Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied 2009, Schaalbergerweg
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0048.BP1501-on01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1. het plan:
het Bestemmingsplan Buitengebied 2009, Schaalbergerweg met identificatienummer NL.IMRO.0048.BP1501-on01 van de gemeente Vlagtwedde;
 
2. het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
3. aan-huis-verbonden beroep:
een beroep, dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten;
 
4. aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een (hoofd)gebouw waarmee het in directe verbinding staat, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uit maakt van dat (hoofd)gebouw;
 
5. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
6. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
7. aangebouwd bijgebouw:
een met het (hoofd)gebouw verbonden en/of een aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)- gebouw;
 
8. achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied ge keerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het recreatieverblijf;
 
9. agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
 
10. bassin:
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische activiteiten;
 
11. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
12. bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken;
 
13. bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
14. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf of een aan-huis-verbonden beroep, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
 
15. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
16. bestaand:
a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
- bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
b. ten aanzien van het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;
 
17. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
18. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
19. bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
 
20. boomteelt:
de teelt van boomkwekerijgewassen;
 
21. bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
 
22. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
23. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
24. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
25. bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
26. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
27. bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
28. bijgebouw:
een gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
 
29. cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een volwaardige agrarische bedrijfsvoering;
 
30. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
31. erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
 
32. extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden, dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
 
33. fruitteelt:
de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;
 
34. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
35. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, waaronder een melkrundveehouderijbedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;
 
36. hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
37. houtsingel:
een met bomen en struiken begroeide strook langs bijvoorbeeld een sloot of een greppel, waarbij de begroeiing zich niet bevindt op een aarden wal;
 
38. houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
 
39. houtwal:
een door mensen opgeworpen langgerekte aarden wal met daarop aaneengesloten beplanting van verschillende houtsoorten en een veelal rijke onderbegroeiing;
 
40. huishouden:
een of meer personen in een woning of een woonruimte waaronder mede begrepen de inwoning, al dan niet bij wijze van mantelzorg, met eigen voorzieningen van verwanten of andere personen en met een gezin gelijk te stellen samenlevingsvormen;
 
41. intensief veehouderijbedrijf:
een agrarisch bedrijf in de vorm van het houden van dieren, op de wijze van een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van bedrijfsvoeringen waarin dieren worden gehouden overeenkomstig de regels ten aanzien van de biologische productiemethoden;
 
42. kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
43. kas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;
 
44. landschappelijke waarden:
de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap;
 
45. logiesverstrekkend bedrijf:
een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieseenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;
 
46. mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
 
47. natuurlijke waarden:
de abiotische en biotische waarden van een gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en faunawet;
 
48. niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering op de wijze van een intensief veehouderijbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf;
 
49. normaal agrarisch gebruik:
het gebruik, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;
 
50. normaal bosbeheer:
het onderhoud en beheer, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede instandhouding van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van de bosgebieden;
 
51. normaal natuurbeheer:
het onderhoud en beheer, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede instandhouding van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de natuurgebieden;
 
52. normaal onderhoud:
het onderhoud, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
 
53. ondergeschikte tweede tak:
een ondergeschikt bestandsdeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf, zoals een intensieve tak veehouderij of een bedrijfseigen mestvergisting;
 
54. overige opgaande teeltvormen:
de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken, het kweken van fruit aan houtige gewassen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;
 
55. overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
 
56. peil:
a. indien op het land wordt gebouwd:
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
b. indien op of in het water wordt gebouwd:
- de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
 
57. productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
 
58. silo:
een bouwwerk ten behoeve van opslag van veevoeders en mest;
 
59. torensilo:
een gebouw ten behoeve van opslag van veevoeders;
 
60. tunnelkas:
elke constructie van hout, metaal of enig ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;
 
61. uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een (hoofd)gebouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uit maakt van dat (hoofd)gebouw;
 
62. veldschuur:
een vrij in het open veld staande schuur, uitsluitend bedoeld voor het stallen van vee, kleinschalige bedrijvigheid en/of de opslag van machines, agrarische producten en/of niet-agrarische producten;
 
63. vrijstaand bijgebouw:
een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
 
64. woning:
een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden en tevens bedoeld voor de bij het wonen toegestane functies als bed and breakfast, mantelzorg, aan-huis-verbonden beroepen, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, kamerverhuur en dergelijke.
 
65. woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
1. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
3. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
4. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
5. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch - 1
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Agrarisch - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het agrarisch gebruik;
  2. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding ‘bouwperceel’, waarbij geldt dat ten behoeve van het grondgebonden agrarisch bedrijf maximaal 200 melk- of kalfkoeien of 340 stuks vrouwelijk jongvee gehouden mogen worden of gecombineerd maximaal 340 melk- of kalfkoeien en vrouwelijk jongvee;
  3. de aanleg van een afschermende groensingel ter plaatse van de aanduiding ‘groensingel’;
met daaraan ondergeschikt:
  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap;
  2. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van houtwallen en houtsingels;
  3. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van afschermende erfbeplanting, met de daarbij behorende erfsloot, direct aansluitend aan de zij- en achtergrenzen van het bouwvlak;
  4. cultuurgrond;
  5. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  6. openbare nutsvoorzieningen;
  7. extensief dagrecreatief medegebruik;
  8. infrastructurele voorzieningen;
  9. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. evenementen;
met de daarbijbehorende:
  1. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
  2. bedrijfswoning, aan- en uitbouwen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met ruimten voor mantelzorg, logiesverstrekking, dan wel een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit die zijn genoemd in bijlage 2;
  3. kassen;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. er zullen uitsluitend gebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen, ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd, waarbij deze bouwregels eveneens van toepassing zijn voor functies die na ontheffing van de gebruiksregels aan de agrarische bedrijven zijn toegevoegd;
  2. de gebouwen en overkappingen zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘bouwperceel’,
  3. per gebied, ter plaatse van de aanduiding ‘bouwperceel’, mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van de ter plaatse gevestigde agrarische bedrijvigheid worden gebouwd;
  4. het aantal bedrijfswoningen bedraagt maximaal één,
  5. de afstand van de bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste 35 meter bedragen;
  6. er zullen geen torensilo’s worden gebouwd;
  7. aan- en uitbouwen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een bedrijfswoning zullen tenminste 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
  8. vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een bedrijfswoning zullen volledig binnen een afstand van 25,00 m vanuit het dichtstbijzijnde punt van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  9. de maatvoering van een gebouw zal voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
Functie van een gebouw
Max. oppervlakte
Goothoogte in m
Dakhelling in o
Hoogte in m
 
Per gebouw / gezamenlijk
Max
Min / max
max
Bedrijfsgebouw en overkapping
 
6,0
20 / 45
14,0
Bedrijfswoning
150
6,0
20 / 45
11,0
Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning
Gezamenlijk 70
3,50
- / 60
 
Bijbehorende bouwwerken bij een veldschuur
X
X
- / 60
X
   
X: de (gezamenlijke) oppervlakte zal ten hoogste de oppervlakte van de bijbehorende veldschuur bedragen, met een maximum van 50 m². De goot- en bouwhoogte zal ten hoogste de goot- en bouwhoogte van de
bijbehorende veldschuur bedragen.
 
3.2.2 Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. silo’s, platen en bassins zullen uitsluitend worden gebouwd binnen het ter plaatse aangegeven bouwvlak;
  2. de hoogte van perceelafscheidingen buiten de bouwpercelen zal ten hoogste 1,00 m bedragen;
  3. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen op de bouwpercelen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en het verlengde daarvan, ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  4. er zullen geen windmolens worden gebouwd;
  5. de hoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  6. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal binnen het bouwperceel ten hoogste 10,00 m bedragen;
  7. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal buiten het bouwperceel ten hoogste 5,00 m bedragen.
3.3 Specifieke nadere eisen
 
Burgemeester en Wethouders kunnen, in aanvulling op hetgeen in bijlage 1 is geregeld, specifieke nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van een goede ordening en afstemming van de nieuwe bebouwing ten opzichte van de bestaande bebouwing en erfinrichting, de landschappelijk karakteristiek en/of de landschappelijke structuur.
 
