd voor advies en een reactie. Het waterschap heeft geconstateerd dat het plan effect heeft op alle aspecten van waterhuishouding. Hoewel dit over het algemeen goed in het plan is verwerkt, heeft het waterschap nog wel enkele op- en aanmerkingen gemaakt. In de Reactienota in bijlage 5 is hier van gemeentewege op gereageerd. De meeste op- en aanmerkingen zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. Rijkswaterstaat heeft in de ontwerpfase nog een aantal voorstellen tot aanpassing van de toelichting gedaan. Die zijn zoveel mogelijk verwerkt. Daarmee is water op een goede wijze in het plan vastgelegd.

4.8 Ecologie

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er geen strijdigheid ontstaat met het beleid en de wetgeving op het gebied van de natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de gebiedsbescherming en de soortenbescherming.

4.8.1 Normstelling en beleid

Natura 2000-gebieden

Ten aanzien van de gebiedsbescherming is op 1 oktober 2005 de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. In deze wet is de bescherming van natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen geregeld (de zogenaamde Natura 2000-gebieden). Daarnaast kunnen op grond van de Natuurbeschermingswet gebieden van nationaal belang worden aangewezen: beschermde natuurmonumenten.


Natura 2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Natuurbeschermingswet en behoeven daardoor geen extra bescherming via het bestemmingsplan. De relatie tussen de Natuurbeschermingswet en het bestemmingsplan is echter gelegen op het punt van de uitvoering van het bestemmingsplan. Dit betekent dat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet worden aangetoond. Het bestemmingsplan moet echter wel rekening houden met de beschermde status van de aangewezen gebieden. Het bestemmingsplan mag geen ontwikkelingen mogelijk maken waarvan verwacht moet worden dat daarvoor geen vergunning wordt verleend op basis van de Natuurbeschermingswet.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Naast gebieden die zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet dient rekening te worden gehouden met het provinciale beleid ten aanzien van gebieden die zijn gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In 2014 is de begrenzing van de EHS aangepast, waarbij alle ontwikkelingslocaties in het Horsterwold uit de EHS zijn gehaald. Provincie Flevoland profileert zich als een ontwikkelingsgerichte provincie, die streeft naar ruimte voor oplossingen. Om die reden wil de provincie het “nee, tenzij” beginsel ombuigen naar een “ja, want” benadering. De provincie wil hiervoor gebruik maken van een systeem van saldobenadering. Het uitgangspunt van deze benadering is het hanteren van een natuurinclusieve werkwijze waarbij de ruimtelijke ontwikkelingen en ecologische ontwikkelingen zodanig vorm worden gegeven dat zij elkaar niet belemmeren, maar juist versterken.

Soortenbescherming

De bescherming van soorten vindt plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde dieren en planten, die in de wet zijn aangewezen niet worden gedood, gevangen, verontrust, geplukt of verzameld en het is niet toegestaan dieren te beschadigen, vernielen of te verstoren. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die staan vermeld op bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst soorten zijn de voorwaarden voor ontheffing streng.

De Flora- en faunawet is altijd onverkort van kracht. Dit betekent dat op de het moment dat nieuwe activiteiten aan de orde zijn (bij recht, vergunningvrij of via een afwegingsprocedure) dat in het kader van de Flora en faunawet de mogelijke effecten op de te beschermen soorten altijd moet worden meegewogen. Een beoordeling op het moment dat activiteiten daadwerkelijk aan de orde zijn (en dus niet ten tijde van het maken van het bestemmingsplan) geeft het meest actuele en beschermingswaardige beeld. Indien op dat moment blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en de activiteit strijd oplevert met de bepalingen uit de Flora- en faunawet, zal de betreffende activiteit pas plaats kunnen vinden na het verkrijgen van ontheffing. Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet wel redelijk zicht bestaan op de verleenbaarheid van een eventuele benodigde ontheffing. Anders is het bestemmingsplan niet uitvoerbaar.

4.8.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Natura 2000

Het plangebied van dit bestemmingsplan grenst aan het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren (Drontermeer, Veluwemeer, Wolderwijd en Nuldernauw). Daarnaast kan het bestemmingsplan ook invloed hebben op verder weg gelegen stikstofgelegen Natura 2000-gebieden. Mogelijke effecten van in het bestemmingsplan geboden ontwikkelingsruimte op Natura 2000-gebieden zijn onderzocht in een planmerprocedure. Daarbij is een passende beoordeling opgesteld om de invloed op Natura 2000-gebieden te onderzoeken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBuitengebied2016-va01_0009.jpg"

Figuur: Natura 2000-gebieden en EHS Zeewolde en omgeving (bron: provincie Flevoland)

De effecten op Natura 2000-gebieden zijn uitgebreid beschreven in de passende beoordeling en de planMER (zie Bijlage 3). Het bestemmingsplan kan door het uitbreiden van de veestapel leiden tot verzurende en vermestende effecten voor stikstofgevoelige natuurgebieden als de Veluwe. Conclusie van dit onderzoek is dat zonder mitigerende maatregelen in het bestemmingsplan significant negatieve effecten niet zijn uitgesloten. In het bestemmingsplan is daarom een gebruiksregel opgenomen om deze effecten uit te sluiten. Deze regeling wordt toegelicht in paragraaf 4.1.2 van deze toelichting.

Soortenbescherming

In dit in hoofdzaak conserverende bestemmingsplan hoeft met het oog op dit voorgaande punt geen aanvullende regeling worden opgenomen. Wat betreft de soortenbescherming zal worden gewerkt met de zogenaamde 'uitgestelde toets'.


De gebruikelijk ontwikkelingen op perceelsniveau die in het plan worden geboden zijn in beginsel uitvoerbaar, al kan te zijner tijd blijken dat een afwijking in specifieke gevallen niet of slechts onder voorwaarden verleend kan worden. Dit doet aan de algemene uitvoerbaarheid van het plan niets af. Voor ontwikkelingen die verder gaan dan de gebruikelijk ontwikkelingsmogelijkheden op perceelsniveau zijn in het plan diverse flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Hiervoor geldt, conform het voorgaande, dat een ecologische beoordeling op het moment dat de betreffende ontwikkelingen daadwerkelijk aan de orde zijn, het meest actuele en beschermingswaardige beeld geeft. Gelet op de kleinschalige aard en omvang van de betreffende ontwikkelingen kan worden gesteld dat ook deze in algemeenheid uitvoerbaar zijn. De flexibiliteitsbepalingen bieden voldoende garantie voor een volwaardig onderzoek naar de ecologische waarden, voor zover deze via bestemmingsplan gereguleerd kunnen worden.

4.9 Archeologie

4.9.1 Normstelling en beleid

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is op 1 september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van Wamz is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De Wamz verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Het bestaande archeologiebeleid van de gemeente is recent geactualiseerd. Dit geactualiseerde eigen gemeentelijke beleid is door de gemeenteraad op 24 maart 2016 vastgesteld. Het nieuwe beleid maakt om die reden nog geen deel van het voorontwerpbestemmingsplan uit. Het beleid heeft nu een plaats in het ontwerpbestemmingsplan gekregen. Dit heeft tot zes beschermingsniveaus geleid.

Binnen het grondgebied van de gemeente Zeewolde is een aantal terreinen met een monumentale archeologische status aanwezig. Daarnaast komen binnen het plangebied categorieën met archeologische verwachtingswaarden voor. Op enkele locaties is sprake van een gebied zonder archeologische verwachting.

4.9.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

De gemeente wil met het archeologiebeleid bereiken, dat

  • Bij ruimtelijke ontwikkelingen zorgvuldig wordt omgegaan met archeologische waarden, zodat deze waar mogelijk behouden blijven voor toekomstige generaties.
  • Archeologische waarden meer worden ingezet ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit, identiteit en cultuurbeleving.


Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeesters en wethouders, op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid, voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarnaast is een omgevingsvergunning vereist voor werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd. In het gemeentelijk archeologiebeleid zijn voorbeeldregels opgenomen om te komen tot een goede archeologische bescherming van de onderscheiden gebieden.

Bij ontwikkelingen in een archeologisch waardevol (verwachtings)gebied moet van te voren een quickscan worden uitgevoerd. De ruimtelijke ontwikkelingen worden dan afgezet tegen de aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De op de archeologische beleidskaart aangegeven vlakken zijn gebaseerd op bureauonderzoek en kaartanalyse. Op deze wijze wordt onnodig onderzoek voorkomen. Op basis van de Quickscan wordt bepaald of nader archeologisch onderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg noodzakelijk is. Dit archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd door een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning.

Er worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden (zie bestemmingen). Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.

De zes voorkomende categorieën worden als dubbelbestemmingen op de verbeelding weergegeven. Binnen deze dubbelbestemmingen is geregeld dat bij ingrepen vanaf de genoemde oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning vereist is. In theorie maakt dit bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk die groter zijn dan de genoemde oppervlaktes. Dit speelt bijvoorbeeld bij de uitbreiding van agrarische bedrijven. Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dergelijke ontwikkelingen wordt getoetst of archeologisch onderzoek nodig is.


In geval tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen geldt een meldingsplicht op grond van de Monumentenwet. Dit houdt in dat de aanwezigheid van bodemvondsten die ouder zijn dan 50 jaar bij de gemeente Zeewolde gemeld moeten worden.


Het nieuwe archeologiebeleid is daarmee vertaald in het bestemmingsplan met dubbelbestemmingen op de verbeelding en passende regels. Vanuit het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.10 Kabels en leidingen

In het plangebied komen verschillende kabels en leidingen voor. Deze zijn op de verbeelding opgenomen. Op de verbeelding zijn alleen de grotere kabels en leidingen opgenomen. Kleinere leidingen, zoals aansluitingen op individuele percelen en kleinere transportleidingen, zijn niet opgenomen.

De gasleidingen, de hoogspanningsverbindingen en de vuilwaterleidingen zijn onder de dubbelbestemmingen Leiding - Gas, Leiding - Hoogspanningsverbinding en Leiding - Riool  gebracht.

Hoofdstuk 5 Bestemmingen en planuitgangspunten

5.1 Algemene uitgangspunten

5.1.1 Algemeen

De uitgangspunten die beschreven staan in dit hoofdstuk, komen voort uit de bescherming van de huidige waarden (beschreven in Hoofdstuk 2 Huidige situatie), de beleidsmatige keuzes (beschreven in Hoofdstuk 3 Beleidskader) of volgen uit de toets op sectorale wet- en regelgeving (beschreven in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten). Naast deze hoofdstukken bestaat de toelichting nog uit de hoofdstukken 1 Inleiding en 6 Uitvoerbaarheid .

5.1.2 Functies in het bestemmingsplan

Het buitengebied biedt ruimte aan een aantal verschillende functies. Deze functies kunnen worden onderverdeeld in basisfuncties voor grotere gebieden (landbouw, natuur en water) en in perceelsgerichte functies (bestemmingen op perceelsniveau), zoals wonen, werken en recreatie. Tot de basisfuncties worden die functies gerekend, die als het ware ‘afhankelijk’ zijn van het buitengebied. Basisfuncties zijn ‘leidend’ als het gaat om het bieden van ontwikkelingsruimte in het buitengebied. De perceelsgerichte functies maken ‘gebruik van’ het buitengebied. Omdat meerdere delen van het buitengebied voor verschillende functies van belang zijn, is het noodzakelijk om in bepaalde situaties te komen tot een afweging van belangen; ontwikkeling van de ene functie zou immers ten koste kunnen gaan van de andere. Bij deze afweging van belangen wordt in beginsel aan de basisfuncties een doorslaggevend belang toegekend. In principe houdt dit in dat eventuele toekomstige ontwikkelingen primair gericht of afgestemd dienen te worden op het behoud en de versterking van de basisfuncties. De perceelsgerichte functies zijn daaraan ondergeschikt, in zoverre dat zij niet een dusdanige omvang of intensiteit mogen aannemen, dat de basisfuncties onevenredig negatief worden beïnvloed.

5.1.3 Landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit

Een groot deel van de gemeente Zeewolde wordt gekenmerkt door een agrarisch productielandschap. De rationele en grootschalige verkaveling maakt het zeer geschikt voor de landbouwfuncties. Daarnaast zijn de grootschalige open ruimtes, wegbeplanting en de robuuste erfbeplanting kenmerkend voor het landschap van Zuidelijk Flevoland.


Tussen de landbouwsector en de kwaliteit van het cultuurlandschap bestaat een wisselwerking en een spanningsveld. Het huidige cultuurlandschap is in belangrijke mate ontstaan door het uitoefenen van de landbouw. Zonder de huidige agrarisch bedrijven was er geen sprake van een open landschap. In die zin is de landbouw naast een belangrijke economische sector, een belangrijke drager van het huidige landschap. Tegelijkertijd leggen de agrarisch bedrijven een druk op de ruimtelijke kwaliteit. Door toenemende schaalvergroting worden agrarisch bedrijven buiten de oorspronkelijke erfsingels gebouwd. Daarnaast worden steeds meer vrijkomende agrarische erven voor andere functies benut, wat in sommige gevallen gepaard gaat met verrommeling en de verwaarlozing van bebouwing.


Tot slot bepalen windturbines in Zeewolde in belangrijke mate de beleving van het landschap. Over het algemeen sluiten de windturbines aan bij de rationele ordening van het landschap; ze zijn in lijnopstellingen geplaatst of gekoppeld aan de agrarische erven. Er zijn echter ook voorbeelden van minder goed ingepaste windturbines te vinden.


Het behoud van de landschapskarakteristiek en de ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk uitgangspunt voor het nieuwe bestemmingsplan. De systematiek van de bestemmingen vloeit voort uit dit uitgangspunt. Waar nodig worden landschappelijk waardevolle elementen beschermd met een specifieke (dubbel)bestemming of aanduiding. Daarnaast vormt het landschap een belangrijk toetsingscriterium voor nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden.

Het landelijke karakter en het herkenbare landschap van de gemeente Zeewolde wordt gezien als een belangrijke kwaliteit. Bescherming van landschappelijke waarden vormt daarom één van de hoofduitgangspunten van het nieuwe bestemmingsplan. Het agrarisch gebied en het Horsterwold worden mede bestemd voor het behoud en de versterking van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.


Basiskwaliteiten en kernkwaliteiten
De provincie wil de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten behouden door deze deel uit te laten maken van ruimtelijk ontwikkelingen. Daartoe maakt de provincie onderscheid tussen landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten en basiskwaliteiten. Tot de kernkwaliteiten worden die elementen en patronen gerekend die bepalend zijn voor het karakter van Flevoland, waarmee de essentie van het polderconcept wordt gewaarborgd. Voor de kernkwaliteiten is het beleid gericht op behoud en versterking. Basiskwaliteiten zoals de openheid, de verkavelingstructuur, de gemalen, hoge bruggen en de voormalige Zuiderzeekustlijn en de erfbeplanting zijn sturend voor nieuwe ontwikkelingen.

Voor het in stand houden en ontwikkelen van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten is op gemeentelijk niveau een adequate handhaving noodzakelijk.

Landschappelijk raamwerk
Het landschappelijk raamwerk in Zeewolde omvat elementen als open ruimtes, vaarten en beplantingsstructuren. Dit raamwerk is reeds beschreven in paragraaf 2.3.2 en wordt in belangrijke mate beschermd door de gegeven bestemmingen. Voor zover de gebiedsbestemming voor deze elementen niet voorziet in voldoende bescherming van de landschappelijke kernkwaliteiten, is een dubbelbestemming of aanduiding opgenomen.


Erfsingels

Tot slot zijn de erfsingels van belang voor het landschappelijke beeld. Voor de bescherming van deze erfsingels bij agrarische erven is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Bij de uitbreiding van erven wordt de aanplant van een nieuwe erfsingel verplicht gesteld, overeenkomstig het gemeentelijk beleid, zie ook paragraaf 3.5.2 Beleidsregels Randbeplanting buitengebied Zeewolde.

In dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen (wijzigingsbevoegdheid) om het bouwvlak te vergroten naar 2,50 hectare. Het bouwvlak dient rechthoekig te wordt vormgegeven met een breedte en diepte van ten hoogste 200 m. Het bouwvlak mag niet groter zijn dat 2,5 ha. Als voorwaarde is opgenomen dat met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast. Voor bouwen buiten het bestaande bouwvlak is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Ook hier zijn als voorwaarden de rechthoekige vormgeving van 200 x 200 meter en het opstellen van een erfinrichtingsplan opgenomen.


Bij het toepassen van de bovengenoemde afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid voor de uitbreiding van agrarisch bedrijven maakt de gemeente Zeewolde gebruik van de notitie 'Beleidsregels Randbeplanting buitengebied Zeewolde'. De aanleg van randbeplanting heeft tot doel het landschappelijk inpassen van een rechthoekig bouwperceel. Zie onderstaand figuur ter verduidelijking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBuitengebied2016-va01_0010.jpg"

Figuur: principe randbeplanting

5.1.4 Uitgangspunten verblijfsrecreatie

In het bestemmingsplan buitengebied hebben de bestaande recreatiebedrijven een eigen bestemming gekregen. Er zijn drie verschillende recreatiebestemmingen gehanteerd, zodat het onderscheid in natuurcampings, gemengde campings (natuurcampings waar ook stacaravans zijn toegestaan) en bungalowparken gehandhaafd blijft. De maximale oppervlakte aan bebouwing en het maximum aantal kampeermiddelen is uit het geldend plan overgenomen.

Regeling verblijfsrecreatieve bestemmingen

De regeling voor verblijfsrecreatieve bestemmingen in dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • 1. Natuurkampeerterreinen welke uitsluitend kampeerplaatsen voor mobiele kampeermiddelen omvatten zijn onder de bestemming Recreatie - Natuurkampeerterrein (artikel 15) gebracht. Jaarrond-kamperen is niet toegestaan: de terreinen kennen een wintersluiting (behoudens 2 x 2 weken afwijking tijdens vakanties).
  • 2. Natuurkampeerterreinen waar ook stacaravans mogen staan zijn onder de bestemming Recreatie - Kampeerterrein (artikel 14) gebracht. Deze bestemming is van toepassing op camping Erkemederstrand aan het Nuldernauw. Het aantal stacaravans is niet begrensd. Jaarrond kamperen is niet toegestaan: de terreinen kennen een wintersluiting (behoudens 2 x 2 weken afwijking tijdens vakanties).
  • 3. De recreatiewoningenterreinen omvatten terreinen waar zowel kampeerplaatsen voor mobiele kampeermiddelen, stacaravans en een begrensd aantal recreatiewoningen zijn toegestaan. Deze gemengde terreinen zijn onder de bestemming Recreatie - Recreatieterrein (artikel 16) gebracht. Jaarrond kamperen is als uitzondering op de algemene regel toegestaan bij camping FlevoNatuur aan de Wielseweg.


Recreatiewoningen moeten in beginsel bedrijfsmatig worden geëxploiteerd; voor de recreatiewoningen en de 5 recreatiearken in het buitendijkse deel van vakantiepark de Eemhof aan de Slingerweg geldt een aanscherping om permanente bewoning tegen te gaan: er geldt een verbod om het recreatieobject als tweede woning te gebruiken. Eigen gebruik is dus niet toegestaan, alleen wisselende verhuur. Hiertoe is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen. Deze regeling geldt ook voor de 100 buitendijks gelegen appartementen.

Permanente bewoning

Permanente bewoning van recreatiewoningen en kampeermiddelen is expliciet niet toegestaan. Naast convenanten (zelfregulering) zijn preventieve maatregelen om permanente bewoning tegen te gaan in het bestemmingsplan opgenomen, te weten:

  • beperkte maatvoering voor recreatiewoningen;
  • verplichte bedrijfsmatige exploitatie (verhuur aan wisselende gebruikers);
  • verbod om recreatiewoningen als 'tweede woning' te gebruiken;
  • wintersluiting.
5.1.5 Algemene toetsingscriteria

Verkeersveiligheid

Bij de afweging met betrekking tot de gevolgen voor de verkeersveiligheid zullen de gevolgen voor de provinciale infrastructuur steeds deel van het toetsingskader zijn.

5.1.6 Kleinschalige duurzame energiewinning
  • In de bestemmingen is een mogelijkheid voor kleinschalige duurzame energieopwekking toegelaten. Hiervoor mogen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie worden opgericht. De winning is uitsluitend in kleinschalige omvang toegelaten op bouwpercelen, moet perceelsgericht zijn en speelt in op de ontwikkelingen om particulieren de mogelijkheid te bieden zelf bij huis of bij het bedrijf energie op te wekken. Om in die situaties geen strijdigheid met het bestemmingsplan te laten ontstaan, is de energieopwekking als functie planologisch mogelijk gemaakt;
  • Zonnepanelen zijn alleen toegestaan op daken.

5.2 Toelichting bestemmingsonderdelen algemeen

In dit hoofdstuk worden de verschillende bestemmingen toegelicht. Per bestemming zijn eveneens de uitgangspunten weergegeven. Hieronder wordt uitgelegd uit welke onderdelen een bestemming bestaat.

Bestemmingsomschrijving

Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Door middel van aanduidingen worden op enkele specifieke locaties extra bestaande functiemogelijkheden geboden.

Bouwregels

Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.

Afwijking van de bouw- en gebruiksregels

In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (thans nog niet voorzien), waaruit blijkt dat de bouw- en gebruiksregels niet voldoende blijken te zijn. In deze gevallen kan door het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouw- en gebruiksregels. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

Voor een aantal van de genoemde werken en werkzaamheden geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden (dit zijn de vroegere aanlegvergunningen). Het gaat daarbij om werken en werkzaamheden die ingrijpen in de aard van de gegeven bestemming. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd, nadat een omgevingsvergunning is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud en/of beheer of het normaal agrarisch gebruik, is geen vergunning vereist.

Als er voor meerdere werken en/of werkzaamheden een vergunning nodig is dan wordt hier één omgevingsvergunning voor aangevraagd. Er hoeft dus niet voor elke activiteit een aparte omgevingsvergunning te worden aangevraagd. Er wordt dan in één keer voor alle werken en/of werkzaamheden een omgevingsvergunning verleend als de activiteiten passen binnen de randvoorwaarden van het bestemmingsplan (een algemene toestemming).

Specifieke gebruiksregels

In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming, dus gebruiksvormen die hier niet binnen passen, zijn aan te merken als strijdig gebruik. Er zijn echter de volgende redenen om nog specifiek een aantal zaken op te nemen in specifieke gebruiksregels (strijdig gebruik):

  • ter verduidelijking;
  • het kan nodig zijn om in de gebruiksregels objectief bepaalbare grenzen te stellen aan de omvang van bij recht toegelaten gebruik (bijvoorbeeld de omvang van een aan-huis-verbonden beroep);
  • om een ondergeschikte functie aan de bestemming toe te voegen, is het nodig dat in de gebruiksregels een verbod wordt opgenomen, zodat van de gebruiksregels kan worden afgeweken om de functie toe te staan.

Wijzigingsbevoegdheden

Het plan bevat voor een aantal gevallen mogelijkheden om bestemmingen te wijzigen binnen de regels aangegeven grenzen. Voor zo'n wijziging bestaan aparte procedureregels. De gemeenteraad heeft het college van Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid gegeven om het plan te wijzigen. Voor zover het een wijziging binnen de bestemming zelf betreft, bijvoorbeeld het verwijderen van een aanduiding, staat deze in het betreffende artikel genoemd. Voor zover het een wijziging naar een andere bestemming betreft, kan deze in het betreffende artikel zijn opgenomen of in een algemeen artikel.

Overgangsbepaling

Het overgangsrecht is gericht op bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Ook tientallen jaren aanwezige bouwwerken, die niet met een vergunning zijn gebouwd, of langdurig aanwezig gebruik worden met het overgangsrecht beschermd. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming geraakt met de gegeven bestemming. In beginsel mogen de bouwwerken slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

5.3 Agrarisch (artikel 3)

5.3.1 Uitgangspunten Landbouw

In het buitengebied is de grondgebonden landbouw een belangrijke functie. Dit zal in de toekomst ook zo blijven. Vanuit het economisch perspectief ligt de prioriteit bij de ontwikkeling van de bestaande agrarische bedrijven. Het bestemmingsplan maakt daarbij geen onderscheid tussen vormen van grondgebonden landbouw. Het bestemmingsplan biedt de bestaande bedrijven ruimte voor specialisatie, schaalvergroting en verbreding, gericht op de grondgebonden landbouw (akkerbouw, veehouderij, productiegerichte paardenhouderijen). Wel is een aantal van deze uitbreidingsmogelijkheden gekoppeld aan een nadere afweging en afwijkingsmogelijkheid waarbij ruimtelijke voorwaarden gelden. Dit heeft te maken met het feit dat de landschappelijke waarden van het buitengebied altijd geborgd moeten zijn.