3.4 Afwijken van de Bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het gestelde in bijlage 2, met omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in lid 3.2.1. onder a en toestaan dat kassen als ondersteunend glas ten behoeve van een agrarisch bedrijf worden gebouwd, mits:
    1. de kassen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwperceel’;
    2. de gezamenlijke oppervlakte van de kassen per bouwperceel ten hoogste 1.000 m² zal bedragen;
    3. met name rekening zal worden gehouden met het gestelde in bijlage 2 onder 1.3.3., 1.3.4., 1.3.5. en 1.24;
  2. het bepaalde in lid 3.2.2. onder f en toestaan dat de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 15,00 m, mits:
    1. met name rekening zal worden gehouden met het gestelde in bijlage 2 onder 1.24.
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
3.5.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 2.1 van de Wabo, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwvlak, met uitzondering van tijdelijke opslag van akkerbouwproducten (maximaal zes maanden);
  2. het opslaan van niet-agrarische producten, auto’s, caravans en boten, anders dan in gebouwen;
  3. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden, anders dan paden ten behoeve van het agrarisch gebruik of ruiterpaden;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
  5. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten;
  7. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan logiesverstrekking in de bedrijfswoning, de aan- en uitbouwen en in karakteristieke vrijstaande, oude boerderijschuren bij de bedrijfswoning, waarbij niet meer dan 3 of, in geval van deelname aan het project ‘Sprong over het veen’, 6 logieseenheden per agrarisch bedrijf mogen worden gevestigd;
  8. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere opgaande teeltvormen, niet zijnde boomgaarden op erven bij woonhuizen en boerderijen;
  9. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, aan- en uitbouwen en bijbehorende bouwwerken, voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
    3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 90 m² bedraagt;
    4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    5. detailhandel plaatsvindt, tenzij het detailhandel betreft gericht op het aanbieden en verkopen van eigen en streekeigen producten op een inpandige vloeroppervlakte van maximaal 120 m2;
  10. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  11. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
  12. het gebruik van gronden en bouwwerken zodanig dat de lichtuitstraling vanuit de gevels van kassen, met minder dan 95% wordt gereduceerd.
3.5.2 Voorwaardelijke verplichting
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 1 van de regels opgenomen Landschapsinpassingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 1 van de regels opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het gestelde in bijlage 2, met omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in lid 3.1. en toestaan dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie, mits:
    1. het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding ‘bouwperceel’;
    2. met name rekening zal worden gehouden met het gestelde in bijlage 2 lid 1.3.6. en 1.24.;
  2. het bepaalde in lid 3.5. onder a en toestaan dat gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebruikt voor het opslaan van mest, mits:
    1. met name rekening zal worden gehouden met het gestelde in bijlage 2 lid 1.3.2. en 1.24.;
  3. het bepaalde in lid 3.5. onder h en toestaan dat bomen en/of houtgewas ten behoeve van houtteelt, sier- en fruitteelt en/of andere opgaande teeltvormen worden aangeplant, mits:
    1. met name rekening zal worden gehouden met het gestelde in bijlage 2 lid 1.3.7., 1.7. en 1.24.;
  4. het bepaalde in lid 3.5. onder k en toestaan dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    1. met name rekening zal worden gehouden met het gestelde in bijlage 2 lid 1.11. en 1.24.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
 
3.7.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas al dan niet aanwezig als erfbeplanting, wegbeplanting of schuilgelegenheid voor vee, niet zijnde bomen en/of houtgewas onderdeel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt, voorzover de Boswet en/of de gemeentelijke Kap- of Bomenverordening niet van toepassing is;
  2. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van wegbeplanting of schuilgelegenheid voor vee;
  3. het aanleggen van ondergrondse en/of bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of –leidingen met een lengte minder dan 5 km.
3.7.2 Het in lid 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud of het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.7.3 De in lid 3.7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend met inachtneming van het gestelde in bijlage 2 onder 1.6.1, 1.6.2., 1.7., 1.8.a., 1.12. en 1.24.
 