Agrarische bedrijfskavels

Agrarische bedrijven maken deel uit van het agrarische landschap. Om in de bestemmingen een rechtstreekse koppeling te kunnen leggen met het landschap en de bij de bedrijven horende gronden, is daarom gewerkt met een aanduiding voor de agrarische bedrijfskavels binnen de agrarische gebiedsbestemmingen. De aanduiding is op de verbeelding begrensd. De grens wordt afgestemd op de erfsingel of - wanneer daar buiten is gebouwd - op de huidige bebouwing.

De voortuinen aan (doorgaans) de wegzijde maken deel uit van de agrarische bedrijfskavel. Omdat bebouwing en opslag aan de voorzijde van de kavel niet wenselijk is, is het voor de duidelijkheid en raadpleegbaarheid beter om dit op de verbeelding al tot uitdrukking te brengen. Om die reden wordt binnen de agrarische bedrijfskavel gewerkt met een bouwvlak. Gebouwen en opslag zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Het voordeel van dit onderscheid is dat de netto-bouwruimte beter kan worden gedefinieerd en ook daadwerkelijk de ruimte visualiseert die voor bebouwing beschikbaar is. Agrarische bedrijven mogen dan ook echt de ruimte bebouwen die op de verbeelding is aangegeven. In de planregels gelden geen aanvullende beperkingen.

Op een bedrijfskavel moet sprake zijn van agrarische bedrijfsactiviteiten in een omvang van tenminste een reëel agrarisch bedrijf. Van oudsher wordt een agrarische bedrijfskavel gekenmerkt door de aanwezigheid van volwaardige en zelfstandige agrarische bedrijven, bestaande uit de bedrijfsgebouwen met bijbehorende bedrijfswoning en opslag- en overige bedrijfsactiviteiten. Die wijze van inrichting van een agrarische bedrijfskavel in het landelijk gebied voor één volledig zelfstandig agrarisch bedrijf kenmerkt het karakter van de wijze waarop de landbouw zich van oudsher heeft gemanifesteerd in het landelijk gebied.

Vanwege de schaalvergroting en het stoppen van agrarische bedrijven verandert deze klassieke inrichting van het landelijk gebied. Het is niet ongebruikelijk dat agrariërs meerdere bedrijfskavels in eigendom krijgen en de bedrijvigheid van één bedrijf over meerdere kavels verdelen. De gemeente heeft niet de intentie deze ontwikkeling tegen te gaan. Wel wil de gemeente waken voor het onevenredig aantasten van het karakter van het landelijk gebied. De gemeente wil voorkomen dat bedrijfskavels uitsluitend worden gebruikt voor onderdelen van een agrarisch bedrijf, zoals opslag- of andere bedrijfsactiviteiten met een industrieel karakter, die afbreuk doen aan het kenmerkende karakter van agrarische bedrijfskavels en de verschijningsvorm daarvan. De gemeente wil dat een agrarische bedrijfskavel lijft functioneren en als zodanig ook herkenbaar is, als een agrarisch bedrijfsperceel. De kavels moeten niet in gebruik worden genomen voor activiteiten, die evengoed op een bedrijventerrein plaats kunnen hebben, zoals opslag of mestverwerking of daarmee vergelijkbare activiteiten. Vandaar dat er ten minste sprake moet zijn van een agrarisch bedrijf in een omvang en verschijningsvorm van tenminste een reëel agrarisch bedrijf. Een reëel agrarisch bedrijf is een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij ten minste een halve arbeidskracht, met aannemelijk perspectief op volwaardigheid. Daarbij gaat het niet alleen om de omvang, maar ook om het dagelijks gebruik van het perceel, de ruimtelijke verschijningsvorm daarvan, dat een ruimtelijke uitstraling moet behouden als was er sprake van de vestiging van een zelfstandig agrarisch bedrijf.

Schaalvergroting

Veruit het grootste deel van de landbouw in Zeewolde wordt op grondgebonden wijze uitgeoefend. Akkerbouw en melkveehouderij vormen de grootste bedrijfssectoren. Schaalvergroting is in deze sectoren een onmiskenbare trend. Het vrijgeven van het melkquotum in 2015 werkt deze trend verder in de hand. Wel bestaat er een zeker spanningsveld tussen schaalvergroting en de landschappelijke kwaliteiten in het gebied. Om bedrijven ook in de toekomst goed te laten functioneren, wil de gemeente -binnen de kaders van het provinciaal beleid - in principe meewerken aan schaalvergroting tot maximaal 2,5 hectare. Om tegelijkertijd goed te kunnen sturen op de landschappelijke inpassing van uitbreidingen is in planregels de volgende flexibiliteit ingebouwd:

  • Vergroting binnen de bestaande erfsingel is bij recht toegestaan.
  • Voor concrete bouwplannen die niet binnen het bestaande bouwvlak passen, is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
  • Voor agrarische bedrijven die gefaseerd willen uitbreiden en daarvoor een toekomstbestendig erf willen realiseren (maximaal 2,5 hectare), is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Het bouwvlak dient rechthoekig te worden vormgegeven met een breedte en diepte van ten hoogste 200 m. Als voorwaarde is opgenomen dat met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast.


Bij het toepassen van de bovengenoemde afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid voor de uitbreiding van agrarisch bedrijven maakt de gemeente Zeewolde gebruik van de notitie 'Beleidsregels Randbeplanting Buitengebied Zeewolde'. Deze notitie bevat duidelijke inhoudelijke eisen ten aanzien van erfbeplanting, waaronder:

  • Per bouwperceel moet beplanting op zij- en achterkant van het erf zijn.
  • De strook waar de beplanting staat moet minimaal 6 meter breed zin.
  • Er moet een beplantingsplan worden gemaakt. Daarbij geldt een standaardmix van plant- of boomsoorten.

De gemeente is in overleg met LTO Noord en Landschapsbeheer Flevoland gekomen tot een nieuwe regeling. De notitie is als bijlage 1 Beleidsregels Randbeplanting Buitengebied Zeewolde bij de toelichting opgenomen. Zie voor een verdere toelichting paragraaf 5.1.3 Landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPBuitengebied2016-va01_0011.jpg"

Figuur: 'profiel randbeplanting'

Grondgebonden en niet-grondgebonden (intensieve veehouderij)

Er is onderscheid in grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijven. Het onderscheid tussen grondgebonden en intensieve agrarische (niet-grondgebonden) bedrijven heeft ruimtelijke redenen. In de eerste plaats kenmerken volwaardige intensieve bedrijven zich in het algemeen door een grootschalige intensieve bebouwing, zonder een directe relatie met het omliggende agrarische gebied. De bouwpercelen hebben in sommige gevallen een bijna industrieel karakter. De grondgebonden veehouderijbedrijven hebben daarentegen een directe relatie met de omliggende gronden voor ruwvoerproductie, mestafzet en eventueel beweiding.

Intensieve veehouderij (niet - grondgebonden)

Intensieve, niet-grondgebonden veehouderij speelt een ondergeschikte rol in de agrarische sector van gemeente Zeewolde. Mogelijkheden voor nieuwe bedrijven worden niet in het bestemmingsplan opgenomen. Bestaande volwaardige niet-grondgebonden bedrijven zijn positief bestemd en hebben onder voorwaarden dezelfde bouwmogelijkheden bij recht en bij afwijking/wijziging (2,5 ha).

Bestaande niet-grondgebonden neventakken zijn eveneens positief bestemd. Om de ondergeschiktheid aan de hoofdtak te borgen geldt -conform het oude bestemmingsplan buitengebied- een maximale oppervlakte van 2.500 m2. Van een neventak is in planologische opzicht sprake als er in ruimtelijke zin sprake is van ondergeschiktheid aan de hoofdtak.


De afgelopen jaren zijn er vrijwel geen aanvragen ingediend voor nieuwe intensieve neventakken. De gemeente wil voorkomen dat het in het bestemmingsplan opnemen van (theoretische) ontwikkelingsruimte voor intensieve veehouderij ten koste gaat van de ruimte voor andere landbouwontwikkelingen. Nieuwe intensieve neventakken zijn in het bestemmingsplan daarom niet mogelijk gemaakt; hiervoor dient een aparte (buitenplanse) planologische procedure te worden doorlopen.


Bollen-, sier- en fruitteelt

De provincie wijst bezanden van gronden af, gelet op de ongewenste grootschalige landschappelijke ingrepen en waterhuishoudkundige effecten die daarmee gemoeid zijn. Permanente bollenteelt is in het plangebied daarom niet mogelijk gemaakt. Op veel Flevolandse bedrijven wordt de bollenteelt als wisselteelt toegepast. Omdat wisselteelt minder gevolgen heeft voor het landschap en de waterhuishouding, wordt dit gebruik bij recht toegestaan.


Clustering van fruit- en boomteelt en andere hoogopgaande houtige gewassen heeft vanuit het oogpunt van landschappelijke kwaliteit de voorkeur. In het bestaande gebied met fruittelers, worden deze teelten zonder meer toegestaan. In gebieden met karakteristieke openheid zijn hoogopgaande houtige teelten ongewenst en zijn deze alleen mogelijk gemaakt met een afwijkingsbevoegdheid. Daarbij is landschappelijke inpassing een belangrijk toetsingscriterium. Onder hoogopgaande houtige teelten wordt niet begrepen de teelt van vruchtbomen tot een periode van maximaal 3 jaar en onderstammen met jaarlijks terugkerende opgaande teelt. Deze teeltvormen zijn dus wel in het hele buitengebied toegelaten.


Omdat fruittelers over het algemeen minder bouwruimte nodig hebben dan melkveehouders of akkerbouwers, is voor deze agrariërs een kleiner agrarisch bouwvlak opgenomen.


Agrarische bebouwing

Schaalvergroting in de landbouw is duidelijk zichtbaar in de grotere stallen die worden gebouwd. Met name de nokhoogte komt steeds hoger te liggen. Deels vloeien deze grotere stallen voort uit de eisen die op het gebied van dierenwelzijn gelden (meer oppervlak per dier en betere ventilatie). Om de inpasbaarheid in het landschap te garanderen zijn er bepalingen opgenomen voor maatvoering van nieuwe stallen. In het bestemmingsplan is een maximale goothoogte en nokhoogte toegestaan van respectievelijk 9 en 13 meter. Alle daken worden voorzien van een kap. Voor verbindende delen tussen gebouwen zijn ook platte daken toegestaan.

Steeds meer worden agrarische bedrijfsgebouwen gebouwd, die afwijken van het traditionele beeld. Boog- en serrestallen zijn stallen met een ronde kapvorm, die van invloed zijn op het traditionele, herkenbare beeld van agrarische bedrijfsbebouwing in het landschap. Vanuit met name de dierenwelzijnseisen worden deze staltypen steeds vaker toegepast. Deze moderne staltypen zijn zonder meer toegestaan.


Sleufsilo's en mestopslag

Sleufsilo's en mestopslagen worden binnen het bouwvlak gebouwd. Alleen mest- en foliebassins mogen onder voorwaarden buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits er binnen het bouwvlak geen ruimte voor de aanleg meer is. Voor deze uitzondering is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

Agrarische bedrijfswoningen

Voor een goede agrarische bedrijfsvoering is het gewenst om bij agrarische bedrijven te kunnen wonen. Het toestaan van een bedrijfswoning ligt daarom voor de hand. Bij grotere bedrijven kan het vanuit de bedrijfsvoering gewenst zijn twee bedrijfswoningen te hebben. Onder strikte voorwaarden wordt deze tweede bedrijfswoning via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. De aantoonbare noodzaak van permanent toezicht is een vereiste voor medewerking aan een 2e bedrijfswoning. Bedrijfswoningen hebben een inhoud van maximaal 1.000 m3. De goot- en nokhoogte van bedrijfswoningen wordt apart geregeld.


Paardenhouderij

In de afgelopen jaren is de belangstelling voor paarden in het buitengebied gegroeid. De ruimte die vrijkomende agrarische bebouwing biedt, maakt het aantrekkelijk om een manege of paardenhouderij in het landelijk gebied op te richten.


In Zeewolde komen in beperkte mate paardenhouderijen voor, en dan met name als agrarische nevenactiviteit. De paardenhouderij kent een grote diversiteit aan verschijningsvormen, met als belangrijkste onderscheid productiegerichte paardenhouderijen en gebruiksgerichte paardenhouderijen. Voor zover deze voorkomen, krijgen productiegerichte paardenhouderijen (opfokbedrijven) een agrarische bestemming. Gebruiksgerichte paardenhouderijen krijgen een recreatieve bestemming.


Het hobbymatig houden van paarden sluit over het algemeen goed aan bij het functiegebruik in het buitengebied en wordt mogelijk gemaakt via een afwijkingsbevoegdheid bij alle bestemmingen waarbinnen ook bewoning is toegestaan. Inpasbaarheid in het landschap, verlichting en de hinderuitstraling zijn daarbij belangrijke toetsingscriteria.

Paardrijbakken

In het buitengebied van Zeewolde is sprake van een toename van (hobbymatige) paardensportactiviteiten. Dit uit zich in een toename van het hobbymatig houden van paarden en de toename van de vraag naar paardrijbakken. Paardrijbakken kunnen behoorlijke invloed hebben op de landschappelijke waarden en op de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Daarom kunnen paardrijbakken pas met een omgevingsvergunning buiten de agrarische bouwvlakken dan wel binnen overige bestemmingsvlakken toegestaan worden. Hier zijn voorwaarden aan verbonden die zien op de afstand tot naburige woonbestemmingen om hier geen hinder te veroorzaken. Lichtmasten tot en met 5 meter zijn toegestaan waarbij geldt dat ze uitsluitend gericht mogen zijn op de paardrijbak.


Verbrede landbouw: nevenfuncties bij agrarische gebouwen

De term 'verbrede landbouw' of multifunctionele landbouw duidt op het verwerven van extra inkomsten voor agrariërs uit niet-agrarische activiteiten naast de inkomsten uit de agrarische hoofdfunctie. Het gaat om functies die naast de oorspronkelijke agrarische bedrijfstak worden uitgeoefend en ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie.


De multifunctionele landbouw speelt vanuit haar agrarische identiteit op een unieke manier in op de groeiende vraag naar rust, ruimte en plattelandsbeleving. De sector verbindt de maatschappij met het platteland en verbindt ook agrarische ondernemers met de maatschappij. Deze vorm van landbouw bij aan het leefbaar houden van het platteland door meer en nieuwe (economische) activiteiten in het buitengebied te brengen. Verbrede landbouw strekt zich dikwijls uit tot het terrein van recreatie, zorg, natuur en landschapsbeleving, educatie, kleinschalige horeca en het bieden van logies of een combinatie hiervan.


Ten aanzien van de nevenactiviteiten is sprake van voortschrijdend inzicht. In het geldende bestemmingsplan zit weinig balans en nuance. Nagenoeg alle activiteiten zijn gelimiteerd op 2000 m² (= grondoppervlakte) bebouwing. Tot dusver is niet of nauwelijks gebruik gemaakt van de regeling. Voorgesteld wordt om de maatvoering realistischer te maken, dat wil zeggen in veel gevallen terug te brengen naar 1000 m². Deze maatvoering zit nog aan de bovengrens van maatvoering die elders in Nederland wordt gehanteerd en zet een rem op ongewenste ontwikkelingen. Tegelijkertijd wordt een verruiming van de mogelijkheden voorgesteld door meerdere nevenfuncties per bouwvlak toe te staan, tot het absolute maximum van 30 % bebouwing per bouwvlak (= grens van de provinciale beleidsregel).
Voor de functies paardenhouderij (nummer 10) en statische opslag (nummer 14) wordt voorgesteld in plaats van 2000 m² de provinciale maat van 30 % van het bouwvlak als maximum te hanteren. Tot slot wordt voorgesteld het kamperen bij de boer ook buiten het bouwvlak (maar wel aangrenzend) toe te staan.

Zie hiervoor bijlage 1 bij de regels, onderdeel "lijst met nevenactiviteiten.


De activiteiten moeten passen in het landelijk gebied, landschappelijke en cultuurhistorische waarden respecteren en geen grote verstoring opleveren voor de omgeving. Hierbij speelt onder meer verkeersaantrekkende werking en aantasting van het beeld/aanzicht door onder andere buitenopslag. Als voorwaarde is opgenomen dat met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast.


Voormalig agrarische bedrijven

Naast schaalvergroting is er ook sprake van stoppende agrarische bedrijven. Dit brengt de vraag met zich mee, voor welke andere functies de (voormalig) agrarische bebouwing kan worden benut. Enerzijds biedt het kansen voor nieuwe functies in het landelijk gebied die een nieuwe impuls kunnen geven. Kleinschalige bedrijvigheid of het bewoond blijven van de voormalige bedrijfswoning kan ten goede komen aan de leefbaarheid van een gebied. Anderzijds zijn er kansen voor een landschappelijke kwaliteitsverbetering, bijvoorbeeld wanneer onaantrekkelijke gebouwen worden gesaneerd.


Het type bedrijvigheid dat in de vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen wordt uitgeoefend varieert. Bij beëindiging van de agrarische bestemming dient de bestemming op het werkelijk gebruik te worden afgestemd. Via wijzigingscriteria kan er worden gestuurd op de inpasbaarheid van nieuwe initiatieven. Voor de kwaliteit van de leefomgeving is het van belang dat er functies terugkomen die passen in het landelijk gebied. De lijst van toegestane vervolgfuncties is aangepast op basis van de meest recente inzichten en vormt de basis voor de nieuwe functies die in het bestemmingsplan worden toegestaan. Zie hiervoor bijlage 2 bij de regels, onderdeel "lijst van activiteiten na bedrijfsbeëindiging".

Nieuwe functies op voormalige agrarisch percelen mogen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het gebied niet aantasten. Om verrommeling van het buitengebied te voorkomen wordt een maximum gesteld aan de oppervlakte (voormalige) agrarische bebouwing die mag worden gebruikt voor een niet-agrarische bedrijfsactiviteit. Daarnaast moeten mobiliteit, parkeer- en milieuproblemen en beperkingen voor omringende agrarische bedrijven worden voorkomen. Tot slot mag er geen sprake zijn van buitenopslag. Als voorwaarde is opgenomen dat met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast.


Plattelandswoningen

Met de Wet plattelandswoning heeft de wetgever mogelijkheden gecreëerd om een woning op een agrarisch erf te bestemmen tot burgerwoning voor derden. Het gaat om woningen waarbij het agrarisch bedrijf blijft functioneren, maar de eerste of tweede bedrijfswoning door een derde wordt bewoond. Deze woning is dan niet langer beschermd tegen hinder van het agrarisch bedrijf. Bij situaties waar dit voorkomt, is een specifieke aanduiding opgenomen. (Aanduiding: "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning"). Die aanduiding kan binnen een woonbestemming opgenomen zijn als de woning volledig is vervreemd van het agrarisch bedrijf en er op geen enkele wijze meer sprake is van bedrijfsmatige agrarische activiteiten op het perceel. In die gevallen is er enkel sprake van wonen, zodat een woonbestemming de meest passende bestemming is. De aanduiding kan ook binnen het agrarisch bouwvlak opgenomen zijn als de woning nog deel van het bedrijf uitmaakt, maar tijdelijk aan een derde is verhuurd.

Huisvesting seizoensarbeiders

In landbouwkerngebieden zijn vaak seizoensarbeiders werkzaam. Het huidige beleid voor tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten van de gemeente (alleen in logiesgebouwen en niet in kampeermiddelen) is vertaald in het bestemmingsplan (zie hiervoor paragraaf 3.5.3 Huisvesting arbeidsmigranten. Permanente huisvestingsvoorzieningen zijn toegestaan na afwijking van het bestemmingsplan. Daarbij zijn maximaal 50 slaapplaatsen toegestaan, een bebouwing van maximaal 1.000 m2 en moet voldoende randbeplanting worden gerealiseerd. Zie hiervoor bijlage 1 bij de regels, onderdeel 'Lijst met nevenactiviteiten'.

5.3.2 Bestemmingsomschrijving

De gronden die hoofdzakelijk in gebruik zijn als landbouwgrond zijn bestemd als "Agrarisch". Onder deze bestemming vallen zowel de gronden die een agrarisch gebruik hebben als de agrarische bedrijfskavels. De grondgebonden bedrijven zijn aangeduid als “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf”. De bestaande intensieve bedrijven zijn aangeduid als "intensieve veehouderij". Bestaande specifieke functies die in combinatie met het agrarische bedrijf worden uitgeoefend zijn aangeduid.

Erftoegangswegen en agrarische ontsluitingswegen zijn toegestaan binnen de agrarische gebiedsbestemming. Voor verbreding van agrarische ontsluitingswegen moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd.

5.3.3 Bouwregels

In de bouwregels is aangegeven wat er gebouwd mag worden binnen het bouwvlak (zie Artikel 3.2 Bouwregels). Onderscheiden worden bouwregels voor:

  • gebouwen en overkappingen;
  • bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;
  • andere bouwwerken.
5.3.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 3.3.1 Nevenactiviteiten

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels om bouwwerken ten behoeve van een nevenactiviteit te kunnen bouwen. Aan de bedrijfsvloeroppervlakte voor de nevenactiviteit per agrarisch bedrijf wordt per nevenactiviteit een maximum gesteld. Het gezamenlijk vloeroppervlak bedraagt ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwvlak. In geval van woonzorgboerderijen bedraagt deze oppervlakte maximaal 2.500 m². Verder moet met een erfinrichtingsplan worden aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast.

Artikel 3.3.2 Bouwen buiten het bouwvlak

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels zodat onder voorwaarden bedrijfsgebouwen en/of overkappingen buiten de grenzen van het aanduidingsvlak voor de bedrijfskavel en/of het daarbinnen gelegen bouwvlak kunnen worden gebouwd. Het moet daarbij gaan om een geringe afwijking die volgt uit een concreet bouwplan. Binnen het bestaande bouwvlak is er geen ruimte meer voor de benodigde uitbreiding. De bebouwing dient gesitueerd te zijn binnen een rechthoekig perceel van maximaal 200 bij 200 meter. Tevens moet met een erfinrichtingsplan worden aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast.

3.3.3 Tunnelkassen en blaastunnels buiten het bouwvlak

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels zodat onder voorwaarden tunnelkassen en blaastunnels buiten de grenzen van het aanduidingsvlak voor de bedrijfskavel en/of het daarbinnen gelegen bouwvlak kunnen worden gebouwd. De maximale oppervlakte bedraagt 2.000 m².

3.3.4 Tweede bedrijfswoning

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels zodat een tweede bedrijfswoning kan worden gerealiseerd. De tweede bedrijfswoning moet noodzakelijk zijn voor de doelmatige bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf.

3.3.5 Paardrijbakken

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels zodat paardrijbakken kunnen worden toegestaan. Lichtmasten mogen maximaal 5 meter hoog zijn.

5.3.5 Specifieke gebruiksregels

Algemeen

In de Specifieke gebruiksregels zijn de activiteiten aangegeven als strijdig als ze niet zijn toegestaan of alleen zijn toegestaan via een omgevingsvergunning, omdat er voorwaarden aan verbonden zijn. Hieronder is een aantal toegelicht.

Mest- en biomassavergisting

In de beleidsnotitie 'Mest- en biomassavergistingsinstallaties in Zeewolde (2013)' (zie hiervoor paragraaf 3.5.6) heeft de gemeente haar beleid voor de co-vergisting en mono-vergisting van mest opgenomen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen monovergisters, boerderijvergisters en buurtvergisters. Monovergisters zijn vergisters die deel uit maken van het agrarisch bedrijf en volledig bedrijfseigen zijn. Boerderijvergisters mogen een verwerkingscapaciteit hebben van maximaal 6.000 ton/jaar, waarbij mest van het eigen bedrijf afkomstig is al dan niet aangevuld met co-producten. Voor buurtvergisters geldt een grens van 36.000 ton/jaar. In het bestemmingsplan zijn monovergisters bij recht toegestaan. Voor buurtvergisters moet een aparte buitenplanse planprocedure worden doorlopen.


Aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit

Aan huis verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan. Er zijn wel voorwaarden aan verbonden zodat het ondergeschikt blijft (oppervlakte) aan de woonfunctie en parkeren op eigen erf plaatsvindt zodat er geen overlast ontstaat.