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en Wethouders kunnen, met inachtneming van het gestelde in bijlage 2, het plan wijzigen in die zin dat:
  1. een ter plaatse aangegeven bouwperceel geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd of qua situering wordt gewijzigd, met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:
    1. met name rekening zal worden gehouden met het gestelde in bijlage 2 lid 1.3.3., 1.3.4., 1.3.10. en 1.24.
3 Algemene regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 5 Algemene bouwregels
 
De bouwgrenzen mogen, in afwijking van deze regels, uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen( huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda’s en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
 
6.1 Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 2.1 van de Wabo, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het de gronden betreft waar met ontheffing een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan, dan wel daar waar sprake is van tijdelijk kamperen of de inrichting van een gereguleerde overnachtingsplaats;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  3. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. het storten van puin en afvalstoffen;
  5. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  6. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
6.2 Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het gestelde in bijlage 1, met omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in lid 6.1. onder a en toestaan dat de gronden tevens worden gebruikt als kampeerterrein voor klein kamperen, mits:
    1. er niet meer dan 15 kampeermiddelen worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    2. met name rekening zal worden gehouden met het gestelde in bijlage 1 onder 1.9.2.
6.3 Burgemeester en Wethouders kunnen, met inachtneming van het gestelde in bijlage 1, het plan wijzigen in díe zin dat:
  1. de gronden behorende bij een bestaand kampeerterrein voor klein kamperen worden gebruikt als standplaats voor meer dan 15 kampeermiddelen, mits:
    1. er niet meer dan 25 kampeermiddelen worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    2. met name rekening zal worden gehouden met het gestelde in bijlage 1 onder 1.9.2.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het gestelde in bijlage 2, met omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlaktematen, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijkin niet van toepassing is voor de genoemde maten voor terreinafscheidingen en reclamemasten;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten wordt vergroot, mits:
    1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een windmolen, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
    2. de antenne niet geplaatst wordt in gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur, in natuurgebieden en in grootschalige open gebieden;
    3. de mast radiografisch noodzakelijk is;
    4. bij plaatsing binnen de grenzen van een bouwperceel of binnen grenzen van een woon- of bedrijfsbestemming de hoogte van de mast ten hoogste 30,00 m mag bedragen;
    5. bij plaatsing binnen de grenzen van een bouwperceel of binnen grenzen van een woon- of bedrijfsbestemming gelegen aan een weg, een viaduct of een verkeersknooppunt, de hoogte van de mast ten hoogste 15,00 m mag bedragen;
    6. het aantal masten binnen de gemeente nier meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit.
  3. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat ten behoeve van het kleinschalig kamperen bij woningen en agrarische bedrijven, gebouwtjes ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, mits:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
    2. de goothoogte van een gebouw ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
    3. deze gebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak;
    4. tevens de in artikel 6.2 of 6.3 genoemde omgevingsvergunning of wijziging is verleend.
Artikel 8 Overige regels
 
8.1 Aanvullende werking welstandscriteria
 
De in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
 
8.2 Algemene nadere eisen
 
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
 
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van sublid a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
  3. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
 
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:
 
Regels deel uitmakende van het Bestemmingsplan Buitengebied 2009, Schaalbergerweg, van de gemeente Vlagtwedde.
 
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van dd.mm.jjjj.
 
De voorzitter,                               De griffier,
 
Mw. L.A.M. Kompier                   Dhr. K. Willems