Houtteelt, bosbouw, sierteelt, fruitteelt en boomteelt

Primair moet de kenmerkende grootschalige openheid in het landschap worden gehandhaafd. Daarom zijn in het bestemmingplan functies als houtteelt (bedrijfsmatige houtproductie) en bosbouw in beginsel niet toegestaan. Fruitteelt kan onder voorwaarden (zie afwijking van de gebruiksregels) worden toegestaan als dit aansluit op bestaande fruitteeltgronden of op bestaande opgaande elementen in het landschap. Onder opgaande elementen in het landschap worden niet enkel bospercelen begrepen. Deze opgaande elementen kunnen ook de groen ingesloten agrarische bouwpercelen zijn of boombeplanting langs wegen of paden.

5.3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning onder voorwaarden af te wijken van de gebruiksregels ten behoeve van:

3.5.1 Nevenactiviteiten

3.5.2 Mest- en foliebassins

3.5.3 Fruitteelt, boomteelt en andere opgaande meerjarige teeltvormen

3.5.4 Nieuwe fiets- en voetpaden

3.5.5 Afwijken profiel bestaande wegen

3.5.6 Paardrijbakken

5.3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

Een aantal aspecten is onder de plicht van een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gebracht. Dit zijn aspecten die gebruikelijk plaatsvinden in het buitengebied, maar waar de gemeente graag in mee wil denken omtrent de exacte uitvoering van de werkzaamheden, vanwege de structurele invloed die dit op het landschap kan hebben. Op zich kunnen de werkzaamheden dus worden toegestaan, maar de gemeente wil daarin kunnen sturen. Normaal agrarisch gebruik van de gronden en normaal onderhoud van de gronden zijn uitgezonderd van de vergunningsplicht.

5.3.8 Wijzigingsbevoegdheden

3.7.1 Vergroten bouwvlak naar 2,50 hectare

Voor agrarische bedrijven die gefaseerd willen uitbreiden en daarvoor een toekomstbestendig erf willen realiseren (maximaal 2,5 hectare), is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Voorwaarde is dat er binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding. Er moet sprake zijn van een eenmalige of gefaseerde uitbreiding waarbij een toekomstbestendig bouwvlak noodzakelijk is. Tevens moet er zicht zijn op een langdurige vergroting van de productie omvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten. De noodzaak van de bedrijfsuitbreiding moet zijn aangetoond. Het bouwvlak dient rechthoekig te worden vormgegeven. De breedte en diepte bedragen maximaal 200 meter. Met een erfinrichtingsplan moet worden aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast.

3.7.2 Nieuw agrarische bedrijfskavel agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

In het voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied was aan specifieke locaties een wijzigingsbevoegdheid toegekend op basis waarvan nieuwe agrarische bedrijven gevestigd konden worden. Hiervan is in de tijdsduur van het bestemmingsplan maar zeer sporadisch gebruik gemaakt. Toch bestaat er vanuit de ontwikkelingen in de agrarische sector de wens om deze mogelijkheid opnieuw in het bestemmingsplan op te nemen. Dezelfde locaties zijn daar waar door insprekers gemotiveerd het behoud daarvan is onderbouwd, daarom opnieuw in beeld voor nieuwvestiging van agrarische bedrijven. De daarvoor geldende voorwaarden spreken voor zich.

3.7.3 Verwijderen aanduiding plattelandswoning en 3.7.4 Aanbrengen aanduiding plattelandswoning

In geval waarbij een agrarische bedrijfswoning bij een functionerend agrarisch bedrijf tijdelijk voor bewoning door derden in gebruik wordt gegeven, maar waarbij de woning deel uit blijft maken van het agrarisch bedrijf, is er de mogelijkheid om gedurende planperiode in dergelijke situaties maatwerk te leveren door de woning als plattelandswoning aan te duiden. Daarmee is de bewoning door derden van de bedrijfswoning niet strijdig met de regels en levert de bewoning milieutechnisch geen belemmeringen op voor het bedrijf. Daar staat tegenover dat vanuit een goede ruimtelijke ordening nog wel een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd moet kunnen worden. In geval de bewoning weer wordt beëindigd, kan de aanduiding weer worden verwijderd.

3.7.5 Wijzigen naar natuur

In het plangebied is op dit moment geen behoefte om naast de grote hoeveelheid EHS nog extra natuurbestemmingen op te nemen. Wel kan er sprake zijn van compensatie van de EHS, zodat er meer (recreatieve) ontwikkelingsruimte ontstaat in de overgangsgebieden. Ook zijn er vanuit het programma "Nieuwe Natuur" van de provincie Flevoland nog projecten op het gebied van nieuwe natuur te verwachten. In de agrarische gebiedsbestemming is daartoe een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze compensatie mogelijk te maken. Als de gronden via de wijzigingsbevoegdheid daadwerkelijk als natuur zijn bestemd dan kunnen de gronden ook daadwerkelijk ingericht worden als natuur.

3.7.6 Wijzigen bedrijfskavel naar wonen met compensatie

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de agrarische functie te wijzigen naar wonen met compensatie. Ter compensatie van de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen mag maximaal één nieuw woonhuis worden gebouwd.

3.7.7 Wijzigen naar wonen

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Agrarisch' te kunnen wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Dit ten behoeve van een functieverandering van een bedrijfskavel. De bedrijfskavel en het bouwvlak ter plaatse van de bedrijfsbeëindiging worden dan verwijderd. Met een erfinrichtingsplan moet worden aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast.

Deze wijziging kan ook worden toegepast als een bedrijfswoning wordt vervreemd van het agrarisch bedrijf. In dat geval is sprake van een gebruik overeenkomstig een burgerwoning. Op basis van de Wet plattelandswoning kan aan de woning tevens de aanduiding voor een plattelandswoning worden toegekend. De wijzigingsbevoegdheid ziet dan alleen op de bedrijfswoning. De rest van het perceel behoudt het agrarisch bouwvlak, waarbij in geval ook de bouw van een nieuwe bedrijfswoning kan worden tegengegaan.

3.7.8 Wijzigen ten behoeve van functieverandering

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de agrarische functie te wijzigen naar een ander functie. Hierbij wordt verwezen naar de 'Lijst van activiteiten na bedrijfsbeëindiging', zie bijlage 2 bij de regels. De bestemming 'Agrarisch' kan zo worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf', 'Maatschappelijk', en 'Sport - Manege'. Voor de bedrijvigheid gaat het dan om zeer lichte bedrijvigheid in de categorieën 1 en enkele 2, alsmede specifiek genoemde bedrijvigheid zoals opgenomen in bijlage 2. Het gezamenlijk vloeroppervlak bedraagt ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwvlak. In geval van woonzorgboerderijen bedraagt deze oppervlakte maximaal 2.500 m². Met een erfinrichtingsplan moet worden aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast.

 3.7.9 Wijzigen nieuwe landgoederen

Ten behoeve van nieuwe landgoederen zijn de wijzigingsbevoegdheden uit het geldende bestemmingsplan overgenomen. Voor een landgoed moet minimaal 5 hectare openbaar toegankelijk bos- en natuurgebied worden aangelegd. Er is één woongebouw toegestaan met een maximale inhoud van 4.000 m3. In dit woongebouw zijn maximaal 3 wooneenheden toegestaan. Aan de hand van een inrichtingsplan moet worden aangetoond dat het landgoed meerwaarde heeft op het gebied van ecologie, landschap en cultuurhistorie.

3.7.10 Wijziging voorzieningen 1

In het kader van de recreatienota is met name het bosgebied Horsterwold aangemerkt als speerpunt voor een dagrecreatieve inspanning. In dit gebied zijn diverse voorzieningen mogelijk. Om dit mogelijk te maken is in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Agrarisch' te kunnen wijzigen ten behoeve van de vestiging van medische, sociale, culturele, sportieve, verblijfs- en dagrecreatieve of educatieve voorzieningen, extensieve land- en tuinbouw (met daarbijbehorende ondergeschikte detailhandel tot ten hoogste 100 m² verkoopvloeroppervlakte) en horecavoorzieningen. Ook de vestiging van een conferentieoord is hiermee mogelijk . De wijzigingsbevoegdheid kan uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1'. Gebieden met deze aanduiding zijn gelegen in het Horsterwold en het Hulkesteinse Bos. De wijziging vloeit voor uit het vigerend bestemmingsplan.

3.7.11 Wijziging voorzieningen 2

Op de locatie "De Bosruiter" zijn plannen voor het vestigen van medische, sociale, culturele, sportieve, verblijfs- en dagrecreatieve of educatieve voorzieningen en horecavoorzieningen, alsmede conferentieoorden. Er zijn mogelijkheden zoals hiervoor onder 3.7.10 beschreven. Op grond van een ontwikkelingsovereenkomst zijn daarvoor specifieke afspraken met betrekking tot oppervlaktes en bouwhoogtes gemaakt. Vandaar dat deze ontwikkeling in een specifieke wijzigingsbevoegdheid is ondergebracht.

3.7.12 Wijziging verbreden vaarroute

Ten behoeve van de plannen die er zijn om te komen tot verbreding van een vaarroute, is locatiegebonden op de verbeelding aangegeven waar de verbreding plaats mag vinden. Op het moment dat de plannen concreet zijn, kan van de wijzigingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt.

5.4 Agrarisch - Paardenhouderij (artikel 4)

Het plan biedt ruimte voor zelfstandige activiteiten die passen in het landelijk gebied (op bestaande bouwvlakken). Het kan daarbij gaan om agrarisch aanverwante bedrijven, zoals bijvoorbeeld paardenhouderijen.

De gebruiksgerichte paardenhouderijen in het buitengebied zijn onder de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' gebracht. De bestemming ziet eveneens toe op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van het beeld van bebouwing binnen de bestaande randbeplanting. Per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om met een omgevingsvergunning mogelijk te maken dat het maximum oppervlak aan bedrijfsgebouwen met 25% wordt vergroot. Ook kunnen na afwijking nevenactiviteiten aan de bedrijfsvoering worden toegevoegd (zie 5.3.4 en 5.3.6). De bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' kan met een wijzigingsbevoegdheid worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch'. Een van de voorwaarden hierbij is dat met een bedrijfsplan kan worden aangetoond dat er sprake is van een duurzaam volwaardig en zelfstandig agrarisch bedrijf. De bestemming kan ook worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. De woonfunctie dient in dat geval ondergebracht te worden in de voormalige bedrijfswoning.

5.5 Bedrijf (artikel 5)

5.5.1 Uitgangspunten Bedrijfsfuncties

Naast de niet-agrarische nevenactiviteiten biedt het plan ruimte voor zelfstandige activiteiten die passen in het landelijk gebied (op bestaande bouwvlakken). Het kan daarbij gaan om agrarisch dienstverlenende bedrijven, zoals loonbedrijven.

5.5.2 Bestemmingsomschrijving

Ter plaatse van een bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven uit milieucategorie 1 en deels uit categorie 2 toegestaan. Zie hiervoor de bij de regels opgenomen bijlage 2 Bedrijven uit hogere categorieën zijn specifiek aangeduid. Per bedrijfsperceel is één bedrijfswoning toegestaan.

5.5.3 Bouwregels

In de bouwregels is aangegeven wat er gebouwd mag worden binnen het bestemmingsvlak (zie Artikel 5.2 Bouwregels). Onderscheiden zijn bouwregels voor:

  • gebouwen en overkappingen;
  • bijbehorende bouwwerken;
  • andere bouwwerken.
5.5.4 Afwijken van de bouwregels

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels ten behoeve van:

5.5.5 Specifieke gebruiksregels

In de Specifieke gebruiksregels zijn de activiteiten aangegeven als strijdig als ze niet zijn toegestaan of alleen zijn toegestaan via een omgevingsvergunning, omdat er voorwaarden aan verbonden zijn.

Aan huis verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan. Er zijn wel voorwaarden aan verbonden zodat het ondergeschikt blijft (oppervlakte) aan de woonfunctie en parkeren op eigen erf plaatsvindt zodat er geen overlast ontstaat.

5.5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning onder voorwaarden af te wijken van de gebruiksregels ten behoeve van:

5.5.7 Wijzigingsbevoegdheden

5.7.1 Wijzigen naar agrarisch

De bestemming 'Bedrijf' kan, ten behoeve van de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch'. De omvang van het bouwvlak bedraagt daarbij maximaal 2,5 hectare.

5.7.2 Wijziging naar wonen

De bestemming 'Bedrijf' kan, ten behoeve van een functieverandering worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. De woonfunctie moet worden ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning.

5.6 Bedrijf - Nutsvoorziening (artikel 6)

De in het plangebied voorkomende nutsvoorzieningen, zoals een antennemast, zend- en ontvangstinstallaties en de waterwinlocaties, met uitzondering van de militaire die een eigen bestemming hebben gekregen, zijn onder de bestemming Bedrijf - Nuts gebracht. De bouwregels zijn afgestemd op de specifieke situatie.

5.7 Bedrijf - Windturbinepark (artikel 7)

5.7.1 Uitgangspunten Windenergie

Als windrijke provincie wil Flevoland optimaal gebruik maken van de milieuvoordelen en economische potenties van de opwekking van windenergie. Daarbij wil zij de landschappelijke kwaliteit verbeteren door het plaatsen van nieuwe windturbines samen te laten gaan met de sanering van bestaande windturbines.


In het bestemmingsplan worden geen mogelijkheden geboden voor het realiseren van nieuwe of het opschalen van bestaande windturbines. Behalve de windparken aan de Zuidlob en de Sternweg, worden de bestaande windmolens onder het overgangsrecht gebracht, omdat binnen de komende 10 jaar vervanging aan de orde is. Ook de plaatsing van miniwindturbines (tot 15 meter) wordt in het bestemmingsplan niet toegestaan. De windparken aan de Zuidlob en de Sternweg zijn positief bestemd.

5.7.2 Bestemmingsomschrijving

De bestaande windturbineparken aan de Zuidlob en de Sternweg inclusief de onderhoudswegen zijn onder de bestemming Bedrijf - Windturbinepark gebracht. De bestemmingsomschrijving ziet toe op de opwekking van windenergie door middel van windturbines. Het transformatorstation is op de verbeelding aangeduid (aanduiding "nutsvoorziening"). Windturbines mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'windturbine'.

5.8 Bos - Natuur (artikel 8)

5.8.1 Toelichting bestemmingen

In paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven. In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingsonderdelen algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht.

5.8.2 Uitgangspunten Natuurwaarden

In de bestemmingen voor de EHS-gebieden vormt het behoud en de versterking van natuurwaarden een belangrijk uitgangspunt. In het plangebied is op dit moment geen behoefte om naast de grote hoeveelheid EHS nog extra natuurbestemmingen op te nemen. Wel kan er sprake zijn van herbegrenzing van de EHS, zodat er meer (recreatieve) ontwikkelingsruimte ontstaat in de overgangsgebieden. In de agrarische gebiedsbestemming(en) is daarom een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze herbegrenzing mogelijk te maken. (Zie artikel 3.7.5 Wijzigen naar natuur).

Dagrecreatieve voorzieningen en evenementen

Ontwikkeling van dagrecreatieve voorzieningen in het buitengebied heeft vooral een routegebonden karakter. Binnen de gebiedsbestemmingen zijn mogelijkheden opgenomen om op basis van een afwijkingsbevoegdheid fiets- en voetpaden aan te leggen. In de Stille Kern van het Horsterwold zijn geen mogelijkheden voor nieuwe recreatieve routes, zodat in dit gebied de natuurwaarden niet onder druk komen te staan. In afwijking hiervan wordt op een goed ontsloten locatie in de hoek Hoge Vaart en Adelaarsbrug een horecalocatie ontwikkeld. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Zodra plannen een meer concreet karakter krijgen, kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.

5.8.3 Bestemmingsomschrijving

De bestaande bos- en natuurgebieden zijn onder de bestemming Bos - Natuur gebracht. Specifieke functies zoals de Kunstbaan (een zeven kilometer lange kunstroute door het landschapspark de Wetering, het bos en over de dijk van het randmeer), het evenemententerrein en het natuurkampeerterrein zijn aangeduid. De gronden van het scoutingterrein aan het Nulderpad zijn, voor zover ze niet onder de bestemming Gemengd - Scouting Landgoed (artikel 9) zijn gebracht, eveneens onder de bestemming Bos - Natuur gebracht.

5.8.4 Afwijken van de gebruiksregels

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning onder voorwaarden af te wijken van de gebruiksregels ten behoeve van:

5.8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

Een aantal aspecten is onder de plicht van een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gebracht. Het gaat daarbij onder meer om het aanleggen van paden, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, het ophogen van gronden, het aanleggen van voorzieningen voor dagrecreatief medegebruik, of parkeervoorzieningen. Normaal onderhoud van de gronden en het normale bosbeheer zijn uitgezonderd van de vergunningsplicht.

5.8.6 Wijzigingsbevoegdheid

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Bos- Natuur' te kunnen wijzigen ten behoeve van de vestiging van medische, sociale, culturele, sportieve, verblijfs- en dagrecreatieve of educatieve voorzieningen en horecavoorzieningen. Ook de vestiging van een conferentieoord is hiermee mogelijk . De wijzigingsbevoegdheid kan uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied 1'. Zie hiervoor 8.7.1 Wijziging voorzieningen.

De wijziging voor de lichte horecavoorziening is voorzien van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3'. Zie hiervoor 8.7.2 Wijziging naar dagrecreatie en horeca.

5.9 Gemengd - Scouting Landgoed (artikel 9)

In paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven. In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingsonderdelen algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht.

De bestemming Gemengd - Scouting Landgoed (artikel 9) is gelegd op terreinen behorende bij het scoutingterrein aan het Nulderpad. De bestemming ziet toe op de gebouwen voor centrale voorzieningen ten behoeve van verblijfsrecreatie, groepskamperen en groepsaccommodaties. Ondergeschikte horeca is toegestaan.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen zodat de bestemming 'Gemengd - Scouting Landgoed' kan worden gewijzigd naar detailhandel in scouting- en outdoorgerelateerde goederen, een bedrijfswoning en een kantoor. De wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast ter plaatse van de (aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2').

5.10 Gemengd - Wijngoed

Deze bestemming is specifiek ingericht voor een in beginsel agrarisch bedrijf dat druiventeelt uitoefent. Voor de specifieke bestemming is gekozen vanwege het specifieke toegevoegde gebruik, zoals de productie van wijn en het publieksgerichte karakter van het bedrijf, met rondleidingen, educatie, wijnproeverij en enige bijbehorende horeca. De bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn eveneens specifiek op dit bedrijf toegespitst.

5.11 Maatschappelijk (artikel 10)

In het buitengebied van Zeewolde bevindt zich een ambulancepost, een scouting-terrein, een jongerencentrum en een kantoor/opslag van Staatsbosbeheer. Deze zijn onder de bestemming Maatschappelijk gebracht. De regels zijn afgestemd op de specifieke situaties.

5.12 Maatschappelijk - Militair zend- en ontvanginstallatie (artikel 11)

Een korte golf zendlocatie is overgenomen door Defensie. Daarmee heeft het zend- en ontvangstation een militair karakter gekregen. De bestemming is daar specifiek op ingericht.

5.13 Recreatie - Dagrecreatie (artikel 12)

De dagrecreatieve terreinen zijn onder de bestemming Recreatie - Dagrecreatie gebracht. Specifieke functies zoals een visvijver en een speeltuin zijn op de verbeelding aangeduid.

5.14 Recreatie - Jachthaven (artikel 13)

De in het plangebied voorkomende jachthavens zijn onder de bestemming Recreatie - Jachthaven gebracht. De aanwezige recreatiearken en recreatiewoningen zijn specifiek aangeduid.

5.15 Recreatie - Kampeerterrein (artikel 14)

5.15.1 Uitgangspunten kampeerterreinen

In het bestemmingsplan hebben de bestaande kampeerterreinen een eigen bestemming gekregen. Het gaat hierbij om terreinen met vaste standplaatsen in de vorm van stacaravans en toeristische standplaatsen. De maximale toegestane oppervlakte aan bebouwing is uit het geldende plan overgenomen. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om met een omgevingsvergunning, op de kampeerterreinen trekkershutten toe te staan. In de regels is daarvoor een afwijking opgenomen om samen met de recreatieondernemer te kijken naar een goede inrichting van kampeerterrein. Permanente bewoning van kampeermiddelen is expliciet niet toegestaan.

5.15.2 Bestemmingsomschrijving

De in het buitengebied gelegen campings waar ook stacaravans zijn toegestaan zijn onder de bestemming Recreatie - Kampeerterrein gebracht. Jaarrond kamperen is niet toegestaan: in de wintermaanden mag op de terreinen niet gekampeerd worden anders dan in maximaal 20 tenten en niet in de vorm van groepskamperen.

5.15.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ten behoeve van:

5.14.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van het jaarrond kamperen (artikel 13.5.1 Kamperen buiten de periode van 15 maart tot 1 november). Kamperen buiten de in dit artikel genoemde periode is op kampeerterreinen toegestaan wanneer het kamperen plaatsvindt in kampeermiddelen anders dan tenten of in meer dan 20 tenten in een aaneengesloten periode van ten hoogste twee weken, tot maximaal tweemaal per kalenderjaar.

5.16 Recreatie - Natuurkampeerterrein (artikel 15)

5.16.1 Uitgangspunten natuurkampeerterreinen

In het bestemmingsplan hebben de bestaande natuurkampeerterreinen een eigen bestemming gekregen. Op deze kampeerterreinen zijn geen vaste standplaatsen toegelaten, met uitzondering van één locatie waar al stacaravans staan. Het kamperen is uitsluitend toegestaan in het seizoen. In de wintermaanden mag op de terreinen niet gekampeerd worden, behalve op een terrein aan het Laakse Strand waar maximaal 50 campers geplaatst mogen worden en anders dan in maximaal 20 tenten, mits niet ten behoeve van groepskamperen. De maximale toegestane oppervlakte aan bebouwing is uit het geldende plan overgenomen. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om met een omgevingsvergunning, op de kampeerterreinen trekkershutten toe te staan. In de regels is daarvoor een afwijking opgenomen om samen met de recreatieondernemer te kijken naar een goede inrichting van kampeerterrein. Permanente bewoning van kampeermiddelen is expliciet niet toegestaan.

5.16.2 Bestemmingsomschrijving

In het buitengebied bevinden zich verschillende natuurkampeerterreinen. De bestaande natuurkampeerterreinen zijn onder de bestemming Recreatie - Natuurkampeerterrein gebracht. Stacaravans zijn niet toegestaan, tenzij aangeduid. Trekkershutten zijn mogelijk via een afwijkingsbevoegdheid.

5.16.3 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van het jaarrond kamperen (artikel 16.5.1 Kamperen buiten de periode van 15 maart tot 1 november). Kamperen buiten de in dit artikel genoemde periode is op natuurkampeerterreinen toegestaan wanneer het kamperen plaatsvindt in kampeermiddelen anders dan tenten of in meer dan 20 tenten in een aaneengesloten periode van ten hoogste twee weken, tot maximaal tweemaal per kalenderjaar.

5.17 Recreatie - Recreatieterrein (artikel 16)

5.17.1 Uitgangspunten recreatieterreinen

In het bestemmingsplan hebben de bestaande recreatieterreinen met recreatiewoningen een eigen bestemming gekregen. Op deze terreinen mogen gronden ook worden ingericht ten behoeve van het kamperen (mobiele standplaatsen en stacaravans). Om de ruimtelijke kwaliteit van recreatieterreinen te waarborgen, is in dit bestemmingsplan een maximaal aantal recreatiewoningen vastgelegd. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om met een omgevingsvergunning, op de recreatieterreinen trekkershutten toe te staan. In de regels is daarvoor een afwijking opgenomen om samen met de recreatieondernemer te kijken naar een goede inrichting van de terreinen. Aan uitbreidingsplannen van reguliere recreatiebedrijven wordt op individuele basis meegewerkt. Daarvoor wordt een aparte planologische procedure doorlopen. Permanente bewoning van recreatiewoningen is expliciet niet toegestaan. Jaarrond kamperen is niet toegestaan: in de wintermaanden mag op de terreinen niet gekampeerd worden anders dan in maximaal 20 tenten en niet in de vorm van groepskamperen.

5.17.2 Bestemmingsomschrijving

De bestaande recreatieparken zijn onder de bestemming Recreatie - Recreatieterrein gebracht. Specifieke functies zoals evenementen gerelateerd aan verblijfsrecreatieve functies zijn op de verbeelding aangeduid.

5.17.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ten behoeve van:

5.17.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van het jaarrond kamperen (artikel 17.5.1 Kamperen buiten de periode van 15 maart tot 1 november). Kamperen buiten de in dit artikel genoemde periode is op natuurkampeerterreinen toegestaan wanneer het kamperen plaatsvindt in kampeermiddelen anders dan tenten of in meer dan 20 tenten in een aaneengesloten periode van ten hoogste twee weken, tot maximaal tweemaal per kalenderjaar.

5.18 Recreatie - Strand (artikel 17)

In paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven. In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingsonderdelen algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht.

In in het plangebied gelegen stranden zijn onder de bestemming Recreatie - Strand gebracht. Het gaat om de speel- en ligweiden en de ten behoeve van de waterrecreatie in gebruik zijnde stranden. Specifieke functies zoals de Kunstbaan (een zeven kilometer lange kunstroute door het landschapspark de Wetering, het bos en over de dijk van het randmeer) en een evenemententerrein zijn aangeduid. Op de stranden mag niet gebouwd worden.

5.18.1 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ten behoeve van:

5.19 Recreatie - Verblijfsrecreatie (artikel 18)

Nabij de snelweg en het Hajé hotel worden earth lodges gerealiseerd.De regels zijn afgestemd op de gerealiseerde situatie.

5.20 Sport - Golfbaan (artikel 19)

In het Horsterwold ligt de golfbaan van golfclub Zeewolde. Het betreft een 36 holes golfbaan. De baan heeft een parkachtig karakter en ligt midden in de natuur. Er is een grote verscheidenheid aan flora en fauna waaronder roofvogels en verscheidene watervogels, reeën en vossen. De golfbaan is onder de bestemming Sport - Golfbaan gebracht. De bouw- en gebruiksregels zijn afgestemd op de specifieke situatie.

5.21 Sport - Manege (artikel 20)

Het plan biedt ruimte voor zelfstandige activiteiten die passen in het landelijk gebied (op bestaande bestemmingsvlakken). Het kan daarbij gaan om maneges.

In het buitengebied bevinden zich enkele maneges. Deze zijn onder de bestemming Sport - Manege gebracht. Een bestaande bed & breakfast voorziening is op de vergunde omvang vastgelegd. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om met een omgevingsvergunning mogelijk te maken dat het maximum oppervlak aan bedrijfsgebouwen, dat op de verbeelding staat aangegeven, met 15% wordt vergroot.

5.22 Verkeer (artikel 21)

Nieuwe (openbare) wegen zijn in het plangebied niet voorzien. Openbare, doorgaande wegen en paden worden in het bestemmingsplan voorzien van een verkeersbestemming. De procedure voor de verdubbeling van een deel van de Gooiseweg is afgerond en deze ontwikkeling is in het bestemmingsplan verwerkt.

Bestaande wegen voet- en fietspaden zijn onder de bestemming Verkeer gebracht. Tankstations zijn specifiek op de verbeelding aangeduid. Waardevolle laan- en wegbeplanting dient te worden behouden dan wel hersteld. Hiertoe is een aanduiding op de verbeelding aangebracht (de aanduiding "specifieke vorm van waarde - laan- en wegbeplanting"). Vanuit het oogpunt van geluid mogen de wegen niet aangepast worden (zie paragraaf 4.2.1 Wegverkeerslawaai). Het wegprofiel (ligging, breedte van de rijbanen en het aantal rijstroken) mag alleen aangepast worden als dit leidt tot een verbetering van de verkeersveiligheid en/of een vermindering van de geluidsoverlast.

Voor het toestaan van standplaatsen voor ambulante handel is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

5.23 Water (artikel 22)

Voor de ontwatering van Flevoland spelen de tochten en vaarten een belangrijke rol. Waterlopen die voor Waterschap Zuiderzeeland en de provincie een belangrijke waterhuishoudkundige functie hebben, hebben de bestemming 'Water' gekregen. Waterschap Zuiderzeeland heeft een beleid dat gericht is op het inrichten van duurzame oevers. Dit wordt bij recht toegestaan binnen de agrarische bestemming of de waterbestemming.

De in het plangebied voorkomende hoofdwaterlopen zijn onder de bestemming Water gebracht. De bestemming ziet toe op de wateraanvoer en -afvoer, de waterberging, het behoud van natuurlijke en landschappelijke waarden, het scheepvaartverkeer en de recreatievaart. Dagrecreatief medegebruik van het water en de oevers is toegestaan. Er mag binnen deze bestemming niet worden gebouwd.

5.24 Water - Randmeer (artikel 23)

De binnen het plangebied gelegen randmeren zijn onder de bestemming Water - Randmeer gebracht. De bestemming ziet toe op water en oeverstroken. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden van het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren maakt eveneens deel uit van de bestemmingsomschrijving. Hiermee worden deze waarden beschermd. Bouwwerken zijn niet toegestaan, met uitzondering van bestaande steigers. Nieuwe steigers kunnen worden gerealiseerd middels een omgevingsvergunning.

5.25 Wonen (artikel 24)

5.25.1 Uitgangspunten Wonen

Burgerwoningen en bijgebouwen

De aanwezige, reguliere burgerwoningen in het landelijk gebied zijn als zodanig bestemd. Daarbij wordt de maximale maatvoering uit het geldende bestemmingsplan overgenomen. De inhoud van het hoofdgebouw is maximaal 1.000 m³. De goothoogte bedraagt maximaal 4 meter en de nokhoogte bedraagt maximaal 9 meter.

Plattelandswoningen

Met de Wet plattelandswoning heeft de wetgever mogelijkheden gecreëerd om een voormalige bedrijfswoning op een agrarisch erf te bestemmen tot burgerwoning voor derden. De woning is dan vanuit de milieuwetgeving niet langer beschermd tegen hinder van het agrarisch bedrijf. Daar staat tegenover dat vanuit een goede ruimtelijke ordening nog wel een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd moet kunnen worden. Bij situaties waar dit voorkomt, is een specifieke aanduiding opgenomen.

Nieuwe landgoederen

Ten behoeve van nieuwe landgoederen zijn de wijzigingsbevoegdheden uit het geldende bestemmingsplan overgenomen. Ten behoeve van een landgoed moet minimaal 5 hectare openbaar toegankelijk bos- en natuurgebied worden aangelegd. Er is één woongebouw toegestaan met een maximale inhoud van 4.000 m3. In dit woongebouw zijn maximaal 3 wooneenheden toegestaan.

5.25.2 Bestemmingsbeschrijving

De bestaande burgerwoningen zijn onder de bestemming Wonen gebracht. Woonhuizen in de vorm van plattelandswoningen zijn specifiek aangeduid en hebben daarom een eigen plek in de bestemmingsomschrijving gekregen. Bij recht is een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit toegestaan.

5.25.3 Bouwregels

In de bouwregels is aangegeven wat er gebouwd mag worden binnen het bouwvlak (zie Artikel 25.2 Bouwregels). Onderscheiden worden bouwregels voor:

  • hoofdgebouwen;
  • bijbehorende bouwwerken;
  • andere bouwwerken.
5.25.4 Afwijken van de bouwregels

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels ten behoeve van:

5.25.5 Afwijken van de gebruiksregels

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels ten behoeve van:

5.25.6 Wijzigingsbevoegdheden

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen zodat de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf kan worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch'. De omvang van het bouwvlak bedraagt maximaal 2,50 ha. Met een bedrijfsplan dient te worden aangetoond dat sprake is van een duurzaam volwaardig en zelfstandig bedrijf.

5.26 Leiding - Gas (artikel 25)

De dubbelbestemming Leiding - Gas heeft betrekking op de in het plangebied voorkomende hoofdgastransportleidingen. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een veiligheidszone op de kaart. Binnen de op de verbeelding aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen, is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Dit voorkomt dat er werkzaamheden plaatsvinden, die schade kunnen veroorzaken aan de gasleiding.

5.27 Leiding - Hoogspanningsverbinding (artikel 26)

De hoogspanningsverbinding die door het plangebied loopt, heeft de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding. Evenals voor de andere nutsvoorzieningen geldt dat binnen de op de verbeelding aangegeven strook geen gebouwen en bouwwerken mogen worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de hoogspanningsverbinding.

5.28 Leiding - Riool (artikel 27)

In paragraaf 5.1 Algemene uitgangspunten zijn de algemene uitgangspunten die voor het gehele buitengebied gelden, weergegeven. In paragraaf 5.2 Toelichting bestemmingsonderdelen algemeen zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht.

De persleidingen in het plangebied voor het riool zijn bestemd als Leiding - Riool. Aan bepaalde werkzaamheden, zoals bepaalde graafwerkzaamheden, is een vergunningenplicht gekoppeld. Hierdoor wordt voorkomen dat leidingen eventueel beschadigd worden. Op deze manier worden de leidingen beschermd.

5.29 Waterstaat - Waterkering (artikel 28)

De dijk langs de randmeren heeft een waterkerende functie. Voor het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering is de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. Ook de Knardijk heeft deze dubbelbestemming. De Knardijk is een binnendijk die als landscheiding de grens vormt tussen Oostelijk en Zuidelijk Flevoland. De Knardijk is nu een compartimenteringskering. Mocht in één van de beide polders ooit het water toeslaan, dan beschermt de Knardijk de andere polder tegen de gevolgen.

5.30 Algemene gebruiksregels

Er zijn een aantal gebruiksregels die van toepassing zijn voor alle of meerdere bestemmingen. Deze gebruiksregels zijn opgenomen in de Algemene gebruiksregels.

Regeling stikstofdepositie (zie ook 4.1.2)

In de planregels is een regeling opgenomen om significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie te kunnen uitsluiten.

De essentie van de regeling is te voldoen aan de eis van de Natuurbeschermingswet: de gemeenteraad moet bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond van de passende beoordeling, de zekerheid hebben kunnen verkrijgen dat het plan geen verslechtering heeft voor de instandhouding van de Natura 2000-gebieden. Algemeen uitgangspunt is dat de stikstofdepositie op deze gebieden in de toekomst moet afnemen. De Natuurbeschermingswet, de bijbehorende PAS en het bestemmingsplan moeten dit uitgangspunt gezamenlijk waarborgen.

Er is in de planregels een onderscheid tussen hetgeen 'bij recht' aan ontwikkelruimte wordt geboden en welke ontwikkelruimte na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk is. Deze twee onderdelen worden onderstaand verder toegelicht.

1. Bij recht

Bij recht geldt dat de bestaande ammoniakemissie van gronden en gebouwen niet mag toenemen. Toename van de ammoniakemissie lijdt tot een strijdig gebruik van de bestemming en is grond om handhavend op te treden. Uit de recente uitspraak van de Raad van State inzake het buitengebied Delfzijl (uitspraak nr. 201501544/2/A4, d.d. 14 april 2015) blijkt dat de daar opgenomen gebruiksregel inzake de ammoniakemissie is geaccepteerd.

De bestaande ammoniakemissie is nader gedefinieerd. Hierbij is er rekening mee gehouden dat het (blijkens de uitspraken van de Raad van State) moet gaan om de feitelijk en legaal aanwezige veestapel ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan. Op basis van de beschikbare milieugegevens is deze veestapel op ieder moment voldoende te achterhalen.

De regeling bij recht laat overigens ruimte om met interne saldering op agrarische bedrijven ruimte vrij te spelen voor uitbreiding van het bedrijf. Door het aanpassen van de stalsystemen van bestaande stallen of het inkrimpen van de veestapel op een deel van het bedrijf, is het mogelijk om de veestapel uit te breiden zonder dat de ammoniakemissie toeneemt. In de passende beoordeling zijn een aantal rekenvoorbeelden opgenomen die de mogelijkheid van interne saldering onderbouwen.

2. Bij afwijkingsbevoegdheid

Aansluiting met de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) krijgt vorm door het opnemen van een afwijkingsbevoegdheid. Doelstelling van deze afwijkingsregel is dat de gescheiden wettelijke regelingen goed sporen en bij de uitvoering en handhaving niet met elkaar in conflict kunnen komen. Met de regeling wordt voorkomen dat een situatie ontstaat waarbij een uitbreiding van de veestapel die voldoet aan de Natuurbeschermingswet en de Wet milieubeheer, op grond van het bestemmingsplan niet kan worden toegestaan (hoewel er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de Natuurbeschermingswet). In die situatie zou de initiatiefnemer uitsluitend een beroep kunnen doen op een kostbare en meestal langdurige (buitenplanse) planologische procedure, die met betrekking tot de te maken belangenafweging en rechtswaarborgen geen toegevoegde waarde heeft.

In de passende beoordeling die is opgenomen bij de PAS is aangetoond dat de dalende achtergrondconcentratie van de stikstofdepositie kan worden doorgezet en dat voor economische ontwikkelingen ontwikkelruimte beschikbaar is. Uit een vergelijking tussen de maximale (theoretische) depositietoename van het bestemmingsplan en de beschikbare ontwikkelingsruimte in Natura 2000-gebieden blijkt een deel van de ontwikkelruimte beschikbaar voor meldingsplichtige of vrijgestelde ontwikkelingen in het plangebied van het voornemen bestemmingsplan.

De beschikbare ontwikkelruimte moet zorgvuldig en in lijn met de PAS worden toegedeeld aan individuele ontwikkeling. Om deze zorgvuldigheid voldoende te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, die slechts onder strikte voorwaarden kan worden toegepast. De belangrijkste voorwaarde is dat in het vergunningenspoor toestemming is verkregen. Het is niet de bedoeling om in het bestemmingsplan meer ruimte toe te staan dan op basis van de Natuurbeschermingswet mogelijk is. Daarom is als voorwaarde bij de afwijkingsregel opgenomen dat 'deze afwijking uitsluitend wordt toegepast om, in geval op vergunningenniveau toename van de bestaande ammoniakemissie is toegestaan, de strijdigheid tussen de vergunning en de planregels op te heffen.'

De afwijking in het bestemmingsplan is alleen een technisch instrument om op een eenvoudige wijze ervoor te zorgen dat hetgeen op vergunningenniveau is toegestaan niet langer in strijd is met het bestemmingsplan. Daarmee worden lange planologische procedures voorkomen, terwijl zowel op vergunningenniveau als op planniveau hetzelfde doel wordt nagestreefd, namelijk het voorkomen van verslechtering van de kwaliteit van de gebieden. Vervolgens zijn er vanuit een goede ruimtelijke ordening nog algemene criteria toegevoegd, omdat een toename van emissie ook gevolgen kan hebben voor andere ruimtelijk relevante aspecten dan de kwaliteit van Natura 2000-gebieden alleen.

Daar komt bij dat de afwijking alleen maar toegepast kan en zal worden als op vergunningenniveau binnen de werking van de PAS toestemming wordt verkregen. Daarmee biedt de afwijkingsbevoegdheid nooit meer ontwikkelingsruimte dan die waarin de PAS en eventueel opvolgende regelgeving voorziet. Die ontwikkelingsruimte vervolgens is onderzocht en gebaseerd op de Passende Beoordeling die voor de PAS is gemaakt. Die Passende Beoordeling is daarmee ook de onderbouwing voor de afwijking die de daarin aangegeven grenzen nooit kan overschrijden.

5.31 Algemene aanduidingsregels

5.31.1 Luchthaven Lelystad

Op basis van het Luchthavenbesluit Lelystad dat in werking is getreden op 1 april 2015 moeten alle bestemmingsplannen die binnen de reikwijdte van het besluit zijn gelegen, worden aangepast aan het besluit. Vanwege de nabije ligging van het plangebied Buitengebied van de gemeente Zeewolde vallen meerdere beschermingszones van het vliegveld over het plangebied. De gemeente Zeewolde is verplicht deze over te nemen. Alle zones zijn als zodanig verwerkt en qua inhoud en benaming afgestemd met de gemeente Lelystad.

Het verbod om installaties voor laserstralen te gebruiken valt over een groot deel van het plangebied. Alleen de zuidoosthoek is daar vrij van. Dat is echter de hoek van het plangebied die dicht tegen de Natura 2000-gebieden is gelegen. Er is voor gekozen om het verbod om die reden voor het hele plangebied van toepassing te verklaren in de algemene gebruiksregels van het plan.

5.31.2 geluidzone - industrie

Een deel van de van de geluidszone van het bedrijventerrein van Zeewolde ligt over het buitengebied. De geluidszone is aangeduid als geluidzone - industrie. De zone geeft de 50 dB-contour aan. Mochten er ontwikkelingen zijn binnen de contour, dan mag de belasting op het geluidgevoelig object niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

5.31.3 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

De aanduiding milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied ligt rondom het waterwingebied Harderbroek. De begrenzing is afgestemd op het gebied waaruit het water wordt onttrokken. Binnen deze bestemming geldt dat uitbreiding of vestiging van niet-passende functies worden geweerd, of terughoudend worden benaderd. Normaal agrarisch gebruik is toegestaan.

5.31.4 milieuzone - waterwingebied

De waterwingebieden Fledite, Ossenkampweg en Gorzenveld (Gruttoweg 5) vallen onder een aanvullende bestemming. De gronden zijn naast de basisbestemmingen eveneens bestemd voor drinkwaterwinning, drinkwaterproductie en drinkwaterdistributie.

5.31.5 veiligheidszone - bedrijven kwetsbare objecten

Deze veiligheidszone van 25 m is om een gasdrukstation gelegd. Deze zone is nodig op grond van het Besluit externe veiligheid. Binnen de zone mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden geplaatst.

5.31.6 vrijwaringszone - bouwbeperkingengebied zend- en ontvanginstallatie

In de overlegreactie van Defensie is aangegeven dat Defensie een zendpark in eigendom heeft verkregen, waar op basis van het Barro rekening moet worden gehouden met beperkingen in bouwhoogtes om verstoringen in het radargebruik te voorkomen. De zone is gebaseerd op de door Defensie daarvoor aangeleverde informatie.

5.31.7 vrijwaringszone - dijk 1

De dijken langs de randmeren zijn aangemerkt als primaire waterkeringen. Ten behoeve van de bescherming van de functie van de dijk als waterkering is hieromheen de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' opgenomen. De vrijwaringszone dient onbebouwd te blijven. De vrijwaringszone - dijk 1 ziet toe op de binnenbeschermingszone rondom een primaire waterkering. De Knardijk heeft zowel een vrijwaringszone 1 als een vrijwaringszone 2.

5.31.8 vrijwaringszone - dijk 2

De dijken langs de randmeren zijn aangemerkt als primaire waterkeringen. Ten behoeve van de bescherming van de functie van de dijk als waterkering is hieromheen de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' opgenomen. De vrijwaringszone dient onbebouwd te blijven. De vrijwaringszone - dijk 2 ziet toe op de buitenbeschermingszone rondom een primaire waterkering. De Knardijk heeft zowel een vrijwaringszone 1 als een vrijwaringszone 2.

5.31.9 vrijwaringszone - windturbine

Ter bescherming van de wiekoverslag van de windturbines is de vrijwaringszone-windturbine op de verbeelding opgenomen. De vrijwaringszone is van toepassing op de lijnopstellingen aan de Zuidlob en aan de Sternweg.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Ook wordt in dit hoofdstuk ingegaan op het onderwerp 'grondexploitatie'.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbestemmingsplan is voor een ieder 6 weken ter inzage gelegd. In het kader van het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro is het plan aan de verschillende overleginstanties kenbaar gemaakt. Tegen het plan zijn 75 inspraak- en 15 vooroverlegreacties ingediend. Er is vervolgens een reactienota opgesteld waarin alle reacties zijn beantwoord en tevens door de gemeente een standpunt is ingenomen. De reactienota is opgenomen in bijlage 5 bij de toelichting. De reacties hebben niet geleid tot ingrijpende wijzigingen in het bestemmingsplan. In vrijwel alle gevallen betreffen de aanpassingen perceelsgerichte aanpassingen, dan wel redactionele aanpassingen of aanvullingen op de toelichting en de regels. Voor een volledig overzicht van de aanpassingen wordt verwezen naar de reactienota in bijlage 5. De inspraak- en overlegreacties zijn, waar noodzakelijk, in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. Op het ontwerpplan is de gelegenheid geboden tot het inbrengen van zienswijzen bij de gemeenteraad. Er is vervolgens een zienswijzennota opgesteld waarin alle reacties worden beantwoord en tevens door de gemeente een standpunt is ingenomen. Deze reactienota is bijlage bij het vaststellingsbesluit. De daarin voorgestelde aanpassingen in het plan zijn doorgevoerd. Het plan is gereed gemaakt voor vaststelling door de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan op 29 september 2016 vastgesteld. Vervolgens is beroep mogelijk bij de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het weergeven van de economische uitvoerbaarheid door middel van een cijfermatige opzet, is in het kader van een bestemmingsplan van dergelijke omvang moeilijk te geven. Immers, dit bestemmingsplan is geen uitvoeringsinstrument, maar een beoordelingskader voor de inrichting en het beheer van het landelijk gebied. Met betrekking tot de economische uitvoerbaarheid kan dan ook worden opgemerkt dat het hier een bestaande situatie betreft die in een nieuwe planologische regeling is vervat.


Van gemeentewege zijn geen nieuwe ontwikkelingen in het plan opgenomen die in een financieel kader geplaatst moeten worden. Ontwikkelingen die opgenomen zijn, zijn al via aparte bestemmingsplannen geregeld en daarom worden deze ontwikkelingen in dit bestemmingsplan niet als nieuw aangemerkt. In het kader van de al apart opgestelde bestemmingsplannen voor deze ontwikkelingen is tevens de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.


Er zijn enkele kleinere, perceelsgebonden ontwikkelingen in het bestemmingsplan opgenomen. Dit betreffen particuliere initiatieven, waar de gemeente verder geen financiële bemoeienis mee heeft. Een verdergaande toets ten aanzien van de financieel-economische uitvoerbaarheid is niet noodzakelijk.

6.3 Grondexploitatie

Wanneer een bestemmingsplan een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan mogelijk maakt en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient op basis van artikel 6.12. van de Wro (tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan) een exploitatieplan te worden vastgesteld. Onder een aangewezen bouwplan wordt volgens artikel 6.2.1. van het Bro onder andere de bouw van één of meer woningen of andere hoofdgebouwen, de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte, of de bouw van ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte aan kassen verstaan. Het exploitatieplan is in deze situatie de basis voor het doorberekenen van de verhaalbare kosten die de gemeente maakt om de aangewezen bouwplannen mogelijk te maken. Op basis van artikel 6.2.4 van het Bro worden daartoe onder andere gerekend de kosten van de aanleg van voorzieningen, de kosten van het opstellen van gemeentelijke plannen en andere door het gemeentelijk apparaat te verrichten werkzaamheden ten behoeve van de bouwplannen. Daarnaast kan een exploitatieplan vereist zijn indien aanvullende eisen en regels gesteld moeten worden.


Dit bestemmingsplan heeft grotendeels een conserverend karakter, waarbij de bestaande situatie als uitgangspunt geldt en met inachtneming van de actuele bouw- en gebruiksregels en verplichte sectorale toetsen wordt vastgelegd. In het bestemmingsplangebied worden wel een aantal bouwmogelijkheden geboden, welke kunnen worden aangemerkt als bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro.


Voor de in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden geldt dat dit bouwmogelijkheden betreft die grotendeels reeds mogelijk waren op basis van het vigerende bestemmingsplan. Artikel 9.1.20 van de Invoeringswet Wro bepaalt dat voor deze bouwplannen de grondexploitatieregeling buiten toepassing blijft. Hiervoor kan dus geen exploitatieplan worden vastgesteld. Voor de beperkt aantal bouwmogelijkheden die niet al op basis van het vigerende bestemmingsplan mogelijk waren en dus nieuw zijn, kiest de gemeente ervoor om de kosten niet te verhalen. Hiervoor zijn twee redenen. De kosten die verhaald kunnen worden, zijn zeer beperkt en wegen niet op tegen de kosten die gemaakt moeten worden om te regelen dat ze wel verhaald kunnen worden (opstellen exploitatieplan of anterieure overeenkomst). Ten tweede is het de vraag of de kosten gemaakt zullen worden en daarmee verhaald kunnen worden, want alle geboden bouwmogelijkheden zullen waarschijnlijk niet benut worden.


Wanneer door middel van wijzigingsbevoegdheden bouwmogelijkheden worden geboden, schuift het beoordelingsmoment ten aanzien van de vaststelling van een exploitatieplan door naar de toepassing van de betreffende wijzigingsbevoegdheid. Mochten zich dan kosten voordoen, die voor kostenverhaal in aanmerking komen, zal getracht worden een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 6.24 Wro te sluiten met de initiatiefnemer. In deze overeenkomst kunnen, indien nodig, ook aanvullende eisen gesteld worden. Wanneer het sluiten van een dergelijke overeenkomst voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan niet mogelijk blijkt te zijn, kan hiervoor alsnog een exploitatieplan worden vastgesteld.


Doordat de gemaakte kosten enerzijds anderszins verzekerd zijn en anderzijds niet verhaald hoeven te worden, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.